EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014DC0313
REPORT FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL on the implementation by the Member States of Framework Decision 2009/948/JHA of 30 November 2009 on prevention and settlement of conflicts of exercise of jurisdiction in criminal proceedings
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures
/* COM/2014/0313 final */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures /* COM/2014/0313 final */
INHOUDSOPGAVE VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES
PARLEMENT EN DE RAAD over de uitvoering door de lidstaten van Kaderbesluit
2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten
van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures 1........... Inleiding........................................................................................................................ 3 1.1........ Doel en toepassingsgebied van het
kaderbesluit.......................................................... 3 1.2........ Waarborgen inzake de grondrechten............................................................................ 4 1.3........ Belangrijkste elementen van het
kaderbesluit............................................................... 4 1.4........ Stand van de omzetting en gevolgen
van niet-uitvoering............................................ 5 2........... Beoordeling van de tenuitvoerlegging
van het kaderbesluit door de lidstaten............ 5 2.1........ Voorlopige beoordeling van de
meegedeelde omzettingswetgeving........................... 5 2.2........ Beoordeling van een selectie van
belangrijke bepalingen van het kaderbesluit............ 6 2.2.1..... Bevoegde autoriteiten................................................................................................... 6 2.2.2..... Talenregeling................................................................................................................. 6 2.2.3..... Uitwisseling van informatie over de
zaak..................................................................... 7 2.2.4..... Procedure voor rechtstreeks overleg
en voor het bereiken van overeenstemming........ 9 2.2.4.1.. Procedure voor rechtstreeks overleg............................................................................. 9 2.2.4.2.. Resultaat van het rechtstreeks overleg
en het bereiken van overeenstemming als bedoeld in de artikelen 10 en 11........................................................................................................................... 10 3........... Conclusie.................................................................................................................... 11
1.
Inleiding
1.1.
Doel en toepassingsgebied van het kaderbesluit
In een ware rechtsruimte die gebaseerd is op
wederzijds vertrouwen, mogen burgers terecht verwachten dat hun veiligheid en
beveiliging worden gegarandeerd en dat zij in de hele Europese Unie tegen
criminaliteit worden beschermd, en er tegelijkertijd op vertrouwen dat hun
grondrechten worden geëerbiedigd wanneer zij zelf als beklaagden in
strafprocedures zijn verwikkeld. De Europese Unie heeft verschillende instrumenten
vastgesteld om grensoverschrijdende criminaliteit doeltreffender te bestrijden.
Criminele activiteiten kunnen plaatsvinden op het grondgebied van verscheidene
lidstaten: de voorbereiding van een strafbaar feit kan bijvoorbeeld in één
lidstaat plaatsvinden, terwijl het strafbaar feit zelf in een andere lidstaat
wordt gepleegd; de daders kunnen in een derde lidstaat worden aangehouden en de
opbrengsten van het strafbare feit kunnen naar een vierde lidstaat zijn
overgebracht. Dit leidt tot situaties waarin meerdere lidstaten bevoegd kunnen
zijn om strafrechtelijk onderzoek te verrichten in verband met het strafbare
feit en de strafprocedure tegen de vermeende daders. Dit veroorzaakt niet
alleen problemen op het vlak van coördinatie en doeltreffendheid van de
strafrechtelijke vervolging, maar ook ten aanzien van het eerbiedigen van het
fundamentele strafrechtbeginsel - ook opgenomen in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie (hierna "het Handvest" genoemd) -
dat een persoon niet tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd en
veroordeeld.[1] De Europese Unie heeft zijn goedkeuring gehecht
aan Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het
voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij
strafprocedures[2],
dat tot doel heeft te voorkomen dat in de Europese Unie over dezelfde feiten en
dezelfde persoon onnodige parallelle strafrechtelijke procedures worden
gevoerd. Het is in het belang van een doeltreffende
strafrechtspleging in de Europese rechtsruimte, ervoor te zorgen dat het
strafproces plaatsvindt in de meest geschikte lidstaat, bijvoorbeeld de
lidstaat waar de strafbare feiten merendeels zijn gepleegd, waar het merendeel
van de schade is geleden, of waar de verdachte of beschuldigde, of de
slachtoffers wezenlijke belangen hebben. Deze bevoegdheid moet op een
transparante en objectieve manier worden bepaald teneinde de rechtszekerheid
voor burgers te waarborgen en de justitiële samenwerking in strafzaken tussen
autoriteiten die parallelle bevoegdheden uitoefenen, te verbeteren. Het kaderbesluit is de eerste belangrijke stap op
het gebied van de EU-wetgeving inzake het voorkomen van jurisdictiegeschillen.[3] In de
context van de internationalisering van de criminaliteit binnen de Europese
Unie biedt deze maatregel een meerwaarde door de werking van de Europese
rechtsruimte te verbeteren. Hij draagt zo ook bij aan de doeltreffendheid van
de rechtsbedeling in strafzaken in de lidstaten. Met dit verslag wordt beoogd een voorlopige
beoordeling te geven van de nationale omzettingsmaatregelen die al bij de
Commissie zijn aangemeld. Met ingang van 1 december 2014, de datum waarop de
overgangsregeling van vijf jaar van het Verdrag van Lissabon afloopt, zullen de
rechterlijke bevoegdheden van het Hof van Justitie en de bevoegdheid van de
Commissie om een inbreukprocedure in te leiden, zich volledig uitstrekken tot
het EU-acquis op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële
samenwerking in strafzaken van vóór het Verdrag van Lissabon.
1.2.
Waarborgen inzake de grondrechten
Dit instrument neemt de grondrechten in acht en
gaat uit van de beginselen die in artikel 6 VEU zijn erkend en die zijn
neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Met de
inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het Handvest juridisch bindend
geworden, en werd het recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure
voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft, versterkt. Het beginsel
"ne bis in idem" is neergelegd in artikel 50 van het Handvest en moet
overeenkomstig artikel 51 van het Handvest door de lidstaten worden
nageleefd en bevorderd wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het beginsel "ne bis in idem" is
opgenomen in de artikelen 54 tot en met 58 van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO), zoals in verscheidene zaken uitgelegd
door het Europese Hof van Justitie (HvJEU).[4]
1.3.
Belangrijkste elementen van het kaderbesluit
Het kaderbesluit bevat de procedure waarmee de
bevoegde nationale autoriteiten van de EU-lidstaten met elkaar in contact
dienen te treden wanneer zij op redelijke gronden aannemen dat in (een) andere
lidsta(a)t(en) een parallelle procedure wordt gevoerd. In een dergelijk geval
moeten zij bij de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat nagaan of er een
dergelijke parallelle procedure loopt. De gecontacteerde autoriteit beantwoordt
een verzoek met bekwame spoed of binnen de door de contacterende autoriteit
gestelde termijn. Deze maatregel voorziet ook in het kader waarbinnen
deze autoriteiten rechtstreeks met elkaar overleg kunnen plegen wanneer wordt
vastgesteld dat er van parallelle procedures sprake is, zodat op doeltreffende
wijze er overeenstemming over kan worden bereikt welke van de betrokken lidstaten
het meest geschikt is om door te gaan met de vervolging van het strafbare feit.
Dat overleg leidt er bij voorkeur toe dat de strafprocedure in één lidstaat
wordt gevoerd, bijvoorbeeld door middel van overdracht van de strafvervolging.
Om tot overeenstemming te komen, dienen de bevoegde instanties alle relevante
criteria bij hun beoordeling te betrekken, waaronder die welke zijn vervat in
de richtsnoeren uit het jaarverslag van Eurojust over 2003, en dienen zij
bijvoorbeeld rekening te houden met de plaats waar de strafbare feiten overwegend
hebben plaatsgevonden, de schade is geleden of, de plaats waar één of meer
verdachten zich bevinden alsmede met de mogelijkheid van overlevering of
uitlevering aan een andere rechtsmacht, de nationaliteit of verblijfplaats van
de verdachten, wezenlijke belangen van de verdachten, slachtoffers en getuigen,
de toelaatbaarheid van bewijsmateriaal, en mogelijke vertraging. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, wordt
de zaak zo nodig naar Eurojust verwezen, op voorwaarde dat Eurojust daarvoor
bevoegd is. Aangezien Eurojust bijzonder geschikt is om bijstand te verlenen
bij het oplossen van geschillen, dient verwijzing van een zaak naar Eurojust
een logische stap te zijn, wanneer het niet mogelijk was overeenstemming te
bereiken.[5]
1.4.
Stand van zaken met betrekking tot de omzetting en
de gevolgen van niet-uitvoering
Op het moment waarop dit verslag werd opgesteld,
had de Commissie van de volgende 15 lidstaten kennisgevingen ontvangen inzake
de nationale wetgeving ter omzetting van het kaderbesluit: AT, BE, CY, CZ,
DE, FI, HU, HR, LV, NL, PL, PT, RO, SI en SK. Meer dan één jaar na de uiterste termijn voor
uitvoering hebben 13 lidstaten de maatregelen ter uitvoering van de
verplichtingen uit hoofde van het kaderbesluit nog niet ter kennis gebracht: BG,
DK, EE, EL, ES, FR, IE, IT, LT, LU, MT, SE en UK. Zeven lidstaten hebben de Commissie meegedeeld dat
zij bezig zijn met de voorbereiding van de betreffende nationale
omzettingsmaatregelen (BG, EL, ES, FR, LT, MT en SE). Geen
van deze lidstaten heeft echter vóór april 2014 de maatregelen vastgesteld of
de Commissie een kennisgeving gezonden. Een overzicht van de stand van zaken met
betrekking tot de uitvoering van het kaderbesluit is te vinden in de bijlage. Net als ieder ander onderdeel van het EU-acquis
moeten kaderbesluiten door de lidstaten worden uitgevoerd. Kaderbesluiten zijn
naar hun aard verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken
resultaat, maar het is aan de nationale autoriteiten om de vorm en middelen
voor de uitvoering te kiezen. De niet-uitvoering van de kaderbesluiten door
sommige lidstaten vormt een probleem, aangezien de lidstaten die de
kaderbesluiten naar behoren hebben uitgevoerd, niet kunnen profiteren van de
bepalingen inzake samenwerking in hun betrekkingen met de lidstaten die de
kaderbesluiten niet tijdig hebben uitgevoerd. Het beginsel van wederzijdse
erkenning, dat de hoeksteen vormt van de Europese rechtsruimte die het
kaderbesluit wil bevorderen, kan immers niet werken wanneer de instrumenten
niet in alle lidstaten correct worden uitgevoerd. Bijgevolg moeten zelfs de
lidstaten die het kaderbesluit tijdig hebben uitgevoerd, wanneer zij
samenwerken met een lidstaat die dat niet tijdig heeft gedaan, vertrouwen op de
willekeurige en vaak langdurige praktijk van de traditionele wederzijdse
rechtshulp in strafzaken, zonder een betrouwbare garantie dat parallelle zaken
tijdig worden opgespoord, hetgeen al in de eerste fase van de strafprocedure
zou moeten gebeuren. Een dergelijke praktijk doet het risico van dubbele
bestraffing aanzienlijk toenemen.
2.
Beoordeling van de tenuitvoerlegging van het
kaderbesluit door de lidstaten
2.1.
Voorlopige beoordeling van de meegedeelde
omzettingswetgeving[6]
Dit verslag concentreert zich op bepaalde
artikelen die de kern vormen van het kaderbesluit in het licht van de
doelstellingen ervan. In het algemeen hebben de lidstaten gekozen voor
verschillende methoden en benaderingen voor de omzetting van het kaderbesluit.
Een aantal lidstaten opteerde ervoor het kaderbesluit om te zetten in de
nationale strafwetgeving (AT, CZ, DE, FI, HR, HU, LV, PT, RO, SI en SK), één
lidstaat zette het kaderbesluit om in een administratief besluit (CY) en twee
lidstaten hebben het omgezet in hun interne (administratieve) procedure (BE,
NL). Aangezien het hier om een voorlopige beoordeling
gaat, is het nog te vroeg om algemene conclusies te trekken over de kwaliteit
van de omzetting. Dit is ook te wijten aan het feit dat veel lidstaten nog niet
hebben voldaan aan hun verplichting om het kaderbesluit om te zetten. Bovendien
hebben de lidstaten tot nog toe slechts weinig praktische ervaring met de
toepassing van het kaderbesluit.
2.2.
Beoordeling van een selectie van belangrijke
bepalingen van het kaderbesluit
2.2.1.
Bevoegde
autoriteiten
Inachtneming van het beginsel van rechtstreeks
contact tussen bevoegde autoriteiten, neergelegd in artikel 4, is een
essentieel vereiste. Artikel 4 verplicht de lidstaten de nationale
gerechtelijke of buitengerechtelijke autoriteiten aan te wijzen die bevoegd
zijn om in de zin van het kaderbesluit te handelen. Als aanvullend
ondersteunend element kan elke lidstaat echter ook, indien zijn interne
organisatie zulks vereist, één of meer centrale autoriteiten belasten met het
doorzenden en administratief in ontvangst nemen van verzoeken om informatie en
met het assisteren van de bevoegde autoriteiten. Voor het merendeel van de lidstaten geldt dat de
autoriteiten die bevoegd zijn om in de zin van het kaderbesluit te handelen,
gerechtelijke instanties zijn, zoals rechtbanken (CZ, PL, RO en SK) of openbare
aanklagers (AT, BE, CZ, DE, FI, HR, NL, PL, RO, SK). In een minderheid van
lidstaten werden politiële autoriteiten aangewezen, zoals de politieambtenaren
die met het onderzoek belast zijn (FI, CY[7],
LV). Daarnaast maken CZ, LV[8],
RO en SI een onderscheid gemaakt tussen de bevoegde autoriteiten naargelang van
de fase van de procedure. In een minderheid van lidstaten werd een centrale
autoriteit met een assisterende/faciliterende rol aangewezen, bijvoorbeeld in
HU[9], FI,
PT[10], RO
en in zekere mate in CZ. De lidstaten die centrale autoriteiten hebben
aangewezen voor de uitvoering van de taken in het kader van het kaderbesluit,
moeten voldoen aan de bepaling dat die autoriteiten slechts functioneren als
ondersteunende autoriteiten en dat als grondregel het beginsel van het
rechtstreeks contact tussen bevoegde autoriteiten naar behoren moet worden
geëerbiedigd.
2.2.2.
Talenregeling
Om de bevoegde autoriteiten in het kader van het
kaderbesluit doeltreffend te laten samenwerken, is het noodzakelijk dat de
bevoegde nationale autoriteiten op de hoogte worden gebracht van de talen die
moeten worden gebruikt om in contact te treden. Volgens artikel 14 dient elke lidstaat te
verklaren in welke officiële talen van de instellingen van de Unie contact kan
worden opgenomen (hoofdstuk 2). Voorts kunnen de bevoegde autoriteiten voor hun
rechtstreekse overleg elke taal kiezen. SK vereist bijvoorbeeld de Slowaakse taal alleen
voor de procedures bedoeld in hoofdstuk 2. Sommige lidstaten aanvaarden naast
hun eigen officiële taal ook het Engels (CY, NL, HU en SI) of sommige talen die
worden gebruikt in hun naburige geografische omgeving (CZ, NL en FI). De meerderheid van de lidstaten hanteert een
zekere mate van flexibiliteit door te verklaren dat de bevoegde autoriteit ook
contactverzoeken kan aanvaarden in een andere dan de opgegeven taal op basis
van wederkerigheid (AT, PT), indien er geen bezwaar bestaat tegen het gebruik
ervan (FI, RO), of in (mondelinge) contacten zolang de taal wordt begrepen en
gesproken door de partijen bij het overleg (NL, BE en SI). De meeste lidstaten hebben hun talenregeling voor
het aanvaarden van verzoeken naar behoren meegedeeld. Drie lidstaten (DE, HR en
LV) hebben hun talenregeling ter uitvoering van het kaderbesluit niet
meegedeeld.
2.2.3.
Uitwisseling van
informatie over de zaak
(Artikel 5 – Verplichting tot het leggen van
contact, Artikel 6 – Verplichting tot beantwoording, Artikel 7 –
Communicatiemiddelen, Artikel 8 – Minimaal in het verzoek te verstrekken
informatie, Artikel 9 – Minimaal in het antwoord te verstrekken informatie) Artikel 5, lid 1, van het kaderbesluit
verplicht de lidstaten om met een andere lidstaat in contact te treden wanneer
op "redelijke gronden" wordt aangenomen dat in een andere lidstaat
een parallelle procedure wordt gevoerd. Nagenoeg alle lidstaten hebben deze
woorden exact omgezet in hun omzettingsmaatregel (met uitzondering[11] van
DE, HR, HU, LV, PL en PT). NL en RO hebben in hun maatregel uitvoerig
beschreven wat zij onder "redelijke gronden" verstaan.[12] In dit verband dient de rol van het Europees
justitieel netwerk (EJN) te worden vermeld (artikel 5, lid 2).
Dat netwerk is in eerste instantie gecreëerd om de betrekkingen tussen de
bevoegde autoriteiten op het gebied van de uitwisseling van gegevens te
verbeteren. Deze efficiënte en informele manier om snel gegevens uit te
wisselen, kan er in veel gevallen ook toe bijdragen dat betrokkenen beter op de
hoogte zijn van in twee of meer lidstaten lopende strafprocedures ten aanzien
van dezelfde of gerelateerde feiten. De omzetting in BE, FI, HR, HU, NL, PL, RO en SK
verwijst naar het Europees justitieel netwerk, dat het rechtstreeks contact
tussen praktijkbeoefenaars kan helpen bevorderen. Volgens artikel 6, lid 1, van het
kaderbesluit moet de gecontacteerde autoriteit een verzoek binnen elke door de
contacterende autoriteit gestelde "redelijke termijn" of met bekwame
spoed beantwoorden. BE, CZ, FI, HR, HU, RO, PL en SK hebben artikel 6 van het
kaderbesluit bijna letterlijk in hun nationale wetgeving/maatregelen omgezet,
met als enige uitzonderingen dat FI het vereiste "met bekwame spoed"
heeft uitgelegd als "onmiddellijk" en LV als "zo snel
mogelijk". Ook de omzetting van NL en SI wijkt in dit verband
af: In NL is er sprake van "binnen de gestelde termijn" en SI lijkt
deze bepaling in de omgekeerde volgorde te hebben omgezet aangezien het een
antwoord vereist "met bekwame spoed, of ten laatste binnen de in het
verzoek gestelde termijn". Bovendien vereist SI dat zijn eigen
autoriteiten een "passende termijn" stellen voor contacterende
autoriteiten. Het is belangrijk erop te wijzen dat AT, DE, LV,
NL, PL, PT, RO en SK hebben nagelaten het element van artikel 6,
lid 1, van het kaderbesluit om te zetten dat de lidstaten verplicht
verzoeken in zaken waarin verdachte zich in voorlopige hechtenis of bewaring
bevindt, met spoed te behandelen. De omzetting in NL verschilt van andere
omzettingen door een sterke rol toe te kennen aan Internationale
Rechtshulpcentra (IRC).[13] DE heeft artikel 6 van het kaderbesluit niet
letterlijk omgezet in zijn nationale wetgeving. In plaats daarvan bepaalt
§ 59 van het Gesetz über die internationale Rechtshilfe in Strafsachen
(wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken) slechts in het algemeen
dat wanneer EU-regels tot samenwerking verplichten, dit in aanmerking moet
worden genomen bij de uitoefening van discretionaire bevoegdheden. BE, CZ, HR, HU, FI, NL, RO en SI aanvaarden elke
vorm van communicatie, ook langs elektronische weg, mits het contact
schriftelijk kan worden vastgelegd. SI benadrukt dat de gekozen
communicatiemiddelen de persoonsgegevens voldoende moeten beschermen. De
volgende lidstaten hebben hun communicatiemiddelen niet gespecificeerd: AT, CY,
DE, LV, PL, PT, RO en SK. Lidstaten die geen communicatiemiddelen hebben
ingevoerd waarmee de contacten schriftelijk kunnen worden vastgelegd, voldoen
niet aan een basisvereiste van hoofdstuk 2 inzake de uitwisseling van
informatie. AT, BE, CZ, FI, HR, HU, LV, NL, RO, SI en SK
hebben de tekst van de artikelen 8 en 9 van het kaderbesluit inzake de minimaal
in het verzoek en in het antwoord te verstrekken informatie, (bijna)
rechtstreeks in hun nationale maatregelen overgenomen. De lidstaten die het
vereiste inzake de minimaal te verstrekken informatie van de artikelen 8 en 9
noch in de nationale wetgeving, noch in interne bindende regels hebben omgezet,
zijn daarmee de belangrijkste verplichting van het kaderbesluit niet nagekomen
en worden aangemoedigd om hun nationale uitvoeringsmaatregelen te herzien en af
te stemmen op de bepalingen van het kaderbesluit.
2.2.4.
Procedure voor
rechtstreeks overleg en voor het bereiken van overeenstemming
(Artikel 10 – Verplicht rechtstreeks overleg;
Artikel 11 – Procedure voor het bereiken van overeenstemming; Artikel 12 –
Samenwerking met Eurojust)
2.2.4.1.
Procedure voor rechtstreeks overleg
De meeste lidstaten hebben gebruikgemaakt van een
soortgelijke formulering als in artikel 10, lid 1, van het
kaderbesluit om deze verplichting in nationaal recht/nationale maatregelen om
te zetten (AT, BE, CZ, FI, HR, HU, NL, PL, RO, SI, SK). Sommige lidstaten
hebben echter aanvullende procedures of richtsnoeren ingevoerd als onderdeel
van de procedure voor rechtstreeks overleg en voor het bereiken van
overeenstemming. Uit de maatregel van NL blijkt bijvoorbeeld dat IRC kunnen
helpen bij contacten tussen de lidstaten. In de omzettingsmaatregel van BE is
bepaald dat voor de toepassing van dit artikel "de feitelijke en
juridische aspecten van de zaak en alle relevante factoren [moeten] worden
onderzocht". Voorts bepaalt deze maatregel dat in geval van een
spiegelonderzoek of een gemeenschappelijk onderzoeksteam, het bevoegd openbaar
ministerie erop toeziet dat overleg wordt gepleegd met de bevoegde autoriteit
van de andere lidstaat over de voorwaarden voor vervolging en dat, voor zover
mogelijk, gemeenschappelijke termijnen worden vastgelegd teneinde enig
jurisdictiegeschil te voorkomen en een zo groot mogelijke doeltreffendheid te
waarborgen op het vlak van de vervolging, de uitspraak en de tenuitvoerlegging
van de straf. Deze omzetting is weliswaar geen letterlijke
vertaling van de tekst van artikel 10 van het kaderbesluit, maar
weerspiegelt wel de geest van het kaderbesluit. BE is verder gegaan dan het
kaderbesluit voorschrijft, door van de lidstaten rechtstreeks overleg te eisen
ingeval een persoon jegens wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,
in BE wordt vervolgd voor hetzelfde feit als aan het Europees aanhoudingsbevel
ten grondslag ligt.[14]
De wet in PL bepaalt dat "wanneer het belang
van een goede rechtsbedeling dat vereist", de rechter of de openbare
aanklager overleg pleegt met de bevoegde rechter of andere instantie van de
EU-lidstaat waar een strafprocedure is ingesteld voor dezelfde feiten of tegen
dezelfde persoon, en een verzoek indient tot overname of overdracht van de
strafvervolging. Volgens het recht van CY mogen onderzoekers,
indien nodig, niet aarzelen om bijstand te vragen aan het directoraat EU- en
internationale politiële samenwerking, dat de juridische dienst zo nodig om
bijstand en/of richtsnoeren kan verzoeken. Als voorlopige conclusie lijkt artikel 10,
lid 2, van het kaderbesluit, dat de lidstaten verplicht elkaar in kennis
te stellen van alle belangrijke procedurele maatregelen die zij in de procedure
hebben vastgesteld, rechtstreeks in nationale wetgeving of maatregelen te zijn
omgezet door AT, BE, CZ, HR, HU, FI, NL, PL, RO, SI en SK.[15] De volgende lidstaten hebben bij de verplichting
om verzoeken van andere bevoegde autoriteiten te beantwoorden, verwezen naar
het gebruik van de uitzondering met betrekking tot de nationale veiligheid[16]: AT,
BE, CZ, FI, HR, HU, NL, PL, RO, SI en SK. Sommige lidstaten hebben erop gewezen dat hun
nationale openbare aanklager niet verplicht is om in het kader van dat overleg
een procedure in te trekken of in te leiden. Indien, ook na de bemiddeling van
Eurojust, geen overeenstemming kan worden bereikt over het concentreren van de
strafrechtelijke vervolgingen in één lidstaat, mag de openbare aanklager de
strafrechtelijke procedure voor een strafbaar feit binnen zijn rechtsgebied
voortzetten (BE, NL). Voorts stelde SI dat rechtstreeks overleg geen afbreuk
doet aan het inleiden of voeren van een strafrechtelijk vooronderzoek.
2.2.4.2.
Resultaat van het rechtstreeks overleg en
het bereiken van overeenstemming als bedoeld in de artikelen 10 en 11
De lidstaten hebben de volgende scenario’s
voorgelegd als mogelijke resultaten van het rechtstreeks overleg ter bepaling
van de optimale locatie voor vervolging en/of proces. ·
concentratie/overdracht van onderzoeken of
procedures om ervoor te zorgen dat de verdachte in een van de lidstaten wordt
vervolgd (AT, BE, HR, HU, FI, RO, SI en NL). In PL is de overname of de
overdracht van strafvervolging slechts mogelijk "wanneer het belang van
een goede rechtsbedeling dat vereist"; ·
schorsing van de strafprocedure op een anderszins
passende wijze (FI); ·
stopzetting van het onderzoek (NL, HV). HR heeft dit
als volgt gespecificeerd: wanneer de strafprocedure in de andere lidstaat is afgesloten
met een beslissing die kracht van gewijsde heeft, stopt het openbaar ministerie
de strafvervolging of laat het de aanklacht vallen en stelt het de rechtbank
daarvan in kennis”; ·
uitvoering van parallelle onderzoeken in beide
lidstaten in nauwe samenwerking en nauw overleg tussen deze lidstaten (BE, NL); ·
oprichting van een gemeenschappelijk onderzoeksteam
(BE, NL). SI heeft in detail uitgewerkt met welke
omstandigheden tijdens het rechtstreeks overleg rekening moet worden gehouden
om tot overeenstemming te komen: "alle feiten en bewijsmateriaal in
verband met de zaak, en alle omstandigheden die relevant zijn om
overeenstemming te bereiken moeten worden onderzocht." Daarbij is het
vooral van belang "rekening te houden met het belang van de
strafprocedure, de kosteneffectiviteit van de vervolging, de beschikbaarheid
van bewijsmateriaal en de bescherming van het gezinsleven, evenals met de
kosten van het strafonderzoek vóór het proces of het strafonderzoek die tot dan
toe zijn gemaakt of zullen worden gemaakt, maar niet met de duur van
voorgeschreven straf."[17]
3.
Conclusie
·
Het kaderbesluit is een eerste belangrijke stap is
om schendingen van het beginsel "ne bis in idem" tijdens de
strafprocedure te voorkomen en om het risico van ontoereikende uitoefening van
rechtsmacht door de lidstaten te vermijden. De mate waarin het kaderbesluit is
uitgevoerd, verschilt aanzienlijk. De inspanningen van de 15 lidstaten die het
kaderbesluit thans hebben uitgevoerd, worden weliswaar erkend, maar het niveau
van de tenuitvoerlegging van dit belangrijke stuk wetgeving is verre van
bevredigend, aangezien 13 andere lidstaten het niet hebben omgezet. ·
De gedeeltelijke en onvolledige omzetting van het
kaderbesluit staat aan de doeltreffende werking van de Europese rechtsruimte in
de weg. Zij kan bovendien in bepaalde gevallen afbreuk doen aan de legitieme
verwachtingen van Europese burgers. De nationale uitvoeringsbepalingen die van
12 lidstaten werden ontvangen, lijken over het algemeen bevredigend, in het
bijzonder met betrekking tot de belangrijkste punten, zoals het mechanisme voor
uitwisseling van informatie en de overlegprocedure (AT, BE, CY, CZ, FI, HR, HU,
NL, PL, RO, SI, SK). ·
De lidstaten worden aangemoedigd om te zorgen voor
precieze statistische gegevens met betrekking tot verwijzingen van zaken,
hetgeen een beoordeling van de efficiënte toepassing van het kaderbesluit in de
praktijk mogelijk zou maken. ·
Ten slotte is de te late uitvoering
betreurenswaardig, omdat het kaderbesluit de doeltreffendheid van de
rechtsbedeling in grensoverschrijdende strafzaken kan vergroten doordat de
bevoegde autoriteiten in strafprocedures tijd, en personele en financiële
middelen kunnen uitsparen. ·
Het is van het grootste belang dat alle lidstaten
kennis nemen van dit verslag en de Commissie alle verdere relevante informatie
verstrekken teneinde aan hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag te
voldoen. Daarnaast moedigt de Commissie de lidstaten die gemeld hebben dat zij
wetgeving ter zake aan het voorbereiden zijn, aan om zo spoedig mogelijk die
wetgeving goed te keuren en de nationale maatregelen mee te delen. De Commissie
dringt er bij alle lidstaten die dat nog niet hebben gedaan, op aan om snel
maatregelen te nemen om het kaderbesluit volledig om te zetten. Voorts verzoekt
zij de lidstaten die het kaderbesluit niet correct hebben omgezet, om hun
uitvoeringswetgeving te herzien en in overeenstemming te brengen met de
bepalingen van het kaderbesluit. [1] Artikel 50 van het Handvest ("ne bis in
idem"): "Recht om niet tweemaal in een strafrechtelijke
procedure voor hetzelfde delict te worden berecht of gestraft: Niemand
wordt opnieuw berecht of gestraft in een strafrechtelijke procedure voor een strafbaar
feit waarvoor hij in de Unie reeds onherroepelijk is vrijgesproken of
veroordeeld overeenkomstig de wet." [2] Dit kaderbesluit was het initiatief van de Tsjechische
Republiek, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek en
het Koninkrijk Zweden, [3] Het Verdrag van de Raad van Europa betreffende de
overdracht van strafvervolging van 1972 trad slechts in werking in 13 lidstaten
van de Europese Unie. [4] Zie bijvoorbeeld het arrest van het HvJEU in de gevoegde
zaken C-187/01 en C-385/01, Gözütok en Brügge en in de zaken C-436/04, Van
Esbroeck, C-367/05, Kraaijenbrink, C-150/05, Van Straaten, C-297/07, Klaus
Bourquain en C-261/09 Gaetano Mantello. [5] Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002
betreffende de oprichting van Eurojust, als gewijzigd bij Besluit 2009/426/JBZ
van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust. Uit het
jaarverslag 2012 van Eurojust blijkt dat Eurojust beperkt formeel gebruik maakt
van zijn adviesbevoegdheden om positieve of negatieve jurisdictiegeschillen te
voorkomen en op te lossen. Uit de kennisgevingen blijkt dat de meerderheid van
de lidstaten artikel 12 (samenwerking met Eurojust) op flexibele wijze heeft
uitgevoerd door in beginsel te bepalen "dat de zaak naar Eurojust kan worden
verwezen indien tussen de autoriteiten geen overeenstemming kan worden bereikt
over een effectieve oplossing". Slechts één lidstaat heeft in zijn
uitvoeringsmaatregel uitdrukkelijk verwezen naar de rol van de "Guidelines
for deciding which jurisdiction should prosecute" (richtsnoeren voor het
bepalen van de jurisdictie die strafvervolging zal instellen) van Eurojust van
2003. [6] Wanneer de omzettingsmaatregel geen specifieke
bepalingen bevat over bepaalde elementen van het kaderbesluit, wordt in dit
verslag vermeld dat de betrokken lidstaat die elementen niet heeft omgezet. [7] In CY werd de politie aangewezen, en meer in het
bijzonder, het directoraat EU- en internationale politiële samenwerking. [8] Naast de politie heeft LV ook het parket-generaal en het
ministerie van Justitie aangewezen. [9] Voor de toepassing van artikel 4 heeft HU alleen
het parket-generaal bij het hooggerechtshof aangewezen. [10] Voor de toepassing van artikel 4 heeft PT alleen het
parket-generaal aangewezen. [11] Sommige lidstaten hebben een enigszins andere terminologie
gehanteerd zoals "wanneer dit verantwoord is of wanneer is vastgesteld dat
een parallelle procedure wordt gevoerd”. [12] De uitvoeringsmaatregel van Nederland bepaalt: "Van
'redelijke gronden' kan in ieder geval in de volgende gevallen sprake zijn:
a. een verdachte voert aan dat er tegen hem in een andere lidstaat een
parallelle strafrechtelijke procedure wordt gevoerd. [...]; b. uit een
rechtshulpverzoek van een bevoegde autoriteit uit een andere lidstaat blijkt
dat er mogelijk een dergelijke procedure loopt; c. een politiële of justitiële
autoriteit verstrekt informatie waaruit volgt dat van een parallelle
strafrechtelijke procedure sprake kan zijn; d. uit een Nederlands
strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat er mogelijk een dergelijke
procedure loopt." [13] Het verzoek van de bevoegde autoriteit uit een lidstaat
komt rechtstreeks bij de officier van justitie binnen of via een IRC. Indien
het verzoek rechtstreeks bij de officier van justitie binnenkomt, meldt hij dit
bij het IRC. [14] http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32002F0584:en:HTML.
[15] Volgens het recht van PL moet bijvoorbeeld informatie
worden uitgewisseld betreffende de procedure met betrekking tot
preventiemaatregelen, en andere informatie op verzoek van de bevoegde
instantie. De maatregel van NL bepaalt tevens dat het aan te bevelen is dat de
officier van justitie afspraken maakt met de bevoegde autoriteit over de wijze
waarop de uitgewisselde informatie wordt vastgelegd en gebruikt in de
strafrechtelijke procedure. Naar het recht van HU schorst het openbaar
ministerie het onderzoek of, naar gelang van het geval, de rechter de
procedure, bij de start van het overleg. De procureur-generaal stelt de
bevoegde autoriteit van de andere lidstaat in kennis van de schorsing van de
strafprocedure. [16] Indien de gevraagde specifieke informatie wezenlijke
nationale veiligheidsbelangen zou kunnen schaden of de veiligheid van personen
in gevaar zou kunnen brengen, hoeft de bevoegde autoriteit deze informatie in
een specifiek geval niet te geven. [17] In HU moeten de partijen in de loop van het overleg
rekening houden met alle wezenlijke aspecten om te bepalen welke lidstaat moet
doorgaan met de strafprocedure. Onder wezenlijke aspecten wordt onder meer
begrepen: de stand van de strafrechtelijke procedure, de lidstaat waar meer
bewijsmateriaal beschikbaar is, of de lopende strafrechtelijke procedures in de
verschillende lidstaten verband houden met een andere strafrechtelijke
procedure in dezelfde staat, de plaats waar de verdachte in bewaring wordt
gehouden, of de nationaliteit van de beklaagde. Overzicht van nationale omzettingsmaatregelen || Kennisgeving ontvangen || Datum van omzetting/inwerkingtreding || Soort tenuitvoerlegging || Bevoegde autoriteiten || Talen (Art. 14) AT || JA || 1.8.2013 || De federale wet inzake justitiële samenwerking in strafzaken met de lidstaten van de Europese Unie, gepubliceerd in het Bundesgesetzblatt I, nr. 175/2013 || Openbare aanklager || Het Duits kan worden gebruikt in procedures bedoeld in hoofdstuk 2. Andere talen kunnen ook worden gebruikt op basis van wederkerigheid. BE || JA || 27.3.2013 || Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal || Betrokken openbare aanklager || Elke taal die wordt begrepen en gesproken door de autoriteiten. CY || JA || 10.8.2012 || Regelgevend administratief besluit nr. 303/2012 Omzendbrief van het hoofd van de politie van Cyprus, gepubliceerd op 21.11.2012 || Politie van Cyprus || Grieks en Engels CZ || JA || 1.1.2014 || Wet nr. 104/2013 inzake internationale justitiële samenwerking in strafzaken; || Rechters, openbare aanklagers, afhankelijk van de fase van de procedure. Er is ook een rol weggelegd voor het ministerie van Justitie/parket-generaal, afhankelijk van de fase van de procedure (Art. 4, lid 3) || Tsjechisch; Slowaaks met betrekking tot SK en Duits met betrekking tot AT DE || JA || n.v.t. || Wet inzake internationale rechtshulp in strafzaken; Wetboek van strafvordering || Openbare aanklager || Niet omschreven FI || JA || 19.6.2012 || Wet inzake het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht en inzake de overdracht van inleidende onderzoeken en procedures tussen Finland en andere lidstaten (295/2012) || Relevante openbare aanklager of de met het onderzoek belaste functionaris — Art. 4, lid 3: parket-generaal en het nationale onderzoeksbureau || Fins, Zweeds of Engels; verzoeken om contact in een andere taal wanneer tegen het gebruik van die taal geen bezwaar bestaat HR || JA || 1.7.2013 || Wet tot wijziging van de wet inzake de openbare aanklager (NN 72/13) || Openbare aanklager. || Niet omschreven. HU || JA || n.v.t. || Wet nr. CLXXX van 2012 || parket-generaal (dat eveneens optreedt als centrale autoriteit op grond van art. 4, lid 3) || Hongaars, Engels, Duits, Frans LV || JA || 1.7.2012 || Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de wet inzake strafvordering || parket-generaal; de nationale politie; het ministerie van Justitie, afhankelijk van de fase van de procedure || Niet omschreven NL || JA || 15.6.2012 || Aanwijzing van het College van procureurs-generaal || Alle openbare aanklagers || Nederlands, Engels en Duits voor schriftelijke verzoeken – mondeling contact: elke taal die door beide partijen wordt verstaan PL || JA || 17.10.2012 || Wet tot wijziging van het wetboek van strafvordering || Rechters, openbare aanklagers || Pools PT || JA || 30.8.2001 || Artikel 145 van wet 144/1999, zoals gewijzigd bij wet 104/2001 || parket-generaal || Portugees; andere talen kunnen ook worden gebruikt op basis van wederkerigheid RO || JA || 25.12.2013 || Wet nr. 300/2013 tot wijziging en aanvulling van wet nr. 302/2004 betreffende internationale justitiële samenwerking in strafzaken || Openbare aanklagers belast met de zaak; de rechter in de fase van het proces. Art. 4, lid 3: Parket van het Hoge Hof van Cassatie en Justitie || Roemeens; verzoeken om contact in een andere taal wanneer tegen het gebruik van die taal geen bezwaar bestaat SI || JA || 20.9.2013 || Wet betreffende internationale samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de EU, gepubliceerd in het Staatsblad van de Republiek Slovenië, nr. 48/20133 van 4 juni 2013 || Vóór het besluit inzake het onderzoek: openbare aanklagers; tijdens het onderzoek: onderzoeksrechters; in de fase van het proces: de rechters van het proces || Om contact op te nemen: het Sloveens of het Engels; bevoegde autoriteiten kunnen onderling overeenkomen een andere taal te gebruiken voor het rechtstreekse overleg. SK || JA || 1.8.2013 || Wet nr. 204/2013 tot wijziging van wet nr. 300/2005, het strafwetboek, zoals gewijzigd, en tot wijziging van bepaalde wetten Wet nr. 301/2005, het wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd Wet nr. 575/2001 betreffende de organisatie van overheidsactiviteiten en de organisatie van de centrale overheid, zoals gewijzigd || Rechters, openbare aanklager || In de procedures van hoofdstuk 2 van het kaderbesluit is het Slowaaks de vereiste taal