This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014TN0792
Case T-792/14 P: Appeal brought on 5 December 2014 by Eric Vanhalewyn against the judgment of the Civil Service Tribunal of 25 September 2014 in Case F-101/13, Osorio and Others v EEAS
Zaak T-792/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2014 door Eric Vanhalewyn tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2014 in zaak F-101/13, Osorio e.a./EDEO
Zaak T-792/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2014 door Eric Vanhalewyn tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2014 in zaak F-101/13, Osorio e.a./EDEO
PB C 46 van 9.2.2015, p. 57–57
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.2.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 46/57 |
Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2014 door Eric Vanhalewyn tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 25 september 2014 in zaak F-101/13, Osorio e.a./EDEO
(Zaak T-792/14 P)
(2015/C 046/73)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirerende partij: Eric Vanhalewyn (Grand Baie, Mauritius) (vertegenwoordigers: S. Orlandi en T. Martin, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Dienst voor extern optreden (EDEO)
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Derde kamer) van 25 september 2014 in zaak F-87/12 (Osorio e.a./EDEO) te vernietigen; |
— |
uitspraak te doen als volgt:
|
Middelen en voornaamste argumenten
Uit het verzoekschrift blijkt dat de rekwirerende partij vraagt om vernietiging van het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Derde kamer) van 25 september 2014 in zaak F-101/13, Osorio e.a./EDEO.
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan een onjuiste rechtsopvatting, daar het Gerecht voor ambtenarenzaken heeft geoordeeld dat, ten eerste, het verzuim van EDEO om algemene uitvoeringsbepalingen (hierna: „AUB”) vast te stellen van artikel 10 van bijlage X bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie gerechtvaardigd werd door het feit dat EDEO zich, wat de toepassing van die bepaling betreft, nog in een periode van aanpassing bevond en, ten tweede, de rekwirerende partij zich alleen met succes op de niet-nakoming van de verplichting om AUB vast te stellen kon beroepen indien zij aantoonde dat het TABG deze bepaling willekeurig had toegepast. |
2. |
Tweede middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting van het GVA voor zover het heeft geoordeeld dat EDEO het betwiste besluit naar behoren had gemotiveerd, ofschoon niet de redenen waren uiteengezet waarom het TABG is afgeweken van het negatieve advies van het personeelscomité. |
3. |
Derde middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting van het GVA, daar het heeft geoordeeld dat het TABG bij gebreke van AUB rekening kon houden met andere dan de in het Statuut voorziene parameters om te meten hoe moeilijk de levensomstandigheden in de plaatsen van tewerkstelling van functionarissen buiten de Europese Unie waren. |