EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R0956

Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (Voor de EER relevante tekst)

PE/7/2023/REV/1

PB L 130 van 16.5.2023, p. 52–104 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 16/05/2023

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/956/oj

16.5.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 130/52


VERORDENING (EU) 2023/956 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 mei 2023

tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In haar mededeling van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” (de “Europese Green Deal”) heeft de Commissie een nieuwe groeistrategie uitgestippeld. Die strategie moet de Unie transformeren tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar uiterlijk in 2050 netto (dat wil zeggen na aftrek van verwijderingen) geen broeikasgassen meer worden uitgestoten (“broeikasgasemissies”) en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Met de Europese Green Deal wordt beoogd het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Die transformatie moet tegelijkertijd rechtvaardig en inclusief zijn, waarbij niemand achterblijft. De Commissie kondigde in haar mededeling van 12 mei 2021 getiteld “Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” ook aan dat zij relevante instrumenten en stimulansen bevordert om het in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) neergelegde beginsel “de vervuiler betaalt” beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

(2)

De Overeenkomst van Parijs (4), die op 12 december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC) (de “Overeenkomst van Parijs”), is op 4 november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs zijn overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven het pre-industriële niveau te houden en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau. In het kader van het klimaatpact van Glasgow, dat werd aangenomen op 13 november 2021, heeft de Conferentie van de Partijen bij het UNFCCC, die als vergadering van de partijen bij de Overeenkomst van Parijs fungeert, ook erkend dat een beperking van de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau de risico’s en gevolgen van klimaatverandering aanzienlijk zou verminderen, en heeft zij zich ertoe verbonden de streefdoelen voor 2030 tegen eind 2022 aan te scherpen om de ambitiekloof te dichten.

(3)

De aanpak van klimaat- en andere milieugerelateerde uitdagingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs vormen de kern van de Europese Green Deal. Het belang van de Europese Green Deal is alleen maar toegenomen in het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het economische welzijn van de burgers van de Unie.

(4)

De Unie heeft zich ertoe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990, zoals bevestigd in de actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de Europese Unie en haar lidstaten die bij het UNFCCC is ingediend namens de Europese Unie en haar lidstaten.

(5)

Met Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (5) is de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit voor de hele economie te bereiken, in wetgeving verankerd. Bij die verordening is ook het bindende interne streefcijfer van de Unie inzake een reductie van de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990.

(6)

Het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (Intergovernmental Panel on Climate Change — IPCC) van 2018 over de gevolgen van mondiale temperatuurstijgingen van 1,5 °C boven pre-industriële niveaus en de daarmee verband houdende mondiale broeikasgasemissietrajecten biedt een sterke wetenschappelijke basis voor de aanpak van de klimaatverandering en illustreert de noodzaak om klimaatactie op te voeren. In dat verslag wordt bevestigd dat, om de kans op extreme weersomstandigheden te verkleinen, de broeikasgasemissies dringend moeten worden verminderd, en dat klimaatverandering tot een mondiale temperatuurstijging van 1,5 °C moet worden beperkt. Bovendien zullen er, als er niet snel matigingstrajecten worden geactiveerd die stroken met de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C boven pre-industriële niveaus, veel duurdere en complexere aanpassingsmaatregelen moeten worden genomen om de gevolgen van hogere niveaus van opwarming van de aarde te voorkomen. De bijdrage van Werkgroep I aan het zesde evaluatieverslag van de IPCC getiteld “Climate Change 2021: The Physical Science Basis” herinnert eraan dat klimaatverandering nu al gevolgen heeft voor elke regio op aarde en voorziet dat er in de komende decennia in alle regio’s sprake zal zijn van meer klimaatverandering. In dat verslag wordt benadrukt dat, tenzij de broeikasgasemissies onmiddellijk, snel en grootschalig worden verminderd, het beperken van de opwarming tot bijna 1,5 °C of zelfs 2 °C niet haalbaar zal zijn.

(7)

De Unie voert een ambitieus klimaatbeleid en heeft een regelgevingskader ingesteld om haar streefcijfer inzake een reductie van broeikasgasemissies voor 2030 te bereiken. De wetgeving om dat streefcijfer te halen, bestaat onder meer uit Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (6), waarbij een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie (hierna het “EU-ETS” genoemd) is ingesteld dat zorgt voor geharmoniseerde prijzen van broeikasgasemissies op Unieniveau voor energie-intensieve sectoren en subsectoren, Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad (7), waarbij nationale streefcijfers inzake de reductie van broeikasgasemissies tegen 2030 zijn ingevoerd, en Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (8), waarbij de lidstaten verplicht wordt de broeikasgasemissies in de sector van landgebruik te compenseren met de verwijdering van broeikasgassen uit de atmosfeer.

(8)

Hoewel de Unie haar interne broeikasgasemissies aanzienlijk heeft verminderd, zijn de broeikasgasemissies die in de invoer naar de Unie zijn vervat, toegenomen, waardoor de inspanningen van de Unie om haar mondiale broeikasgasemissievoetafdruk te verkleinen, worden ondermijnd. De Unie heeft de verantwoordelijkheid om een leidersrol op het gebied van mondiale klimaatactie op zich te blijven nemen.

(9)

Zolang een aanzienlijk aantal internationale partners van de Unie een beleid voeren waarmee zij niet hetzelfde niveau van klimaatambitie als dat van de Unie halen, bestaat er een risico van koolstoflekkage. Er is sprake van koolstoflekkage wanneer, als gevolg van kosten in verband met klimaatbeleid, bedrijven in bepaalde sectoren of subsectoren van de industrie hun productie overbrengen naar andere landen of wanneer invoer uit die landen gelijkwaardige producten vervangt die minder broeikasgasintensief zijn. Dergelijke situaties kunnen immers de totale wereldwijde uitstoot doen toenemen, waardoor de beperking van de broeikasgasemissies in het gedrang komt, terwijl deze dringend noodzakelijk is om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C boven pre-industriële niveaus te houden en ernaar te blijven streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 °C boven pre-industriële niveaus. Naarmate de Unie haar klimaatambitie verhoogt, zou dat risico van koolstoflekkage de doeltreffendheid van het emissiereductiebeleid van de Unie kunnen ondermijnen.

(10)

Het initiatief voor een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (hierna het “CBAM” genoemd) maakt deel uit van het wetgevingspakket “Fit for 55”. Het CBAM moet als een essentieel element dienen van het instrumentarium van Unie voor de totstandbrenging van een klimaatneutrale Unie uiterlijk in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, doordat het het risico van koolstoflekkage als gevolg van de verhoogde klimaatambitie van de Unie zal tegengaan. Het CBAM zal naar verwachting ook bijdragen aan het bevorderen van decarbonisatie in derde landen.

(11)

Bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken in sectoren of subsectoren waarin een dergelijk risico bestaat, bestaan uit de tijdelijke kosteloze toewijzing van EU-ETS-emissierechten en uit financiële maatregelen ter compensatie van indirecte-emissiekosten die voortvloeien uit broeikasgasemissiekosten die in elektriciteitsprijzen worden doorberekend. Die mechanismen zijn vastgesteld in respectievelijk artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG. De gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten op het niveau van de best presterende installaties is ten aanzien van bepaalde industriële sectoren een beleidsinstrument om het risico van koolstoflekkage aan te pakken. In vergelijking met volledige veiling verzwakt die gratis toewijzing echter het prijssignaal dat het systeem geeft en ondergraaft zo de stimulansen voor investeringen in verdere reductie van broeikasgasemissies.

(12)

Het CBAM wil die bestaande mechanismen vervangen door het risico van koolstoflekkage op een andere manier aan te pakken, namelijk door te zorgen voor een gelijkwaardige koolstofbeprijzing van binnenlandse en ingevoerde producten. Om een geleidelijke overgang van het huidige systeem van gratis toewijzingen naar het CBAM te garanderen, moet het CBAM stapsgewijs worden ingevoerd terwijl de gratis toewijzing in sectoren die onder het CBAM vallen, dienovereenkomstig wordt afgebouwd. De gecombineerde en tijdelijke toepassing van gratis toegewezen EU-ETS-emissierechten en het CBAM mag er in geen geval toe leiden dat Uniegoederen gunstiger worden behandeld dan goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(13)

De koolstofprijs stijgt en bedrijven hebben behoefte aan zichtbaarheid, voorspelbaarheid en rechtszekerheid op lange termijn om hun beslissingen over investeringen in het koolstofvrij maken van industriële processen te kunnen nemen. Om het rechtskader voor de bestrijding van koolstoflekkage te versterken, moet daarom een duidelijk traject worden vastgesteld voor de geleidelijke verdere uitbreiding van het toepassingsgebied van het CBAM tot producten, sectoren en subsectoren die een risico op koolstoflekkage lopen.

(14)

Het CBAM strekt ertoe het risico van koolstoflekkage te voorkomen, maar deze verordening zou producenten uit derde landen ook stimuleren om technologieën toe te passen die efficiënter zijn in de reductie van broeikasgassen, zodat minder uitstoot wordt gegenereerd. Daarom wordt verwacht dat het CBAM op doeltreffende wijze de reductie van broeikasgasemissies in derde landen zal ondersteunen.

(15)

Als instrument om koolstoflekkage te voorkomen en broeikasgasemissies te beperken, moet het CBAM ervoor zorgen dat ingevoerde producten worden onderworpen aan een regelgevingssysteem dat koolstofkosten toepast die gelijkwaardig zijn aan de uit hoofde van het EU-ETS opgelegde kosten, met als resultaat een koolstofprijs die gelijkwaardig is voor binnenlandse en ingevoerde producten. Het CBAM is een klimaatmaatregel die de reductie van de wereldwijde broeikasgasemissies moet ondersteunen en het risico van koolstoflekkage moet voorkomen, waarbij de verenigbaarheid met de regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie moet worden gewaarborgd.

(16)

Deze verordening moet van toepassing zijn op goederen die vanuit derde landen in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd, behalve wanneer de productie ervan reeds onderworpen is geweest aan het EU-ETS, via de toepassing daarvan op derde landen of gebieden, of aan een koolstofbeprijzingsmechanisme dat volledig aan het EU-ETS is gekoppeld.

(17)

Om ervoor te zorgen dat de overgang naar een koolstofneutrale economie voortdurend gepaard gaat met economische en sociale cohesie, moet bij de toekomstige herziening van deze verordening rekening worden gehouden met de bijzondere kenmerken en beperkingen van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en van eilandstaten die deel uitmaken van het douanegebied van de Unie, zonder afbreuk te doen aan de integriteit en samenhang van de rechtsorde van de Unie, met inbegrip van de interne markt en het gemeenschappelijk beleid.

(18)

Om het risico van koolstoflekkage in offshore-installaties te voorkomen, moet deze verordening van toepassing zijn op goederen of uit die goederen voortkomende veredelingsproducten in het kader van een regeling actieve veredeling, die naar een kunstmatig eiland, een vaste of drijvende structuur of enige andere structuur op het continentaal plat of in de exclusieve economische zone van een lidstaat worden gebracht, indien dat continentaal plat of die exclusieve economische zone zich in de onmiddellijke nabijheid van het douanegebied van de Unie bevindt. Aan de Commissie moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend om gedetailleerde voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van het CBAM op dergelijke goederen.

(19)

De broeikasgasemissies die aan het CBAM onderworpen moeten zijn, moeten overeenstemmen met de broeikasgasemissies die onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG vallen, namelijk koolstofdioxide (“CO2”) en, waar van toepassing, stikstofoxide en perfluorkoolwaterstoffen. Het CBAM moet in eerste instantie van toepassing zijn op directe emissies van die broeikasgassen vanaf het tijdstip van de productie van goederen tot de invoer van die goederen in het douanegebied van de Unie, zodat het toepassingsgebied van het EU-ETS wordt weerspiegeld om de samenhang te waarborgen. Het CBAM moet ook van toepassing zijn op indirecte emissies. Die indirecte emissies zijn de emissies die voortvloeien uit de opwekking van elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van de goederen waarop deze verordening van toepassing is. De opname van indirecte emissies zou de milieu-effectiviteit van het CBAM en de ambitie ervan om bij te dragen aan de bestrijding van de klimaatverandering verder verbeteren. Indirecte emissies mogen echter in eerste instantie niet in aanmerking worden genomen voor de goederen waarvoor in de Unie financiële maatregelen gelden die een compensatie vormen voor indirecte emissiekosten als gevolg van in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten. Die goederen staan vermeld in bijlage II bij deze verordening. Toekomstige herzieningen van het EU-ETS in Richtlijn 2003/87/EG en met name herzieningen van de compensatiemaatregelen voor de indirecte kosten moeten naar behoren worden weerspiegeld wat het toepassingsgebied van het CBAM betreft. Tijdens de overgangsperiode moeten gegevens worden verzameld om de methode voor de berekening van indirecte emissies nader te bepalen. In die methode moet rekening worden gehouden met de hoeveelheid elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van de in bijlage I bij deze verordening vermelde goederen, alsook het land van oorsprong, de opwekkingsbron en de emissiefactoren in verband met die elektriciteit. De specifieke methode moet nader worden bepaald om te komen tot de meest geschikte manier om koolstoflekkage te voorkomen en de milieu-integriteit van het CBAM te waarborgen.

(20)

Het EU-ETS en het CBAM delen een gemeenschappelijke doelstelling om met behulp van specifieke emissierechten of certificaten de prijs te bepalen van broeikasgasemissies die in dezelfde sectoren en goederen zijn ingebed. Beide systemen hebben een regelgevend karakter en zijn gerechtvaardigd door de behoefte aan broeikasgasemissies aan banden te leggen, in overeenstemming met de bij Verordening (EU) 2021/1119 in het Unierecht vastgestelde bindende milieudoelstelling om de nettobroeikasgasemissies van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990 en met de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de gehele economie te bereiken.

(21)

Terwijl het EU-ETS het totale aantal verleende emissierechten (het “plafond”) vaststelt voor de broeikasgasemissies uit activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het systeem vallen, en toestaat dat emissierechten worden verhandeld (het “cap and trade”-systeem), mag het CBAM geen kwantitatieve invoerbeperkingen opleggen, om het handelsverkeer niet te belemmeren. Voorts is het EU-ETS van toepassing op installaties in de Unie, terwijl het CBAM moet gelden voor bepaalde goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(22)

In vergelijking met het EU-ETS heeft het CBAM enkele specifieke kenmerken, onder meer met betrekking tot de berekening van de prijs van CBAM-certificaten, de mogelijkheden om CBAM-certificaten te verhandelen, en de geldigheidsduur daarvan. Die kenmerken zijn nodig om de doeltreffendheid van het CBAM als maatregel ter voorkoming van koolstoflekkage op termijn te behouden. Zij zorgen er ook voor dat het beheer van het CBAM-systeem de exploitanten niet te veel nalevingslasten oplegt en niet te veel administratieve middelen vergt, terwijl exploitanten een gelijkwaardig niveau van flexibiliteit wordt geboden als onder het EU-ETS. Het waarborgen van een dergelijk evenwicht is van bijzonder belang voor de betrokken kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).

(23)

Om zijn doeltreffendheid als maatregel tegen koolstoflekkage te behouden, moet het CBAM nauw aansluiten bij de EU-ETS-prijs. Terwijl de prijs van op de EU-ETS-markt gebrachte emissierechten wordt bepaald via veilingen, moet de prijs van CBAM-certificaten redelijkerwijs aansluiten bij de prijs van dergelijke veilingen aan de hand van wekelijks berekende gemiddelden. Dergelijke weekgemiddelden sluiten nauw aan bij de prijsschommelingen van het EU-ETS en bieden importeurs een redelijke marge om te profiteren van de prijsveranderingen van het EU-ETS, terwijl ook wordt gegarandeerd dat het systeem voor de bestuurlijke autoriteiten beheersbaar blijft.

(24)

In het EU-ETS bepaalt het plafond het aanbod van emissierechten en geeft dat plafond zekerheid over de maximale uitstoot van broeikasgassen. De koolstofprijs wordt bepaald aan de hand van dat aanbod en de marktvraag. Schaarste is noodzakelijk voor een prijsprikkel. Deze verordening is niet bedoeld om aan importeurs een plafond op te leggen met betrekking tot het aantal CBAM-certificaten waarover zij kunnen beschikken; als importeurs CBAM-certificaten zouden kunnen verhandelen en het gebruik ervan zouden kunnen uitstellen, zouden er situaties kunnen ontstaan waarin de prijs voor die certificaten niet meer zou aansluiten bij de ontwikkeling van de prijs in het EU-ETS. Een dergelijke situatie zou de prikkel voor decarbonisatie verzwakken en zo koolstoflekkage in de hand werken en de overkoepelende klimaatdoelstelling van het CBAM ondergraven. Het zou ook kunnen leiden tot verschillende prijzen voor exploitanten uit verschillende landen. De beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden om CBAM-certificaten te verhandelen en het gebruik ervan uit te stellen, worden daarom gerechtvaardigd door de behoefte om te voorkomen dat de doeltreffendheid en de klimaatdoelstelling van het CBAM worden ondergraven, en om te garanderen dat exploitanten uit verschillende landen gelijk worden behandeld. Om importeurs echter hun kosten te laten optimaliseren, moet deze verordening voorzien in een systeem waarbij de autoriteiten een bepaald overschot aan certificaten kunnen terugkopen van importeurs. Dat overschot moet worden vastgesteld op een niveau dat importeurs een redelijke marge biedt om hun kosten tijdens de geldigheidsduur van de certificaten doeltreffend te beheren terwijl het effect van prijsdoorgifte als geheel behouden blijft, waardoor de milieudoelstelling van het CBAM behouden blijft.

(25)

Aangezien het CBAM van toepassing zou zijn op de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie en niet op installaties, zouden bepaalde aanpassingen en vereenvoudigingen ook in het CBAM toepassing moeten vinden. Eén zulke vereenvoudiging moet de invoering van een eenvoudig en toegankelijk aangiftesysteem zijn waarmee importeurs de totale geverifieerde broeikasgasemissies rapporteren die zijn ingebed in goederen die in een bepaald kalenderjaar zijn ingevoerd. Er moet ook een ander tijdschema dan de nalevingscyclus van het EU-ETS worden toegepast om knelpunten te voorkomen die zouden kunnen voortvloeien uit de verplichtingen voor geaccrediteerde verificateurs uit hoofde van deze verordening en Richtlijn 2003/87/EG.

(26)

De lidstaten moeten boetes opleggen voor inbreuken op deze verordening en erop toezien dat die boetes worden gehandhaafd. Meer in het bijzonder moet het boetebedrag voor het verzuim van een toegelaten CBAM-aangever om CBAM-certificaten in te leveren, gelijk zijn aan het bedrag uit hoofde van artikel 16, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG. Wanneer de goederen echter door een andere persoon dan een toegelaten CBAM-aangever in de Unie zijn binnengebracht zonder aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen, moet het bedrag van die boetes hoger zijn om doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat die persoon niet verplicht is CBAM-certificaten in te leveren. Het opleggen van boetes uit hoofde van deze verordening doet geen afbreuk aan boetes die uit hoofde van Unierecht of nationaal recht kunnen worden opgelegd voor inbreuken op andere relevante verplichtingen, met name die met betrekking tot douanevoorschriften.

(27)

Waar het EU-ETS van toepassing is op bepaalde productieprocessen en -activiteiten, moet het CBAM zich richten op de overeenkomstige invoer van goederen. Te dien einde moeten de ingevoerde goederen duidelijk worden geïdentificeerd aan de hand van hun indeling in de gecombineerde nomenclatuur (“GN”) zoals vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (9) en worden gekoppeld aan de ingebedde emissies.

(28)

De onder het CBAM vallende goederen of daaruit voortkomende veredelingsproducten moeten de activiteiten weerspiegelen die onder het EU-ETS vallen, omdat dat systeem gebaseerd is op kwantitatieve en kwalitatieve criteria die verband houden met de milieudoelstelling van Richtlijn 2003/87/EG, en het meest omvattende regelgevingssysteem voor broeikasgasemissies in de Unie vormt.

(29)

Door het toepassingsgebied van het CBAM zo te definiëren dat het de activiteiten weerspiegelt die onder het EU-ETS vallen, zou ook worden voorkomen dat ingevoerde producten minder gunstig worden behandeld dan soortgelijke producten van binnenlandse oorsprong.

(30)

Het uiteindelijke doel van het CBAM is om tot een brede productdekking te komen, maar het zou verstandig zijn om van start te gaan met slechts een klein aantal sectoren met relatief homogene goederen waarin een risico van koolstoflekkage bestaat. Uniesectoren die geacht worden risico op koolstoflekkage te lopen, zijn vermeld in Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 van de Commissie (10).

(31)

De goederen waarop deze verordening betrekking moet hebben, moeten worden geselecteerd na een zorgvuldige analyse van het gewicht dat zij vertegenwoordigen in termen van gecumuleerde broeikasgasemissies en risico op koolstoflekkage in de overeenkomstige EU-ETS-sectoren, waarbij de complexiteit en de administratieve lasten voor de betrokken exploitanten worden beperkt. Bij de selectie moet met name rekening worden gehouden met onder het EU-ETS vallende basismaterialen en basisproducten om te garanderen dat op emissies die zijn ingebed in in de Unie ingevoerde emissie-intensieve producten een koolstofprijs van toepassing is die gelijkwaardig is aan de prijs die wordt toegepast op producten uit de Unie, en om het risico op koolstoflekkage te beperken. De selectie moet worden beperkt aan de hand van de volgende criteria: ten eerste, het sectorgewicht in termen van emissies, namelijk de vraag of de sector een van de grootste geaggregeerde producenten van broeikasgasemissies is; ten tweede, de sectorblootstelling aan een significant risico op koolstoflekkage, zoals omschreven in Richtlijn 2003/87/EG, en ten derde, het noodzakelijke evenwicht tussen een brede productdekking op het gebied van broeikasgasemissies en de beperking van de complexiteit en de administratieve lasten.

(32)

Aan de hand van het eerste criterium zouden naar gecumuleerde emissies de volgende industriesectoren in de lijst kunnen worden opgenomen: ijzer en staal, raffinaderijen, cement, aluminium, organische chemische basisproducten, waterstof en meststoffen.

(33)

Vanwege hun specifieke eigenschappen moeten sommige sectoren die in Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 zijn opgenomen, in deze fase evenwel niet in deze verordening worden opgenomen.

(34)

Met name organische chemische stoffen dienen buiten het toepassingsgebied van deze verordening te blijven vanwege technische beperkingen die bij de vaststelling van deze verordening een duidelijke omschrijving van de ingebedde emissies van dergelijke ingevoerde goederen onmogelijk maken. Voor die goederen is de toepasselijke benchmark in het EU-ETS een fundamentele parameter, die in de weg staat aan een ondubbelzinnige toewijzing van emissies die zijn ingebed in afzonderlijke ingevoerde goederen. Voor een gerichtere toewijzing aan organische chemische stoffen zijn meer gegevens en analyses nodig.

(35)

Soortgelijke technische beperkingen gelden voor raffinageproducten, waarvoor broeikasgasemissies niet ondubbelzinnig kunnen worden toegewezen aan afzonderlijke outputproducten. Tegelijkertijd heeft de relevante benchmark in het EU-ETS niet rechtstreeks betrekking op specifieke producten zoals benzine, diesel of kerosine, maar op de gehele raffinaderij-output.

(36)

Aluminiumproducten moeten in het CBAM worden opgenomen, omdat zij het sterkst aan koolstoflekkage zijn blootgesteld. Bovendien staan zij in verschillende industriële toepassingen in directe concurrentie met staalproducten vanwege eigenschappen die sterk lijken op die van staalproducten.

(37)

Bij de vaststelling van deze verordening is de invoer van waterstof in de Unie relatief laag. Die situatie zal de komende jaren naar verwachting echter aanzienlijk veranderen, aangezien het “Fit for 55”-pakket van de Unie het gebruik van hernieuwbare waterstof bevordert. Voor het koolstofvrij maken van de industrie als geheel zal de vraag naar hernieuwbare waterstof toenemen en bijgevolg leiden tot niet-geïntegreerde productieprocessen in downstreamproducten waarin waterstof een precursor is. De opname van waterstof in het toepassingsgebied van het CBAM is het passende middel om het koolstofvrij maken van waterstof verder te bevorderen.

(38)

Evenzo moeten bepaalde producten onder het toepassingsgebied van het CBAM worden gebracht ondanks hun lage niveau van ingebedde emissies die vrijkomen tijdens het productieproces, omdat de uitsluiting ervan de kans zou vergroten dat de opname van staalproducten in het CBAM wordt ontweken door een wijziging van het handelspatroon naar downstreamproducten.

(39)

Omgekeerd mag deze verordening in eerste instantie niet van toepassing zijn op bepaalde producten waar bij de productie geen betekenisvolle emissies ontstaan, zoals schroot, sommige ferrolegeringen en bepaalde meststoffen.

(40)

De invoer van elektriciteit moet onder het toepassingsgebied van deze verordening worden gebracht, omdat die sector verantwoordelijk is voor 30 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie. De verhoogde klimaatambitie van de Unie zou het verschil in koolstofkosten tussen de elektriciteitsproductie in de Unie en in derde landen doen toenemen. Dat verschil, in combinatie met de voortschrijdende koppeling van het elektriciteitsnet van de Unie aan dat van haar buren, zou het risico van koolstoflekkage vergroten door een toename van de invoer van elektriciteit, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig is van kolengestookte elektriciteitscentrales.

(41)

Om buitensporige administratieve lasten voor zowel bevoegde nationale instanties als importeurs te voorkomen, is het passend om te bepalen in welke beperkte gevallen de verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet van toepassing moeten zijn. Die de-minimisbepaling doet echter geen afbreuk aan een verdere toepassing van de Unie- of nationaalrechtelijke bepalingen die nodig zijn om de naleving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening en, in het bijzonder, van de douanewetgeving, met inbegrip van fraudepreventie, te waarborgen.

(42)

Om te vermijden dat importeurs van onder deze verordening vallende goederen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening moeten vervullen op het tijdstip van invoer, moeten specifieke administratieve maatregelen worden toegepast om te garanderen dat die verplichtingen later worden vervuld. Daarom zullen importeurs alleen onder deze verordening vallende goederen mogen invoeren nadat zij daarvoor een toelating hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten.

(43)

De douaneautoriteiten mogen niet toestaan dat goederen door een andere persoon dan een toegelaten CBAM-aangever worden ingevoerd. Overeenkomstig de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) mogen de douaneautoriteiten de goederen controleren, onder meer met betrekking tot de identificatie van de toegelaten CBAM-aangever, de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid en het land van oorsprong van de ingevoerde goederen, de datum van aangifte en de douaneregeling. De Commissie moet de risico’s in verband met het CBAM opnemen in de vaststelling van de gemeenschappelijke risicocriteria en -normen op grond van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

(44)

Gedurende een overgangsperiode moeten de douaneautoriteiten aangevers bij de douane in kennis stellen van de verplichting om informatie te melden, teneinde bij te dragen tot de informatieverzameling en tot bewustwording van de noodzaak dat in voorkomend geval de status van toegelaten CBAM-aangevers moet worden aangevraagd. Dergelijke informatie moet door de douaneautoriteiten op passende wijze worden meegedeeld om ervoor te zorgen dat aangevers bij de douane van die verplichting op de hoogte zijn.

(45)

Het CBAM moet gebaseerd zijn op een aangiftesysteem waarin een toegelaten CBAM-aangever, die meer dan één importeur kan vertegenwoordigen, jaarlijks een aangifte indient van de ingebedde emissies in de in het douanegebied van de Unie ingevoerde goederen en het aantal CBAM-certificaten inlevert dat overeenstemt met de aangegeven emissies. De eerste CBAM-aangifte, voor het kalenderjaar 2026, moet uiterlijk op 31 mei 2027 worden ingediend.

(46)

Een toegelaten CBAM-aangever moet een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten kunnen aanvragen die overeenstemt met de koolstofprijs die in het land van oorsprong reeds daadwerkelijk voor de aangegeven ingebedde emissies is betaald.

(47)

De aangegeven ingebedde emissies moeten worden geverifieerd door een persoon die is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie die is aangewezen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (12), of op grond van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie (13).

(48)

Het CBAM moet exploitanten van productie-installaties in derde landen in staat stellen om zich in het CBAM-register te registreren en hun geverifieerde ingebedde emissies uit de productie van goederen ter beschikking te stellen van toegelaten CBAM-aangevers. Een exploitant moet ervoor kunnen kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens in het CBAM-register niet openbaar toegankelijk worden gemaakt.

(49)

CBAM-certificaten zouden verschillen van EU-ETS-emissierechten, waarvan de dagelijkse veiling een essentieel kenmerk is. De behoefte om een duidelijke prijs vast te stellen voor CBAM-certificaten, zou een dagelijkse publicatie bijzonder omslachtig en verwarrend maken voor de exploitanten, omdat dagelijkse prijzen bij de publicatie ervan al achterhaald kunnen zijn. Daarom zou een wekelijkse publicatie van CBAM-prijzen nauwkeuriger aansluiten bij de prijsontwikkeling van op de markt gebrachte EU-ETS-emissierechten en dezelfde klimaatdoelstelling nastreven. De berekening van de prijs van CBAM-certificaten moet derhalve worden vastgesteld op basis van een langere termijn, namelijk op weekbasis, dan de in het EU-ETS bepaalde termijn, namelijk op dagbasis. De Commissie moet worden opgedragen die gemiddelde prijs te berekenen en te publiceren.

(50)

Om toegelaten CBAM-aangevers de mogelijkheid te geven hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening flexibel na te leven en te profiteren van de schommelingen in de prijs van EU-ETS-emissierechten, moeten CBAM-certificaten geldig zijn voor een beperkte periode vanaf de datum van hun aankoop. Toegelaten CBAM-aangevers moeten een deel van de te veel door hen aangekochte certificaten kunnen terugverkopen. Met het oog op de inlevering van CBAM-certificaten moeten toegelaten CBAM-aangevers het vereiste aantal certificaten in de loop van het jaar verzamelen, overeenkomstig de aan elk kwartaaleinde vastgestelde drempels.

(51)

De fysieke kenmerken van elektriciteit als product rechtvaardigen een enigszins andere architectuur binnen het CBAM dan voor andere goederen. Onder duidelijk gespecificeerde voorwaarden moeten standaardwaarden worden gebruikt en toegelaten CBAM-aangevers moeten kunnen vragen dat hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening op basis van werkelijke emissies worden berekend. De elektriciteitshandel verschilt van de handel in andere goederen, met name omdat elektriciteit wordt verhandeld via onderling verbonden elektriciteitsnetten, op elektriciteitsbeurzen en volgens specifieke handelsmethoden. Marktkoppeling is een sterk gereglementeerde methode van elektriciteitshandel die het mogelijk maakt om biedingen en aanbiedingen in de hele Unie te bundelen.

(52)

Om het risico van ontwijking te voorkomen en de traceerbaarheid van werkelijke CO2-emissies afkomstig uit de invoer van elektriciteit en het gebruik daarvan in goederen te verbeteren, mag de berekening van werkelijke emissies uitsluitend worden toegestaan onder bepaalde strikte voorwaarden. Meer bepaald moet worden aangetoond dat de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief genomineerd is en dat er een rechtstreekse contractuele relatie bestaat tussen de koper en de producent van de hernieuwbare stroom of tussen de koper en de producent van de stroom met lagere emissies dan de standaardwaarden.

(53)

Om het risico van koolstoflekkage te verminderen, moet de Commissie actie ondernemen om ontwijkingspraktijken aan te pakken. De Commissie moet het risico van een dergelijke ontwijking evalueren in alle sectoren waarop deze verordening van toepassing is.

(54)

De partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap dat is gesloten bij Besluit 2006/500/EG van de Raad (14) en de partijen bij associatieovereenkomsten, met inbegrip van diepe en brede vrijhandelsruimtes, hebben zich vastgelegd op decarbonisatieprocessen die uiteindelijk moeten leiden tot de vaststelling van met het EU-ETS vergelijkbare of gelijkwaardige koolstofbeprijzingsmechanismen of tot hun deelname aan het EU-ETS.

(55)

Voor derde landen is integratie in de elektriciteitsmarkt van de Unie een belangrijke factor om hun overgang naar energiesystemen met een hoog aandeel hernieuwbare energiebronnen te versnellen. Marktkoppeling voor elektriciteit, zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie (15), stelt derde landen in staat om elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen beter in de elektriciteitsmarkt te integreren, dergelijke elektriciteit op efficiënte wijze uit te wisselen binnen een groter gebied waarbij vraag en aanbod in evenwicht worden gebracht met de grotere Uniemarkt, en de CO2-emissie-intensiteit van hun elektriciteitsopwekking te beperken. De integratie van derde landen in de elektriciteitsmarkt van de Unie draagt ook bij aan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in die landen en de aangrenzende lidstaten.

(56)

Zodra de elektriciteitsmarkten van derde landen via marktkoppeling nauw geïntegreerd zijn in die van de Unie, moeten er technische oplossingen worden gevonden voor de toepassing van het CBAM op de elektriciteit die wordt uitgevoerd vanuit die landen naar het douanegebied van de Unie. Als er geen technische oplossingen kunnen worden gevonden, moeten derde landen waarvan de markten aan die van de Unie gekoppeld zijn, een in de tijd beperkte vrijstelling van het CBAM krijgen tot 2030 uitsluitend voor de export van elektriciteit, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die derde landen moeten evenwel een routekaart opstellen en zich ertoe verbinden een koolstofbeprijzingsmechanisme te implementeren dat voorziet in een prijs die gelijkwaardig is aan die van het EU-ETS, alsook koolstofneutraliteit te bereiken uiterlijk in 2050 en zich te conformeren aan de Uniewetgeving op het gebied van milieu, klimaat, mededinging en energie. Die vrijstelling moet te allen tijde worden ingetrokken als er redenen zijn om aan te nemen dat het land in kwestie zijn verbintenissen niet naleeft of als het in 2030 nog geen emissiehandelssysteem heeft vastgesteld dat gelijkwaardig is aan het EU-ETS.

(57)

Gedurende een beperkte periode moeten er overgangsbepalingen gelden. Daartoe moet het CBAM zonder financiële correctie van toepassing zijn, met als doel een vlotte uitrol ervan te vergemakkelijken en het risico op verstorende effecten op de handel te beperken. Importeurs moeten op kwartaalbasis de ingebedde emissies in goederen die tijdens het voorgaande kwartaal van het kalenderjaar zijn ingevoerd, rapporteren, met vermelding van directe en indirecte emissies en eventuele daadwerkelijk in het buitenland betaalde koolstofprijzen. Het laatste CBAM-verslag, te weten het verslag voor het laatste kwartaal van 2025, moet uiterlijk op 31 januari 2026 worden ingediend.

(58)

Om een goede werking van het CBAM te faciliteren en te verzekeren, moet de Commissie de bevoegde autoriteiten bij de vervulling van hun functies en taken in het kader van deze verordening ondersteunen. De Commissie moet de uitwisseling van beste praktijken coördineren en ondersteunen en er richtsnoeren voor uitvaardigen.

(59)

Om deze verordening op kostenefficiënte wijze toe te passen moet de Commissie het CBAM-register met gegevens over de toegelaten CBAM-aangevers, exploitanten en installaties in derde landen beheren.

(60)

Er moet een gemeenschappelijk centraal platform voor de verkoop en terugkoop van CBAM-certificaten worden opgericht. Met het oog op het toezicht op de transacties op het gemeenschappelijke centrale platform moet de Commissie de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten onderling alsmede tussen deze autoriteiten en de Commissie vergemakkelijken. Voorts moet een snelle informatiestroom tussen het gemeenschappelijke centrale platform en het CBAM-register tot stand worden gebracht.

(61)

Om bij te dragen aan de doeltreffende toepassing van deze verordening moet de Commissie risicogebaseerde controles uitvoeren en de inhoud van CBAM-aangiften dienovereenkomstig beoordelen.

(62)

Om een uniforme toepassing van deze verordening verder mogelijk te maken moet de Commissie, als voorlopige input, haar eigen berekeningen met betrekking tot de in te leveren CBAM-certificaten, op basis van haar beoordeling van de CBAM-aangiften, aan de bevoegde autoriteiten ter beschikking stellen. Dergelijke voorlopige input moet uitsluitend ter indicatie worden verstrekt en moet geen afbreuk doen aan de definitieve berekening door de bevoegde autoriteit. Met name moet er geen recht van beroep of andere corrigerende maatregel mogelijk zijn tegen dergelijke voorlopige input van de Commissie.

(63)

De lidstaten moeten ook individuele CBAM-aangiften voor handhavingsdoeleinden kunnen beoordelen. De conclusies van de beoordelingen van individuele CBAM-aangiften moeten met de Commissie worden gedeeld. Die conclusies moeten ook aan andere bevoegde autoriteiten beschikbaar worden gesteld via het CBAM-register.

(64)

De lidstaten moeten verantwoordelijk zijn voor de correcte vaststelling en inning van de inkomsten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening.

(65)

De Commissie moet de toepassing van deze verordening regelmatig evalueren en verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Die verslagen moeten met name gericht zijn op mogelijkheden om klimaatmaatregelen te versterken teneinde uiterlijk in 2050 de doelstelling van een klimaatneutrale Unie te verwezenlijken. Als onderdeel van die verslaglegging moet de Commissie de informatie verzamelen die noodzakelijk is om het toepassingsgebied van deze verordening zo snel mogelijk verder uit te breiden tot ingebedde indirecte emissies in de in bijlage II vermelde alsmede over andere goederen en diensten die risico op koolstoflekkage zouden kunnen lopen, zoals downstreamproducten, en om methoden te ontwikkelen voor de berekening van ingebedde emissies op basis van de milieuvoetafdrukmethoden, zoals uiteengezet in Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie (16). Die verslagen moeten ook een beoordeling bevatten van het effect van het CBAM op koolstoflekkage, onder meer in verband met uitvoer, en van de economische, sociale en territoriale gevolgen ervan in de hele Unie, tevens rekening houdend met de bijzondere kenmerken en beperkingen van de in artikel 349 VWEU bedoelde ultraperifere gebieden en van eilandstaten die deel uitmaken van het douanegebied van de Unie.

(66)

Ontwijking van deze verordening moet door de Commissie worden gemonitord en aangepakt, ook wanneer exploitanten lichte veranderingen kunnen aanbrengen aan hun goederen zonder de essentiële kenmerken ervan te wijzigen of zendingen kunstmatig kunnen splitsen om de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te omzeilen. Er moet ook toezicht worden gehouden op situaties waarin goederen voorafgaand aan hun invoer op de markt van de Unie naar een derde land of regio zouden worden verzonden om de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te omzeilen, of waarin exploitanten in derde landen hun minder broeikasgasemissie-intensieve producten naar de Unie zouden uitvoeren en hun meer broeikasgasemissie-intensieve producten voor andere markten zouden behouden, alsook op de reorganisatie door exporteurs of producenten van hun verkoop- en productiekanalen en -patronen, of andere vormen van dubbele productie en dubbele verkoop, teneinde de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te omzeilen.

(67)

Met volledige inachtneming van de beginselen van deze verordening moet de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot doel hebben om tegen 2030 alle sectoren die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, erin op te nemen. Daarom moet de Commissie bij het toetsen en evalueren van de toepassing van deze verordening blijven verwijzen naar dit tijdschema en prioriteit geven aan de opname in het toepassingsgebied van deze verordening van broeikasgasemissies die zijn ingebed in goederen die het meest aan koolstoflekkage zijn blootgesteld en die het meest koolstofintensief zijn, alsook in downstreamproducten die een aanzienlijk deel van ten minste één van de goederen binnen het toepassingsgebied van deze verordening bevatten. Indien de Commissie tegen 2030 geen wetgevingsvoorstel voor een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening indient, moet zij het Europees Parlement en de Raad in kennis stellen van de redenen en de nodige stappen ondernemen ter verwezenlijking van de doelstelling om zo spoedig mogelijk alle onder Richtlijn 2003/87/EG vallende sectoren erin op te nemen.

(68)

De Commissie moet ook twee jaar na afloop van de overgangsperiode, en vervolgens om de twee jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen over de toepassing van deze verordening. Het tijdschema voor de indiening van de verslagen moet overeenstemmen met de tijdschema’s voor de werking van de koolstofmarkt overeenkomstig artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG. De verslagen moeten een beoordeling van de effecten van het CBAM bevatten.

(69)

Om snel en doeltreffend te kunnen reageren op niet te voorziene, uitzonderlijke en niet-uitgelokte omstandigheden die verwoestende gevolgen hebben voor de economische en industriële infrastructuur van een of meerdere derde landen die aan het CBAM zijn onderworpen, moet de Commissie, indien passend, bij het Europees Parlement en de Raad een wetgevingsvoorstel indienen tot wijziging van deze verordening. Een dergelijk wetgevingsvoorstel moet de maatregelen bevatten die het meest passend zijn in het licht van de omstandigheden waarmee het derde land of de derde landen te maken hebben, en tegelijkertijd moeten de doelstellingen van deze verordening worden gehandhaafd. Die maatregelen moeten van beperkte duur zijn.

(70)

Een dialoog met derde landen moet worden voortgezet en er moet ruimte zijn voor samenwerking en oplossingen als mogelijke aanzet tot de specifieke keuzes die moeten worden gemaakt met betrekking tot de details van het CBAM gedurende de uitvoering ervan, met name tijdens de overgangsperiode.

(71)

De Commissie moet trachten om op evenwichtige wijze en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de Unie samen met de derde landen waarvan de handel met de Unie door deze verordening wordt beïnvloed, te bekijken welke mogelijkheid er is voor dialoog en samenwerking bij de uitvoering van specifieke elementen van het CBAM. De Commissie moet ook nagaan of er overeenkomsten kunnen worden gesloten waarin rekening wordt gehouden met het koolstofbeprijzingsmechanisme van derde landen. De Unie moet daartoe technische bijstand verlenen aan de ontwikkelingslanden en de minst ontwikkelde landen, zoals aangemerkt door de Verenigde Naties.

(72)

De uitvoering van het CBAM noopt tot het ontwikkelen van bilaterale, multilaterale en internationale samenwerking met derde landen. Daartoe moet een forum van landen met koolstofbeprijzingsinstrumenten of andere vergelijkbare instrumenten (“klimaatclub”) worden opgericht, zodat alle landen tot een ambitieus klimaatbeleid komen en de weg wordt geëffend voor een wereldwijd kader inzake koolstofbeprijzing. De klimaatclub moet open, vrijwillig en niet-exclusief zijn en met name streven naar hoge klimaatambities die stroken met de Overeenkomst van Parijs. De klimaatclub zou onder auspiciën van een multilaterale internationale organisatie kunnen functioneren en moet de vergelijking en, in voorkomend geval, de coördinatie van relevante maatregelen met een effect op de emissiereductie vergemakkelijken. De klimaatclub moet ook de vergelijkbaarheid van relevante klimaatmaatregelen ondersteunen door de kwaliteit van de klimaatmonitoring, -rapportage en -verificatie onder haar leden te waarborgen en een kader te creëren voor betrekkingen en transparantie tussen de Unie en haar handelspartners.

(73)

Om de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs in derde landen verder te ondersteunen, is het wenselijk dat de Unie via de begroting van de Unie financiële steun blijft verlenen voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering in de minst ontwikkelde landen, onder meer bij hun inspanningen om hun maakindustrie koolstofvrij te maken en te transformeren. Die steun van de Unie moet ook bijdragen aan het faciliteren van de aanpassing van de betrokken bedrijfstakken aan de nieuwe regelgevingsvereisten die voortvloeien uit deze verordening.

(74)

Aangezien het CBAM tot schonere productie wil aanmoedigen, is de Unie vastbesloten om derde lage- en middeninkomenslanden te helpen hun maakindustrie koolstofvrij te maken als onderdeel van de externe dimensie van de Europese Green Deal en in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs. De Unie moet die landen, met name de minst ontwikkelde landen, via de begroting van de Unie blijven steunen om ervoor te helpen zorgen dat zij zich kunnen aanpassen aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening. De Unie moet ook steun blijven verlenen aan de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering in die landen, onder meer bij hun inspanningen om hun maakindustrie koolstofvrij te maken en te transformeren, binnen het plafond van het meerjarig financieel kader en de financiële steun van de Unie aan internationale klimaatfinanciering. De Unie werkt aan de invoering van nieuwe eigen middelen op basis van de inkomsten uit de verkoop van CBAM-certificaten.

(75)

Deze verordening doet geen afbreuk aan de Verordeningen (EU) 2016/679 (17) en (EU) 2018/1725 (18) van het Europees Parlement en de Raad.

(76)

Omwille van de efficiëntie moet Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (19) van overeenkomstige toepassing zijn op deze verordening.

(77)

Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen teneinde:

deze verordening aan te vullen door voorschriften en procedures vast te stellen voor derde landen of gebieden die zijn geschrapt van de lijst in punt 2 van bijlage III, teneinde de toepassing van deze verordening op die landen of gebieden met betrekking tot elektriciteit te waarborgen;

de lijst van derde landen en gebieden in punt 1 of punt 2 van bijlage III te wijzigen, hetzij door die landen of gebieden aan die lijst toe te voegen, teneinde derde landen of gebieden die volledig zijn geïntegreerd in of verbonden met het EU-ETS in geval van toekomstige overeenkomsten uit te sluiten van het CBAM, hetzij door derde landen of gebieden van die lijst te schrappen, waardoor zij aan het CBAM worden onderworpen, wanneer zij de EU-ETS-prijs niet daadwerkelijk aanrekenen op goederen die naar de Unie worden uitgevoerd;

deze verordening aan te vullen door de voorwaarden te specificeren voor het verlenen van accreditatie aan verificateurs, de controle van en het toezicht op geaccrediteerde verificateurs, de intrekking van accreditatie en de wederzijdse erkenning en collegiale toetsing van de accreditatie-instanties;

deze verordening aan te vullen door de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de verkoop en terugkoop van CBAM-certificaten nader te bepalen, en

de lijst van goederen in bijlage I te wijzigen door in bepaalde omstandigheden enigszins gewijzigde goederen toe te voegen om de maatregelen tegen ontwijkingspraktijken aan te scherpen.

Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (20). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(78)

Dergelijke raadplegingen moeten op transparante wijze plaatsvinden en kunnen voorafgaande raadplegingen van belanghebbenden omvatten, zoals bevoegde instanties, het bedrijfsleven (met inbegrip van kmo’s), sociale partners zoals vakbonden, maatschappelijke organisaties en milieuorganisaties.

(79)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (21).

(80)

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële boetes. Het CBAM moet derhalve berusten op passende en doeltreffende mechanismen om derving van inkomsten te voorkomen.

(81)

Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het risico op koolstoflekkage voorkomen en daarmee de mondiale koolstofemissies te reduceren, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(82)

Om ervoor te zorgen dat gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen uit hoofde van deze verordening tijdig kunnen worden vastgesteld, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

1.   Bij deze verordening wordt een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (carbon border adjustment mechanism — “CBAM”) ingesteld om broeikasgasemissies aan te pakken die in de in bijlage I vermelde goederen zijn ingebed, bij de invoer van die goederen in het douanegebied van de Unie, teneinde het risico van koolstoflekkage te voorkomen, waarbij de mondiale koolstofemissies worden verminderd en de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs worden ondersteund, ook door stimulansen te scheppen voor de reductie van emissies door exploitanten in derde landen.

2.   Het CBAM vormt een aanvulling op het uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie (emissions trading system — “EU-ETS”) door gelijkwaardige regels toe te passen op de invoer van de in artikel 2 van deze verordening bedoelde goederen in het douanegebied van de Unie.

3.   Het CBAM zal de uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG ingestelde mechanismen ter voorkoming van het risico van koolstoflekkage vervangen door de mate te weerspiegelen waarin EU-ETS-emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van die richtlijn gratis worden toegewezen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de in bijlage I vermelde goederen van oorsprong uit een derde land, wanneer die goederen, of uit die goederen voortkomende veredelingsproducten in het kader van de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

2.   Deze verordening is ook van toepassing op de in bijlage I bij deze verordening vermelde goederen van oorsprong uit een derde land, wanneer die goederen, of uit die goederen voortkomende veredelingsproducten in het kader van de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, naar een kunstmatig eiland, een vaste of drijvende structuur of iedere andere structuur op het continentaal plat of in de exclusieve economische zone van een lidstaat in de onmiddellijke nabijheid van het douanegebied van de Unie worden gebracht.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met gedetailleerde voorwaarden voor de toepassing van het CBAM op die goederen, met name wat betreft de begrippen die hetzelfde betekenen als invoer in het douanegebied van de Unie en in het vrije verkeer brengen, wat betreft de procedures met betrekking tot het indienen van de CBAM-aangifte voor die goederen en de door de douaneautoriteiten uit te voeren controles. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

3.   In afwijking van de leden 1 en 2 is deze verordening niet van toepassing op:

a)

in bijlage I bij deze verordening vermelde goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd, mits de intrinsieke waarde van die goederen per zending niet hoger is dan de waarde die is vastgesteld voor goederen met een te verwaarlozen waarde als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad (22);

b)

goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers komende uit een derde land, mits de intrinsieke waarde van die goederen niet hoger is dan de waarde die is vastgesteld voor goederen met een te verwaarlozen waarde als bedoeld in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1186/2009;

c)

goederen die in het kader van militaire activiteiten worden vervoerd of gebruikt overeenkomstig artikel 1, punt 49, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (23).

4.   In afwijking van de leden 1 en 2 is deze verordening niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de in punt 1 van bijlage III opgenomen derde landen en gebieden.

5.   Ingevoerde goederen worden beschouwd als van oorsprong uit derde landen overeenkomstig de regels inzake niet-preferentiële oorsprong zoals bedoeld in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

6.   Derde landen en gebieden worden opgenomen in punt 1 van bijlage III, indien ze aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

a)

het EU-ETS is van toepassing op dat derde land of gebied, of er is een overeenkomst gesloten tussen dat derde land of gebied en de Unie waarbij het EU-ETS en het emissiehandelssysteem van dat derde land of gebied volledig aan elkaar gekoppeld zijn;

b)

de koolstofprijs die moet worden betaald in het land waaruit de goederen van oorsprong zijn, is daadwerkelijk op de in die goederen ingebedde broeikasgasemissies in rekening gebracht, zonder dat er andere dan de overeenkomstig het EU-ETS toegepaste teruggaven zijn gegeven.

7.   Als een derde land of gebied een elektriciteitsmarkt heeft die door marktkoppeling met de interne elektriciteitsmarkt van de Unie geïntegreerd is, en er geen technische oplossing is voor de toepassing van het CBAM op de invoer van elektriciteit in het douanegebied van de Unie uit dat derde land of gebied, wordt de invoer van elektriciteit uit dat land of gebied vrijgesteld van de toepassing van het CBAM, mits de Commissie overeenkomstig lid 8 heeft vastgesteld dat aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)

het derde land of gebied heeft met de Unie een overeenkomst gesloten die de verplichting bevat om het Unierecht op het gebied van elektriciteit toe te passen, met inbegrip van de wetgeving inzake de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en andere regels op het gebied van energie, milieu en mededinging;

b)

de binnenlandse wetgeving in dat derde land of gebied geeft uitvoering aan de belangrijkste bepalingen van de wetgeving van de Unie inzake de elektriciteitsmarkt, met inbegrip van de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de marktkoppeling van elektriciteitsmarkten;

c)

het derde land of gebied heeft bij de Commissie een routekaart ingediend met een tijdschema voor de vaststelling van maatregelen voor de uitvoering van de in de punten d) en e) bepaalde voorwaarden;

d)

het derde land of gebied heeft zich verbonden tot klimaatneutraliteit in 2050, heeft in voorkomend geval dienovereenkomstig officieel een langetermijnstrategie voor een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling tegen het midden van de eeuw geformuleerd die op die doelstelling is afgestemd, en die strategie meegedeeld aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change UNFCCC), en heeft die verbintenis in zijn binnenlandse wetgeving ten uitvoer gelegd;

e)

het derde land of gebied heeft, bij de implementatie van de in punt c) bedoelde routekaart, de gestelde termijnen nageleefd en aanzienlijke vooruitgang laten zien bij de afstemming van de binnenlandse wetgeving op de Uniewetgeving op het gebied van klimaatactie op basis van die routekaart, inclusief richting koolstofbeprijzing op een niveau dat gelijkwaardig is aan dat van de Unie, met name wat de opwekking van elektriciteit betreft; de implementatie van een emissiehandelssysteem voor elektriciteit met een prijs die gelijkwaardig is aan die van het EU-ETS, dient uiterlijk op 1 januari 2030 voltooid te zijn;

f)

het derde land of gebied heeft een doeltreffend systeem opgezet om indirecte invoer van elektriciteit in de Unie uit andere derde landen of gebieden die niet aan de in de punten a) tot en met e) bepaalde voorwaarden voldoen, te voorkomen.

8.   Een derde land of gebied dat aan alle in lid 7 bepaalde voorwaarden voldoet, wordt opgenomen in punt 2 van bijlage III en dient twee verslagen in over de voldoening aan die voorwaarden, het eerste uiterlijk op 1 juli 2025 en het tweede uiterlijk op 31 december 2027. Uiterlijk op 31 december 2025 en uiterlijk op 1 juli 2028 evalueert de Commissie, met name op basis van de in lid 7, punt c), bedoelde routekaart en de van het derde land of gebied ontvangen verslagen, of dat derde land of gebied nog steeds aan de in lid 7 bepaalde voorwaarden voldoet.

9.   Een in punt 2 van bijlage III opgenomen derde land of gebied wordt van die lijst geschrapt wanneer zich een of meer van de onderstaande omstandigheden voordoen:

a)

de Commissie heeft redenen om aan te nemen dat dat derde land of gebied onvoldoende vooruitgang heeft geboekt om aan een van de in lid 7 bepaalde voorwaarden te voldoen, of dat derde land of gebied heeft maatregelen genomen die onverenigbaar zijn met de doelstellingen van de klimaat- en milieuwetgeving van de Unie;

b)

dat derde land of gebied heeft stappen gezet die in strijd zijn met zijn decarbonisatiedoelstellingen, zoals het verlenen van overheidssteun voor de totstandbrenging van nieuwe opwekkingscapaciteit met een uitstoot van meer dan 550 gram koolstofdioxide (CO2) uit fossiele brandstoffen per kilowattuur elektriciteit;

c)

de Commissie heeft bewijs dat door de gestegen uitvoer van elektriciteit naar de Unie de emissies van de in dat derde land of gebied geproduceerde elektriciteit per kilowattuur met tenminste 5 % zijn toegenomen ten opzichte van 1 januari 2026.

10.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met voorschriften en procedures voor derde landen of gebieden die van de lijst in punt 2 van bijlage III zijn geschrapt, teneinde de toepassing van deze verordening op die landen of gebieden met betrekking tot elektriciteit te verzekeren. Als in dergelijke gevallen marktkoppeling onverenigbaar blijft met de toepassing van deze verordening, kan de Commissie beslissen om die derde landen of gebieden van marktkoppeling met de Unie uit te sluiten, en vereisen dat capaciteit expliciet wordt toegewezen aan de grens tussen de Unie en die derde landen of gebieden, zodat het CBAM toepassing kan vinden.

11.   De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijsten van derde landen of gebieden die in punt 1 of punt 2 van bijlage III zijn opgenomen, te wijzigen door een derde land of gebied toe te voegen of te schrappen, al naargelang aan de in lid 6, 7 of 9 van dit artikel bepaalde voorwaarden is voldaan met betrekking tot dat derde land of gebied.

12.   De Unie kan overeenkomsten met derde landen of gebieden sluiten om voor de toepassing van artikel 9 rekening te houden met koolstofbeprijzingsmechanismen in dergelijke landen of gebieden.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“goederen”: de in bijlage I vermelde goederen;

2)

“broeikasgassen”: broeikasgassen zoals gespecificeerd in bijlage I met betrekking tot elk van de in die bijlage vermelde goederen;

3)

“emissies”: de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer door de productie van goederen;

4)

“invoer”: het in het vrije verkeer brengen zoals bepaald in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

5)

“EU-ETS”: het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie met betrekking tot de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten, met uitzondering van luchtvaartactiviteiten;

6)

“douanegebied van de Unie”: het grondgebied als omschreven in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

7)

“derde land”: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;

8)

“continentaal plat”: een continentaal plat zoals omschreven in artikel 76 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;

9)

“exclusieve economische zone”: een exclusieve economische zone zoals omschreven in artikel 55 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, die door een lidstaat op grond van dat verdrag als een exclusieve economische zone heeft verkondigd;

10)

“intrinsieke waarde”: de intrinsieke waarde voor handelsgoederen zoals omschreven in artikel 1, punt 48, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446;

11)

“marktkoppeling”: de toewijzing van transmissiecapaciteit via een Uniesysteem dat simultaan orders matcht en zoneoverschrijdende capaciteit toewijst zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222;

12)

“expliciete capaciteitstoewijzing”: de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit los van de elektriciteitshandel;

13)

“bevoegde autoriteit”: de door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 11 aangewezen autoriteit;

14)

“douaneautoriteiten”: de douanediensten van de lidstaten zoals omschreven in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

15)

“importeur”: de persoon die in eigen naam en voor eigen rekening een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen van goederen indient, of indien de douaneaangifte overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 952/2013 door een indirecte douanevertegenwoordiger wordt ingediend, de persoon namens wie een dergelijke aangifte wordt ingediend;

16)

“aangever bij de douane”: een aangever zoals omschreven in artikel 5, punt 15, van Verordening (EU) nr. 952/2013 die in eigen naam een douaneaangifte voor het vrije verkeer van goederen indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte wordt ingediend;

17)

“toegelaten CBAM-aangever”: een persoon die overeenkomstig artikel 17 een toelating heeft gekregen van een bevoegde autoriteit;

18)

“persoon”: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar uit hoofde van Unierecht of nationaal recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

19)

“in een lidstaat gevestigd”:

a)

in geval van een natuurlijke persoon, elke persoon van wie de woonplaats zich in een lidstaat bevindt;

b)

in geval van een rechtspersoon of een vereniging van personen, elke persoon van wie de statutaire zetel, het hoofdkantoor of de permanente bedrijfsvestiging zich in een lidstaat bevindt;

20)

“registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (EORI-nummer)”: het door de douaneautoriteiten toegekende nummer wanneer de registratie voor douanedoeleinden is uitgevoerd overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

21)

“directe emissies”: emissies uit de productieprocessen van goederen, met inbegrip van emissies uit de productie van verwarming en koeling die tijdens de productieprocessen worden verbruikt, ongeacht de plaats waar de verwarming of koeling wordt geproduceerd;

22)

“ingebedde emissies”: directe emissies die vrijkomen tijdens de productie van goederen en indirecte emissies uit de productie van elektriciteit die tijdens de productieprocessen wordt verbruikt, berekend overeenkomstig de in bijlage IV vastgestelde methoden en nader gespecificeerd in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen;

23)

“ton CO2-equivalent”: één metrische ton CO2, of een hoeveelheid van een in bijlage I vermeld broeikasgas met een equivalent aardopwarmingsvermogen;

24)

“CBAM-certificaat”: een certificaat in elektronische vorm dat overeenstemt met één ton CO2-equivalent aan ingebedde emissies in goederen;

25)

“inlevering”: verrekening van CBAM-certificaten met de aangegeven ingebedde emissies in ingevoerde goederen of met de ingebedde emissies in ingevoerde goederen die hadden moeten worden aangegeven;

26)

“productieprocessen”: de chemische en fysische processen die plaatsvinden om goederen in een installatie te produceren;

27)

“standaardwaarde”: een waarde die wordt berekend of afgeleid uit secundaire gegevens en die de ingebedde emissies in goederen vertegenwoordigt;

28)

“werkelijke emissies”: de op basis van primaire gegevens berekende emissies uit de productieprocessen van goederen en uit de productie van elektriciteit die tijdens die processen wordt verbruikt zoals bepaald overeenkomstig de in bijlage IV vastgestelde methoden;

29)

“koolstofprijs”: het geldbedrag dat in een derde land uit hoofde van een regeling ter reductie van koolstofemissies is betaald in de vorm van een belasting, heffing of vergoeding of in de vorm van emissierechten in een broeikasgasemissiehandelssysteem, berekend op broeikasgassen die onder dat systeem vallen en tijdens de productie van goederen zijn vrijgekomen;

30)

“installatie”: een vaste technische eenheid waarin een productieproces plaatsvindt;

31)

“exploitant”: een persoon die een installatie exploiteert of beheert in een derde land;

32)

“nationale accreditatie-instantie”: een nationale accreditatie-instantie zoals aangewezen door iedere lidstaat op grond van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

33)

“EU-ETS-emissierecht”: een emissierecht zoals omschreven in artikel 3, punt a), van Richtlijn 2003/87/EG voor andere in bijlage I bij die richtlijn opgenomen activiteiten dan luchtvaartactiviteiten;

34)

“indirecte emissies”: emissies uit de opwekking van elektriciteit die wordt verbruikt tijdens de productieprocessen van goederen, ongeacht de plaats waar de verbruikte elektriciteit wordt opgewekt.

HOOFDSTUK II

RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN TOEGELATEN CBAM-AANGEVERS

Artikel 4

Invoer van goederen

Goederen mogen uitsluitend door een toegelaten CBAM-aangever in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

Artikel 5

Toelatingsaanvraag

1.   Elke in een lidstaat gevestigde importeur dient, alvorens goederen in het douanegebied van de Unie in te voeren, een aanvraag voor de status van toegelaten CBAM-aangever (“toelatingsaanvraag”) in. Indien een dergelijke importeur een indirecte douanevertegenwoordiger aanwijst overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en de indirecte douanevertegenwoordiger ermee instemt op te treden als toegelaten CBAM-aangever, dient de indirecte douanevertegenwoordiger de toelatingsaanvraag in.

2.   Indien een importeur niet in een lidstaat is gevestigd, dient de indirecte douanevertegenwoordiger de toelatingsaanvraag in.

3.   De toelatingsaanvraag wordt ingediend via het overeenkomstig artikel 14 opgezette CBAM-register.

4.   In afwijking van lid 1 wordt, wanneer transmissiecapaciteit voor de invoer van elektriciteit wordt toegewezen via expliciete capaciteitstoewijzing, de persoon aan wie capaciteit met het oog op invoer is toegewezen en die die capaciteit voor invoer nomineert, voor de toepassing van deze verordening aangemerkt als toegelaten CBAM-aangever in de lidstaat waar de persoon die invoer van elektriciteit in de douaneaangifte heeft aangegeven. De invoer moet per grens worden gemeten gedurende tijdvakken van niet meer dan één uur en er is geen aftrek van uitvoer of doorvoer in hetzelfde uur mogelijk.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de douaneaangifte is ingediend, registreert de persoon in het CBAM-register.

5.   In de toelatingsaanvraag wordt de volgende informatie opgenomen over de aanvrager:

a)

naam, adres en contactgegevens;

b)

EORI-nummer;

c)

belangrijkste economische activiteit in de Unie;

d)

bevestiging van de belastingautoriteit van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd, dat er tegen de aanvrager geen invorderingsopdracht wegens onbetaalde nationale belastingschulden loopt;

e)

verklaring op erewoord dat de aanvrager in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag niet betrokken was bij ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving, belastingvoorschriften of regels inzake marktmisbruik, daaronder begrepen dat de aanvrager geen strafblad met zware vergrijpen in verband met zijn economische activiteit heeft;

f)

informatie waarmee de financiële draagkracht en de operationele capaciteit van de aanvrager om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen, wordt aangetoond en, indien daartoe is besloten door de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling, bewijsstukken ter bevestiging van die informatie, zoals de jaarrekening en de balans van maximaal de laatste drie afgesloten boekjaren;

g)

de geraamde monetaire waarde en omvang van de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie volgens soort goederen, voor het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend en voor het daaropvolgende kalenderjaar;

h)

naam en contactgegevens van de personen voor wier rekening de aanvrager in voorkomend geval optreedt.

6.   De aanvrager kan zijn aanvraag te allen tijde intrekken.

7.   De toegelaten CBAM-aangever stelt de bevoegde autoriteit via het CBAM-register onverwijld in kennis van alle wijzigingen in de uit hoofde van lid 5 van dit artikel verstrekte informatie die zich voordoen nadat het besluit tot verlening van de status van toegelaten CBAM-aangever op grond van artikel 17 is vastgesteld, en die van invloed kunnen zijn op dat besluit of op de inhoud van de uit hoofde daarvan verleende toelating.

8.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de communicatie tussen de aanvrager, de bevoegde autoriteit en de Commissie, met betrekking tot de standaardvorm van de toelatingsaanvraag en de procedures om een dergelijke aanvraag in te dienen via het CBAM-register, met betrekking tot de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen procedure en termijnen voor de behandeling van toelatingsaanvragen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, en met betrekking tot de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen regels voor de identificatie van de toegelaten CBAM-aangevers voor de invoer van elektriciteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 6

CBAM-aangifte

1.   Uiterlijk op 31 mei van elk jaar, en voor het eerst in 2027 voor het jaar 2026, gebruikt elke toegelaten CBAM-aangever het in artikel 14 bedoelde CBAM-register om een CBAM-aangifte voor het voorgaande kalenderjaar in te dienen.

2.   De CBAM-aangifte bevat de volgende gegevens:

a)

de totale hoeveelheid van iedere soort ingevoerde goederen in het voorgaande kalenderjaar, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen;

b)

de totale ingebedde emissies in de in punt a) van dit lid bedoelde goederen, uitgedrukt in ton CO2-equivalent emissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in ton CO2-equivalent emissies per ton van iedere soort goederen in het geval van andere goederen, berekend overeenkomstig artikel 7 en geverifieerd overeenkomstig artikel 8;

c)

het totale aantal in te leveren CBAM-certificaten dat overeenkomt met de totale ingebedde emissies als bedoeld in punt b) van dit lid, na de aftrek die verschuldigd is vanwege de in een land van oorsprong betaalde koolstofprijs overeenkomstig artikel 9 en de noodzakelijke correctie voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten gratis worden toegewezen overeenkomstig artikel 31;

d)

kopieën van de verificatieverslagen van de geaccrediteerde verificateurs uit hoofde van artikel 8 en bijlage VI.

3.   Wanneer veredelingsproducten die voortkomen uit een in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling worden ingevoerd, vermeldt de toegelaten CBAM-aangever in de CBAM-aangifte de ingebedde emissies in de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die tot de ingevoerde veredelingsproducten hebben geleid, ook als de veredelingsproducten geen in bijlage I bij deze verordening opgenomen goederen zijn. Dit lid is ook van toepassing wanneer de veredelingsproducten die voortkomen uit de regeling actieve veredeling terugkerende goederen zijn als bedoeld in artikel 205 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

4.   Wanneer de in bijlage I bij deze verordening vermelde ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn die voortkomen uit een in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling, vermeldt de toegelaten CBAM-aangever in de CBAM-aangifte alleen de emissies van de veredeling buiten het douanegebied van de Unie.

5.   Wanneer de ingevoerde goederen terugkerende goederen zijn als bedoeld in artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013, neemt de toegelaten CBAM-aangever in zijn CBAM-aangifte een afzonderlijke vermelding “nul” op voor de totale ingebedde emissies die overeenstemmen met die goederen.

6.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de standaardvorm van de CBAM-aangifte, met inbegrip van gedetailleerde informatie per installatie, per land van oorsprong en per soort goederen die moeten worden aangegeven ter ondersteuning van de in lid 2 van dit artikel bedoelde totalen, met name wat betreft de ingebedde emissies en de betaalde koolstofprijs, de procedure voor de indiening van de CBAM-aangifte via het CBAM-register, en de regels voor de inlevering van de in dit artikel, lid 2, punt c), bedoelde CBAM-certificaten, overeenkomstig artikel 22, lid 1, met name wat betreft het proces en de selectie door de toegelaten CBAM-aangever van de in te leveren certificaten. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 7

Berekening van ingebedde emissies

1.   Ingebedde emissies in goederen worden berekend op grond van de in bijlage IV bepaalde methoden. Voor de in bijlage II opgenomen goederen worden alleen directe emissies berekend en in aanmerking genomen.

2.   Ingebedde emissies in andere goederen dan elektriciteit worden bepaald op basis van de werkelijke emissies overeenkomstig de in de punten 2 en 3 van bijlage IV bepaalde methoden. Wanneer de werkelijke emissies onvoldoende nauwkeurig kunnen worden bepaald, alsook in het geval van indirecte emissies, worden de ingebedde emissies bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.1 van bijlage IV bepaalde methoden.

3.   Ingebedde emissies in ingevoerde elektriciteit worden bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.2 van bijlage IV bepaalde methode, tenzij de toegelaten CBAM-aangever aantoont dat is voldaan aan de criteria om de ingebedde emissies te bepalen op basis van de in punt 5 van bijlage IV vermelde werkelijke emissies.

4.   Ingebedde indirecte emissies worden berekend overeenkomstig de in punt 4.3 van bijlage IV bepaalde methode en nader gespecificeerd in de op grond van lid 7 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandelingen, tenzij de toegelaten CBAM-aangever aantoont dat is voldaan aan de criteria van punt 6 van bijlage IV voor het bepalen van de ingebedde emissies op basis van werkelijke emissies.

5.   De toegelaten CBAM-aangever houdt een administratie bij van de informatie die nodig is om de ingebedde emissies te berekenen overeenkomstig de voorschriften van bijlage V. Die administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om overeenkomstig artikel 18 geaccrediteerde verificateurs in staat te stellen de ingebedde emissies overeenkomstig artikel 8 en bijlage VI te verifiëren en om de Commissie en de bevoegde autoriteit in staat te stellen de CBAM-aangifte overeenkomstig artikel 19, lid 2, te beoordelen.

6.   De toegelaten CBAM-aangever bewaart de in lid 5 bedoelde administratie, met inbegrip van het verslag van de verificateur, tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

7.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de toepassing van de elementen van de in bijlage IV beschreven berekeningsmethoden, met inbegrip van de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen en de desbetreffende inputmaterialen (precursoren), emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en standaardwaarden en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van de gegevens op basis waarvan de standaardwaarden worden bepaald, waaronder het niveau van detail en de verificatie van de gegevens, alsmede de nadere specificatie van goederen die voor de toepassing van punt 1 van bijlage IV moeten worden beschouwd als “eenvoudige goederen” en “samengestelde goederen”; in die uitvoeringshandelingen worden ook de voorwaarden gespecificeerd waaronder wordt aangenomen dat de werkelijke emissies onvoldoende nauwkeurig kunnen worden bepaald, alsmede de elementen waaruit blijkt dat is voldaan aan de criteria in de punten 5 en 6 van bijlage IV die vereist zijn om voor de toepassing van lid 2 het gebruik van de werkelijke emissies te rechtvaardigen voor elektriciteit die wordt verbruikt in de productieprocessen van goederen, en

b)

de toepassing van de elementen van de berekeningsmethoden op grond van lid 4 overeenkomstig punt 4.3 van bijlage IV.

Indien objectief gerechtvaardigd wordt in de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen bepaald dat de standaardwaarden aan specifieke gebieden, regio’s of landen kunnen worden aangepast om rekening te houden met specifieke objectieve factoren die van invloed zijn op emissies, zoals de belangrijkste energiebronnen of industriële processen. Die uitvoeringshandelingen bouwen voort op bestaande wetgeving voor de monitoring en verificatie van emissies en activiteitengegevens voor installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, met name Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie (24), Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (25). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8

Verificatie van ingebedde emissies

1.   De toegelaten CBAM-aangever draagt er zorg voor dat de totale ingebedde emissies die in de op grond van artikel 6 ingediende CBAM-aangifte zijn aangegeven, worden geverifieerd door een verificateur die op grond van artikel 18 is geaccrediteerd, op basis van de in bijlage VI beschreven verificatiebeginselen.

2.   Voor ingebedde emissies in goederen die in een overeenkomstig artikel 10 geregistreerde installatie in een derde land zijn geproduceerd, kan de toegelaten CBAM-aangever ervoor kiezen gebruik te maken van overeenkomstig artikel 10, lid 7, aan hem verstrekte geverifieerde informatie om aan zijn in lid 1 van dit artikel bedoelde verplichting te voldoen.

3.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen voor de toepassing van de in bijlage VI bepaalde verificatiebeginselen wat betreft:

a)

de mogelijkheid om, in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en zonder een betrouwbare schatting van de ingebedde emissies in gevaar te brengen, de verificateur te ontheffen van zijn verplichting om de installatie waar relevante goederen worden geproduceerd, te bezoeken;

b)

de vaststelling van drempelwaarden waarboven onjuistheden en onregelmatigheden worden aangemerkt als materieel, en

c)

de bewijsstukken die nodig zijn voor het verificatieverslag, met inbegrip van de vorm ervan.

Wanneer de Commissie in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen vaststelt, streeft zij naar gelijkwaardigheid en samenhang met de procedures van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 9

In een derde land betaalde koolstofprijs

1.   Een toegelaten CBAM-aangever kan in de CBAM-aangifte een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten vragen om rekening te houden met de in het land van oorsprong betaalde koolstofprijs voor de aangegeven ingebedde emissies. De vermindering kan alleen worden gevraagd als de koolstofprijs daadwerkelijk is betaald in het land van oorsprong. In dat geval wordt rekening gehouden met elke teruggave of andere vormen van compensatie die in dat land beschikbaar zijn en die tot een verlaging van de koolstofprijs zouden hebben geleid.

2.   De toegelaten CBAM-aangever houdt een administratie bij van de documenten die nodig zijn om aan te tonen dat op de aangegeven ingebedde emissies in het land van oorsprong van de goederen een koolstofprijs van toepassing was die daadwerkelijk is betaald als bedoeld in lid 1. De toegelaten CBAM-aangever bewaart met name bewijsstukken met betrekking tot beschikbare teruggaven of andere vormen van compensatie, met name de verwijzingen naar de desbetreffende wetgeving van dat land. De informatie in die documenten wordt gecertificeerd door een persoon die onafhankelijk is van zowel de toegelaten CBAM-aangever als de autoriteiten van het land van oorsprong. De naam en contactgegevens van die onafhankelijke persoon worden in de documenten vermeld. De toegelaten CBAM-aangever bewaart tevens het bewijs van de daadwerkelijke betaling van de koolstofprijs.

3.   De toegelaten CBAM-aangever bewaart de in lid 2 bedoelde administratie tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

4.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de omzetting van de daadwerkelijk betaalde jaarlijkse gemiddelde koolstofprijs als bedoeld in lid 1 van dit artikel naar een overeenkomstige vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten, waaronder de omrekening in euro’s van de daadwerkelijk in buitenlandse valuta betaalde koolstofprijs tegen de jaarlijkse gemiddelde wisselkoers, het vereiste bewijs voor de daadwerkelijke betaling van de koolstofprijs, voorbeelden van toepasselijke teruggaven of andere vormen van compensatie als bedoeld in lid 1 van dit artikel, de kwalificaties van de in lid 2 van dit artikel bedoelde onafhankelijke persoon en de voorwaarden om de onafhankelijkheid van die persoon te waarborgen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10

Registratie van exploitanten en installaties in derde landen

1.   Op verzoek van een exploitant van een installatie in een derde land registreert de Commissie de informatie over die exploitant en zijn installatie in het in artikel 14 bedoelde CBAM-register.

2.   Het in lid 1 bedoelde registratieverzoek bevat de volgende informatie die bij registratie in het CBAM-register moet worden opgenomen:

a)

de naam, het adres en de contactgegevens van de exploitant;

b)

de locatie van elke installatie, met inbegrip van het volledige adres en de geografische coördinaten in lengte- en breedtegraden tot op zes decimalen;

c)

de belangrijkste economische activiteit van de installatie.

3.   De Commissie stelt de exploitant in kennis van de registratie in het CBAM-register. De registratie is geldig voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van kennisgeving aan de exploitant van de installatie.

4.   De exploitant stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de in lid 2 bedoelde informatie die zich voordoen na de registratie, en de Commissie werkt de desbetreffende informatie in het CBAM-register bij.

5.   De exploitant:

a)

bepaalt voor iedere soort goederen die in de in lid 1 van dit artikel bedoelde installatie wordt geproduceerd, de ingebedde emissies die overeenkomstig de in bijlage IV beschreven methoden zijn berekend;

b)

zorgt ervoor dat de in punt a) van dit lid bedoelde ingebedde emissies overeenkomstig de in bijlage VI bepaalde verificatiebeginselen worden geverifieerd door een op grond van artikel 18 geaccrediteerde verificateur;

c)

houdt een exemplaar van het verificatieverslag bij, alsook een administratie van de informatie die noodzakelijk is voor de berekening van de ingebedde emissies in goederen overeenkomstig de vereisten van bijlage V, gedurende een periode van vier jaar nadat de verificatie is verricht.

6.   De in lid 5, punt c), van dit artikel bedoelde administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om de verificatie van de ingebedde emissies overeenkomstig artikel 8 en bijlage VI mogelijk te maken, en om de CBAM-aangifte die is ingediend door een toegelaten CBAM-aangever aan wie de desbetreffende informatie overeenkomstig lid 7 van dit artikel is verstrekt, overeenkomstig artikel 19 te kunnen beoordelen.

7.   Een exploitant mag de informatie over de in lid 5 van dit artikel bedoelde verificatie van ingebedde emissies verstrekken aan een toegelaten CBAM-aangever. De toegelaten CBAM-aangever heeft het recht die informatie te gebruiken om aan de in artikel 8 bedoelde verplichting te voldoen.

8.   De exploitant mag te allen tijde verzoeken om uit het CBAM-register te worden geschrapt. Op een dergelijk verzoek schrapt de Commissie, na de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld, de exploitant en verwijdert zij de informatie over die exploitant en zijn installatie uit het CBAM-register, mits die informatie niet nodig is voor de beoordelen van ingediende CBAM-aangiften. Na de betrokken exploitant in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord en de bevoegde autoriteiten te hebben geraadpleegd, kan de Commissie de informatie ook schrappen indien de Commissie van mening is dat de informatie over die exploitant niet langer juist is. De Commissie stelt de bevoegde autoriteiten van dergelijke schrappingen in kennis.

HOOFDSTUK III

BEVOEGDE AUTORITEITEN

Artikel 11

Bevoegde autoriteiten

1.   Iedere lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan die belast is met de uitvoering van de functies en taken uit hoofde van deze verordening, en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie stelt een lijst van alle bevoegde autoriteiten ter beschikking van de lidstaten en maakt die informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en stelt die informatie tevens ter beschikking in het CBAM-register.

2.   De bevoegde autoriteiten wisselen alle informatie uit die essentieel of relevant is voor de uitoefening van hun functies en taken uit hoofde van deze verordening.

Artikel 12

Commissie

Naast de andere taken die de Commissie uit hoofde van deze verordening uitvoert, staat zij de bevoegde autoriteiten bij in de uitvoering van hun functies en taken uit hoofde van deze verordening en coördineert hun activiteiten, door de uitwisseling van beste praktijken te ondersteunen en richtsnoeren betreffende beste praktijken uit te vaardigen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, en door een goede informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten onderling alsmede tussen de bevoegde autoriteiten en de Commissie te bevorderen.

Artikel 13

Beroepsgeheim en openbaarmaking van informatie

1.   Alle door de bevoegde autoriteit of door de Commissie bij de uitoefening van hun taken verkregen informatie die vertrouwelijk van aard is of als vertrouwelijk is verstrekt, valt onder het beroepsgeheim. Dergelijke informatie wordt door de bevoegde autoriteit of door de Commissie niet bekendgemaakt, tenzij met de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de persoon of de autoriteit die ze heeft verstrekt of krachtens Unierecht of nationaal recht.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten en de Commissie die informatie delen met elkaar, de douaneautoriteiten, de autoriteiten belast met het opleggen van bestuurlijke of strafrechtelijke sancties en het Europees Openbaar Ministerie, om ervoor te zorgen dat personen hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening nakomen en dat de douanewetgeving wordt toegepast. Aldus gedeelde informatie valt onder het beroepsgeheim en wordt aan geen enkele andere persoon of autoriteit bekendgemaakt, tenzij krachtens Unierecht of nationaal recht.

Artikel 14

CBAM-register

1.   De Commissie zet een CBAM-register op van toegelaten CBAM-aangevers, in de vorm van een gestandaardiseerde elektronische databank die de gegevens van de CBAM-certificaten van die toegelaten CBAM-aangevers bevat. De Commissie stelt de informatie in het CBAM-register automatisch en onmiddellijk ter beschikking van de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten.

2.   Het in lid 1 bedoelde CBAM-register bevat rekeningen met informatie over elke toegelaten CBAM-aangever, met name:

a)

de naam, het adres en de contactgegevens van de toegelaten CBAM-aangever;

b)

het EORI-nummer van de toegelaten CBAM-aangever;

c)

het CBAM-rekeningnummer;

d)

het identificatienummer, de verkoopprijs, de datum van aankoop en de datum van inlevering, terugkoop of annulering van de CBAM-certificaten voor elke toegelaten CBAM-aangever.

3.   Het CBAM-register bevat, in een afzonderlijk gedeelte van het register, de informatie over de exploitanten en de overeenkomstig artikel 10, lid 2, geregistreerde installaties in derde landen.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde informatie in het CBAM-register is vertrouwelijk, met uitzondering van de namen, adressen en contactgegevens van de exploitanten en de locatie van de installaties in derde landen. Een exploitant kan ervoor kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens niet publiek toegankelijk worden gemaakt. De openbare informatie in het CBAM-register wordt door de Commissie in een interoperabele vorm toegankelijk gemaakt.

5.   De Commissie publiceert jaarlijks voor elk van de in bijlage I vermelde goederen de geaggregeerde emissies die in de ingevoerde goederen zijn ingebed.

6.   De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot de infrastructuur en specifieke processen en procedures van het CBAM-register, met inbegrip van de in artikel 15 bedoelde risicoanalyse, de elektronische databanken met de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie, de gegevens van de in artikel 16 bedoelde rekeningen in het CBAM-register, de toezending aan het CBAM-register van de informatie over de in artikel 20 bedoelde verkoop, terugkoop en annulering van CBAM-certificaten en de in artikel 25, lid 3, bedoelde kruiscontrole van informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 15

Risicoanalyse

1.   De Commissie verricht risicogebaseerde controles op de gegevens en transacties die worden geregistreerd in het in artikel 14 bedoelde CBAM-register om onregelmatigheden te vermijden bij de aankoop, het bezit, de inlevering, de terugkoop en de annulering van CBAM-certificaten.

2.   Als de Commissie naar aanleiding van de uit hoofde van lid 1 verrichte controles onregelmatigheden vaststelt, stelt zij de betrokken bevoegde autoriteiten daarvan in kennis zodat nadere onderzoeken wordt verricht teneinde de vastgestelde onregelmatigheden te corrigeren.

Artikel 16

Rekeningen in het CBAM-register

1.   De Commissie kent aan iedere toegelaten CBAM-aangever een uniek CBAM-rekeningnummer toe.

2.   Iedere toegelaten CBAM-aangever krijgt toegang tot zijn rekening in het CBAM-register.

3.   De Commissie maakt de rekening aan zodra de in artikel 17, lid 1, bedoelde toelating is verleend en stelt de toegelaten CBAM-aangever daarvan in kennis.

4.   Als de toegelaten CBAM-aangever zijn economische activiteit heeft stopgezet of als zijn toelating is ingetrokken, sluit de Commissie de rekening van die toegelaten CBAM-aangever, mits de CBAM-aangever heeft voldaan aan al zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening.

Artikel 17

Toelating

1.   Indien een toelatingsaanvraag wordt ingediend overeenkomstig artikel 5, kent de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de aangever is gevestigd de status van toegelaten CBAM-aangever toe indien aan de in lid 2 van dit artikel bepaalde criteria is voldaan. De status van toegelaten CBAM-aangever wordt in alle lidstaten erkend.

Voordat de bevoegde autoriteit de status van toegelaten CBAM-aangever verleent, voert zij een raadplegingsprocedure uit over de toelatingsaanvraag via het CBAM-register. Bij de raadplegingsprocedure worden de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten en de Commissie betrokken, en de procedure duurt maximaal 15 werkdagen.

2.   De criteria voor toekenning van de status van toegelaten CBAM-aangever zijn de volgende:

a)

de aanvrager is in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet betrokken geweest bij ernstige of herhaalde overtredingen van douanewetgeving, belastingvoorschriften, regels inzake marktmisbruik of deze verordening en gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die uit hoofde van deze verordening zijn vastgesteld, en de aanvrager heeft met name geen strafblad met zware vergrijpen in verband met zijn economische activiteit;

b)

de aanvrager toont aan over de financiële draagkracht en operationele capaciteit te beschikken om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen;

c)

de aanvrager is gevestigd in de lidstaat waar de aanvraag is ingediend, en

d)

aan de aanvrager is een EORI-nummer toegekend overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

3.   Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de in lid 2 van dit artikel bepaalde criteria niet zijn vervuld, of indien de aanvrager in artikel 5, lid 5, genoemde informatie niet heeft verstrekt, wordt de toekenning van de status van toegelaten CBAM-aangever geweigerd. Het besluit tot weigering van de status van toegelaten CBAM-aangever bevat de weigeringsgronden en informatie over de mogelijkheid om beroep tegen het besluit in te stellen.

4.   Een besluit van een bevoegde autoriteit om de status van toegelaten CBAM-aangever toe te kennen, wordt ingeschreven in het CBAM-register en bevat de volgende informatie:

a)

de naam, het adres en de contactgegevens van de toegelaten CBAM-aangever;

b)

het EORI-nummer van de toegelaten CBAM-aangever;

c)

het overeenkomstig artikel 16, lid 1, aan de toegelaten CBAM-aangever toegekende CBAM-rekeningnummer;

d)

de overeenkomstig lid 5 van dit artikel vereiste garantie.

5.   Ter naleving van de in lid 2, punt b), van dit artikel bepaalde criteria vereist de bevoegde autoriteit dat de aanvrager een zekerheid stelt als de aanvrager nog niet gevestigd was gedurende de twee boekjaren voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 1, werd ingediend.

De bevoegde autoriteit stelt het bedrag van die zekerheid vast op het bedrag dat wordt berekend als de geaggregeerde waarde van het aantal de CBAM-certificaten die de toegelaten CBAM-aangever overeenkomstig artikel 22 zou moeten inleveren voor de invoer van overeenkomstig artikel 5, lid 5, punt g), aangegeven goederen. De zekerheid wordt gesteld middels een bankgarantie, betaalbaar op eerste verzoek, door een financiële instelling die in de Unie actief is, of in een andere vorm van garantie die een gelijkwaardige zekerheid biedt.

6.   Indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat de gestelde zekerheid de financiële draagkracht en operationele capaciteit van de toegelaten CBAM-aangever om te voldoen aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet garandeert of niet meer volstaat om deze te garanderen, eist zij van de toegelaten CBAM-aangever dat deze, naar eigen keuze, overeenkomstig lid 5 een aanvullende zekerheid stelt of de oorspronkelijke zekerheid door een nieuwe vervangt.

7.   De bevoegde autoriteit geeft de zekerheid onmiddellijk vrij na 31 mei van het tweede jaar waarin de toegelaten CBAM-aangever CBAM-certificaten overeenkomstig artikel 22 heeft ingeleverd.

8.   De bevoegde autoriteit trekt de status van toegelaten CBAM-aangever in indien:

a)

de toegelaten CBAM-aangever om intrekking verzoekt, of

b)

de toegelaten CBAM-aangever niet meer aan de in lid 2 of lid 6 van dit artikel bepaalde criteria voldoet, of indien de CBAM-aangever betrokken is geweest bij ernstige of herhaalde overtredingen van de verplichting om CBAM-certificaten overeenkomstig artikel 22, lid 1, in te leveren of van de verplichting om aan het eind van elk in artikel 22, lid 2, bedoeld kwartaal een voldoende aantal CBAM-certificaten op zijn rekening in het CBAM-register aan te houden.

Alvorens de status van toegelaten CBAM-aangever in te trekken, stelt de bevoegde autoriteit de toegelaten CBAM-aangever in de gelegenheid te worden gehoord en voert zij een raadplegingsprocedure uit over de eventuele intrekking van die status. Bij de raadplegingsprocedure worden de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaten en de Commissie betrokken, en de procedure duurt maximaal 15 werkdagen.

Een besluit tot intrekking bevat de redenen voor het besluit en informatie over het recht om beroep in te stellen.

9.   De bevoegde autoriteit neemt in het CBAM-register informatie op over:

a)

de aanvragers wier toelatingsaanvraag op grond van lid 3 is afgewezen, en

b)

de personen wier status van toegelaten CBAM-aangever op grond van lid 8 is ingetrokken.

10.   De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de voorwaarden vast voor:

a)

de toepassing van de in dit artikel, lid 2, bedoelde criteria, met inbegrip van het niet betrokken zijn geweest bij een ernstige inbreuk of bij herhaalde inbreuken als bedoeld in dit artikel, lid 2, punt a);

b)

de toepassing van de in dit artikel, leden 5, 6 en 7, bedoelde garantie;

c)

de toepassing van de in dit artikel, lid 8, bedoelde criteria betreffende een ernstige of herhaalde inbreuk;

d)

de gevolgen van de in dit artikel, lid 8, bedoelde intrekking van de status van toegelaten CBAM-aangever, en

e)

de specifieke termijnen en vorm van de in dit artikel, leden 1 en 8, bedoelde raadplegingsprocedure.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 18

Accreditatie van verificateurs

1.   Iedere persoon die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 voor een toepasselijke activiteitengroep geaccrediteerd is, wordt aangemerkt als een geaccrediteerde verificateur voor de toepassing van deze verordening. De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om toepasselijke activiteitengroepen in kaart te brengen, door de kwalificaties van een geaccrediteerde verificateur die nodig zijn om verificaties voor de toepassing van deze verordening uit te voeren, af te stemmen op de toepasselijke in bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 vermelde activiteitengroepen en in het accreditatiecertificaat staan aangegeven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2.   Een nationale accreditatie-instantie kan, op verzoek, een persoon als verificateur voor de toepassing van deze verordening accrediteren, indien zij op basis van de bij haar ingediende documenten van oordeel is dat die persoon bekwaam is om de in bijlage VI bedoelde verificatiebeginselen toe te passen bij de vervulling van de taken van verificatie van de ingebedde emissies op grond van de artikelen 8 en 10.

3.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze verordening, door de voorwaarden te stellen voor de toekenning van de in lid 2 van dit artikel bedoelde accreditatie, voor de controle van en het toezicht op geaccrediteerde verificateurs, voor de intrekking van de accreditatie en voor wederzijdse erkenning en collegiale toetsing van accreditatie-instanties.

Artikel 19

Beoordeling van CBAM-aangiften

1.   De Commissie heeft de rol van toezichthouder bij de beoordeling van CBAM-aangiften.

2.   De Commissie kan de CBAM-aangiftes beoordelen overeenkomstig een beoordelingsstrategie, waarbij onder meer risicofactoren in aanmerking worden genomen, binnen een termijn die eindigt het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangiftes hadden moeten worden ingediend.

De beoordeling kan erin bestaan dat de in de CBAM-aangifte en in de verificatieverslagen verstrekte informatie wordt geverifieerd aan de hand van de door de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 25, verstrekte informatie en ander relevant bewijsmateriaal alsook op basis van noodzakelijk geachte controles, inclusief ter plaatse bij de toegelaten CBAM-aangever.

De Commissie deelt de inleiding en de resultaten van de beoordeling via het CBAM-register mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de CBAM-aangever is gevestigd.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd, kan een CBAM-aangifte ook beoordeling binnen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde termijn. De bevoegde autoriteit deelt de inleiding en de resultaten van een beoordeling via het CBAM-register mee aan de Commissie.

3.   De Commissie stelt op gezette tijden specifieke risicofactoren en aandachtspunten voor de bevoegde autoriteiten vast, op basis van een risicoanalyse met betrekking tot de uitvoering van het CBAM op Unieniveau, rekening houdend met informatie in het CBAM-register, door de douaneautoriteiten verstrekte gegevens, en andere relevante informatiebronnen, waaronder de op grond van artikel 15, lid 2, en artikel 25 uitgevoerde controles en inspecties.

Tevens faciliteert de Commissie de uitwisseling van informatie met bevoegde autoriteiten over frauduleuze activiteiten alsmede over de boetes die overeenkomstig artikel 26 zijn opgelegd.

4.   Indien een toegelaten CBAM-aangever verzuimt een CBAM-aangifte in te dienen overeenkomstig artikel 6, of indien de Commissie op basis van haar beoordeling uit hoofde van lid 2 van dit artikel van oordeel is dat het aangegeven aantal CBAM-certificaten onjuist is, beoordeelt de Commissie de verplichtingen uit hoofde van deze verordening van die toegelaten CBAM-aangever op basis van de informatie waarover zij beschikt. De Commissie stelt een voorlopige berekening vast van het totale aantal CBAM-certificaten dat had moeten worden ingeleverd, uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op dat waarin de CBAM-aangifte had moeten worden ingediend dan wel uiterlijk op 31 december van het vierde jaar volgend op dat waarin de onjuiste CBAM-aangifte is ingediend, naargelang het geval. De Commissie verstrekt de bevoegde autoriteiten een dergelijke voorlopige berekening voor indicatieve doeleinden en onverminderd de definitieve berekening die wordt vastgesteld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd.

5.   Indien de bevoegde autoriteit constateert dat het aangegeven aantal in te leveren CBAM-certificaten niet juist is of indien er geen CBAM-aangifte is ingediend overeenkomstig artikel 6, bepaalt zij het aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten CBAM-aangever had moeten inleveren, rekening houdend met de door de Commissie geleverde informatie.

De bevoegde autoriteit stelt de toegelaten CBAM-aangever in kennis van haar besluit inzake het bepaalde aantal CBAM-certificaten en verzoekt de toegelaten CBAM-aangever de extra CBAM-certificaten binnen een maand in te leveren.

Het besluit van de bevoegde autoriteit bevat de redenen voor het besluit en informatie over het recht om beroep in te stellen. Van het besluit wordt ook kennisgeving gedaan via het CBAM-register.

Indien de bevoegde autoriteit, na ontvangst van de voorlopige berekening van de Commissie overeenkomstig dit artikel, leden 2 en 4, besluit om geen maatregelen te nemen, stelt de bevoegde autoriteit de Commissie daarvan via het CBAM-register in kennis.

6.   Indien de bevoegde autoriteit tot de bevinding komt dat het aantal ingeleverde CBAM-certificaten hoger is dan het aantal dat had moeten worden ingeleverd, stelt zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De te veel ingeleverde CBAM-certificaten worden teruggekocht overeenkomstig artikel 23.

HOOFDSTUK IV

CBAM-CERTIFICATEN

Artikel 20

Verkoop van CBAM-certificaten

1.   Een lidstaat verkoopt CBAM-certificaten op een gemeenschappelijk centraal platform aan toegelaten CBAM-aangevers die in die lidstaat zijn gevestigd.

2.   De Commissie richt het gemeenschappelijk centraal platform op en beheert het na een gezamenlijke aanbestedingsprocedure van de Commissie en de lidstaten.

De Commissie en de bevoegde autoriteiten hebben toegang tot de informatie in het gemeenschappelijke centrale platform.

3.   De informatie over de verkoop, terugkoop en annulering van CBAM-certificaten op het gemeenschappelijke centrale platform wordt aan het einde van elke werkdag overgedragen aan het CBAM-register.

4.   De CBAM-certificaten worden aan toegelaten CBAM-aangevers verkocht tegen de overeenkomstig artikel 21 berekende prijs.

5.   De Commissie ziet erop toe dat aan elk CBAM-certificaat bij de aanmaak ervan een uniek identificatienummer wordt toegekend. Zij neemt dit unieke identificatienummer alsook de prijs en de verkoopdatum van het CBAM-certificaat op in het CBAM-register, op de rekening van de toegelaten CBAM-aangever die dat certificaat aankoopt.

6.   De Commissie stelt overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze verordening door de tijdstippen, het beheer en andere aspecten in verband met het beheer van de verkoop en terugkoop van CBAM-certificaten nader te bepalen, en streeft daarbij naar samenhang met de procedures van Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie (26).

Artikel 21

Prijs van CBAM-certificaten

1.   De Commissie berekent de prijs van CBAM-certificaten voor iedere kalenderweek als het gemiddelde van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten op het veilingplatform overeenkomstig de in Verordening (EU) nr. 1031/2010 vastgelegde procedures.

Voor kalenderweken waarin er geen veilingen op het veilingplatform plaatsvinden, is de prijs van CBAM-certificaten het gemiddelde van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten van de laatste week waarin er veilingen op het veilingplatform hebben plaatsgevonden.

2.   De Commissie maakt de gemiddelde prijs als bedoeld in de tweede alinea van lid 1 op de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek op haar website of op een andere passende wijze bekend. Die prijs geldt vanaf de eerste werkdag na die van de bekendmaking ervan tot de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek.

3.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bepaalde methode voor de berekening van de gemiddelde prijs van CBAM-certificaten en de praktische regelingen voor de bekendmaking van die prijs. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 22

Inlevering van CBAM-certificaten

1.   Uiterlijk op 31 mei van elk jaar, en voor het eerst in 2027 voor het jaar 2026, levert de toegelaten CBAM-aangever via het CBAM-register een aantal CBAM-certificaten in dat overeenstemt met de overeenkomstig artikel 6, lid 2, punt c), aangegeven en overeenkomstig artikel 8 geverifieerde ingebedde emissies, voor het kalenderjaar voorafgaand aan de inlevering. De Commissie verwijdert ingeleverde CBAM-certificaten uit het CBAM-register. De toegelaten CBAM-aangever ziet erop toe dat het vereiste aantal CBAM-certificaten beschikbaar is op zijn rekening in het CBAM-register.

2.   De toegelaten CBAM-aangever ziet erop toe dat het aantal CBAM-certificaten op zijn rekening in het CBAM-register aan het einde van elk kwartaal overeenstemt met ten minste 80 % van de ingebedde emissies, bepaald aan de hand van standaardwaarden volgens de in bijlage IV bepaalde methoden, in alle goederen die de CBAM-aangever heeft ingevoerd sinds het begin van het kalenderjaar.

3.   Indien de Commissie constateert dat het aantal CBAM-certificaten op de rekening van een toegelaten CBAM-aangever niet voldoet aan de verplichtingen op grond van lid 2, stelt zij, via het CBAM-register, de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd daarvan in kennis.

De bevoegde autoriteit stelt de toegelaten CBAM-aangever binnen een maand na die kennisgeving in kennis van de noodzaak om te zorgen voor een voldoende aantal CBAM-certificaten op zijn rekening.

De bevoegde autoriteit registreert de kennisgeving aan, en het antwoord van, de toegelaten CBAM-aangever in het CBAM-register.

Artikel 23

Terugkoop van CBAM-certificaten

1.   Op verzoek van een toegelaten CBAM-aangever koopt de lidstaat waar die toegelaten CBAM-aangever is gevestigd, het overschot aan CBAM-certificaten terug dat nog op de rekening van de aangever in het CBAM-register staat na inlevering van de certificaten overeenkomstig artikel 22.

De Commissie koopt het overschot aan CBAM-certificaten terug via het in artikel 20 bedoelde centrale gemeenschappelijke platform namens de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd. Het terugkoopverzoek wordt door de toegelaten CBAM-aangever uiterlijk op 30 juni ingediend van elk jaar waarin CBAM-certificaten werden ingeleverd.

2.   Het aantal certificaten dat kan worden teruggekocht als bedoeld in lid 1, is beperkt tot een derde van het totale aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten CBAM-aangever in het voorgaande kalenderjaar heeft aangekocht.

3.   De terugkoopprijs van elk CBAM-certificaat is de prijs die de toegelaten CBAM-aangever voor dat certificaat op het moment van aankoop heeft betaald.

Artikel 24

Annulering van CBAM-certificaten

Op 1 juli van elk jaar annuleert de Commissie alle CBAM-certificaten die in het jaar voorafgaand aan het vorige kalenderjaar zijn aangekocht en nog op de rekening van een toegelaten CBAM-aangever in het CBAM-register staan. Die CBAM-certificaten worden zonder compensatie geannuleerd.

Indien het aantal in te leveren CBAM-certificaten wordt betwist in een lopend geschil in een lidstaat, schort de Commissie de annulering van de CBAM-certificaten naar rato van het betwiste bedrag op. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd, deelt de Commissie onverwijld alle relevante informatie mee.

HOOFDSTUK V

REGELS VOOR DE INVOER VAN GOEDEREN

Artikel 25

Regels voor de invoer van goederen

1.   De douaneautoriteiten staan niet toe dat goederen door een andere persoon dan een toegelaten CBAM-aangever worden ingevoerd.

2.   De douaneautoriteiten verstrekken de Commissie, met name via het op grond van artikel 56, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 ingestelde toezichtmechanisme, periodiek en automatisch specifieke informatie over de voor invoer aangegeven goederen. Die informatie omvat het EORI-nummer en het CBAM-rekeningnummer van de toegelaten CBAM-aangever, de achtcijferige GN-code van de goederen, de hoeveelheid, het land van oorsprong, de datum van de douaneaangifte en de douaneregeling.

3.   De Commissie deelt de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de toegelaten CBAM-aangever is gevestigd en controleert die informatie voor elke CBAM-aangever aan de hand van de gegevens in het CBAM-register op grond van artikel 14.

4.   De douaneautoriteiten kunnen vertrouwelijke informatie die zij bij de uitoefening van hun taken hebben verkregen of informatie die hun als vertrouwelijk is verstrekt, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 meedelen aan de Commissie en de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de status van toegelaten CBAM-aangever heeft verleend.

5.   Verordening (EG) nr. 515/97 is van overeenkomstige toepassing op deze verordening.

6.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de omvang van de informatie, alsook de frequentie, het tijdschema en de wijze van informatieverstrekking op grond van lid 2 van dit artikel te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK VI

HANDHAVING

Artikel 26

Boetes

1.   Een toegelaten CBAM-aangever die uiterlijk op 31 mei van elk jaar niet het aantal CBAM-certificaten inlevert dat overeenstemt met de ingebedde emissies in de in het voorafgaande kalenderjaar ingevoerde goederen, wordt een boete opgelegd. Die boete is gelijk aan de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG bepaalde boete wegens overmatige emissie, en wordt op grond van artikel 16, lid 4, van die richtlijn verhoogd, van toepassing op het jaar van invoer van de goederen. Een dergelijke boete geldt voor elk CBAM-certificaat dat de toegelaten CBAM-aangever niet heeft ingeleverd.

2.   Indien iemand anders dan een toegelaten CBAM-aangever goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt zonder aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening te voldoen, wordt die persoon een boete opgelegd. Een dergelijke boete is doeltreffend, evenredig en afschrikkend en bedraagt, met name afhankelijk van de duur, ernst, omvang, opzet en herhaling van de niet-naleving en de mate van medewerking van die persoon met de bevoegde autoriteit, drie- tot vijfmaal de in lid 1 bedoelde boete, die gold in het jaar waarin de goederen in de handel zijn gebracht, voor elk CBAM-certificaat dat die persoon niet heeft ingeleverd.

3.   De betaling van de boete ontheft de toegelaten CBAM-aangever niet van zijn verplichting om het aantal ontbrekende CBAM-certificaten in een bepaald jaar in te leveren.

4.   Indien de bevoegde autoriteit, mede in het licht van de voorlopige berekeningen die de Commissie overeenkomstig artikel 19 heeft gedaan, oordeelt dat een toegelaten CBAM-aangever heeft verzuimd te voldoen aan de in lid 1 van dit artikel bepaalde verplichting om CBAM-certificaten in te leveren, of dat een persoon goederen heeft binnengebracht in het douanegebied van de Unie zonder de verplichtingen uit hoofde van deze verordening zoals bepaald in lid 2 van dit artikel, na te komen, legt zij, naargelang het geval, de boete op grond van respectievelijk lid 1 of lid 2 van dit artikel op. Daartoe stelt de bevoegde autoriteit de toegelaten CBAM-aangever of, indien lid 2 van dit artikel van toepassing is, de persoon, in kennis van:

a)

het feit dat de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat de toegelaten CBAM-aangever of de in lid 2 van dit artikel bedoelde persoon heeft verzuimd te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze verordening;

b)

de redenen voor haar conclusie;

c)

het bedrag van de aan de toegelaten CBAM-aangever of aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde persoon opgelegde boete;

d)

de datum waarop de boete is verschuldigd;

e)

de stappen die de toegelaten CBAM-aangever of de in lid 2 van dit artikel bedoelde persoon moet ondernemen om de boete te betalen, en

f)

het recht van de toegelaten CBAM-aangever of van de in lid 2 van dit artikel bedoelde persoon om beroep in te stellen.

5.   Indien de boete niet binnen de in lid 4, punt d), bedoelde termijn is betaald, verzekert de bevoegde autoriteit zich van de betaling van die boete met alle middelen die haar uit hoofde van het nationaal recht van de betrokken lidstaat ter beschikking staan.

6.   De lidstaten delen de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten tot boetes mee aan de Commissie en registreren de in lid 5 bedoelde eindbetaling in het CBAM-register.

Artikel 27

Ontwijking

1.   De Commissie neemt overeenkomstig dit artikel op basis van relevante en objectieve gegevens maatregelen om ontwijking van deze verordening tegen te gaan.

2.   Ontwijking wordt omschreven als een wijziging in het handelspatroon met betrekking van goederen die het gevolg zijn van praktijken, processen of werkzaamheden waarvoor, afgezien van het gedeeltelijk of volledig ontwijken van een verplichting uit hoofde van deze verordening, onvoldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat. Dergelijke praktijken, processen of werkzaamheden kunnen bestaan uit, maar zijn niet beperkt tot:

a)

het licht wijzigen van de betrokken goederen zodat ze onder GN-codes vallen die niet in bijlage I zijn opgenomen, behalve wanneer de wijziging de essentiële kenmerken ervan verandert;

b)

het kunstmatig opsplitsen van zendingen in zendingen waarvan de intrinsieke waarde de in artikel 2, lid 3, bedoelde drempel niet overschrijdt.

3.   De Commissie houdt op Unieniveau voortdurend toezicht op de situatie teneinde ontwijkingspraktijken vast te stellen, onder meer door markttoezicht of met behulp van alle relevante informatiebronnen, zoals opmerkingen en verslagen van maatschappelijke organisaties.

4.   Een lidstaat of een partij die positieve of negatieve gevolgen van een van de in lid 2 bedoelde situaties ondervindt, kan de Commissie ervan in kennis stellen indien hij of zij wordt geconfronteerd met ontwijkingspraktijken. Ook andere belanghebbende partijen dan rechtstreeks betrokken of baat hebbende partijen, zoals milieuorganisaties en niet-gouvernementele organisaties, die concrete aanwijzingen van ontwijkingspraktijken vinden, kunnen de Commissie van hun bevindingen in kennis stellen.

5.   De in lid 4 bedoelde kennisgeving wordt gemotiveerd en bevat relevante gegevens en statistieken ter staving van de beweerde ontwijking van deze verordening. De Commissie stelt een onderzoek in naar een beweerde ontwijking ofwel wanneer die ter kennis is gebracht door een lidstaat dan wel een getroffen, begunstigde of andere belanghebbende partij, mits de kennisgeving voldoet aan de in dit lid bedoelde vereisten, ofwel wanneer de Commissie zelf bepaalt dat een dergelijk onderzoek noodzakelijk is. Bij het uitvoeren van het onderzoek kan de Commissie zich laten bijstaan door de bevoegde autoriteiten en douaneautoriteiten. De Commissie sluit het onderzoek binnen negen maanden na de datum van kennisgeving af. Wanneer een onderzoek wordt ingesteld, stelt de Commissie alle bevoegde autoriteiten daarvan in kennis.

6.   Indien de Commissie, rekening houdend met de relevante gegevens, verslagen en statistieken, inclusief die welke van douaneautoriteiten afkomstig zijn, voldoende redenen heeft om aan te nemen dat de in dit artikel, lid 2, punt a), bedoelde omstandigheden zich in een of meer lidstaten volgens een vast patroon voordoen, is zij bevoegd om overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijst van goederen in bijlage I te wijzigen door er de relevante licht gewijzigde producten als bedoeld in dit artikel, lid 2, punt a), aan toe te voegen teneinde ontwijking tegen te gaan.

HOOFDSTUK VII

UITOEFENING VAN DE BEVOEGDHEIDSDELEGATIE EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 28

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 6, en artikel 27, lid 6, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 17 mei 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 6, en artikel 27, lid 6, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken.

4.   Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

6.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

7.   Een op grond van artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, artikel 20, lid 6, of artikel 27, lid 6, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 29

Comitéprocedure

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het CBAM-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

RAPPORTAGE EN HERZIENING

Artikel 30

Herziening en rapportage door de Commissie

1.   De Commissie verzamelt, in overleg met de betrokken belanghebbenden, de informatie die noodzakelijk is met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening zoals aangegeven in en op grond van lid 2, punt a), en op de ontwikkeling van berekeningsmethoden voor ingebedde emissies op basis van milieuvoetafdrukmethoden.

2.   Vóór het einde van de in artikel 32 bedoelde overgangsperiode legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening voor.

Het verslag bevat een beoordeling van:

a)

de mogelijkheid om het toepassingsgebied uit te breiden tot:

i)

ingebedde indirecte emissies in de in bijlage II vermelde goederen;

ii)

ingebedde emissies in het vervoer van de in bijlage I vermelde goederen en vervoersdiensten;

iii)

andere dan de in bijlage I vermelde goederen die risico op koolstoflekkage lopen, en met name organische chemische stoffen en polymeren;

iv)

andere inputmaterialen (precursoren) voor de in bijlage I vermelde goederen;

b)

de criteria die moeten worden gebruikt om te bepalen welke goederen in de lijst van bijlage I bij deze verordening moeten worden opgenomen op basis van de sectoren die risico op koolstoflekkage lopen en die op grond van artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG in kaart zijn gebracht; die beoordeling gaat vergezeld van een tijdschema dat in 2030 afloopt voor de geleidelijke opneming van de goederen in het toepassingsgebied van deze verordening, waarbij met name rekening wordt gehouden met het risico van hun respectieve koolstoflekkage;

c)

de technische voorschriften voor de berekening van ingebedde emissies voor andere goederen die in de lijst van bijlage I moeten worden opgenomen;

d)

de vooruitgang in de internationale besprekingen over klimaatactie;

e)

het governancesysteem, met inbegrip van de administratieve kosten;

f)

het effect van deze verordening op de in bijlage I vermelde goederen die worden ingevoerd uit ontwikkelingslanden met bijzondere aandacht voor de door de Verenigde Naties aangewezen minst ontwikkelde landen en de effecten van de verleende technische bijstand;

g)

de methode voor de berekening van indirecte emissies op grond van artikel 7, lid 7, en punt 4.3 van bijlage IV.

3.   Ten minste één jaar voor het einde van de overgangsperiode dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin wordt aangegeven van welke producten verderop in de waardeketen van de in bijlage I vermelde goederen zij aanraadt om ze in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. Daartoe ontwikkelt de Commissie tijdig een methodologie die gebaseerd moet zijn op relevantie in termen van gecumuleerde broeikasgasemissies en het risico van koolstoflekkage.

4.   De in de leden 2 en 3 bedoelde verslagen gaan, waar passend, vóór het einde van de overgangsperiode vergezeld van een wetgevingsvoorstel, met inbegrip van een gedetailleerde effectbeoordeling, met name met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening op basis van de in die verslagen getrokken conclusies.

5.   Na afloop van de overgangsperiode beoordeelt de Commissie als onderdeel van haar jaarverslag aan het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2003/87/EG om de twee jaar de doeltreffendheid van het CBAM bij het aanpakken van het risico op koolstoflekkage van in de Unie geproduceerde goederen voor uitvoer naar derde landen die geen EU-ETS of een vergelijkbaar koolstofbeprijzingsmechanisme toepassen. Het verslag bevat met name een beoordeling van de ontwikkeling van de uitvoer van de Unie in CBAM-sectoren en de ontwikkelingen met betrekking tot handelsstromen en de ingebedde emissies van die goederen op de wereldmarkt. Wanneer in het verslag wordt geconcludeerd dat er sprake is van een risico op koolstoflekkage van in de Unie geproduceerde goederen voor uitvoer naar derde landen die geen EU-ETS of een vergelijkbaar koolstofbeprijzingsmechanisme toepassen, stelt de Commissie, waar passend, een wetgevingsvoorstel voor om dat risico aan te pakken op een manier die strookt met de regels van de Wereldhandelsorganisatie en die rekening houdt met de decarbonisatie van installaties in de Unie.

6.   De Commissie monitort de werking van het CBAM met het oog op de evaluatie van de effecten en mogelijke aanpassingen van de toepassing ervan.

Vóór 1 januari 2028, en daarna om de twee jaar, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening en de werking van het CBAM in. In het verslag komen minstens de volgende punten aan de orde:

a)

een beoordeling van de gevolgen van het CBAM voor:

i)

koolstoflekkage, ook met betrekking tot uitvoer;

ii)

de onder het CBAM vallende sectoren;

iii)

de interne markt, economische en territoriale gevolgen in de hele Unie;

iv)

inflatie en de prijs van grondstoffen;

v)

industrieën die de in bijlage I vermelde goederen gebruiken;

vi)

de internationale handel, met inbegrip van het herschikken van hulpbronnen, en

vii)

minst ontwikkelde landen;

b)

een beoordeling van:

i)

het governancesysteem, met inbegrip van een beoordeling van de uitvoering en het beheer van de toelating van CBAM-aangevers door de lidstaten;

ii)

het toepassingsgebied van deze verordening;

iii)

ontwijkingspraktijken;

iv)

de toepassing van boetes in de lidstaten;

c)

de resultaten van de onderzoeken en de opgelegde boetes;

d)

geaggregeerde informatie over de emissie-intensiteit per land van oorsprong voor de verschillende in bijlage I vermelde goederen.

7.   Indien sprake is van een onvoorspelbare, uitzonderlijke en niet-uitgelokte gebeurtenis buiten de invloed van een of meerdere derde landen die aan het CBAM zijn onderworpen die verwoestende gevolgen heeft voor de economische en industriële infrastructuur van een dergelijk betrokken land of dergelijke betrokken landen, beoordeelt de Commissie de situatie en dient zij, indien passend, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, zo nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel, tot wijziging van deze verordening door de nodige voorlopige maatregelen vast te stellen om die uitzonderlijke omstandigheden het hoofd te bieden.

8.   Vanaf het einde van de in artikel 32 van deze verordening bedoelde overgangsperiode evalueert de Commissie, als onderdeel van de jaarlijkse verslaglegging op grond van artikel 41 van Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (27), hoe de financiering uit hoofde van die verordening heeft bijgedragen aan het koolstofvrij maken van de maakindustrie in minst ontwikkelde landen, en brengt zij daarover verslag uit.

HOOFDSTUK IX

COÖRDINATIE MET DE GRATIS TOEWIJZING VAN EMISSIERECHTEN IN HET KADER VAN HET EU-ETS

Artikel 31

Gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS en verplichte inlevering van CBAM-certificaten

1.   De overeenkomstig artikel 22 van deze verordening in te leveren CBAM-certificaten worden gecorrigeerd voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG gratis worden toegewezen aan installaties die binnen de Unie de in bijlage I bij deze verordening vermelde goederen produceren.

2.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met gedetailleerde regels voor de berekening van de correctie als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die gedetailleerde regels worden uitgewerkt onder verwijzing naar de beginselen die in het EU-ETS worden toegepast voor de gratis toewijzing van emissierechten aan installaties die binnen de Unie de in bijlage I vermelde goederen produceren, rekening houdend met de verschillende benchmarks die in het EU-ETS voor de gratis toewijzing worden gebruikt, teneinde die benchmarks te bundelen in overeenkomstige waarden voor de betrokken goederen, en rekening houdend met relevante inputmaterialen (precursoren). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK X

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 32

Toepassingsgebied van de overgangsperiode

Tijdens de overgangsperiode van 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2025 worden de verplichtingen van de importeur uit hoofde van deze verordening beperkt tot de in de artikelen 33, 34 en 35 van deze verordening bepaalde rapportageverplichtingen. Indien de importeur in een lidstaat is gevestigd en overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 952/2013 een indirecte douanevertegenwoordiger benoemt, en de indirecte douanevertegenwoordiger daarmee instemt, zijn de rapportageverplichtingen van toepassing op die indirecte douanevertegenwoordiger. Indien de importeur niet in een lidstaat is gevestigd, zijn de rapportageverplichtingen van toepassing op de indirecte douanevertegenwoordiger.

Artikel 33

Invoer van goederen

1.   De douaneautoriteiten stellen de importeur of, in de situaties die onder artikel 32 vallen, de indirecte douanevertegenwoordiger uiterlijk bij het in het vrije verkeer brengen van de goederen in kennis van de in artikel 35 bedoelde rapportageverplichting.

2.   Met name door middel van het op grond van artikel 56, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 ingestelde toezichtmechanisme of door elektronische gegevensoverdrachtmiddelen verstrekken de douaneautoriteiten de Commissie periodiek en automatisch informatie over ingevoerde goederen, waaronder veredelingsproducten die voortkomen uit de regeling passieve veredeling. Dergelijke informatie omvat het EORI-nummer van de aangever bij de douane en van de importeur, de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid, het land van oorsprong, de datum van de douaneaangifte en de douaneregeling.

3.   De Commissie deelt de in lid 2 bedoelde informatie mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de aangever bij de douane en, indien van toepassing, de importeur zijn gevestigd.

Artikel 34

Rapportageverplichting voor bepaalde douaneregelingen

1.   Wanneer veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling worden ingevoerd, omvat de in artikel 35 van deze verordening bedoelde rapportageverplichting de informatie over de goederen die onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst en waaruit de ingevoerde veredelingsproducten zijn voortgekomen, ook als de veredelingsproducten niet in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen. Dit lid is ook van toepassing wanneer de veredelingsproducten die voortkomen uit de regeling actieve veredeling terugkerende goederen zijn als bedoeld in artikel 205 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

2.   De in artikel 35 van deze verordening bedoelde rapportageverplichting geldt niet voor de invoer van:

a)

veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling;

b)

goederen die overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013 worden aangemerkt als terugkerende goederen.

Artikel 35

Rapportageverplichting

1.   Elke importeur of, in de situaties die onder artikel 32 vallen, indirecte douanevertegenwoordiger die gedurende een bepaald kwartaal van een kalenderjaar goederen heeft ingevoerd, dient bij de Commissie uiterlijk één maand na afloop van dat kwartaal een rapport (“CBAM-rapport”) in met informatie over de in dat kwartaal ingevoerde goederen.

2.   Het CBAM-rapport bevat de volgende informatie:

a)

de totale hoeveelheid van iedere soort goederen, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen, gespecificeerd per installatie waar de goederen in het land van oorsprong zijn geproduceerd;

b)

de werkelijke totale ingebedde emissies, uitgedrukt in ton CO2-equivalentemissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in het geval van andere goederen in ton CO2-equivalent emissies per ton van iedere soort goederen, berekend overeenkomstig de in bijlage IV bepaalde methode;

c)

de totale indirecte emissies, berekend overeenkomstig de in lid 7 bedoelde uitvoeringshandeling;

d)

de koolstofprijs die voor de ingebedde emissies in de ingevoerde goederen verschuldigd is in een land van oorsprong, rekening houdend met eventuele beschikbare teruggave of andere vorm van compensatie.

3.   De Commissie doet de relevante bevoegde autoriteiten op gezette tijden een lijst toekomen van de in de lidstaat gevestigde importeurs of indirecte douanevertegenwoordigers ten aanzien waarvan zij redenen heeft om aan te nemen dat zij hebben verzuimd te voldoen aan de verplichting om een CBAM-rapport in te dienen overeenkomstig lid 1, alsmede de bijbehorende motiveringen.

4.   Indien de Commissie van oordeel is dat een CBAM-verslag onvolledig of onjuist is, deelt zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de importeur of, in de situaties die onder artikel 32 vallen, de indirecte douanevertegenwoordiger is gevestigd, de aanvullende informatie mee die zij nodig acht om dat verslag aan te vullen of te corrigeren. Die informatie wordt uitsluitend ter indicatie verstrekt en doet geen afbreuk aan de definitieve beoordeling door die bevoegde autoriteit. Die bevoegde autoriteit leidt de correctieprocedure in en stelt de importeur of, in de situaties die onder artikel 32 vallen, de indirecte douanevertegenwoordiger in kennis van de aanvullende informatie die nodig is om dat verslag te corrigeren. In voorkomend geval dient die importeur of die indirecte douanevertegenwoordiger een gecorrigeerd verslag in bij de betrokken bevoegde autoriteit en bij de Commissie.

5.   Indien de in lid 4 van dit artikel bedoelde bevoegde autoriteit van de lidstaat een correctieprocedure inleidt, onder meer op basis van de overeenkomstig lid 4 van dit artikel ontvangen informatie, en vaststelt dat de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger niet de nodige stappen heeft ondernomen om het CBAM-verslag te corrigeren, of indien de betrokken bevoegde autoriteit, onder meer op basis van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel ontvangen informatie, vaststelt dat de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger niet heeft voldaan aan de verplichting om een CBAM-rapport in te dienen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, legt die bevoegde autoriteit aan de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger een doeltreffende, evenredige en afschrikkende boete op. Daartoe stelt de bevoegde autoriteit de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger, alsmede de Commissie, in kennis van:

a)

de conclusie dat de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger heeft verzuimd om een rapport in te dienen voor een gegeven kwartaal of om de nodige stappen te ondernemen om het rapport te corrigeren, alsook de redenen voor die conclusie;

b)

het bedrag van de aan de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger opgelegde boete;

c)

de datum waarop de boete is verschuldigd;

d)

de actie die de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger dient te nemen om de boete te betalen, en

e)

het recht van de importeur of, indien van toepassing overeenkomstig artikel 32, de indirecte douanevertegenwoordiger om beroep in te stellen.

6.   Indien de bevoegde autoriteit, na ontvangst van de informatie van de Commissie uit hoofde van dit artikel, besluit om geen maatregelen te nemen, stelt zij de Commissie daarvan in kennis.

7.   De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot:

a)

de te rapporteren informatie, de middelen en vorm voor die rapportage, met inbegrip van gedetailleerde informatie per land van oorsprong en soort goederen ter ondersteuning van de in lid 2, punten a), b) en c), bedoelde totalen, en voorbeelden van relevante kortingen of andere beschikbare vormen van compensatie als bedoeld in lid 2, punt d);

b)

de indicatieve reeks boetes die op grond van lid 5 moeten worden opgelegd en de criteria waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van het werkelijke bedrag, met inbegrip van de ernst en de duur van het verzuim om verslag uit te brengen;

c)

gedetailleerde regels voor de omrekening in euro’s van de in lid 2, punt d), bedoelde jaarlijkse gemiddelde koolstofprijs die verschuldigd is, uitgedrukt in buitenlandse valuta tegen de jaarlijkse gemiddelde wisselkoers;

d)

gedetailleerde regels betreffende de elementen van de in bijlage IV bepaalde berekeningsmethoden, inclusief de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen, emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van gegevens, inclusief het detailniveau, en

e)

de middelen en vorm voor de rapportagevereisten voor indirecte emissies in ingevoerde goederen; die vorm omvat de hoeveelheid elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van de in bijlage I vermelde goederen, alsook het land van oorsprong, de opwekkingsbron en de emissiefactoren in verband met die elektriciteit.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Zij zijn op ingevoerde goederen van toepassing tijdens de in artikel 32 van deze verordening bedoelde overgangsperiode en bouwen voort op bestaande wetgeving voor installaties die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen.

HOOFDSTUK XI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.   Zij is van toepassing met ingang van 1 oktober 2023. Daarbij geldt echter het volgende:

a)

de artikelen 5, 10, 14, 16 en 17 zijn van toepassing met ingang van 31 december 2024;

b)

artikel 2, lid 2, de artikelen 4, 6 tot en met 9, 15 en 19, artikel 20, leden 1, 3, 4 en 5, en de artikelen 21 tot en met 27 en artikel 31 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 10 mei 2023.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

J. ROSWALL


(1)  PB C 152 van 6.4.2022, blz. 181.

(2)  PB C 301 van 5.8.2022, blz. 116.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 18 april 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 25 april 2023.

(4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

(5)  Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 401/2009 en (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

(7)  Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).

(8)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

(9)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

(10)  Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 van de Commissie van 15 februari 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen voor de periode 2021-2030 (PB L 120 van 8.5.2019, blz. 20).

(11)  Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

(12)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

(13)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94).

(14)  Besluit 2006/500/EG van de Raad van 29 mei 2006 betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap (PB L 198 van 20.7.2006, blz. 15).

(15)  Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB L 197 van 25.7.2015, blz. 24).

(16)  Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

(17)  Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(18)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(19)  Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).

(20)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

(21)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(22)  Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 23).

(23)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).

(24)  Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 1).

(25)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).

(26)  Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).

(27)  Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (PB L 209 van 14.6.2021, blz. 1).


BIJLAGE I

Lijst van goederen en broeikasgassen

1.   

Met het oog op de identificatie van goederen, is deze verordening van toepassing op de goederen die onder de hierna vermelde codes van de gecombineerde nomenclatuur (“GN”) vallen. De GN-codes zijn die van Verordening (EEG) nr. 2658/87.

2.   

Voor de toepassing van deze verordening zijn de broeikasgassen met betrekking tot de in punt 1 bedoelde goederen die welke in de onderstaande tabel voor de betrokken goederen zijn opgenomen.

Cement

GN-code

Broeikasgas

2507 00 80  — Andere kaolienhoudende klei

Koolstofdioxide

2523 10 00  — Cementklinker

Koolstofdioxide

2523 21 00  — Wit portlandcement, ook indien kunstmatig gekleurd

Koolstofdioxide

2523 29 00  — Ander portlandcement

Koolstofdioxide

2523 30 00  — Aluminiumcement

Koolstofdioxide

2523 90 00  — Ander hydraulisch cement

Koolstofdioxide

Elektriciteit

GN-code

Broeikasgas

2716 00 00  — Elektrische energie

Koolstofdioxide

Meststoffen

GN-code

Broeikasgas

2808 00 00  — Salpeterzuur; nitreerzuren

Koolstofdioxide en distikstofoxide

2814  — Ammoniak, watervrij of in waterige oplossing (ammonia)

Koolstofdioxide

2834 21 00  — Kaliumnitraat

Koolstofdioxide en distikstofoxide

3102  — Minerale of chemische stikstofhoudende meststoffen

Koolstofdioxide en distikstofoxide

3105  — Minerale of chemische meststoffen die twee of drie van de vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten; andere meststoffen; producten bedoeld bij dit hoofdstuk, in tabletten of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van niet meer dan 10 kg

Met uitzondering van: 3105 60 00  — Minerale of chemische meststoffen die de twee vruchtbaarmakende elementen fosfor en kalium bevatten

Koolstofdioxide en distikstofoxide

Gietijzer, ijzer en staal

GN-code

Broeikasgas

72

— Gietijzer, ijzer en staal

Met uitzondering van:

 

7202 2 — Ferrosilicium

 

7202 30 00  — Ferrosilicomangaan

 

7202 50 00  — Ferrosilicochroom

 

7202 70 00  — Ferromolybdeen

 

7202 80 00  — Ferrowolfraam en ferrosilicowolfraam

 

7202 91 00  — Ferrotitaan en ferrosilicotitaan

 

7202 92 00  — Ferrovanadium

 

7202 93 00  — Ferroniobium

 

7202 99  — Andere:

 

7202 99 10  — Ferrofosfor

 

7202 99 30  — Ferrosilicomagnesium

 

7202 99 80  — Andere

 

7204  — Resten en afval, van gietijzer, van ijzer of van staal (schroot); afvalingots van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

2601 12 00  — IJzererts en concentraten daarvan, geagglomereerd, m.u.v. geroost ijzerkies (pyrietas)

Koolstofdioxide

7301  — Damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande uit aaneengezette delen; gelaste profielen van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7302  — Bestanddelen van spoorbanen, van gietijzer, van ijzer of van staal: spoorstaven (rails), contrarails en heugels voor tandradbanen, wisseltongen, puntstukken, wisselstangen en andere bestanddelen van kruisingen en wissels, dwarsliggers, lasplaten, spoorstoelen, wiggen, onderlegplaten, klemplaten, dwarsplaten en dwarsstangen en andere bestanddelen, voor het leggen, het verbinden of het bevestigen van rails

Koolstofdioxide

7303 00  — Buizen, pijpen en holle profielen, van gietijzer

Koolstofdioxide

7304  — Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7305  — Andere buizen en pijpen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst), met een rond profiel en met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7306  — Andere buizen, pijpen en holle profielen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst of met enkel tegen elkaar liggende randen), van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7307  — Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7308  — Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, sluisdeuren, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van gietijzer, van ijzer of van staal, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406 ; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van gietijzer, van ijzer of van staal, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Koolstofdioxide

7309 00  — Reservoirs, voeders, kuipen en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide

7310  — Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide

7311 00  — Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas, van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7318  — Schroeven, bouten, moeren, kraagschroeven, schroefhaken, massieve klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbouten, spieën, sluitringen (veerringen en andere verende sluitringen daaronder begrepen) en dergelijke artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7326  — Andere werken van ijzer of staal

Koolstofdioxide

Aluminium

GN-code

Broeikasgas

7601  — Ruw aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7603  — Poeders en schilfers, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7604  — Staven en profielen, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7605  — Draad van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7606  — Platen, bladen en strippen, van aluminium, met een dikte van meer dan 0,2 mm

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7607  — Bladaluminium (ook indien bedrukt of op een drager van papier, van karton, van kunststof of op dergelijke dragers) met een dikte van niet meer dan 0,2 mm (de dikte van de drager niet meegerekend)

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7608  — Buizen en pijpen, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7609 00 00  — Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7610  — Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, torens, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van aluminium, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406 ; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van aluminium, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7611 00 00  — Reservoirs, voeders, kuipen en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van aluminium, met een inhoudsruimte van meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7612  — Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen (buisjes en tubes daaronder begrepen), voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van aluminium, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7613 00 00  — Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of voor vloeibaar gemaakt gas, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7614  — Kabels, strengen en dergelijke artikelen, van aluminium, niet geïsoleerd voor het geleiden van elektriciteit

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7616  — Andere werken van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

Chemische stoffen

GN-code

Broeikasgas

2804 10 00  — Waterstof

Koolstofdioxide


BIJLAGE II

Lijst van goederen waarvoor op grond van artikel 7, lid 1, alleen directe emissies in aanmerking moeten worden genomen

Gietijzer, ijzer en staal

GN-code

Broeikasgas

72

— Gietijzer, ijzer en staal

Met uitzondering van:

 

7202  2 — Ferrosilicium

 

7202 30 00  — Ferrosilicomangaan

 

7202 50 00  — Ferrosilicochroom

 

7202 70 00  — Ferromolybdeen

 

7202 80 00  — Ferrowolfraam en ferrosilicowolfraam

 

7202 91 00  — Ferrotitaan en ferrosilicotitaan

 

7202 92 00  — Ferrovanadium

 

7202 93 00  — Ferroniobium

 

7202 99  — Andere:

 

7202 99 10  — Ferrofosfor

 

7202 99 30  — Ferrosilicomagnesium

 

7202 99 80  — Andere

 

7204  — Resten en afval, van gietijzer, van ijzer of van staal (schroot); afvalingots van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7301  — Damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande uit aaneengezette delen; gelaste profielen van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7302  — Bestanddelen van spoorbanen, van gietijzer, van ijzer of van staal: spoorstaven (rails), contrarails en heugels voor tandradbanen, wisseltongen, puntstukken, wisselstangen en andere bestanddelen van kruisingen en wissels, dwarsliggers, lasplaten, spoorstoelen, wiggen, onderlegplaten, klemplaten, dwarsplaten en dwarsstangen en andere bestanddelen, voor het leggen, het verbinden of het bevestigen van rails

Koolstofdioxide

7303 00  — Buizen, pijpen en holle profielen, van gietijzer

Koolstofdioxide

7304  — Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7305  — Andere buizen en pijpen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst), met een rond profiel en met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7306  — Andere buizen, pijpen en holle profielen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst of met enkel tegen elkaar liggende randen), van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7307  — Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7308  — Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, sluisdeuren, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van gietijzer, van ijzer of van staal, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406 ; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van gietijzer, van ijzer of van staal, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Koolstofdioxide

7309 00  — Reservoirs, voeders, kuipen en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide

7310  — Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide

7311 00  — Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas, van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7318  — Schroeven, bouten, moeren, kraagschroeven, schroefhaken, massieve klinknagels en klinkbouten, splitpennen en splitbouten, stelpennen en stelbouten, spieën, sluitringen (veerringen en andere verende sluitringen daaronder begrepen) en dergelijke artikelen, van gietijzer, van ijzer of van staal

Koolstofdioxide

7326  — Andere werken van ijzer of staal

Koolstofdioxide

Aluminium

GN-code

Broeikasgas

7601  — Ruw aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7603  — Poeders en schilfers, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7604  — Staven en profielen, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7605  — Draad van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7606  — Platen, bladen en strippen, van aluminium, met een dikte van meer dan 0,2 mm

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7607  — Bladaluminium (ook indien bedrukt of op een drager van papier, van karton, van kunststof of op dergelijke dragers) met een dikte van niet meer dan 0,2 mm (de dikte van de drager niet meegerekend)

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7608  — Buizen en pijpen, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7609 00 00  — Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7610  — Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, torens, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van aluminium, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406 ; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van aluminium, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7611 00 00  — Reservoirs, voeders, kuipen en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van aluminium, met een inhoudsruimte van meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7612  — Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen (buisjes en tubes daaronder begrepen), voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van aluminium, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7613 00 00  — Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of voor vloeibaar gemaakt gas, van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7614  — Kabels, strengen en dergelijke artikelen, van aluminium, niet geïsoleerd voor het geleiden van elektriciteit

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

7616  — Andere werken van aluminium

Koolstofdioxide en perfluorkoolstoffen

Chemische stoffen

GN-code

Broeikasgas

2804 10 00  — Waterstof

Koolstofdioxide


BIJLAGE III

Derde landen en gebieden die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen voor de toepassing van artikel 2

1.   DERDE LANDEN EN GEBIEDEN DIE BUITEN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DEZE VERORDENING VALLEN

Deze verordening is niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de volgende landen:

IJsland

Liechtenstein

Noorwegen

Zwitserland

Deze verordening is niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de volgende gebieden:

Büsingen

Helgoland

Livigno

Ceuta

Melilla

2.   DERDE LANDEN EN GEBIEDEN DIE BUITEN HET TOEPASSINGSGEBIED VAN DEZE VERORDENING VALLEN WAT BETREFT DE INVOER VAN ELEKTRICITEIT IN HET DOUANEGEBIED VAN DE UNIE

[Door de Commissie op grond van artikel 2, lid 11, toe te voegen of te verwijderen derde landen of gebieden.]


BIJLAGE IV

Methoden voor de berekening van ingebedde emissies voor de toepassing van artikel 7

1.   DEFINITIES

Voor de toepassing van deze bijlage en de bijlagen V en VI wordt verstaan onder:

a)

“eenvoudige goederen”: goederen die zijn vervaardigd in een productieproces dat uitsluitend inputmaterialen (precursoren) en brandstoffen vereist met nul ingebedde emissies;

b)

“samengestelde goederen”: andere dan eenvoudige goederen;

c)

“specifieke ingebedde emissies”: de ingebedde emissies van één ton goederen, uitgedrukt als ton CO2-equivalente emissies per ton goederen;

d)

“CO2-emissiefactor”: het gewogen gemiddelde van de CO2-intensiteit van uit fossiele brandstoffen opgewekte elektriciteit in een geografisch gebied; de CO2-emissiefactor wordt berekend als het quotiënt van de CO2-emissiegegevens van de elektriciteitssector, en de bruto-elektriciteitsopwekking uit fossiele brandstoffen in het relevante geografische gebied; deze wordt uitgedrukt in ton CO2 per megawattuur;

e)

“emissiefactor voor elektriciteit”: de standaardwaarde, uitgedrukt in CO2-equivalent, die gelijk is aan de emissie-intensiteit van de elektriciteit die wordt verbruikt tijdens de productie van goederen;

f)

“stroomafnameovereenkomst”: een contract waarbij een persoon zich ertoe verbindt elektriciteit rechtstreeks van een elektriciteitsproducent af te nemen;

g)

“transmissiesysteembeheerder”: een beheerder als gedefinieerd in artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad (1).

2.   VASTSTELLING VAN DE SPECIFIEKE WERKELIJKE INGEBEDDE EMISSIES VOOR EENVOUDIGE GOEDEREN

Om de specifieke werkelijke ingebedde emissies van eenvoudige goederen te bepalen die in een gegeven installatie zijn geproduceerd, worden directe en, in voorkomend geval, indirecte emissies in aanmerking genomen. Dit gebeurt aan de hand van de volgende vergelijking:

Formula

waarbij:

SEEg

de specifieke ingebedde emissies van de goederen g zijn, uitgedrukt in CO2-equivalent per ton;

AttrEmg

de toegekende emissies van de goederen g zijn, en

ALg

het activiteitsniveau van de goederen is, zijnde de hoeveelheid goederen die in de verslagperiode in die installatie geproduceerd is.

Onder “toegekende emissies” wordt verstaan het deel van de emissies van de installatie gedurende de verslagperiode dat wordt veroorzaakt door het productieproces dat resulteert in de goederen g bij toepassing van de systeemgrenzen van het productieproces dat is omschreven in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen. De toegekende emissies worden berekend aan de hand van de volgende vergelijking:

Formula

waarbij:

DirEm

de directe emissies zijn als gevolg van het productieproces, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, binnen de systeemgrenzen als bedoeld in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandeling, en

IndirEm

de indirecte emissies zijn als gevolg van de productie van elektriciteit die wordt verbruikt in de productieprocessen van goederen, uitgedrukt in ton CO2-equivalent, binnen de systeemgrenzen als bedoeld in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandeling.

3.   VASTSTELLING VAN DE WERKELIJKE INGEBEDDE EMISSIES VOOR SAMENGESTELDE GOEDEREN

Om de specifieke werkelijke ingebedde emissies van samengestelde goederen te bepalen die in een gegeven installatie zijn geproduceerd, wordt de volgende vergelijking toegepast:

Formula

waarbij:

AttrEmg

de toegekende emissies van de goederen g zijn,

ALg

het activiteitsniveau van de goederen is, dat wil zeggen de hoeveelheid goederen die in de verslagperiode in die installatie geproduceerd is, en

EEInpMat

de ingebedde emissies zijn van de inputmaterialen (precursoren) die in het productieproces zijn verbruikt. Alleen inputmaterialen (precursoren) die relevant zijn voor de systeemgrenzen van het productieproces zoals gespecificeerd in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandeling, moeten in aanmerking worden genomen. De relevante EEInpMat worden als volgt berekend:

Formula

waarbij:

Mi

de massa is van het in het productieproces gebruikte inputmateriaal (precursor) i en

SEEi

de specifieke ingebedde emissies zijn voor het inputmateriaal (precursor) i. Voor SEEi gebruikt de exploitant van de installatie de waarde van de emissies voor de installatie waar het inputmateriaal (precursor) is geproduceerd, mits de gegevens van die installatie voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten.

4.   VASTSTELLING VAN STANDAARDWAARDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LEDEN 2 EN 3

Om standaardwaarden te bepalen, wordt voor de vaststelling van ingebedde emissies alleen gebruikgemaakt van werkelijke waarden. Als er geen werkelijke waarden voorhanden zijn, mogen waarden uit de literatuur worden gebruikt. De Commissie publiceert richtsnoeren voor de wijze waarop moet worden gecorrigeerd voor afvalgassen of broeikasgassen die als materiaal voor het proces zijn ingezet, voordat de nodige gegevens worden verzameld om de toepasselijke standaardwaarden te bepalen voor iedere soort in bijlage I vermelde goederen. De standaardwaarden worden vastgesteld op basis van de beste beschikbare gegevens. De beste beschikbare gegevens worden gebaseerd op betrouwbare en openbaar beschikbare informatie. De standaardwaarden worden periodiek herzien door middel van de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen op basis van de meest actuele en betrouwbare informatie, inclusief informatie die door een derde land of groep van derde landen is verstrekt.

4.1.   Standaardwaarden als bedoeld in artikel 7, lid 2

Wanneer de toegelaten CBAM-aangever de werkelijke emissies niet voldoende nauwkeurig kan bepalen, worden standaardwaarden gebruikt. Die waarden worden vastgesteld op de gemiddelde emissie-intensiteit van elk land van uitvoer en voor elk van de in bijlage I vermelde goederen, met uitzondering van elektriciteit, verhoogd met een evenredig ontwikkelde toeslag. Deze toeslag wordt bepaald in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen en wordt op een passend niveau vastgesteld om de milieu-integriteit van het CBAM te waarborgen, voortbouwend op de meest actuele en betrouwbare informatie, onder meer op basis van informatie die tijdens de overgangsperiode is verzameld. Wanneer er voor een goederensoort geen betrouwbare gegevens voor het land van uitvoer kunnen worden toegepast, worden de standaardwaarden gebaseerd op de gemiddelde emissie-intensiteit van de X % slechtst presterende EU-ETS-installaties voor die goederensoort. De waarde van X wordt bepaald in de op grond van artikel 7, lid 7, vastgestelde uitvoeringshandelingen en wordt vastgesteld op een passend niveau om de milieu-integriteit van het CBAM te waarborgen, voortbouwend op de meest actuele en betrouwbare informatie, onder meer op basis van informatie die tijdens de overgangsperiode is verzameld.

4.2.   Standaardwaarden voor ingevoerde elektriciteit als bedoeld in artikel 7, lid 3

De standaardwaarden voor ingevoerde elektriciteit worden voor een derde land, een groep van derde landen of een regio in een derde land vastgesteld op basis van specifieke standaardwaarden, overeenkomstig punt 4.2.1, of, indien die waarden niet beschikbaar zijn, op basis van alternatieve standaardwaarden, overeenkomstig punt 4.2.2.

Wanneer de elektriciteit wordt geproduceerd in een derde land, een groep van derde landen of een regio in een derde land, en via derde landen, groepen van derde landen, regio’s in een derde land of lidstaten wordt doorgevoerd met het oog op de invoer in de Unie, zijn de te gebruiken standaardwaarden de waarden uit het derde land, de groep van derde landen of de regio in een derde land waar de elektriciteit werd geproduceerd.

4.2.1.   Specifieke standaardwaarden voor een derde land, groep van derde landen of regio in een derde land

Specifieke standaardwaarden worden vastgesteld op de CO2-emissiefactor in het derde land, de groep van derde landen of de regio in een derde land, op basis van de beste gegevens waarover de Commissie beschikt.

4.2.2.   Alternatieve standaardwaarden

Wanneer er geen specifieke standaardwaarde beschikbaar is voor een derde land, een groep van derde landen of een regio in een derde land, wordt de alternatieve standaardwaarde voor elektriciteit vastgesteld op de CO2-emissiefactor in de Unie.

Wanneer op basis van betrouwbare gegevens kan worden aangetoond dat de CO2-emissiefactor in een derde land, een groep van derde landen of een regio in een derde land lager is dan de door de Commissie bepaalde specifieke standaardwaarde of lager is dan de CO2-emissiefactor in de Unie, mag voor dat derde land, die groep van derde landen of die regio in een derde land een alternatieve standaardwaarde op basis van die CO2-emissiefactor worden gebruikt.

4.3   Standaardwaarden voor ingebedde indirecte emissies

De standaardwaarden voor de indirecte emissies die zijn ingebed in een goed dat in een derde land is geproduceerd, worden bepaald op basis van een standaardwaarde die wordt berekend op basis van het gemiddelde van hetzij de emissiefactor van het elektriciteitsnet van de Unie, hetzij de emissiefactor van het elektriciteitsnet van het land van oorsprong, hetzij de CO2-emissiefactor van de prijsbepalingsbronnen in het land van oorsprong van de elektriciteit die voor de productie van dat goed wordt gebruikt.

Wanneer een derde land, of een groep derde landen, aan de Commissie op basis van betrouwbare gegevens aantoont dat de gemiddelde elektriciteitsmix-emissiefactor of de CO2-emissiefactor van prijsbepalende bronnen in het derde land of de groep van derde landen lager is dan de standaardwaarde voor indirecte emissies, wordt voor dat land of die groep van landen een alternatieve standaardwaarde vastgesteld op basis van die gemiddelde CO2-emissiefactor.

De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2025 op grond van artikel 7, lid 7, een uitvoeringshandeling vast om nader te specificeren welke van de overeenkomstig de eerste alinea bepaalde berekeningsmethoden van toepassing is voor de berekening van standaardwaarden. Daartoe baseert de Commissie zich op de meest actuele en betrouwbare gegevens, met inbegrip van gegevens die tijdens de overgangsperiode zijn verzameld, met betrekking tot de hoeveelheid elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van de in bijlage I vermelde goederen, alsmede over het land van oorsprong, de productiebron en de emissiefactoren in verband met die elektriciteit. De specifieke berekeningsmethode wordt bepaald op basis van de meest geschikte manier om aan beide volgende criteria te voldoen:

het voorkomen van koolstoflekkage;

het waarborgen van de milieu-integriteit van het CBAM.

5.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN WERKELIJKE INGEBEDDE EMISSIES IN INGEVOERDE ELEKTRICITEIT

Een toegelaten CBAM-aangever kan werkelijke ingebedde emissies in plaats van standaardwaarden toepassen voor de in artikel 7, lid 3, bedoelde berekening indien de volgende cumulatieve criteria zijn vervuld:

a)

de hoeveelheid elektriciteit waarvoor het gebruik van werkelijke ingebedde emissies wordt gevraagd, valt onder een stroomafnameovereenkomst tussen de toegelaten CBAM-aangever en een elektriciteitsproducent die zich in een derde land bevindt;

b)

de elektriciteitsproductie-installatie is rechtstreeks aangesloten op het transmissiesysteem van de Unie of er kan worden aangetoond dat er op het tijdstip van uitvoer nergens in het netwerk sprake was van congestie tussen de installatie en het transmissiesysteem van de Unie;

c)

de elektriciteitsproductie-installatie heeft een uitstoot van niet meer dan 550 gram CO2 uit fossiele brandstoffen per kilowattuur elektriciteit;

d)

alle verantwoordelijke transmissiesysteembeheerders in het land van oorsprong, het land van bestemming en, in voorkomend geval, elk land van doorvoer hebben aan de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief de hoeveelheid elektriciteit genomineerd waarvoor het gebruik van werkelijke ingebedde emissies wordt gevraagd, en de genomineerde capaciteit en de elektriciteitsproductie door de installatie hebben betrekking op dezelfde periode van maximaal één uur;

e)

de vervulling van bovengenoemde criteria wordt gecertificeerd door een geaccrediteerde verificateur, aan wie ten minste maandelijkse tussenverslagen worden verstrekt die aantonen hoe bovenstaande criteria worden nageleefd.

De totale hoeveelheid elektriciteit in het kader van de stroomafnameovereenkomst en de overeenkomstige werkelijke ingebedde emissies worden buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de landspecifieke emissiefactor of de CO2-emissiefactor die wordt gebruikt voor de berekening van indirecte in elektriciteit ingebedde emissies in goederen overeenkomstig punt 4.3.

6.   VOORWAARDEN VOOR DE TOEPASSING VAN WERKELIJKE INGEBEDDE EMISSIES VOOR INDIRECTE EMISSIES

Een toegelaten CBAM-aangever mag daadwerkelijke ingebedde emissies toepassen in plaats van standaardwaarden voor de in artikel 7, lid 4, bedoelde berekening, indien de CBAM-aangever een rechtstreeks technisch verband kan aantonen tussen de installatie waarin het ingevoerde goed wordt geproduceerd en de elektriciteitsopwekkingsbron, of indien de exploitant van die installatie met een in een derde land gevestigde elektriciteitsproducent een overeenkomst voor de aankoop van elektriciteit heeft gesloten voor een hoeveelheid elektriciteit die gelijk is aan de hoeveelheid waarvoor het gebruik van een specifieke waarde wordt geclaimd.

7.   AANPASSING VAN STANDAARDWAARDEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7, LID 2, OP BASIS VAN REGIOSPECIFIEKE KENMERKEN

Standaardwaarden kunnen worden aangepast aan specifieke gebieden en regio’s binnen derde landen met specifieke kenmerken wat betreft objectieve emissiefactoren. Wanneer gegevens beschikbaar zijn die aan die specifieke lokale kenmerken zijn aangepast en nauwkeurigere standaardwaarden kunnen worden vastgesteld, mogen deze waarden worden gebruikt.

Wanneer aangevers van goederen van oorsprong uit een derde land, een groep van derde landen of een regio in een derde land op basis van betrouwbare gegevens kunnen aantonen dat de alternatieve regiospecifieke aanpassingen van standaardwaarden lager zijn dan de door de Commissie vastgestelde standaardwaarden, kunnen dergelijke regiospecifieke aanpassingen worden gebruikt.


(1)  Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).


BIJLAGE V

Boekhoudkundige vereisten voor informatie die wordt gebruikt voor de berekening van ingebedde emissies voor de toepassing van artikel 7, lid 5

1.   MINIMAAL DOOR EEN TOEGELATEN CBAM-AANGEVER TE BEWAREN GEGEVENS VAN INGEVOERDE GOEDEREN:

1.

Gegevens over de identiteit van de toegelaten CBAM-aangever:

a)

naam;

b)

CBAM-rekeningnummer.

2.

Gegevens over de ingevoerde goederen:

a)

soort en hoeveelheid van iedere soort goederen;

b)

land van oorsprong;

c)

werkelijke emissies of standaardwaarden.

2.   MINIMAAL DOOR EEN TOEGELATEN CBAM-AANGEVER TE BEWAREN GEGEVENS VAN INGEBEDDE EMISSIES IN INGEVOERDE GOEDEREN DIE ZIJN VASTGESTELD OP BASIS VAN WERKELIJKE EMISSIES

Voor elk type ingevoerde goederen waarbij de ingebedde emissies worden vastgesteld op basis van werkelijke emissies, worden de volgende aanvullende gegevens bewaard:

a)

identificatie van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

b)

contactgegevens van de exploitant van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

c)

de in bijlage VI bepaalde verificatieverslagen;

d)

de specifieke ingebedde emissies van de goederen.


BIJLAGE VI

Verificatiebeginselen en inhoud van verificatieverslagen voor de toepassing van artikel 8

1.   BEGINSELEN VAN VERIFICATIE

De navolgende beginselen zijn van toepassing:

a)

verificateurs voeren hun verificaties uit met een kritische professionele houding;

b)

de totale ingebedde emissies die in de CBAM-aangifte moeten worden opgegeven, worden slechts als geverifieerd beschouwd indien de verificateur met redelijke zekerheid vaststelt dat het verificatieverslag geen materiële onjuistheden en materiële onregelmatigheden met betrekking tot de berekening van ingebedde emissies overeenkomstig de regels van bijlage IV bevat;

c)

een verificateur is verplicht installaties te bezoeken tenzij is voldaan aan specifieke criteria op grond waarvan een installatiebezoek niet nodig is;

d)

om te bepalen of onjuistheden of onregelmatigheden materieel zijn, baseert de verificateur zich op drempels die in de overeenkomstig artikel 8, lid 3, vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn bepaald.

Voor parameters waarvoor er geen dergelijke drempels zijn bepaald, doet de verificateur een beroep op een deskundig oordeel om te beslissen of onjuistheden of onregelmatigheden, afzonderlijk of in combinatie met andere onjuistheden of onregelmatigheden, rekening houdend met de aard en de omvang ervan, als materieel moeten worden aangemerkt.

2.   INHOUD VAN EEN VERIFICATIEVERSLAG

De verificateur stelt een verificatieverslag op waarin de ingebedde emissies van de goederen worden vastgesteld en alle kwesties worden gespecificeerd die van belang zijn voor de uitgevoerde werkzaamheden, met inbegrip van ten minste de volgende informatie:

a)

identificatie van de installaties waar de goederen zijn geproduceerd;

b)

contactgegevens van de exploitant van de installaties waar de goederen zijn geproduceerd;

c)

de toepasselijke verslagperiode;

d)

naam en contactgegevens van de verificateur;

e)

accreditatienummer van de verificateur en naam van de accreditatie-instantie;

f)

datum van de bezoeken aan de installaties, indien van toepassing, of de redenen waarom de installatie niet is bezocht;

g)

hoeveelheden van iedere soort aangegeven goederen die in de verslagperiode zijn geproduceerd;

h)

berekening van de hoeveelheid directe emissies van de installatie tijdens de verslagperiode;

i)

een beschrijving van de wijze waarop de emissies van de installatie aan de verschillende soorten goederen worden toegewezen;

j)

kwantitatieve informatie over de goederen, emissies en energiestromen die geen verband houden met die goederen;

k)

in geval van samengestelde goederen:

i)

hoeveelheden van elk gebruikt inputmateriaal (precursor);

ii)

de specifieke ingebedde emissies die verband houden met elk van de gebruikte uitgangsmaterialen (precursoren);

iii)

indien werkelijke emissies worden gebruikt: de identificatie van de installaties waar het inputmateriaal (precursor) is geproduceerd en de werkelijke emissies bij de productie van dat materiaal;

l)

de verklaring van de verificateur waarin hij of zij bevestigt met redelijke zekerheid te hebben vastgesteld dat het verslag geen materiële onjuistheden en materiële onregelmatigheden met betrekking tot de berekeningsregels van bijlage IV bevat;

m)

informatie over vastgestelde en gecorrigeerde materiële onjuistheden;

n)

informatie over vastgestelde en gecorrigeerde materiële onregelmatigheden met betrekking tot de in bijlage IV vastgestelde berekeningsregels._________


Top