Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CO0163

    Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 27 november 2007.
    Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken - Ontvankelijkheid - Wezenlijke vormvoorwaarden - Verplichte vertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door advocaat die bevoegd is om op te treden voor rechterlijke instantie van lidstaat - Hogere voorziening kennelijk ongegrond.
    Zaak C-163/07 P.

    Jurisprudentie 2007 I-10125

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2007:717

    Zaak C‑163/07 P

    Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi

    en

    Musa Akar

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Hogere voorziening – Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken – Ontvankelijkheid – Wezenlijke vormvoorwaarden – Verplichte vertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door advocaat die bevoegd is om op te treden voor rechterlijke instantie van lidstaat – Hogere voorziening die kennelijk ongegrond is”

    Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 27 november 2007 

    Samenvatting van de beschikking

    1.     Procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten

    (Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, tweede alinea, 24 en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 6, en 64)

    2.     Handelingen van de instellingen – Algemene verplichting, adressaten te informeren over rechtsmiddelen en termijnen – Geen

    1.     Noch artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, noch artikel 24 van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op het Gerecht, noch een andere bepaling van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht of het Statuut van het Hof van Justitie gebiedt het Gerecht om degene die beroep instelt, erop te wijzen dat zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk is omdat het niet is ondertekend door een advocaat die bevoegd is om voor de communautaire rechterlijke instanties op te treden.

    Weliswaar voorzien het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in een mogelijke regularisatie van een verzoekschrift waarin bepaalde vormvereisten zijn verzuimd, maar dat neemt niet weg dat de niet-nakoming van de verplichting zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet behoort tot de vereisten waarvoor regularisatie na het verstrijken van de beroepstermijn overeenkomstig artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht mogelijk is.

    (cf. punten 25‑26)

    2.     Voor de gemeenschapsinstellingen er is geen algemene verplichting, de adressaten van hun handelingen te informeren over de rechtsmiddelen die hun ten dienste staan, of een verplichting om de termijnen aan te geven waarbinnen daarvan gebruik kan worden gemaakt.

    (cf. punt 41)







    BESCHIKKING VAN HET HOF (Zevende kamer)

    27 november 2007 (*)

    „Hogere voorziening – Overheidsopdrachten voor uitvoering van werken – Ontvankelijkheid – Wezenlijke vormvoorwaarden – Verplichte vertegenwoordiging van natuurlijke of rechtspersonen door advocaat die bevoegd is om op te treden voor rechterlijke instantie van lidstaat – Hogere voorziening kennelijk ongegrond”

    In zaak C‑163/07 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie, ingesteld op 23 maart 2007,

    Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi,

    Musa Akar,

    gevestigd te Ankara (Turkije), vertegenwoordigd door Ç. Şahin, Rechtsanwalt,

    rekwiranten,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. van Nuffel en F. Hoffmeister als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster in eerste aanleg,

    geeft

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zevende kamer),

    samengesteld als volgt: U. Lõhmus, kamerpresident, P. Lindh en A. Arabadjiev (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

    griffier: R. Grass,

    de advocaat-generaal gehoord,

    de navolgende

    Beschikking

    1       Met hun hogere voorziening vorderen de vennootschappen Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar vernietiging van de beschikking van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 17 januari 2007, Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret en Akar/Commissie (T‑129/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie; hierna: „bestreden beschikking”), waarbij het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard hun verzoek enerzijds tot nietigverklaring van beschikking MK/KS/DELTUR/(2005)/SecE/D/1614 van de Commissie van 23 december 2005 betreffende de plaatsing van een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken voor de bouw van onderwijsinstellingen in de provincies Siirt en Diyarbakir (hierna: „litigieuze beschikking”), en anderzijds tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de betrokken aanbestedingsprocedure.

     Voorgeschiedenis

    2       Na de bekendmaking van een bericht van aanbesteding van een overheidsopdracht voor werken betreffende de bouw van onderwijsinstellingen in de Turkse provincies Siirt en Diyarbakir (EuropeAid/12160l/C/W/TR) hebben rekwiranten op 21 oktober 2005 hun inschrijving bij de delegatie van de Commissie van de Europese Gemeenschappen in Turkije ingediend.

    3       Na de aanbestedingsprocedure heeft de Commissie bij besluit van 29 november 2005 de opdracht gegund aan ILCI Ins. San. Ve Tic, AS. Bij brief van 2 december 2005 hebben rekwiranten de Commissie verzocht dit besluit in te trekken. De Commissie heeft dit verzoek bij het litigieuze besluit, vervat in een op 23 december 2005 per fax aan verzoeksters gezonden brief van dezelfde datum, afgewezen.

    4       Dit besluit vermeldde de openstaande rechtsmiddelen en vestigde de aandacht van rekwiranten op de mogelijkheid van artikel 230 EG om binnen twee maanden vanaf de datum van de brief beroep tot nietigverklaring van het gunningsbesluit bij de gemeenschapsrechter in te stellen.

     Procesverloop voor het Gerecht en de bestreden beschikking

    5       Verzoeksters hebben via twee in Turkije gevestigde advocaten op 21 respectievelijk 23 februari 2006 ter griffie van het Gerecht een Engelse versie en een Turkse versie van een verzoekschrift tot nietigverklaring van het litigieuze besluit (hierna: „eerste verzoekschrift”) ingediend.

    6       Na een brief van de griffie van het Gerecht van 21 maart 2006, waarbij verzoeksters is meegedeeld dat hun beroep niet kon worden behandeld, daar zij zich voor dit geschil moesten laten vertegenwoordigen door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: „EER-overeenkomst”), hebben zij op 6 april 2006 via Ç. Şahin, advocaat bij de balie van Düsseldorf (Duitsland), een vertaling in het Duits van de Engelse versie van hun eerste verzoekschrift ingediend.

    7       Nadat de griffie van het Gerecht Şahin erop had gewezen dat hij de Duitse versie van het verzoekschrift niet had ondertekend, heeft laatstgenoemde op 26 april 2006 een nieuw exemplaar van deze versie met zijn handtekening verstrekt. Op die datum is het beroep ingeschreven onder zaaknummer T‑129/06.

    8       Op 16 augustus 2006 heeft de Commissie krachtens artikel 114 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, gebaseerd op overschrijding van de beroepstermijn.

    9       Volgens verzoeksters waren er omstandigheden die de onregelmatigheden bij de indiening van hun verzoekschrift verschoonden.

    10     In de bestreden beschikking heeft het Gerecht enerzijds vastgesteld dat in het eerste verzoekschrift een wezenlijk vormvereiste was verzuimd, waarvan het verzuim de niet-ontvankelijkheid van het beroep meebracht, namelijk de verplichting een verzoekschrift in te dienen met de handtekening van een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst, en anderzijds dat dit verzuim na het verstrijken van de beroepstermijn niet kon worden hersteld. Volgens het Gerecht was alleen de door Şahin ondertekende en op 26 april 2006 ter griffie ingediende Duitse versie van het verzoekschrift formeel regelmatig.

    11     Dienaangaande was het Gerecht van oordeel dat het beroep, dat eerst op 26 april 2006 geldig was ingesteld, te laat was ingesteld, aangezien de termijn voor de instelling van een beroep tot nietigverklaring tegen het litigieuze besluit op 6 maart 2006 was verstreken.

    12     In antwoord op het argument van verzoeksters dat de vertraging bij de regelmatige instelling van hun beroep als gevolg van het verzuim van de Commissie om hun in het litigieuze besluit mee te delen hoe zij zich voor de gemeenschapsrechter dienden te laten vertegenwoordigen, een verschoonbare dwaling vormde, waardoor hun geen beroepstermijnen konden worden tegengeworpen, heeft het Gerecht er vervolgens aan herinnerd dat het begrip verschoonbare dwaling in het geval van beroepstermijnen volgens vaste rechtspraak eng moest worden uitgelegd. Het Gerecht heeft er namelijk op gewezen dat van een dergelijke dwaling slechts sprake kon zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarin met name door een gedrag van de betrokken instelling bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een aanvaardbare verwarring is ontstaan.

    13     Tegen de achtergrond van deze overwegingen was het Gerecht in punt 44 van de bestreden beschikking van oordeel dat de door verzoeksters aangevoerde omstandigheden niet de conclusie wettigden dat zij een verschoonbare dwaling hadden begaan.

    14     Bijgevolg heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn en verzoeksters verwezen in de kosten.

     Conclusies van partijen

    15     Rekwiranten verzoeken het Hof:

    –       de bestreden beschikking te vernietigen;

    –       het litigieuze besluit nietig te verklaren;

    –       subsidiair, het geschil naar het Gerecht terug te wijzen voor uitspraak ten gronde,

    –       de Commissie te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening.

    16     De Commissie verzoekt het Hof:

    –       de hogere voorziening ongegrond te verklaren;

    –       rekwiranten in de kosten te verwijzen.

     De hogere voorziening

    17      Krachtens artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, op ieder moment, op rapport van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, bij met redenen omklede beschikking de hogere voorziening afwijzen, zonder tot de mondelinge behandeling over te gaan.

    18     Rekwiranten baseren hun hogere voorziening op twee middelen.

     Eerste middel

     Argumenten van partijen

    19     Rekwiranten verwijten het Gerecht schending van artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en van artikel 24 van het Statuut van het Hof van Justitie, dat krachtens artikel 53, eerste alinea, van dit Statuut van toepassing is op het Gerecht.

    20     Zij stellen in wezen dat deze bepalingen de gemeenschaprechters de verplichting opleggen de feiten vast te stellen en eigener beweging op te treden zodat het Gerecht in casu gehouden was te reageren, toen het op 21 en 23 februari 2006 het eerste verzoekschrift ontving, dat getekend was door een advocaat die niet bevoegd was hen te vertegenwoordigen.

    21     Volgens rekwiranten was het Gerecht enerzijds gehouden om vóór het verstrijken van de beroepstermijn hun aandacht te vestigen op deze vormfout inzake de bekwaamheid om een partij te vertegenwoordigen en anderzijds de feiten op te helderen waarop het eerste verzoekschrift betrekking had, alsook verweerster te gelasten de relevante documenten en stukken over te leggen.

    22     De Commissie betwist dat het Gerecht gehouden was om verzoeksters vóór het verstrijken van de gemeenschapsrechtelijke termijn voor de instelling van een beroep tot nietigverklaring te wijzen op het verzuim van de vormvereisten van de artikelen 19 en 21 van het Statuut van het Hof van Justitie in het door twee Turkse advocaten getekende eerste verzoekschrift en stelt dat de zaak dus niet regelmatig bij het Gerecht aanhangig was gemaakt.

    23     Dienaangaande merkt de Commissie op dat het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht weliswaar de mogelijkheid bieden het verzuim van bepaalde vormvereisten voor het verzoekschrift door regularisatie te herstellen, maar dat neemt niet weg dat zelfs in die gevallen het verzoekschrift bij niet-regularisatie binnen de door de griffier gestelde termijn, zoals blijkt uit artikel 44, lid 6, van dit Reglement niet-ontvankelijk is.

    24     Bijgevolg, aldus de Commissie, is een verzoekschrift als dat in de onderhavige zaak waarin een vereiste is verzuimd waarvoor het Statuut van het Hof van Justitie of het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet voorzien in een mogelijk herstel, hoe dan ook niet-ontvankelijk. Daar er geen bepaling is die het Gerecht ertoe verplicht de ondertekenaars van documenten die niet voldoen aan de vereisten van artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie erop te wijzen dat de zaak met een dergelijk document niet regelmatig aanhangig is gemaakt, is het Gerecht evenmin gehouden daarop te wijzen binnen een termijn die de verzoeker in staat stelt een verzoekschrift binnen de gestelde termijn in te dienen.

     Beoordeling door het Hof

    25     De door rekwiranten aangevoerde bepalingen of een andere bepaling van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht of van het Statuut van Hof van Justitie gebieden het Gerecht niet om degene die beroep instelt, erop te wijzen dat zijn verzoekschrift niet-ontvankelijk is, omdat het niet is ondertekend door een advocaat die bevoegd is om voor de communautaire rechterlijke instanties op te treden.

    26     Weliswaar voorzien het Statuut van het Hof van Justitie en het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in een mogelijke regularisatie van een verzoekschrift, waarin bepaalde vormvereisten zijn verzuimd, maar dat neemt niet weg dat de niet-nakoming van de verplichting zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst, niet behoort tot de vereisten waarvoor regularisatie na het verstrijken van de beroepstermijn overeenkomstig artikel 21, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie en artikel 44, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht mogelijk is.

    27     Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het Gerecht, door verzoeksters niet uit te nodigen hun verzoekschrift vóór het verstrijken van de beroepstermijn te regulariseren toen het op 21 en 23 februari 2006 het eerste verzoekschrift ontving dat was ondertekend door een advocaat die niet bevoegd was om voor de communautaire rechterlijke instanties op te treden, geen enkele procedurele onregelmatigheid heeft begaan.

    28     Het eerste middel dient dus kennelijk ongegrond te worden verklaard.

     Tweede middel

     Argumenten van partijen

    29     Volgens het tweede middel van rekwiranten heeft het Gerecht het gemeenschapsrecht geschonden door eraan voorbij te gaan dat het litigieuze besluit onvolledige of onjuiste inlichtingen verstrekte over de wijze waarop van de rechtsmiddelen gebruik kon worden gemaakt. Daar het besluit niet heeft gepreciseerd hoe of door wie beroep kon worden ingesteld en de adressaten ervan alleen heeft gewezen op het openstaan van een rechtsmiddel en op de termijn om er gebruik van te maken, is bij verzoeksters namelijk de gedachte ontstaan dat hun verzoekschrift in het Turks en door henzelf kon worden ingediend. Wanneer er geen, onjuiste of onvolledige informatie wordt verstrekt over de wijze waarop van de rechtsmiddelen gebruik kan worden gemaakt, bedraagt de termijn om beroep tot nietigverklaring in te stellen niet twee maanden, maar een jaar.

    30     Bovendien stellen rekwiranten dat de onderdanen van derde landen nog vollediger dan de burgers van de Unie over de rechtsmiddelen zouden moeten worden ingelicht.

    31     De Commissie repliceert dat het gemeenschapsrecht geen algemene verplichting kent om de adressaten van handelingen in te lichten over de openstaande rechtsmiddelen, of een verplichting de termijnen om daarvan gebruik te maken aan te geven.

    32     Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat het Hof en het Gerecht krachtens artikel 45 van het Statuut van het Hof van Justitie een door een gemeenschapsinstelling verstrekte onjuiste inlichting over de wijze om van de rechtsmiddelen gebruik te maken, kunnen gelijkstellen met toeval of overmacht zodat de belanghebbenden geen verval van instantie wegens het verstrijken van de termijn kan worden tegengeworpen, maar dit is in casu niet het geval.

    33     Het litigieuze besluit dat alleen meedeelde dat er een rechtsmiddel openstond, wat de termijn was om er gebruik van te maken en welke de bevoegde rechterlijke instantie was, en zweeg over alle vormvereisten voor de indiening van een verzoekschrift, heeft bij verzoeksters namelijk geen verwarring kunnen doen ontstaan.

    34     Ten slotte verwerpt de Commissie het standpunt van rekwiranten dat onderdanen van derde landen vollediger dan de burgers van de Unie over de rechtsmiddelen zouden moeten worden ingelicht, want een inlichting die voor laatstgenoemden als juist en voldoende geldt, moet ook voor de onderdanen van derde landen als zodanig gelden.

     Beoordeling door het Hof

    35     Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat het feit dat het litigieuze besluit er niet op wees dat een vordering in rechte slechts via een advocaat die bevoegd is om op te treden voor een rechterlijke instantie van een lidstaat of van een andere staat die partij is bij de EER-overeenkomst, regelmatig kon worden ingesteld, verzoeksters er niet toe heeft gebracht een verschoonbare dwaling te begaan, waardoor de gemeenschapsregels van openbare orde inzake beroepstermijnen voor hen buiten toepassing zouden kunnen blijven.

    36     Zoals in punt 42 van de bestreden beschikking in herinnering is gebracht, kan van verschoonbare dwaling slechts sprake zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling aan de oorsprong van de begane dwaling lag doordat zij door haar gedrag bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een aanvaardbare verwarring heeft veroorzaakt (arrest van 15 december 1994, Bayer/Commissie, C‑195/91 P, Jurispr. blz. I‑5619, punten 26‑28).

    37     Aangezien de voorwaarde betreffende de ondertekening van het verzoekschrift door een advocaat die bevoegd is voor een rechterlijke instantie van een lidstaat op te treden, een wezenlijke vormvereiste van het Statuut van het Hof van Justitie is en met name in de Recueil des traités de l’Union européenne en in het Publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd, zijn verzoeksters, zoals is geoordeeld in de punten 43 en 44 van de bestreden beschikking, in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van deze voorwaarde en kunnen zij niet dienstig stellen dat het gedrag van de Commissie bij hen een aanvaardbare verwarring heeft veroorzaakt over de wijze waarop zij zich voor de gemeenschapsrechter moesten laten vertegenwoordigen. In deze omstandigheden kunnen rekwiranten niet worden geacht alle zorgvuldigheid aan de dag te hebben gelegd die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht.

    38     Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het argument van rekwiranten dat onderdanen van derde landen vollediger dan de burgers van de Unie over de rechtsmiddelen zouden moeten worden ingelicht.

    39     De twee advocaten die het eerste verzoekschrift hebben ingediend, hadden zich namelijk moeten informeren over de relevante teksten, met name over artikel 19 van het Statuut van het Hof van Justitie, om kennis te hebben van de wijze van vertegenwoordiging voor de gemeenschapsrechters.

    40     Uit deze analyse blijkt dus dat rekwiranten niet op goede gronden kunnen stellen dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden door niet te aanvaarden dat hun dwaling verschoonbaar was.

    41     Bovendien, zoals de Commissie terecht opmerkt, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat er voor de gemeenschapsinstellingen geen algemene verplichting is, de adressaten van hun handelingen te informeren over de rechtsmiddelen die hun ten dienste staan, of een verplichting om de termijnen aan te geven waarbinnen daarvan gebruik kan worden gemaakt (zie in die zin beschikking van 5 maart 1999, Guérin automobiles/Commissie, C‑153/98 P, Jurispr. blz. I‑1441, punt 15).

    42     Het tweede middel moet dus ook kennelijk ongegrond worden verklaard.

    43     Aangezien alle middelen van rekwiranten zijn afgewezen, dient de hogere voorziening te worden afgewezen.

     Kosten

    44     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dat is gevorderd. Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

    Het Hof van Justitie (Zevende kamer) beschikt:

    1)      De hogere voorziening wordt afgewezen.

    2)      Diy-Mar Insaat Sanayi ve Ticaret Ltd Sirketi en Musa Akar worden verwezen in de kosten.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Duits.

    Top