Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0636

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 oktober 2021.
Y tegen Centraal Administratie Kantoor.
Verzoek van de Centrale Raad van Beroep om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Grensoverschrijdende gezondheidszorg – Begrip ‚verzekerde’ – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 1, onder c) – Artikel 2 – Artikel 24 – Recht op verstrekkingen die de lidstaat van de woonplaats verleent voor rekening van de lidstaat die het pensioen uitkeert – Richtlijn 2011/24/EU – Artikel 3, onder b), i) – Artikel 7 – Vergoeding van de kosten van gezondheidszorg die is verleend in een lidstaat die niet de lidstaat van de woonplaats is en evenmin de lidstaat die het pensioen uitkeert – Voorwaarden.
Zaak C-636/19.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:885

 ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

28 oktober 2021 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Grensoverschrijdende gezondheidszorg – Begrip ‚verzekerde’ – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 1, onder c) – Artikel 2 – Artikel 24 – Recht op verstrekkingen die de lidstaat van de woonplaats verleent voor rekening van de lidstaat die het pensioen uitkeert – Richtlijn 2011/24/EU – Artikel 3, onder b), i) – Artikel 7 – Vergoeding van de kosten van gezondheidszorg die is verleend in een lidstaat die niet de lidstaat van de woonplaats is en evenmin de lidstaat die het pensioen uitkeert – Voorwaarden”

In zaak C‑636/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Centrale Raad van Beroep (Nederland) bij beslissing van 22 augustus 2019, ingekomen bij het Hof op 26 augustus 2019, in de procedure

Y

tegen

Centraal Administratie Kantoor,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Jürimäe, president van de Derde kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, S. Rodin en N. Piçarra (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Rantos,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. K. Bulterman en H. S. Gijzen als gemachtigden,

de Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Martin, L. Malferrari, M. van Beek en A. Szmytkowska, vervolgens door D. Martin, L. Malferrari, P. Vanden Heede en A. Szmytkowska als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 april 2021,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, onder b), i), juncto artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (PB 2011, L 88, blz. 45), van artikel 1, onder c), en de artikelen 2 en 24 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: „verordening nr. 883/2004”), en van artikel 56 VWEU.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Y en het Centraal Administratie Kantoor (Nederland) (hierna: „CAK”) over de weigering van laatstgenoemde om Y de kosten te vergoeden van de gezondheidszorg die haar is verleend in noch haar woonstaat noch de lidstaat die haar pensioen uitkeert.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 883/2004

3

De overwegingen 3, 20 en 22 van verordening nr. 883/2004 luiden als volgt:

„(3)

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen [(PB 1971, L 149, blz. 2)] is diverse keren gewijzigd en bijgewerkt, om rekening te houden met de ontwikkelingen op communautair niveau, waaronder de uitspraken van het Hof van Justitie [van de Europese Unie], en daarnaast met de wijzigingen in de nationale wetgevingen; mede als gevolg daarvan zijn de coördinatievoorschriften van de Gemeenschap complex en lang geworden; het is derhalve essentieel deze voorschriften te vervangen, en tegelijk te moderniseren en te vereenvoudigen, om de doelstelling van het vrije verkeer van personen te bereiken.

[...]

(20)

Wat betreft prestaties bij ziekte en uitkeringen bij moederschap of daarmee gelijkgesteld vaderschap, is het noodzakelijk aan verzekerden en hun gezinsleden die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen of verblijven, bescherming te garanderen.

[...]

(22)

De specifieke situatie van de aanvragers van en rechthebbenden op pensioenen en hun gezinsleden maakt aangepaste ziekteverzekeringsbepalingen noodzakelijk.”

4

Artikel 1 van deze verordening bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

c)

wordt onder ‚verzekerde’, ten aanzien van de onder titel III, hoofdstukken 1 en 3, vallende takken van sociale zekerheid, verstaan iedere persoon die voldoet aan de voorwaarden die voor het recht op prestaties worden gesteld door de wetgeving van de uit hoofde van titel II bevoegde lidstaat, met inachtneming van de bepalingen van deze verordening;

[...]

l)

wordt ten aanzien van elke lidstaat onder ‚wetgeving’ verstaan de wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, bedoelde takken van sociale zekerheid;

[...]

[...]

q)

wordt onder ‚bevoegd orgaan’ verstaan:

i)

het orgaan waarbij de betrokkene is verzekerd op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt,

of

ii)

het orgaan ten opzichte waarvan de betrokkene aanspraak op prestaties heeft of zou hebben, indien hij of een of meer van zijn gezinsleden zouden wonen in de lidstaat waar dit orgaan zich bevindt,

[...]

s)

wordt onder ‚bevoegde lidstaat’ verstaan de lidstaat waar het bevoegde orgaan zich bevindt;

[...]

v

bis) [wordt] onder ‚verstrekkingen’ [...] verstaan:

i)

in de zin van titel III, hoofdstuk 1 (prestaties bij ziekte en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen): verstrekkingen waarin voorzien wordt door de wetgeving van een lidstaat en welke bedoeld zijn om de kosten van medische verzorging en de met deze verzorging verbonden producten en diensten te verstrekken, beschikbaar te stellen, rechtstreeks te betalen of terug te betalen. Daartoe behoren verstrekkingen bij langdurige zorg;

[...]”

5

Artikel 2 van die verordening heeft als opschrift „Personele werkingssfeer” en bepaalt in lid 1:

„Deze verordening is van toepassing op onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen, die in een van de lidstaten wonen, en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede op hun gezinsleden en hun nabestaanden.”

6

Artikel 3 van die verordening heeft als opschrift „Materiële werkingssfeer” en bepaalt in lid 1:

„Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

a)

prestaties bij ziekte;

[...]”

7

Artikel 11 („Algemene regels”) van verordening nr. 883/2004 is opgenomen in titel II („Vaststelling van de toepasselijke wetgeving”). Dit artikel bepaalt in lid 3 het volgende:

„Behoudens de artikelen 12 tot en met 16:

[...]

e)

geldt voor eenieder op wie de bepalingen van de onderdelen a) tot en met d) niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van deze verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.”

8

In artikel 16, lid 2, van deze verordening is bepaald:

„Degene die recht heeft op een pensioen krachtens de wetgevingen van een of meer lidstaten en die in een andere lidstaat woont, kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de toepassing van de wetgeving van deze laatste lidstaat mits hij niet op grond van de verrichting van een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, aan deze wetgeving is onderworpen.”

9

In artikel 24 van die verordening („Geen recht op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat van de woonplaats”), bepaalt:

„1.   Degene die een pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en geen recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, ontvangt desalniettemin verstrekkingen voor zichzelf en zijn gezinsleden voor zover hij hierop recht zou hebben krachtens de wetgeving van de lidstaat, of van minstens een van de lidstaten die voor zijn pensioenen bevoegd is, indien hij in die lidstaat zou wonen. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verstrekt door het orgaan van de woonplaats alsof de betrokkene recht had op pensioen en verstrekkingen krachtens de wetgeving van die lidstaat.

2.   In de gevallen als bedoeld in lid 1 wordt op grond van de volgende regels bepaald welk orgaan de kosten voor verstrekkingen voor zijn rekening dient te nemen:

a)

ingeval de pensioengerechtigde enkel recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van één lidstaat, neemt het bevoegde orgaan van deze lidstaat de kosten voor zijn rekening;

b)

ingeval de pensioengerechtigde recht heeft op verstrekkingen krachtens de wetgeving van twee of meer lidstaten, zijn de kosten voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat onder wiens wetgeving de betrokkene het langst heeft geressorteerd; indien de toepassing van deze regel ertoe zou leiden dat verscheidene organen de kosten voor hun rekening dienen te nemen, dan komen de kosten voor rekening van het orgaan dat de wetgeving toepast waaraan de pensioengerechtigde laatstelijk onderworpen is geweest.”

10

In artikel 27 van deze verordening, met als opschrift „Verblijf van de pensioengerechtigde en zijn gezinsleden in een andere lidstaat dan die waar zij wonen – Verblijf in de bevoegde lidstaat – Toestemming voor een passende behandeling buiten de lidstaat van woonplaats”, is in lid 3 het volgende bepaald:

„Artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op een pensioengerechtigde en zijn gezinsleden wanneer zij verblijven in een andere lidstaat dan die waar zij wonen, met het oogmerk om aldaar een voor hun gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan.”

11

Artikel 31 van verordening nr. 883/2004 („Algemene bepaling”) maakt deel uit van hoofdstuk 1, afdeling 3, en luidt als volgt:

„De artikelen 23 tot en met 30 zijn niet van toepassing op een pensioengerechtigde [...] die op grond van de wetgeving van een lidstaat wegens het verrichten van werkzaamheden al dan niet in loondienst recht [heeft] op prestaties. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21.”

Richtlijn 2011/24

12

In de overwegingen 29 en 30 van richtlijn 2011/24 staat te lezen:

„(29)

Het is passend te bepalen dat ook patiënten die zich in andere omstandigheden dan die waarop verordening [nr. 883/2004] van toepassing is, voor gezondheidszorg naar een andere lidstaat begeven, van de beginselen van het vrije verkeer van patiënten, diensten en goederen overeenkomstig het VWEU en deze richtlijn moeten kunnen genieten. Patiënten moeten de garantie krijgen dat de kosten van die gezondheidszorg ten minste tot hetzelfde niveau worden ten laste genomen als wanneer dezelfde gezondheidszorg in de lidstaat van aansluiting zou zijn verleend. Hiermee wordt niets afgedaan aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de hoogte van de ziektekostendekking van hun burgers vast te stellen en dienen aanzienlijke gevolgen voor de financiering van de nationale gezondheidszorgstelsels te worden voorkomen.

(30)

Voor de patiënten dienen beide stelsels dan ook coherent te zijn; ofwel is deze richtlijn van toepassing ofwel zijn de uniale verordeningen betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels van toepassing.”

13

Artikel 3 van die richtlijn heeft het opschrift „Definities” en luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

b)

‚verzekerden’:

i)

personen, inclusief hun gezinsleden en nabestaanden, die onder artikel 2 van verordening [nr. 883/2004] vallen en verzekerden zijn in de zin van artikel 1, onder c), van die verordening, [...]

[...]

c)

‚lidstaat van aansluiting’:

i)

voor de onder b), i), bedoelde personen: de lidstaat die overeenkomstig verordening [nr. 883/2004] en verordening (EG) nr. 987/2009 [van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004 (PB 2009, L 284, blz. 1)] bevoegd is tot het aan een verzekerde verlenen van voorafgaande toestemming om een passende behandeling te ondergaan buiten de lidstaat waar deze woonachtig is,

[...]

[...]”

14

In artikel 7 van die richtlijn, met als opschrift „Algemene beginselen voor de terugbetaling van kosten”, is in de leden 1 en 2 het volgende bepaald:

„1.   Onverminderd verordening [nr. 883/2004] en behoudens de artikelen 8 en 9 waarborgt de lidstaat van aansluiting dat de kosten van de verzekerde die grensoverschrijdende gezondheidszorg heeft ontvangen, worden terugbetaald, indien de betrokken zorg deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft.

2.   In afwijking van lid 1:

a)

verstrekt een lidstaat, indien hij in bijlage IV bij verordening [nr. 883/2004] is vermeld, en overeenkomstig die verordening de rechten op ziektekostenprestaties voor in een andere lidstaat woonachtige gepensioneerden en hun gezinsleden heeft erkend, aan hen, uit hoofde van deze richtlijn, wanneer zij op zijn grondgebied verblijven, overeenkomstig zijn wetgeving, op eigen kosten gezondheidszorg alsof de betrokkenen in de in die bijlage vermelde lidstaat wonen;

[...]”

15

In artikel 8 van die richtlijn, met als opschrift „Gezondheidszorg die aan voorafgaande toestemming kan worden onderworpen”, wordt in de leden 1 en 2 het volgende bepaald:

„1.   De lidstaat van aansluiting kan voorzien in een systeem van voorafgaande toestemming voor de terugbetaling van kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg overeenkomstig dit artikel en artikel 9. Het systeem van voorafgaande toestemming, met inbegrip van criteria en de toepassing daarvan alsook individuele besluiten waarbij voorafgaande toestemming wordt geweigerd, wordt beperkt tot hetgeen noodzakelijk en evenredig is om het doel te bereiken, en mag geen middel tot willekeurige discriminatie of een ongerechtvaardigde belemmering voor het vrije verkeer van patiënten vormen.

2.   De gezondheidszorg waarvoor voorafgaande toestemming mag worden verlangd, wordt beperkt tot gezondheidszorg die:

a)

is onderworpen aan eisen inzake planning waarmee wordt beoogd om een toereikende en permanente toegang tot een evenwichtig aanbod van hoogwaardige behandeling in de betrokken lidstaat te waarborgen of de wens om de kosten in de hand te houden en elke verspilling van financiële, technische en menselijke middelen zoveel mogelijk te voorkomen, en:

[...]

ii)

[waarvoor] zeer gespecialiseerde en kostenintensieve medische infrastructuur of apparatuur vereist is;

[...]”

16

Artikel 9 van richtlijn 2011/24 heeft als opschrift „Administratieve procedures betreffende grensoverschrijdende gezondheidszorg” en luidt als volgt:

„1.   De lidstaat van aansluiting waarborgt dat de administratieve procedures met betrekking tot het gebruik van grensoverschrijdende gezondheidszorg en voor de terugbetaling van de in een andere lidstaat gemaakte gezondheidszorgkosten berusten op objectieve, niet-discriminerende criteria, die noodzakelijk zijn en evenredig zijn met de beoogde doelstelling.

2.   De in lid 1 bedoelde administratieve procedures zijn gemakkelijk toegankelijk en informatie dienaangaande wordt op het geëigende niveau openbaar gemaakt. Zulke procedure moet kunnen waarborgen dat verzoeken objectief en onpartijdig behandeld worden.

3.   De lidstaten stellen redelijke termijnen vast waarbinnen verzoeken om grensoverschrijdende gezondheidszorg moeten worden behandeld en maken deze termijnen vooraf openbaar. Bij de behandeling van een verzoek om grensoverschrijdende gezondheidszorg houden de lidstaten rekening met:

a)

de specifieke gezondheidstoestand,

b)

de urgentie en individuele omstandigheden.

4.   De lidstaten waarborgen dat individuele beslissingen over het gebruik van grensoverschrijdende gezondheidszorg en de terugbetaling van de in een andere lidstaat gemaakte gezondheidszorgkosten terdege worden gemotiveerd en per geval getoetst kunnen worden en in rechte kunnen worden betwist, waarbij ook voorlopige maatregelen kunnen worden genomen.

5.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van lidstaten om patiënten een vrijwillig stelsel van voorafgaande melding aan te bieden waarbij de patiënt, in ruil voor deze melding, een schriftelijke bevestiging krijgt waarop het bedrag vermeld staat dat volgens de raming zal worden terugbetaald. Deze raming houdt rekening met de ziekte van de patiënt, waarbij de medische procedures worden genoemd die waarschijnlijk van toepassing zullen zijn.

De lidstaten kunnen ervoor kiezen de mechanismen voor financiële compensatie tussen de bevoegde instellingen toe te passen zoals bepaald in verordening [nr. 883/2004]. Wanneer hij dergelijke mechanismen niet toepast, garandeert de lidstaat van aansluiting dat de patiënten zonder onnodige vertraging terugbetaling krijgen.”

Nederlands recht

17

Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Stb. 2005, 358), in de versie die gold van 1 april 2014 tot 1 januari 2017 (Stb. 2013, 578), bepaalt:

„1.   In het buitenland wonende personen die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, melden zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het [CAK] aan.

2.   De in het eerste, veertiende en vijftiende lid bedoelde personen zijn een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.

[...]

4.   Het [CAK] is belast met de administratie voortvloeiend uit het eerste, veertiende en vijftiende lid en de daar genoemde internationale regels, alsmede met het nemen van beschikkingen over de heffing en de inning van de bijdragen, bedoeld in het tweede en derde lid.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18

Y is Nederlands onderdaan, woont in België en ontvangt een ouderdomspensioen van het Koninkrijk der Nederlanden krachtens de Algemene Ouderdomswet van 31 mei 1956 (Stb. 1956, 281). Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding kwam Y krachtens artikel 24 van verordening nr. 883/2004 in aanmerking voor de zorgverstrekkingen die volgens de wetgeving van haar woonstaat konden worden verleend, en wel voor rekening van het Koninkrijk der Nederlanden, waaraan Y overeenkomstig artikel 69 van de Zorgverzekeringswet een bijdrage verschuldigd was. Als niet-ingezetene van het Koninkrijk der Nederlanden met recht op een pensioen van deze lidstaat, viel Y evenwel niet onder het Nederlandse stelsel van verplichte ziektekostenverzekering en was zij vrijgesteld van de betaling van de desbetreffende bijdragen.

19

Na een consult bij een huisarts in België heeft Y op 6 maart 2015 een radiologisch onderzoek in het academisch ziekenhuis Maastricht ondergaan en vervolgens is er op 8 maart 2015 een magnetische-resonantiescan (MRI) gemaakt.

20

De echtgenoot van Y heeft op 9 en 11 maart 2015 telefonisch contact opgenomen met het CAK over een medische behandeling die Y in Duitsland wilde ondergaan. Het CAK heeft hem gewezen op de voor deze behandeling geldende toestemmingsprocedure.

21

Op 12 maart 2015 werd na onderzoek in het academisch ziekenhuis Maastricht bij Y borstkanker graad 2 vastgesteld. Vervolgens werd haar een behandelvoorstel gedaan.

22

Op 13 maart 2015 heeft Y verzocht om een medische second opinion in het Franziskus Hospital Harderberg in Osnabrück (Duitsland), waarvoor zij om voorafgaande toestemming van het CAK had verzocht. Bij dit consult is de diagnose borstkanker graad 3 vastgesteld.

23

Op 20 maart 2015 heeft Y in dit ziekenhuis een borstoperatie ondergaan en op 25 maart 2015 zijn daar bij haar lymfeklieren verwijderd. Vervolgens heeft Y tussen 14 april en 24 juni 2015 in dat ziekenhuis nabehandelingen ondergaan, waaronder bestralingen. Voor die operaties en behandelingen is geen voorafgaande toestemming gevraagd bij het CAK.

24

Op 19 maart 2015 heeft de Belgische zorgverzekeraar van Y bij het CAK verzocht om achteraf toestemming te verlenen voor de medische behandeling die Y na het consult van 13 maart 2015 in het Franziskus Hospital Harderberg heeft ondergaan.

25

Op 1 mei 2015 heeft het CAK geweigerd deze toestemming te verlenen, op grond dat deze slechts had kunnen worden verleend indien Y deze had aangevraagd vóór zij de behandeling onderging, hetgeen zij niet had gedaan.

26

Op 1 juli 2015 heeft Y niettemin aan het CAK verzocht om de kosten van deze behandelingen ter hoogte van in totaal 16853,13 EUR te vergoeden. Zij heeft daartoe de desbetreffende facturen overgelegd.

27

Bij besluit van 20 juli 2015 heeft het CAK dit verzoek afgewezen op grond dat Y naar Duitsland was gegaan voor „geplande zorg” als bedoeld in artikel 20 van verordening nr. 883/2004 juncto artikel 26 van verordening nr. 987/2009, waarvoor Y geen voorafgaande toestemming had gevraagd.

28

Bij besluit van 4 januari 2016 is het bezwaar van Y tegen het besluit van 20 juli 2015 door het CAK ongegrond verklaard.

29

Het door Y tegen dit besluit van 4 januari 2016 bij de rechtbank Amsterdam (Nederland) ingestelde beroep is eveneens ongegrond verklaard. Deze rechter heeft in essentie geoordeeld dat aangezien de opname, intake en behandeling in Duitsland met tussenpozen van een week plaatsvonden, kan worden vastgesteld dat deze gezondheidszorg niet aan Y is verleend in een gezondheidstoestand die een acute spoedeisende situatie vormde. Volgens deze rechter heeft het CAK de medische behandeling die Y in Duitsland heeft ondergaan terecht beschouwd als „geplande zorg” waar vooraf geen toestemming voor is verleend, en heeft het derhalve terecht afgezien van toekenning van een vergoeding van de kosten voor die zorg.

30

Y heeft beroep ingesteld tegen dit vonnis bij de verwijzende rechter, de Centrale Raad van Beroep (Nederland). Zij voert ten eerste aan dat de op 20 en 25 maart 2015 in het Duitse ziekenhuis verrichte chirurgische ingrepen vanwege hun medisch spoedeisende en onverwachte karakter moesten worden beschouwd als „niet-geplande” zorg in de zin van artikel 19 van verordening nr. 883/2004 juncto artikel 26 van verordening nr. 987/2009, waarvan de vergoeding niet is onderworpen aan voorafgaande toestemming. Ten tweede betoogt Y dat de kosten van de nabehandelingen, waaronder de bestralingen, die zij tussen 14 april en 24 juni 2015 heeft ondergaan (eveneens in Duitsland), evenmin onderworpen waren aan voorafgaande toestemming uit hoofde van artikel 8 van richtlijn 2011/24.

31

De verwijzende rechter is van oordeel dat het CAK niet verplicht was de in Duitsland door Y gemaakte kosten te vergoeden op grond dat niet was verzocht om voorafgaande toestemming als bedoeld in artikel 20, lid 1, van verordening nr. 883/2004, welke bepaling krachtens artikel 27, lid 3, van deze verordening mutatis mutandis van toepassing is op pensioengerechtigden als Y. De verwijzende rechter erkent dat het niet nodig is om uitspraak te doen over de vraag of louter het feit dat Y geen voorafgaande goedkeuring had aangevraagd, voor het CAK volstond om de vergoeding van deze kosten te kunnen weigeren. Hij stelt namelijk vast dat, ook als wel tijdig toestemming zou zijn gevraagd, deze door het CAK had kunnen worden geweigerd op basis van een tijdens de procedure bij de verwijzende rechter overgelegde verklaring van de Belgische zorgverzekeraar waaruit blijkt dat dezelfde behandeling in België binnen dezelfde termijn als in Duitsland had kunnen worden verleend.

32

De verwijzende rechter vraagt zich echter af of een pensioengerechtigde zich, zoals Y aanvoert, niettemin kan beroepen op de bepalingen van richtlijn 2011/24 teneinde een gehele of gedeeltelijke vergoeding te verkrijgen van de kosten van de nabehandelingen in Duitsland, waaronder de bestralingen, waarvoor volgens haar de toestemming van artikel 8, lid 2, onder a), ii), niet vereist is. Deze rechter wenst dus te vernemen of Y als pensioengerechtigde die niet bij een nationaal stelsel van verplichte ziektekostenverzekering is aangesloten, als „verzekerde” in de zin van artikel 3, onder b), i), van richtlijn 2011/24 binnen de personele werkingssfeer van deze richtlijn valt.

33

Indien het Hof van oordeel is dat Y niet onder de personele werkingssfeer van richtlijn 2011/24 valt, vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 56 VWEU eraan in de weg staat dat de lidstaat die het pensioen van Y uitkeert vanwege het ontbreken van voorafgaande toestemming geen vergoeding toekent voor extramurale gezondheidszorg die buiten deze lidstaat en buiten de woonstaat is verleend, in die zin dat hier sprake is van een ongerechtvaardigde belemmering voor de bij die bepaling gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting.

34

In deze omstandigheden heeft de Centrale Raad van Beroep de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet richtlijn [2011/24] aldus worden uitgelegd dat personen bedoeld in artikel 24 van verordening [nr. 883/2004], die in het woonland voor rekening van Nederland verstrekkingen ontvangen, maar die in Nederland niet verzekerd zijn krachtens de wettelijke ziektekostenverzekeringen, zich rechtstreeks kunnen beroepen op die richtlijn voor het toekennen van vergoeding van kosten van verleende zorg?

Zo nee,

2)

Volgt uit artikel 56 […] VWEU dat in een geval als het onderhavige het niet toekennen van een vergoeding voor in een andere lidstaat dan het woon- of pensioenland verleende zorg, een ongerechtvaardigde belemmering vormt voor het vrij verkeer van diensten?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

35

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 3, onder b), i), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24, gelezen in samenhang met artikel 1, onder c), en artikel 2 van verordening nr. 883/2004, aldus moeten worden uitgelegd dat een persoon die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is en op grond van artikel 24 van die verordening recht heeft op verstrekkingen die door de lidstaat van zijn woonplaats worden verleend voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, moet worden beschouwd als een „verzekerde” in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn wiens kosten van de gezondheidszorg die hij in een derde lidstaat heeft ontvangen, kunnen worden vergoed zonder te zijn aangesloten bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert.

36

Volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24 dient de lidstaat van aansluiting, onverminderd verordening nr. 883/2004 en behoudens de artikelen 8 en 9 van deze richtlijn, te waarborgen dat de kosten van de verzekerde die grensoverschrijdende gezondheidszorg heeft ontvangen, worden terugbetaald, indien de betrokken zorg deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft.

37

Het begrip „verzekerden” als bedoeld in artikel 3, onder b), i), van richtlijn 2011/24 duidt op „personen [...] die onder artikel 2 van verordening [nr. 883/2004] vallen en verzekerden zijn in de zin van artikel 1, onder c), van die verordening”. Dit begrip wordt dus gedefinieerd onder verwijzing naar deze twee bepalingen van verordening nr. 883/2004, met name om ervoor te zorgen dat deze verordening en richtlijn 2011/24 coherent zijn, zoals in overweging 30 van deze richtlijn staat vermeld. Aangezien artikel 3, onder b), i), van richtlijn 2011/24 cumulatief verwijst naar de twee bovengenoemde bepalingen van verordening nr. 883/2004 om personen als „verzekerden” in de zin van deze richtlijn te kunnen aanmerken, moeten zij voldoen aan alle in deze bepalingen gestelde voorwaarden.

38

Artikel 2 van verordening nr. 883/2004, waarin de personele werkingssfeer van deze verordening wordt gedefinieerd, bepaalt in lid 1 dat deze verordening „van toepassing [is] op onderdanen van een lidstaat [...] die in een van de lidstaten wonen, en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is”. Voorts wordt volgens artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 onder „verzekerde”, ten aanzien van de onder titel III, hoofdstuk 1 („Prestaties bij ziekte, en moederschaps- en daarmee gelijkgestelde vaderschapsuitkeringen”) en hoofdstuk 3 („Uitkeringen bij overlijden”) van deze verordening vallende takken van sociale zekerheid, iedere persoon verstaan die voldoet aan de voorwaarden die voor het recht op deze prestaties worden gesteld door de wetgeving van de uit hoofde van titel II van deze verordening bevoegde lidstaat, met inachtneming van de andere relevante bepalingen ervan.

39

Wat ten eerste de vraag betreft of op een persoon in de situatie van Y, die een ouderdomspensioen ontvangt op grond van de wetgeving van de lidstaat waarvan hij onderdaan is, die in een andere lidstaat woont en die krachtens artikel 24, lid 1, van verordening nr. 883/2004 recht heeft op verstrekkingen door de lidstaat waar hij woont, voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, „de wetgeving van een [lidstaat]” in de zin van artikel 2, lid 1, van die verordening van toepassing is, moet in navolging van de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie worden vastgesteld dat een dergelijke persoon, juist wegens het feit dat hij dit ouderdomspensioen ontvangt, onder de wetgeving van een lidstaat in de zin van deze bepaling valt, namelijk de wetgeving van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert. Hetzelfde geldt voor het feit dat deze persoon volgens de wetgeving van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, een bijdrage verschuldigd is ter dekking van de in artikel 24, lid 1, van die verordening bedoelde zorgverstrekkingen.

40

Wat ten tweede de vraag betreft of een persoon in de situatie van Y onder het begrip „verzekerde” in de zin van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 valt, staat om te beginnen vast dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zorgverstrekkingen tot de in titel III, hoofdstuk 1, van deze verordening bedoelde takken van sociale zekerheid behoren. Daarnaast moet worden nagegaan of een dergelijke persoon voldoet aan de door de wetgeving van de bevoegde lidstaat gestelde voorwaarden voor het recht op deze prestaties.

41

In dit verband volgt uit artikel 11, lid 3, onder e), juncto artikel 16, lid 2, van verordening nr. 883/2004 dat een pensioengerechtigde die zijn pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten en in een andere lidstaat woont, gewoonlijk weliswaar onderworpen is aan de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, maar dat deze pensioengerechtigde op zijn verzoek van de toepassing van deze wetgeving kan worden vrijgesteld, tenzij hij op grond van de verrichting van een werkzaamheid, al dan niet in loondienst, aan deze wetgeving is onderworpen.

42

Wanneer de pensioengerechtigde om een dergelijke vrijstelling verzoekt, wordt volgens de regels van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 883/2004 bepaald welk orgaan de kosten voor zijn rekening dient te nemen voor de verstrekkingen waarop die pensioengerechtigde krachtens lid 1 van dat artikel recht heeft. De lidstaat waaronder dit orgaan ressorteert, is dus de krachtens titel II van deze verordening bevoegde lidstaat.

43

In het onderhavige geval staat vast dat Y onderworpen is aan de wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat die bevoegd is krachtens titel II van verordening nr. 883/2004.

44

Derhalve rijst de vraag of een persoon in de situatie van Y voldoet aan de voorwaarden die voor het recht op de in artikel 24, lid 1, van deze verordening bedoelde prestaties door deze wetgeving worden gesteld, „met inachtneming van de bepalingen van deze verordening”.

45

Voor de beantwoording van die vraag dient erop te worden gewezen dat het in deze bepaling bedoelde begrip „wetgeving” in artikel 1, onder l), eerste alinea, van verordening nr. 883/2004 voor elke lidstaat wordt omschreven als „de wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen die betrekking hebben op de in artikel 3, lid 1, [van deze verordening] bedoelde takken van sociale zekerheid”.

46

Het argument van de Nederlandse regering – namelijk dat degene die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is, in een andere lidstaat woont en op grond van artikel 24, lid 1, van verordening nr. 883/2004 recht heeft op verstrekkingen die door laatstgenoemde lidstaat voor rekening van eerstgenoemde lidstaat worden verleend, geen „verzekerde” in de zin van artikel 1, onder c), van deze verordening is, omdat deze pensioengerechtigde geen verplichte ziektekostenverzekering heeft in de lidstaat die zijn pensioen uitkeert – berust op een restrictieve uitlegging van deze bepaling waarbij er geen rekening mee wordt gehouden dat artikel 24, lid 1, van verordening nr. 883/2004 rechtstreeks een recht op verstrekkingen aan deze pensioengerechtigde toekent, zodat deze uitlegging neerkomt op het stellen van een voorwaarde die niet uit de bewoordingen van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 blijkt en die dus in strijd is met de bepalingen van deze verordening.

47

Hoewel het niet aan het Hof staat om deze voorwaarden na te gaan, moet in navolging van de advocaat-generaal in punt 50 van zijn conclusie hoe dan ook worden vastgesteld dat uit de gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt dat de voorwaarden waaronder volgens de Nederlandse wetgeving op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden recht bestaat op deze verstrekkingen, in essentie overeenkomen met de voorwaarden van artikel 24 van verordening nr. 883/2004. Dit artikel stelt het daarin opgenomen recht op verstrekkingen afhankelijk van drie voorwaarden. Ten eerste moet de betrokkene een pensioen ontvangen krachtens de wetgeving van een of meer lidstaten, ten tweede mag hij geen recht hebben op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, en ten derde moet hij recht hebben op verstrekkingen krachtens de wetgeving van de lidstaat die zijn pensioen zou uitkeren, indien hij in die lidstaat zou wonen. Zoals de Nederlandse regering heeft bevestigd, worden in de Nederlandse wetgeving geen verdere voorwaarden gesteld waaraan moet zijn voldaan om recht te kunnen hebben op verstrekkingen krachtens artikel 24 van die verordening.

48

Hieruit volgt dat het begrip „verzekerde” in de zin van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 ook betrekking heeft op degene die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is en op grond van artikel 24 van deze verordening recht heeft op verstrekkingen die door de lidstaat waar hij woont worden verleend voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, ook al heeft hij geen verplichte ziektekostenverzekering in deze laatste lidstaat.

49

Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door het argument van de Nederlandse regering dat de bepalingen van titel III, hoofdstukken 1 en 3, van verordening nr. 883/2004 een duidelijk onderscheid maken tussen de bepalingen die van toepassing zijn op enerzijds „verzekerden” en anderzijds „pensioengerechtigden”, een begrip dat, anders dan het eerste, in deze verordening niet wordt gedefinieerd, zodat deze twee categorieën personen elkaar uitsluiten. Een pensioengerechtigde die zijn pensioen ontvangt krachtens de wetgeving van een bepaalde lidstaat en op grond van artikel 24, lid 1, van die verordening recht heeft op verstrekkingen door de lidstaat waar hij woont voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, valt volgens de Nederlandse regering dus niet onder het begrip „verzekerde” in de zin van artikel 1, onder c), van deze verordening, zoals wordt bevestigd door het feit dat genoemd artikel 24, lid 1, is opgenomen in afdeling 2, betreffende pensioengerechtigden en hun gezinsleden, van hoofdstuk 1 van deze verordening.

50

Ten eerste wordt dit argument immers tegengesproken door de bewoordingen van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004, waarin sprake is van „iedere persoon”. Dit begrip sluit dus elk onderscheid uit tussen de verschillende categorieën personen die binnen de personele werkingssfeer van deze verordening vallen, mits een dergelijke persoon voldoet aan de voorwaarden die „met inachtneming van de bepalingen van deze verordening” in de wetgeving van de bevoegde lidstaat worden gesteld om aanspraak te kunnen maken op zorgverstrekkingen ten laste van deze laatste lidstaat.

51

Ten tweede wordt de uitlegging van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 zoals uiteengezet in punt 48 van dit arrest bevestigd door de doelstelling van deze verordening, die, zoals blijkt uit overweging 3, beoogt de voorschriften betreffende de coördinatie van nationale socialezekerheidsregelingen, die door de talrijke wijzigingen van verordening nr. 1408/71 complex en lang zijn geworden, te vervangen en tegelijk te moderniseren en te vereenvoudigen.

52

De invulling van het begrip „verzekerde” in de zin van verordening nr. 883/2004 vloeit voort uit deze wens tot vereenvoudiging en omvat op algemene en uitputtende wijze de onderdanen van een lidstaat, staatlozen en vluchtelingen die in een van de lidstaten wonen en op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, alsmede hun gezinsleden en hun nabestaanden. Mits zij voldoen aan de voorwaarden die voor het recht op prestaties worden gesteld door de wetgeving van de bevoegde lidstaat in de zin van artikel 1, onder c), van deze verordening, vallen al deze personen, zoals de advocaat-generaal in punt 56 van zijn conclusie heeft verduidelijkt, voor de toepassing van de hoofdstukken 1 en 3 van titel III van deze verordening, onder het in deze bepaling bedoelde begrip „verzekerde”.

53

Hoewel de bepalingen in hoofdstuk 1 van titel III van verordening nr. 883/2004, die van toepassing zijn op enerzijds „verzekerden en hun gezinsleden, met uitzondering van [pensioen]gerechtigden en hun gezinsleden”, en anderzijds de „pensioengerechtigden en hun gezinsleden”, zijn opgenomen in twee afzonderlijke afdelingen van dit hoofdstuk, is deze indeling slechts bedoeld om „aan verzekerden en hun gezinsleden die in een andere dan de bevoegde lidstaat wonen of verblijven, bescherming te garanderen”, zoals volgt uit een gecombineerde lezing van de overwegingen 20 en 22 van deze verordening. Gelet op „[d]e specifieke situatie van [...] rechthebbenden op pensioenen en hun gezinsleden”, gaat het veeleer erom dat daaraan „aangepaste ziekteverzekeringsbepalingen noodzakelijk” zijn, dan om twee verschillende categorieën personen die elkaar uitsluiten.

54

Zo bevat titel III, hoofdstuk 1, afdeling 2, van verordening nr. 883/2004 bepalingen die zijn toegesneden op de situatie van pensioengerechtigden en hun gezinsleden die zich met name in een bijzondere situatie bevinden doordat deze pensioengerechtigden, zoals Y, in een andere lidstaat wonen dan die welke hun pensioen uitkeert. De algemene bepalingen van afdeling 1 van dit hoofdstuk zijn hierop als zodanig niet van toepassing. De bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, afdeling 2, van verordening nr. 883/2004 vormen dus, zoals de advocaat-generaal in punt 61 van zijn conclusie heeft opgemerkt, een lex specialis ten opzichte van die van titel III, hoofdstuk 1, afdeling 1, van deze verordening, die de lex generalis vormen.

55

Het aanvullende karakter van de bepalingen van titel III, hoofdstuk 1, afdeling 2, van verordening nr. 883/2004 – die van toepassing zijn op „pensioengerechtigden en hun gezinsleden” – ten opzichte van die van afdeling 1 van dat hoofdstuk – die van toepassing zijn op „verzekerden en hun gezinsleden, met uitzondering van [pensioen]gerechtigden en hun gezinsleden” – wordt bevestigd door de bewoordingen van artikel 31 van deze verordening waarin is bepaald dat de artikelen 23 tot en met 30, die deel uitmaken van afdeling 2, niet van toepassing zijn op een pensioengerechtigde die op grond van de wetgeving van een lidstaat wegens het verrichten van werkzaamheden – al dan niet in loondienst – recht heeft op zorgverstrekkingen. In dat geval wordt het recht van een dergelijke betrokkene op deze in titel III, hoofdstuk 1, van die verordening bedoelde verstrekkingen geregeld overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21 van deze verordening, die zijn opgenomen in afdeling 1 van dat hoofdstuk 1.

56

Ten derde wordt de in punt 50 van dit arrest aan het begrip „verzekerde” in de zin van artikel 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 gegeven uitlegging ook bevestigd door verschillende bepalingen van richtlijn 2011/24.

57

In de eerste plaats wordt het in artikel 7, lid 1, van deze richtlijn bedoelde begrip „lidstaat van aansluiting” voor de in artikel 3, onder b), i), van deze richtlijn bedoelde personen onder c) van laatstgenoemd artikel omschreven als „de lidstaat die overeenkomstig verordening [nr. 883/2004] en verordening [nr. 987/2009] bevoegd is tot het aan een verzekerde verlenen van voorafgaande toestemming om een passende behandeling te ondergaan buiten de lidstaat waar deze woonachtig is”. Dit begrip vereist, zoals de verwijzende rechter terecht heeft opgemerkt, ondanks de bewoordingen ervan geen „aansluiting” bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van een lidstaat.

58

In de tweede plaats verstrekt een lidstaat overeenkomstig artikel 7, lid 2, onder a), van richtlijn 2011/24, indien deze lidstaat in bijlage IV bij verordening nr. 883/2004 is vermeld en overeenkomstig deze verordening de rechten op zorgverstrekkingen voor in een andere lidstaat woonachtige gepensioneerden en hun gezinsleden heeft erkend, aan hen, uit hoofde van deze richtlijn, wanneer zij op zijn grondgebied verblijven, overeenkomstig zijn wetgeving op eigen kosten gezondheidszorg alsof de betrokkenen op dit grondgebied wonen. Door aldus ten behoeve van „in een andere lidstaat woonachtige gepensioneerden” te zorgen voor een uitbreiding van het recht op vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg die zij hebben gemaakt in de lidstaat die hun pensioen uitkeert wanneer deze laatste in bijlage IV bij verordening nr. 883/2004 is vermeld, vallen deze pensioengerechtigden volgens richtlijn 2011/24 onder het begrip „verzekerden” in de zin van artikel 3, onder b), i), van deze richtlijn, ook al zijn zij niet aangesloten bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van die lidstaat.

59

Hieraan moet worden toegevoegd dat de Nederlandse regering in haar antwoord op een vraag van het Hof heeft aangegeven dat het Koninkrijk der Nederlanden geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8 van richtlijn 2011/24 geboden mogelijkheid om een stelsel van voorafgaande toestemming voor de vergoeding van de kosten van grensoverschrijdende gezondheidszorg in te voeren. Bijgevolg kan in het onderhavige geval, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter in dit verband te verrichten verificaties, aan Y niet, op grond dat zij geen voorafgaande toestemming had verkregen voor de grensoverschrijdende gezondheidszorg die zij overeenkomstig de bepalingen van richtlijn 2011/24 in Duitsland heeft ondergaan, de vergoeding van de kosten van die zorg worden ontzegd.

60

Wat ten slotte de vraag betreft of een persoon in de situatie van Y zich kan beroepen op artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24, heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat justitiabelen zich op onvoorwaardelijke en voldoende nauwkeurige bepalingen van een richtlijn kunnen beroepen tegenover een lidstaat en zijn overheidsinstanties, alsook tegenover lichamen of entiteiten die onder gezag of toezicht van de staat staan of die over bijzondere, verdergaande bevoegdheden beschikken dan die welke voortvloeien uit de regels die in de betrekkingen tussen particulieren gelden. Indien een instantie aan lichamen of entiteiten een taak van algemeen belang heeft toevertrouwd en hun daartoe bijzondere bevoegdheden heeft verleend, dan kunnen zij eveneens worden gelijkgesteld met de staat (arrest van 19 december 2019, Pensions-Sicherungs-Verein, C‑168/18, EU:C:2019:1128, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61

Waar artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24 voorschrijft dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de kosten van de verzekerde die grensoverschrijdende gezondheidszorg heeft ontvangen, worden terugbetaald indien de betrokken zorg deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft, bevat deze bepaling een duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke verplichting voor de lidstaten om particulieren rechten toe te kennen, zodat deze laatsten zich voor de nationale rechter rechtstreeks op deze bepaling kunnen beroepen.

62

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 3, onder b), i), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24, gelezen in samenhang met artikel 1, onder c), en artikel 2 van verordening nr. 883/2004, aldus moeten worden uitgelegd dat een persoon die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is en op grond van artikel 24 van die verordening recht heeft op verstrekkingen die door de lidstaat van zijn woonplaats worden verleend voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, moet worden beschouwd als een „verzekerde”, in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, die aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van de grensoverschrijdende gezondheidszorg die hij in een derde lidstaat heeft ontvangen, zonder te zijn aangesloten bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert.

Tweede vraag

63

Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

64

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 3, onder b), i), en artikel 7, lid 1, van richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, gelezen in samenhang met artikel 1, onder c), en artikel 2 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat een persoon die krachtens de wetgeving van een lidstaat pensioengerechtigd is en op grond van artikel 24 van die verordening, zoals gewijzigd, recht heeft op verstrekkingen die door de lidstaat van zijn woonplaats worden verleend voor rekening van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert, moet worden beschouwd als een „verzekerde ”, in de zin van artikel 7, lid 1, van deze richtlijn, die aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van de grensoverschrijdende gezondheidszorg die hij in een derde lidstaat heeft ontvangen, zonder te zijn aangesloten bij het stelsel van verplichte ziektekostenverzekering van de lidstaat die zijn pensioen uitkeert.

 

Jürimäe

Rodin

Piçarra

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 oktober 2021.

De griffier

A. Calot Escobar

De president

K. Lenaerts


( *1 ) Procestaal: Nederlands.

Top