Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0492

    Zaak C-492/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 5 november 2014 — Essent Belgium NV tegen Vlaams Gewest en Inter-Energa e.a.

    PB C 34 van 2.2.2015, p. 7–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.2.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 34/7


    Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) op 5 november 2014 — Essent Belgium NV tegen Vlaams Gewest en Inter-Energa e.a.

    (Zaak C-492/14)

    (2015/C 034/06)

    Procestaal: Nederlands

    Verwijzende rechter

    Rechtbank van eerste aanleg te Brussel

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekster: Essent Belgium NV

    Verweerders: Vlaams Gewest, Inter-Energa, IVEG, Infrax West, Provinciale Brabantse Energiemaatschappij CVBA (PBE), Vlaamse Regulator van de Electriciteits- en Gasmarkt (VREG)

    Andere partijen: Intercommunale Maatschappij voor Energievoorziening Antwerpen (IMEA), Intercommunale Maatschappij voor Energievoorziening in West- en Oost-Vlaanderen (IMEWO), Intercommunale Vereniging voor Energielevering in Midden-Vlaanderen (Intergem), Intercommunale Vereniging voor de Energiedistributie in de Kempen en het Antwerpse (IVEKA), Iverlek, Gaselwest CVBA, Sibelgas CVBA

    Prejudiciële vragen

    1)

    Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 2003„tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 28 september 2001 inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen” en die de kosteloze distributie beperkt tot de injectie van elektriciteit opgewekt door de productie-installaties aangesloten op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest en elektriciteit van productie-installaties die niet op de distributienetten gelegen in het Vlaamse Gewest zijn aangesloten, uitsluit van kosteloze distributie?

    2)

    Dienen de artikelen 28 en 30 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zo te worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de reglementering van een lidstaat, in casu het Vlaamse Decreet van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in samenhang gelezen met het besluit van 5 maart 2004 inzake de bevordering van de elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen zoals toegepast door de VREG, die de kosteloze distributie beperkt tot de elektriciteit in productie-installaties die rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet en elektriciteit in productie-installaties die niet rechtstreeks injecteren in een in België gelegen distributienet uitsluit van kosteloze distributie?

    3)

    Is een nationale regeling zoals bedoeld sub 1 en sub 2 verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel en verbod tot discriminatie zoals onder meer vervat in artikel 12 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en [artikel 3, leden 1 en 4,] van de toenmalige richtlijn 2003/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG?


    (1)  PB L 176, blz. 37.


    Top