EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0486

Zaak C-486/14: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg (Duitsland) op 4 november 2014 — Strafzaak tegen Piotr Kossowski

PB C 16 van 19.1.2015, p. 18–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.1.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 16/18


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg (Duitsland) op 4 november 2014 — Strafzaak tegen Piotr Kossowski

(Zaak C-486/14)

(2015/C 016/28)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Hanseatisches Oberlandesgericht Hamburg

Partijen in de strafzaak

Piotr Kossowski

Andere partij in de procedure: Generalstaatsanwaltschaft Hamburg

Prejudiciële vragen

1)

Hebben de voorbehouden die de verdragsluitende partijen bij de bekrachtiging van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) (1) krachtens artikel 55, lid 1, sub a, ervan hebben gemaakt — in het bijzonder het sub a door de Bondsrepubliek Duitsland bij het neerleggen van de akte van bekrachtiging gemaakte voorbehoud op grond waarvan zij niet gebonden zal zijn aan artikel 54 SUO „wanneer de feiten op grond waarvan in het buitenland vonnis werd gewezen zich geheel of gedeeltelijk op haar eigen grondgebied hebben afgespeeld […]” — hun geldigheid behouden na de opneming van het Schengenacquis in het rechtskader van de Unie door het Schengenprotocol bij het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997, dat van kracht is gebleven door het Schengenprotocol bij het Verdrag van Lissabon? Gaat het bij deze uitzonderingen om evenredige beperkingen van de werking van artikel 50 [van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie] (2) in de zin van artikel 52, lid 1, van het Handvest?

2)

Indien dit niet het geval is:

Moeten het in artikel 54 SUO respectievelijk artikel 50 van het Handvest neergelegde ne bis in idem beginsel en het verbod op dubbele vervolging aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de strafvervolging van een beklaagde in een lidstaat — in casu de Bondsrepubliek Duitsland — van wie de strafzaak in een andere lidstaat — in casu de Republiek Polen — door het Openbaar Ministerie, zonder dat is voldaan aan als bestraffing opgelegde verplichtingen en zonder uitgebreid onderzoek, bij gebrek aan voldoende verdenking op feitelijke gronden werd geseponeerd en slechts kan worden heropend indien wezenlijke omstandigheden aan het licht zijn gekomen die daarvoor niet bekend waren, zonder dat van dergelijke nieuwe omstandigheden echter concreet sprake is?


(1)  Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB 2000, L 239, blz. 19).

(2)  Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (PB 2014, C 326, blz. 391).


Top