Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2054

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een hernieuwd partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied (JOIN(2012) 6 final)

    PB C 76 van 14.3.2013, p. 66–72 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.3.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 76/66


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Naar een hernieuwd partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied

    (JOIN(2012) 6 final)

    2013/C 76/12

    Rapporteur: Carmelo CEDRONE

    De Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid hebben op 21 maart 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) overeenkomstig artikel 304 van het VWEU te raadplegen over de

    Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Naar een hernieuwd partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied

    JOIN (2012) 6 final.

    De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 19 december 2012.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 16 en 17 januari 2013 gehouden 486e zitting (vergadering van 17 januari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 139 stemmen vóór en 13 stemmen tegen, bij 14 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en voorstellen

    1.1

    De doelstellingen die de EU ten grondslag legt aan het nieuwe partnerschap voor ontwikkeling tussen de EU en het Stille Oceaangebied zijn ambitieus en vérstrekkend, maar bieden onvoldoende duidelijkheid over de manier waarop daaraan uitvoering moet worden gegeven. Wel is duidelijk dat voorrang wordt gegeven aan de bescherming van het milieu en de instandhouding van de biodiversiteit in de regio. Het EESC stemt in met de noodzaak om, in synergie met andere organisaties, de impact van de klimaatverandering aan te pakken: de economische en sociale gevolgen daarvan lopen dwars door al het nationale en multilaterale ontwikkelingsbeleid heen. Bovendien zouden alle problemen in verband met die impact structureel moeten worden verwerkt in het voor dit gebied te voeren milieubeleid, als leidraad voor gedragingen en samenhangende maatregelen.

    1.2

    Dit streven in de betrokken landen vraagt dan wel om geïntegreerde acties en activiteiten voor duurzame ontwikkeling. Alleen met dergelijke acties en activiteiten kan worden bewerkstelligd dat steun zoveel mogelijk effect sorteert, dat maatregelen in synergie worden uitgevoerd en dat alle lokale actoren daar actief bij worden betrokken, in een programmatische benadering die de middellange en lange termijn bestrijkt.

    1.3

    Het EESC hecht belang aan de in de Mededeling geplaatste opmerking dat de economische ontwikkeling van een land afhankelijk is van de onverkorte uitoefening van democratische rechten en van de stabiliteit van de democratie. Helaas wordt de situatie in Fiji, dat nog steeds gebukt gaat onder een dictatoriaal regime dat de burgers van hun grondrechten blijft beroven, slechts terloops genoemd, terwijl de EU daarover juist een veel vastberadener en consequenter standpunt zou moeten innemen.

    1.4

    De gelegenheid die door dit nieuwe partnerschap voor ontwikkeling wordt geboden, zou moeten worden aangegrepen om beginselen vast te leggen en voorwaarden te stellen die als richtsnoeren moeten dienen voor alle steun die de EU aan begunstigde landen verleent, waarbij in eerste instantie moet worden gedacht aan de onverkorte toepassing van de Overeenkomst van Cotonou. Ook moet in al die landen de effectieve uitoefening van de democratie worden gegarandeerd, zowel door de volledige toepassing van de basisrechten en het arbeidsrecht als door de participatie in de democratie.

    1.5

    Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de rampzalige en zorgwekkende levensomstandigheden van vrouwen die overal in de regio van hun meest fundamentele rechten worden beroofd. Bij aan de betrekkingen tussen de EU en het Stille Oceaangebied gerelateerde vraagstukken moeten de rechten en de bescherming van vrouwen altijd een grote rol spelen. Het EESC en zijn partners achten het vele geweld tegen vrouwen zorgwekkend, evenals de weinige inspraak van vrouwen in de besluitvorming en het geringe aantal vrouwen dat hoge posities bekleedt. De Commissie had hieraan in haar Mededeling meer aandacht moeten besteden en zou dat ook in haar toekomstige activiteiten moeten doen.

    1.6

    Van doorslaggevend belang blijft dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in zijn geheel een grotere rol gaan spelen in deze regio, net als in alle andere regio's die overeenkomsten willen sluiten met de EU. Daartoe moeten dan wel de juiste instrumenten ter beschikking worden gesteld, d.w.z.. instrumenten waarmee het in de praktijk mogelijk is om dit doel te verwezenlijken. Zich bewust van de aan de geografische ligging van de regio verbonden moeilijkheden waardoor de mogelijkheden om gestructureerde bilaterale betrekkingen aan te gaan, aan banden worden gelegd, ziet het EESC toch het nut in van de vorming van een netwerk en de oprichting van een territoriaal, nationaal of hopelijk zelfs regionaal gemengd comité. Deze op participatie berustende instrumenten zouden de actieve betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld moeten vergemakkelijken in alle fasen van de uitwerking, toepassing en monitoring van overeenkomsten. Dit moet uitgroeien tot een waar beginsel. Wenselijk is ook een rechtstreekse maatregel om de oprichting van een echte sociaaleconomische raad in de regio te bevorderen, al was het maar omdat dit de sociale en burgerdialoog ten goede komt en om de capaciteitsopbouw bij alle lokale actoren te verbeteren. Voor dat laatste zouden specifieke financieringsmogelijkheden in het leven moeten worden geroepen.

    1.7

    Prioriteit moet worden verleend aan de coördinatie van de diverse EU-acties door de directoraten van de Commissie die betrokken zijn bij de programma's, en de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en de betrokkenheid van de WTO in het gebied. Coördinatie is essentieel vanwege de kleine overheidsadministraties in de betrokken landen. Het gaat hier om een oriëntatie die aanleiding kan geven tot vastberaden actie van de EDEO, in de hoop dat het externe beleid van de EU aan kracht wint doordat er meer coördinatie plaatsvindt tussen de lidstaten.

    1.8

    De Commissie legt in onderhavige Mededeling sterk de nadruk op aan het klimaat gerelateerde vraagstukken. Het EESC constateert echter dat economische ontwikkeling essentieel is om het klimaatprobleem het hoofd te bieden. Van doorslaggevend belang is dat samenhang wordt gebracht tussen de beleidsmaatregelen voor ontwikkeling, milieubescherming en andere sectoren (bv. handel, visserij, landbouw, voedselzekerheid, onderzoek, mensenrechten en democratie), omdat dan kan worden gezorgd voor een inclusieve, duurzame en geïntegreerde groei ten gunste van de ontwikkeling in de regio. De keuze van de criteria voor de verlening van steun moet worden gebaseerd op van tevoren duidelijk omschreven indicatoren, ook met het oog op het daarop volgende toezicht op de programma's en de coördinatie tussen de diverse geldschieters.

    1.9

    Het EESC vindt ook dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen acties voor ACS-landen en voor overzeese landen, waarbij per land rekening moet worden gehouden met de opbouw van instellingen en de mate van ontwikkeling, teneinde de kansen voor regionale integratie te optimaliseren. Ook moet een analyse worden gemaakt van de situatie in de overzeese gebiedsdelen, die verder zijn gevorderd dan de andere landen en nu al steun uit het Europees Ontwikkelingsfonds en bilaterale steun ontvangen. Maatregelen voor die overzeese gebiedsdelen zouden moeten worden afgestemd op de programma's voor de andere landen in de regio. De overzeese gebiedsdelen zouden in deze regio kunnen uitgroeien tot een belangrijke referentie, omdat daar bekendheid wordt gegeven aan de rechten en de waarden van de EU en aan voorbeelden van geslaagd EU-beleid voor inclusieve groei.

    1.10

    In weerwil van de heersende moeilijkheden zou moeten worden toegewerkt naar een handelsovereenkomst voor de hele regio die alle bilaterale overeenkomsten achter zich laat. Daarbij mag echter niet over het hoofd worden gezien dat de economische activiteiten in de regio – met uitzondering van de visserij – naar verhouding weinig gewicht hebben voor de handel.

    1.11

    Daarenboven zou de EU de onderhandelingen op de voet moeten volgen die in de relevante VN-commissie over het zeerecht inzake het CONTINENTAAL PLAT worden gevoerd, met name t.a.v. het gebied waarover dit advies gaat.

    2.   Inleiding

    2.1

    De EU heeft in het Stille Oceaangebied al eerder partnerschappen opgezet: dit nieuwe partnerschap betreft vijftien onafhankelijke eilandstaten (1), vier overzeese landen en gebiedsdelen (2), het Forum van Stille-Oceaaneilanden, Australië en Nieuw-Zeeland – als voornaamste partners bij dat Forum en partners die dezelfde beginselen aanhangen. Sinds de strategie van 2006 is het doel om de rol van de EU in de regio te consolideren (al was het maar omdat de EU er de tweede geldschieter is na Australië) en bij te dragen aan de sociaaleconomische ontwikkeling van de hele regio, waarbij moet worden toegezien op de onverkorte naleving van alle rechten en de verdere onderbouwing van de democratische instellingen.

    2.2

    Met de Overeenkomst van Cotonou tussen de EU en de ACS-landen als uitgangspunt wordt in onderhavige Mededeling voorgesteld om het optreden van de EU in het Stille Oceaangebied te richten op een aantal fundamentele doelstellingen overeenkomstig de eigen agenda voor verandering (3):

    meer samenhang brengen tussen beleid voor ontwikkeling, de bescherming van het milieu en in andere sectoren (handel, milieu, visserij, onderzoek enz.) enerzijds en de ondersteuning van de erkenning en volledige naleving van mensenrechten en democratie anderzijds;

    de methoden voor de verlening van EU-ontwikkelingssteun op elkaar afstemmen en rationaliseren, waarbij meer financiële middelen moeten worden uitgetrokken voor de bestrijding van de risico's van de klimaatverandering in het Stille Oceaangebied om zowel de meerwaarde als de resultaten, de invloed en de doeltreffendheid van de steun te vergroten;

    bijdragen aan het welslagen van de regionale integratie van de overzeese landen en gebiedsdelen in het Stille Oceaangebied door de vergroting van hun vermogen om de waarden van de EU in de regio te promoten en als katalysator te fungeren voor inclusieve en duurzame groei ten behoeve van de menselijke ontwikkeling van de regio;

    samen met de landen van het Stille Oceaangebied, zowel in de VN als in andere internationale gremia, een constructief programma voor vraagstukken van gemeenschappelijk belang uitwerken;

    de krachten bundelen met partners die dezelfde beginselen aanhangen, om fundamentele vraagstukken inzake mensenrechten aan te pakken en bij te dragen aan de democratisering van de hele regio.

    De EU heeft van haar lokale (gespreks)partners erkenning gekregen voor haar leiderschap bij de bestrijding (van de gevolgen) van de klimaatverandering en is dan ook van plan om op verantwoorde wijze vorm te geven aan haar aanwezigheid in de regio.

    2.3

    De meeste landen en eilanden vormen samen een gebied dat qua bevolkingscijfer niet groot is, maar wel een grote en heterogene oppervlakte bestrijkt, wat nogal wat problemen oplevert vanwege de specifieke geografische ligging ervan. Het resultaat is een kwetsbaar en wankel geheel dat toch een eenheid vormt als marien ecosysteem, dat op zich uniek is en dat daarom alle aandacht verdient en de moeite van het beschermen waard is.

    2.4

    Het nagestreefde doel is geen sinecure. Waarom de verwezenlijking ervan moeilijk is, wordt verklaard in de Mededeling, maar heeft ook te maken met de beperkingen die de economische crisis oplegt aan het externe beleid van de EU en die ook bepalend zouden kunnen zijn voor de toekomstige overeenkomst van Cotonou (voor de periode na 2020). De ligging van deze landen is evenwel – ook voor de EU – van geostrategische betekenis vanwege hun nabijheid met landen als China en Japan. Daarom verdient het zeker aanbeveling om de overzeese landen en gebiedsdelen meer bij de verspreiding van het beleid, de uitvoering van de programma's en de rechtscultuur van de EU te betrekken en met het oog daarop beter te benutten. Dat alle partijen daar baat bij hebben, staat buiten kijf.

    3.   Lichtpunten

    3.1

    Er is aandacht voor de gevolgen van de klimaatverandering en de ernstige consequenties daarvan in de hele regio voor de stabiliteit en zelfs de instandhouding van het ecosysteem en voor de duurzame ontwikkeling van de betrokken landen waarvan het louter economische en begrotingsmatige, maar ook politieke en sociale evenwicht steeds meer aan het wankelen dreigt te worden gebracht, waardoor de risico's alleen maar nog groter worden en ook de verwezenlijking van de millenniumdoelen van de VN aan banden wordt gelegd.

    3.2

    Er is aandacht voor de noodzaak van een geïntegreerd optreden door de diverse internationale actoren die bilaterale of multilaterale steun verlenen, een steun die nu te versnipperd is om volledig effect te sorteren. Ook wordt gewezen op de benutting van de goedgekeurde financieringsinstrumenten en op de impact van de verleende steun.

    3.3

    Er wordt gewezen op de noodzaak van coördinatie met de internationale instellingen. Wat de gevolgen van de klimaatverandering betreft wordt in de Mededeling in eerste instantie verwezen naar de VN.

    3.4

    Er is aandacht voor regionale samenwerking en de noodzaak om sectorale programma's en ontwikkelingsprojecten op te zetten of kracht bij te zetten, waaraan regionale organisaties meewerken om te stimuleren dat steunregelingen en het beheer daarvan, maar ook de ontwikkelingsstrategieën voor het hele gebied geïntegreerd worden benaderd.

    3.5

    Er wordt belang gehecht aan de dialoog met de lokale institutionele actoren: door die dialoog kan gezamenlijk worden vormgegeven aan de steunprogramma's en kan de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ervan worden gedeeld.

    3.6

    Er is aandacht voor de noodzaak om, samen met de begunstigde landen, gemeenschappelijke toezichts-, beheers- en uitvoeringssystemen op te zetten, zodat de maatregelen die worden genomen, zo veel mogelijk effect sorteren. Hierover moet veel meer gerichte informatie worden gegeven.

    3.7

    Er wordt een analyse gemaakt van de methoden die donorlanden toepassen om bilaterale of multilaterale steun te verlenen, waarbij wordt toegezegd dat de methoden voor de verlening van de steun zullen worden aangepast om tegemoet te komen aan de moeilijkheden die de kleine administraties van de landen en eilanden in het Stille Oceaangebied ondervinden. Er is aandacht voor de moeilijkheden die begunstigde landen ondervinden in hun pogingen om die steun onderdeel te maken van nationale ontwikkelingsprogramma's die gerichte maatregelen voor de capaciteitsopbouw van de nationale instellingen impliceren.

    3.8

    Er wordt zorg uitgesproken over de schending van de grondrechten in Fiji. De Commissie is van plan om die situatie op de voet te volgen, maar verwijst niet naar verdere specifieke voorwaarden die aan de steunverlening zouden kunnen worden gesteld.

    4.   Knelpunten

    4.1

    In onderhavige Mededeling wordt in wezen niet duidelijk aangegeven hoe de EU van plan is om haar optreden te bepalen en kracht bij te zetten bovenop de doelstellingen voor de korte termijn. Alhoewel die doelstellingen op zich van belang zijn, wordt daarmee slechts voor een deel bereikt wat wordt nagestreefd, nl. dat de regio zich ook in de toekomst duurzaam blijft ontwikkelen. Het Stille Oceaangebied heeft een geheel eigen karakter en strekt zich uit over een (in geografisch opzicht) groot grondgebied van (naar aantal inwoners) kleine en soms zelfs erg kleine landjes. Al die landjes voeren ander beleid, achten andere maatregelen noodzakelijk om op de lange termijn voor duurzame ontwikkeling te zorgen en kijken verschillend aan tegen de regels die nationaal moeten worden toegepast of van toepassing zijn op de territoriale en internationale wateren die al die landjes van elkaar afbakenen.

    4.2

    Volgens het EESC moet de benadering geïntegreerd zijn en gericht worden op de lange termijn, met gedeelde verantwoordelijkheden voor alle in de regio werkzame actoren (internationale organisaties, andere landen en lokale actoren). De Commissie moet in het partnerschap dat zal worden voorgesteld, rekening houden met de onderhandelingen over de herziening van de nieuwe begroting van de EU, de nieuwe prioriteiten die zullen worden gesteld voor de Millenniumdoelen voor de periode na 2015 en het proces dat zal worden opgestart voor de nieuwe onderhandelingen over de Overeenkomst van Cotonou.

    4.3

    In de opsomming van doelstellingen zou meer aandacht moeten worden geschonken aan de geïntegreerde ontwikkeling van het Stille Oceaangebied, aan het beleid op dit gebied en de sectoren waarin maatregelen moeten worden genomen. Zo worden landbouw en voedselzekerheid alleen vermeld in de context van de gevolgen van de klimaatverandering in de regio. De landbouw is de basis onder de leefbaarheid van het platteland. Ook al gaat het om een landbouw die voornamelijk op zelfvoorziening is gericht – alleen de producties van rietsuiker en palmolie zijn enigszins van belang voor de uitvoer - toch speelt er op dit gebied een probleem i.v.m. het beheer van de natuurlijke rijkdommen en het duurzame gebruik van (akker)land. Het EESC wijst erop dat enkele van de betrokken landen hun preferentiële positie zijn kwijtgeraakt door de Europese hervorming van het suikerbeleid in 2006 en dat daardoor werkgelegenheid verloren is gegaan.

    4.4

    In feite wordt in de Mededeling voornamelijk stilgestaan bij de risico's van de klimaatverandering waardoor het voortbestaan van bepaalde landen en van het ecosysteem in gevaar wordt gebracht (verhoging van het waterpeil, de verdwijning van bossen, de verzilting van bodemwater, de opwarming van het zeewater enz.). Daarom stelt de Commissie voor om het merendeel van de middelen daaraan te besteden. Alleen zouden er ook meer middelen moeten worden bestemd voor geïntegreerde en samenhangende programma's voor duurzame ontwikkeling en groei, waarin is vastgelegd welke verplichtingen daaraan verbonden zijn voor de begunstigde landen. Daar zouden ook particuliere ondernemingen bij moeten worden betrokken, waarbij met name wordt gedacht aan het midden- en kleinbedrijf.

    4.5

    Het EESC is voorstander van een geïntegreerde strategische aanpak van de steunverlening en met onderhavige Mededeling wordt al een eerste stap in die richting gezet. De werkzaamheden van de diverse directoraten van de Commissie (DEVCO, DG Maritieme Zaken en Visserij, DG Handel, DG Sanco, DG Onderzoek en de EDEO) zouden nog meer moeten worden gecoördineerd (er is al vooruitgang geboekt op dit gebied) (4). Door die coördinatie kan meer samenhang worden gebracht in het beleid van de EU.

    4.6

    Er zou vooral meer moeten worden gedaan voor de visserij, omdat die sector niet alleen voor alle landen van het Stille Oceaangebied, maar ook voor de EU van levensbelang is (grote hoeveelheden vis – vooral tonijn - worden vanuit die landen ingevoerd in de EU). De duurzaamheid van de visserijproductie en het ecosysteem moet nu worden gegarandeerd om te voorkomen dat de visserij later, door overbevissing, in gevaar wordt gebracht. Het EESC is goed te spreken over de acties van de EU om - krachtens de Verordening van de EU om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen - illegale vangsten te bestrijden. Op grond van deze Verordening heeft de Commissie twee landen uit de regio (Vanuatu en Fiji) gewezen op de mogelijkheid dat zij worden aangemerkt als derde landen die niet meewerken in de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij.

    4.6.1

    Daarom zou de EU de preferentiële regelingen van de overeenkomst met de ACS-landen moeten handhaven (zoals de afgelopen tijd met een aantal landen van deze regio is gebeurd (5)), ook al moet zij rekening houden met het risico op scheeftrekking van de concurrentie met de andere actoren die actief zijn in de sector.

    4.6.2

    Het EESC heeft oog voor de objectieve moeilijkheden in de sector en is ingenomen met de Fpa-overeenkomsten die resp. met Kiribati, de Salomonseilanden en de Federale Staten van Micronesia zijn gesloten, maar hoopt dat met alle betrokken landen een alomvattende overeenkomst over de regels voor de territoriale en internationale wateren in de regio zal kunnen worden gesloten.

    4.7

    In de Mededeling wordt terecht gewag gemaakt van de coördinatie van de steunregelingen voor de handel. Alleen wijst de Commissie in dat verband nergens op de activiteiten van de Wereldhandelsorganisatie in de regio, ook al zijn zes eilandstaten in het Stille Oceaangebied lid van die organisatie en worden deze geholpen met specifieke programma's en faciliteiten.

    4.8

    De volgende eilandstaten zijn lid van de Wereldhandelsorganisatie: Fiji, Papoea Nieuw Guinea, Salomonseilanden, Tonga, Samoa en Vanuatu. De Wereldhandelsorganisatie tracht aan de hand van de diverse toetredingsovereenkomsten een stabiel en regionaal geïntegreerd handelsstelsel op te zetten om de winst te vergroten en efficiënter gebruik te maken van hulpmiddelen en schaalvoordelen.

    4.8.1

    De Wereldhandelsorganisatie heeft in 2004 in Genève een bureau geopend voor de vertegenwoordiging van de Stille Oceaaneilanden (Pacific Islands Forum Representative Office). Doel ervan is te bevorderen dat de bureaucratische systemen verder worden geïntegreerd en dat aan capaciteitsopbouw wordt gedaan voor thema's als „handel” en „multilaterale agenda”, hetgeen voor de economie van deze kleine landen van doorslaggevend belang is.

    4.8.2

    Het zou goed zijn als de EU met dit bureau en de Wereldhandelsorganisatie nauwe en structurele banden aangaat, ook met de vernieuwde Overeenkomst van Cotonou als uitgangspunt. Een gecoördineerde aanpak is essentieel, zeker omdat de overheidsadministraties van veel van deze landen beperkt van omvang zijn. Dan wordt het mogelijk om de initiatieven ten gunste van de economie van die landen - met behulp van programma's voor technische bijstand die al van kracht zijn, maar zonder coördinatie op multilateraal niveau - te coördineren. Daar komt bovenop dat de economie nauwelijks groeit en noch stabiel, noch duurzaam is en dat de verschillen van eiland tot eiland heel erg groot zijn: Papoea Nieuw Guinea en de Salomonseilanden hebben (dankzij de prijzen voor hun grondstoffen) meer groei gekend, terwijl Fiji en Samoa, die toch al een zwakkere economie hebben, met natuurrampen te kampen hebben gehad (6).

    4.8.3

    Ook moet speciale aandacht worden geschonken aan de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf en de opzet van diensten voor regionale steunverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen. Die diensten zouden moeten worden aangevraagd en opgezet op multilaterale basis, met gebruikmaking van de beschikbare middelen en lopende programma's van de Wereldhandelsorganisatie, het IMF en de Wereldbank, ook voor plattelandsontwikkeling.

    4.9

    De Commissie wijst in deze Mededeling terecht op de sociale risico's van weinig ontwikkeling van de Stille Oceaaneilanden, de omvang van de emigratie van geschoolde werknemers die op de eilanden zelf geen werk vinden en de sociale consequenties van de klimaatveranderingen. Volgens de gegevens van de Wereldbank worden de Salomonseilanden, Vanuatu, Samoa, Kiribati, Oost-Timor en Tuvalu tot de groep van minst ontwikkelde landen gerekend, met armoede in alle lagen van de bevolking. Zelfs op het grootste eiland van het Stille Oceaangebied, Papoea Nieuw Guinea, is meer dan 40 % van de bevolking arm. Deze gegevens zijn bepalend voor de verwezenlijking van de Millenniumontwikkelingsdoelen en vergen wereldwijd gecoördineerde maatregelen. Wel verzuimt de Commissie stil te staan bij de acties van de diverse VN-agentschappen ten gunste van de economische en sociale ontwikkeling.

    4.9.1

    De uitvoering van de programma's van die VN-agentschappen zou door de Commissie moeten worden gestimuleerd, omdat zij beslist noodzakelijk zijn als middel om bewustmaking en capaciteitsopbouw te bevorderen, waardoor de steun die door de diverse geldschieters, waaronder de EU, wordt geboden, kan worden „geabsorbeerd” en geconsolideerd. Daar komt nog bij dat deze programma's ertoe bijdragen dat nationale instellingen en burgerorganisaties en de sociale partners meer verantwoordelijkheid op zich nemen, en de oprichting bevorderen van op participatiedemocratie berustende organisaties.

    5.   Rechten, democratie, vakbondsvrijheid en de situatie op Figi

    5.1

    De eilanden in de Stille Oceaan worden door de internationale financiële instellingen beschouwd als de meest achtergebleven gebieden ter wereld: ze zijn geïsoleerd en onderbevolkt met een sterke emigratietendens, de eilandbewoners hebben weinig onderwijs en opleiding genoten en er is een enorm tekort aan specifieke handelsvaardigheden en vaardigheden in de internationale economische bedrijvigheid.

    5.1.1

    Vooral jongeren zijn er niet best aan toe op de Stille Oceaaneilanden. Dit heeft te maken met meerdere factoren: geografisch isolement, de grenzen aan economische ontwikkeling (economische bedrijvigheid van geringe omvang en weinig onderlinge integratie tussen de eilanden, een beperkt afzetgebied op ieder eiland) en een demografische ontwikkeling waardoor er snel meer jonge werknemers bijkomen (7). Australië heeft een programma gelanceerd voor de ondersteuning van seizoenarbeid uit de meest achtergebleven landen van het Stille Oceaangebied. Iets soortgelijks zou moeten worden gedaan in de richting van andere landen uit het gebied.

    5.1.2

    De levensomstandigheden van vrouwen zijn rampzalig en zorgwekkend: het fenomeen van uitbuiting en verval breidt zich uit en er zit maar bitter weinig schot in de zoektocht naar doeltreffende oplossingen. Vrouwen worden nog steeds zwaar gediscrimineerd. Dit komt tot uiting in een verwaarloosbare aanwezigheid van vrouwen op de arbeidsmarkt en in de politiek, maar ook in de wijd verspreide schending van hun basisrechten: in alle betrokken landen is geweld tegen vrouwen schering en inslag. Dit is niet alleen een cultureel probleem, maar houdt ook verband met kansen die moeten worden geboden: kansen op werk, integratie en participatie. Er zou uitdrukkelijk moeten worden verwezen naar het actieprogramma van de EU voor gendergelijkheid en vrouwenemancipatie (2010-2015). In dit actieprogramma wordt o.m. aangedrongen op precieze indicatoren voor de deelname van vrouwen aan de nationale instellingen.

    5.2

    Naleving van de mensenrechten en democratie zijn een conditio sine qua non voor het steun- en samenwerkingsbeleid van de EU. Daartoe behoren de vakbondsrechten, zoals die wereldwijd zijn vastgelegd in de acht basisverdragen van de IAO.

    5.3

    Ook in de Overeenkomst van Cotonou wordt respect voor de mensenrechten en democratische instellingen de voedingsbodem genoemd voor een stabiele en bloeiende economie. Helaas wordt in onderhavige Mededeling, die toch over een strategie voor de regio gaat, onvoldoende aandacht besteed aan de kwestie van de ernstige schendingen van de mensenrechten, vooral in Fiji dat bekend staat als het, qua omvang en bevolkingsaantal, op één na grootste eiland van het Stille Oceaangebied.

    5.4

    De situatie in Fiji is onaanvaardbaar: sinds de staatgreep in 2006 wordt het bewind gevoerd door een militaire junta die in 2011 een agressieve campagne is begonnen om de vakbeweging te ontmantelen en de werknemers van Fiji van hun grondrechten te beroven, in overtreding van de door de regering geratificeerde IAO-Verdragen nr. 87 en 98. De afschaffing van de vrijheid van meningsuiting en van het recht op vereniging en vergadering, de martelingen en mishandelingen, de geweldpleging tegen vrouwen en kinderen en de afschaffing van de meest fundamentele rechten van werknemers kunnen niet langer worden getolereerd en maken van Fiji een emblematisch geval voor de EU. Ook al wordt inmiddels artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou toegepast, toch vindt het EESC dat nog krachtdadiger moet worden opgetreden, vooral met het oog op de verkiezingen in 2014 en het proces dat voor de vastlegging van de nieuwe grondwet is opgestart.

    5.5

    De situatie in Fiji is in november 2012 opnieuw besproken in de Raad van Bestuur van de IAO. Bij die gelegenheid is een specifieke resolutie goedgekeurd, ook vanwege het recente besluit van de regering van Fiji om de toegang te weigeren aan een IAO-delegatie die in opdracht van de Raad van Bestuur een dienstreis naar Fiji wil maken (8). De EU ontkomt er niet aan om deze kwestie consequent aan te kaarten bij alle landen die hebben ingestemd met de resolutie waarmee de IAO de situatie in Fiji heeft veroordeeld.

    5.6

    Het maatschappelijk middelveld heeft nauwelijks of geen armslag om iets te ondernemen. De meest fundamentele rechten van maatschappelijke organisaties worden duidelijk met de voeten getreden, in weerwil van welk democratisch beginsel ook. Het EESC kan zich er niet bij neerleggen dat deze schendingen maar doorgaan. Het moet dit standpunt kenbaar maken bij de andere instellingen van de EU en daarnaar handelen (9).

    5.7

    Er moet ofwel rechtstreeks, ofwel in de bilaterale betrekkingen met Fiji, vastberadener worden opgetreden. Dit kan door voorwaarden aan de verlening van EU-steun te stellen en aan te geven dat over het standpunt van de EU over rechten niet te onderhandelen valt, dat álle lidstaten achter dit standpunt staan en dat dit standpunt in overeenstemming is met de beginselen waarop de EU is gegrondvest.

    6.   Rol van de sociale partners en van het maatschappelijk middenveld

    6.1

    De betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld vormt de basis voor partnerschappen, in welke vorm dan ook, om de doelstellingen van de sociaaleconomische samenhang te verwezenlijken. De rol van maatschappelijke organisaties is vooral erg belangrijk als het gaat om rechten en democratie, waarvan de uitoefening een voorwaarde is waaraan moet zijn voldaan om de voordelen van het steun- en samenwerkingsbeleid van de EU te kunnen genieten.

    6.2

    De participatie van het maatschappelijk middenveld is ook in het stille Oceaangebied een prioritaire doelstelling, ook al is die prioriteit aan minstens twee beperkende objectieve omstandigheden onderhevig: de geografische ligging en de kwetsbaarheid van de eilanden, met een verspreid wonende bevolking, waardoor de uitoefening van dit recht de facto erg moeilijk is, en de mate waarin democratie wordt uitgeoefend en maatschappelijke organisaties daadwerkelijk kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van instituties.

    6.3

    Desalniettemin dringt het EESC erop aan dat al het mogelijke wordt gedaan om vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen bij de uitstippeling, verwezenlijking en monitoring van EU-projecten te betrekken, vooral als het gaat om projecten voor de bescherming van het milieu, de bevordering van de sociale en de burgerdialoog en de ontwikkeling en bescherming van rechten en democratie.

    6.4

    Er moet op korte termijn een partnerschap tussen de EU en het Stille Oceaangebied worden opgezet waarin ook het maatschappelijk middenveld is vertegenwoordigd. Dan kunnen de problemen van het Stille Oceaangebied doeltreffender worden aangepakt (10), waarbij die participatie ook bij uitstek wordt vormgegeven door de oprichting van een speciaal comité voor toezicht op de programma's.

    7.   Opmerkingen over de in de Mededeling aanbevolen acties

    7.1

    Het EESC is het maar voor een deel eens met de door de EU aanbevolen acties waarin prioriteit wordt gegeven aan de problematiek van de risico's van de klimaatverandering in het Stille Oceaangebied, omdat er geen sprake is van een geïntegreerde benadering van duurzame ontwikkeling in de regio.

    7.2

    Er moet worden gestreefd naar een betere coördinatie van de inspanningen van de EDEO en de diverse directoraten-generaal van de Commissie om samenhangende en strategische programma's vast te stellen waarmee de beschikbare middelen worden doorgesluisd naar milieubescherming en visserij, maar ook naar geïntegreerde programma's voor duurzame ontwikkeling en plattelandsontwikkeling.

    7.3

    Het EESC is het ermee eens dat de dialoog met de lokale instellingen moet worden opgevoerd, maar dan moet het maatschappelijk middenveld daar wel stelselmatiger bij worden betrokken, zodat een vast forum ontstaat voor de beoordeling van steun en een analyse van de impact ervan.

    7.4

    Er zou een blijvend karakter moeten worden gegeven aan de ontmoetingen tussen geldschieters en begunstigde landen. Dan kan worden gezorgd voor de door de Commissie bepleite coördinatie van de programma's. Even cruciaal is de bestemming van de steun en de beoordeling van de doeltreffendheid ervan. Van belang in dit verband is niet alleen preventie (door voorlichtings- en vormingsactiviteiten), maar ook toezicht (door een gemengd comité dat op de sociale partners en burgerorganisaties steunt).

    7.5

    Zoals reeds aangegeven, moet de nadruk dus nog meer worden gelegd op oordeelvorming over de naleving van fundamentele mensenrechten, de onaanvaardbare levensomstandigheden van vrouwen in de regio, de beperkte kansen op banen voor jongeren en de rol van het maatschappelijk middenveld in alle landen van de regio, maar vooral ook over de specifieke situatie in Fiji.

    Brussel, 17 januari 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Cookeilanden (zonder stemrecht in de VN), Federale Staten van Micronesia, Fiji, Kiribati, Marschalleilanden, Nauru, Niue (zonder stemrecht in de VN), Palau, Papoea-Nieuw-Guinea, Samoa, Salomoneilanden, Oost-Timor, Tonga, Tuvalu en Vanuatu

    (2)  Frans-Polynesië, Nieuw-Caledonië, Pitcairneilanden en Wallis en Futuna

    (3)  Mededeling van de Commissie – Het effect van het EU-ontwikkelingsbeleid vergroten: een agenda voor verandering (COM(2011) 637 final van 13 oktober 2011)

    (4)  Voor de periode 2008/2013 is in totaal zo'n 785 miljoen euro vastgelegd voor ontwikkelingssteun en hulp bij de bestrijding van de klimaatverandering ten behoeve van de landen van het Stille Oceaangebied en de overzeese landen en gebiedsdelen. Daarvan komt 730 miljoen euro uit het 10e EOF en 56 miljoen euro uit de begroting van de EU. Zonder de nationale programma's mee te rekenen, gaat het hier om financieringen van de regionale samenwerking EU-Stille Oceaangebied ten belope van 95 miljoen euro die oorspronkelijk waren bedoeld als aanvulling op de financieringen uit het thematische programma van het instrument voor ontwikkelingssamenwerking. Het regionale programma EU/Stille Oceaan heeft tot doel om het regionale vermogen tot economische en handelsintegratie te vergroten (45 miljoen euro), maatschappelijke organisaties te steunen, de capaciteiten voor het beheer van de overheidsfinanciën te vergroten (10 miljoen euro) en het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen te bevorderen (40 miljoen euro). De Commissie heeft bovendien voor de nabije toekomst een „faciliteit voor investeringen in het Stille Oceaangebied” aangekondigd. Die faciliteit is bedoeld om investeringen in belangrijke infrastructuur te bevorderen, waardoor de internationale concurrentiepositie van de regio wordt verbeterd, de economie weer gaat groeien, de armoede wordt teruggedrongen en groene beleidsinstrumenten en de noodzakelijke aanpassingen aan de klimaatverandering worden gefinancierd.

    (5)  Zie NAT/459: „De situatie van en uitdagingen voor de tropische tonijnvisserijvloot van de Europese Unie”, rapporteur: Gabriel Sarro Iparraguirre (PB C 48 van 15.2.2011, blz. 21–26).

    (6)  IMF: Regionaal overzicht van de economie in Azië en het Stille Oceaangebied, Navigating an Uncertain Global Environment while building inclusive Growth („Laveren in een onzekere globale context en inclusieve groei bevorderen”), oktober 2011

    (7)  Op Samoa is er werk voor 500 jongeren (van de 4 000 jonge werkzoekers) en op Vanuatu voor 700 jongeren (van de 3 500 jonge werkzoekers). De jeugdwerkloosheid op Fiji is ongeveer 46 % (zie ook UNICEF: investeren in jongerenbeleid, UN Asia-Pacific Interagency Group on Youth, 2011).

    (8)  Persbericht op het congres van vakbonden over Fiji van 19 september 2012 en alle daarop volgende documenten die de IAO in voorbereiding heeft.

    (9)  Zie brief van de Raad

    (10)  Zie advies over „De rol van het maatschappelijk middenveld in de meerpartijenovereenkomst tussen de EU, Colombia en Peru”, PB C 299 van 4 oktober 2012, blz. 39-44)


    Top