EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0326
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the right of access to a lawyer in criminal proceedings and on the right to communicate upon arrest
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding
/* COM/2011/0326 definitief - 2011/0154 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij aanhouding /* COM/2011/0326 definitief - 2011/0154 (COD) */
TOELICHTING 1. Inleiding 1. Het doel van dit voorstel
voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad is voor de gehele
Europese Unie gemeenschappelijke minimumvoorschriften vast te stellen betreffende
het recht van verdachten en beklaagden op toegang tot een advocaat in
strafprocedures en betreffende het recht om bij aanhouding te communiceren met een
derde, zoals een familielid, de werkgever of een consulaire autoriteit. Dit
voorstel is de volgende stap in een reeks maatregelen die zijn vastgelegd in de
resolutie van de Raad van 30 november 2009 over een routekaart ter versterking
van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, die
is gevoegd bij het programma van Stockholm, dat door de Europese Raad van 10 en
11 december 2010 is aangenomen. In de routekaart wordt de Commissie verzocht
stapsgewijs met voorstellen te komen. Dit voorstel moet bijgevolg worden
beschouwd als een onderdeel van een uitgebreid wetgevingspakket dat de komende
jaren zal worden gepresenteerd en dat voor de procedurele rechten in
strafprocedures in de gehele Europese Unie minimumvoorschriften zal
vaststellen. Gezien het specifieke karakter en de complexiteit van het
onderwerp, rechtvaardigt het punt van rechtsbijstand, dat in de routekaart was
samengevoegd met dat van toegang tot een advocaat, een afzonderlijk voorstel. 2. De eerste stap is Richtlijn
2010/64/EU van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling
in strafprocedures[1]. 3. De tweede stap zal een richtlijn
zijn, waarover op dit moment wordt onderhandeld op basis van een voorstel van
de Commissie[2],
betreffende het recht op informatie in strafprocedures, die minimumvoorschriften
zal vaststellen inzake het recht op informatie over iemands rechten, en over de
tenlasteleggingen, alsmede inzake het recht op toegang tot het procesdossier. 4. Ook dit voorstel heeft
– net als de twee bovenvermelde maatregelen – tot doel de rechten van
beklaagden en verdachten te verbeteren. Gemeenschappelijke minimumvoorschriften
inzake deze rechten moeten het wederzijdse vertrouwen tussen rechterlijke
autoriteiten vergroten en zo de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning bevorderen. Een zekere mate van overeenstemming tussen de wetgeving
van de lidstaten is cruciaal om de justitiële samenwerking in de EU te
verbeteren. 5. Het voorstel is gebaseerd op
artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie (VWEU). Dit artikel bepaalt het volgende: "Voor zover
nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en
rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in
strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, kunnen het Europees Parlement
en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen
minimumvoorschriften vaststellen. In die minimumvoorschriften wordt rekening
gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en rechtsstelsels van de
lidstaten. Deze minimumvoorschriften
hebben betrekking op: a) de wederzijdse
toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten; b) de rechten van
personen in de strafvordering; c) de rechten van
slachtoffers van misdrijven; d)[…]." 6. In artikel 47 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) is het recht
op een onpartijdig gerecht vastgesteld. Artikel 48 garandeert de eerbiediging
van de rechten van de verdediging en heeft dezelfde betekenis en reikwijdte als
de rechten die worden gegarandeerd door artikel 6, lid 3, van het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM)[3].
Artikel 6, lid 3, onder b), EVRM bepaalt dat eenieder tegen wie een vervolging
is ingesteld het recht heeft "te beschikken over de tijd en faciliteiten
die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging", terwijl
artikel 6, lid 3, onder c), het recht verankert "zich zelf te verdedigen
of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze".
Artikel 14, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
politieke rechten (IVBPR)[4]
bevat sterk gelijkende bepalingen. Zowel het recht op toegang tot een advocaat
als het recht op communicatie bij aanhouding verschaft formele waarborgen tegen
slechte behandeling en beschermt zo tegen een mogelijke schending van artikel 3
EVRM (verbod van slechte behandeling). Het recht op communicatie bij aanhouding
bevordert het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en
gezinsleven (artikel 8 EVRM). Het Verdrag van Wenen inzake consulaire
betrekkingen van 1963[5]
bepaalt dat een vreemdeling die is aangehouden of gedetineerd het recht heeft
om te verzoeken dat zijn consulaat in kennis wordt gesteld van zijn detentie en
om bezoek te ontvangen van consulaire ambtenaren. 7. De Commissie heeft een
effectbeoordeling uitgevoerd die als basis moet dienen voor het voorstel. Het
verslag van de effectbeoordeling is beschikbaar op:
http://ec.europa.eu/governance.... 2. Achtergrond 8. In artikel 6,
lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald dat
de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het EVRM en zoals zij uit de
gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als
algemene beginselen deel uitmaken van het EU-recht. Artikel 6, lid 1,
VEU bepaalt dat de Europese Unie de rechten, vrijheden en beginselen erkent die
zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van
7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te
Straatsburg[6],
dat dezelfde juridische waarde als het VWEU en het VEU heeft. Het Handvest is
gericht tot de EU-instellingen en de lidstaten wanneer zij EU-wetgeving ten
uitvoer leggen, zoals op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken
binnen de Europese Unie. 9. In 2004 diende de Commissie
een alomvattend wetgevingsvoorstel[7]
in betreffende de belangrijkste rechten van verweerders in strafzaken. Dit
voorstel werd door de Raad niet aangenomen. 10. Op 30 november 2009
nam de Raad Justitie een routekaart ter versterking van de procedurele rechten
van verdachten en beklaagden in strafprocedures[8] aan, waarin werd opgeroepen om een
stapsgewijze aanpak te volgen om maatregelen vast te stellen in verband met de
meest elementaire procedurele rechten, en waarin de Commissie werd verzocht met
voorstellen te komen. De Raad erkende dat er tot dusver op Europees niveau niet
genoeg was gedaan om de grondrechten van personen in de strafprocedure te
waarborgen. Pas wanneer alle maatregelen in wetgeving zijn omgezet, zal de
meerwaarde van EU-wetgeving volledig duidelijk worden. De derde en vierde maatregel
in de routekaart betreffen het recht op toegang tot een advocaat en het recht
om te communiceren met een derde, zoals een familielid, de werkgever of een consulaire
autoriteit. 11. In het programma van
Stockholm, dat door de Europese Raad van 10 en 11 december 2009
is aangenomen[9],
wordt opnieuw beklemtoond dat de bescherming van de rechten van personen in
strafprocedures een fundamentele waarde van de Europese Unie is, die essentieel
is voor het wederzijdse vertrouwen tussen de lidstaten en het vertrouwen van de
burgers in de Europese Unie. Het beschermen van de grondrechten van personen
zal ook belemmeringen voor het vrije verkeer wegnemen. In het programma van
Stockholm wordt de routekaart een integrerend deel van het meerjarig programma genoemd
en wordt de Commissie verzocht om voorstellen in te dienen teneinde hem spoedig
uit te voeren. 3. Het recht op toegang tot een advocaat
volgens het Handvest en het EVRM 12. Artikel 6 van het
Handvest — Het recht op vrijheid en veiligheid – bepaalt het volgende: "Eenieder heeft recht op vrijheid en
veiligheid van zijn persoon." Artikel 47 van het Handvest — Recht op een
doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht — bepaalt het
volgende: "(…) Eenieder heeft recht op een eerlijke
en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een
onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder
heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen
(…)." Artikel 48 van het
Handvest — Vermoeden van onschuld en rechten van de verdediging – bepaalt het
volgende: "2. Aan eenieder tegen
wie een vervolging is ingesteld, wordt de eerbiediging van de rechten van de
verdediging gegarandeerd." Binnen zijn toepassingsgebied garandeert en
weerspiegelt het Handvest de overeenkomstige rechten die in het EVRM zijn neergelegd. Artikel 6 EVRM — Recht op een eerlijk
proces – bepaalt het volgende: "3) Eenieder tegen
wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten: b) te beschikken over de
tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging; c) zich zelf te
verdedigen of daarbij de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen
keuze[…]" 13. In een aantal recente
uitspraken van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) wordt de
reikwijdte van deze bepalingen verduidelijkt. Het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld
dat artikel 6 van toepassing is op de fase van de strafvervolging die
voorafgaat aan het proces[10]
en dat de verdachte in de aanvangsfasen van het verhoor door de politie[11] en zodra
hij, ongeacht enig verhoor, van zijn vrijheid is benomen, bijstand door een
advocaat moet worden aangeboden[12].
Het Hof heeft tevens geoordeeld dat deze waarborgen telkens van toepassing
moeten zijn op getuigen wanneer zij daadwerkelijk worden verdacht van een
strafbaar feit, aangezien de formele kwalificatie van de betrokkene niet van
belang is[13].
In de zaak Panovits[14]
heeft het EHRM geoordeeld dat er sprake was van schending van artikel 6 in een
geval waarin verklaringen die de verdachte had afgelegd bij afwezigheid van
zijn advocaat waren gebruikt om tot een veroordeling te komen, ook al vormden
deze verklaringen niet het enige beschikbare bewijs. Het Hof oordeelde dat het
ontbreken van rechtsbijstand tijdens het verhoor van de verzoeker een beperking
van de rechten van de verdediging vormt aangezien er geen sprake was van dwingende
redenen die het eerlijke verloop van de procedure niet schenden[15]. De
afgelopen jaren neemt het aantal klachten over het recht op toegang tot een
advocaat gestaag toe. Wanneer de rechtspraak van het EHRM niet correct wordt
uitgevoerd, zullen de lidstaten naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijke
schadevergoedingen moeten betalen aan verzoekers die door het Hof in het gelijk
worden gesteld[16]. 14. Overeenkomstig het mandaat dat
is vastgesteld in de routekaart ter versterking van de procedurele rechten van
verdachten en beklaagden in strafprocedures, bevat deze richtlijn voor de gehele
EU minimumvereisten inzake het recht van verdachten en beklaagden op toegang
tot een advocaat. Dit bevordert de toepassing van het Handvest van de
grondrechten, meer bepaald de artikelen 6, 47 en 48, door voort te bouwen op
artikel 6 EVRM zoals uitgelegd door het EHRM. 4. Het recht op communicatie bij aanhouding 15. Een verdachte of beklaagde die
van zijn vrijheid is benomen zou het recht moeten hebben om bij aanhouding te
communiceren met ten minste één door hem genoemde persoon, zoals een familielid
of zijn werkgever. De lidstaten zouden er ook voor moeten zorgen dat de
wettelijke vertegenwoordigers van een kind dat wordt verdacht of beschuldigd
van een strafbaar feit zo spoedig mogelijk wordt meegedeeld dat het kind van
zijn vrijheid is benomen en wat de reden daarvoor is, tenzij dit in strijd is
met het belang van het kind. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zou van dit
recht mogen worden afgeweken. 16. Indien de gedetineerde een
niet-onderdaan is, dienen de consulaire autoriteiten van het land van herkomst
van de betrokkene te worden ingelicht. Buitenlandse verdachten zijn een gemakkelijk
identificeerbare en kwetsbare groep die soms behoefte heeft aan aanvullende
bescherming zoals deze wordt geboden door het Verdrag van Wenen inzake
consulaire betrekkingen van 1963, dat bepaalt dat een vreemdeling die is aangehouden
of gedetineerd het recht heeft te verzoeken dat zijn consulaat in kennis wordt
gesteld van de detentie en dat hij het recht heeft om bezoek van medewerkers
van het consulaat te ontvangen. 5 Specifieke bepalingen Artikel 1 — Doelstelling 17. Het doel van de richtlijn is de
vaststelling van voorschriften betreffende de rechten van verdachten en
beklaagden en personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,
zodat zij toegang hebben tot een advocaat in strafprocedures tegen hen, en
voorschriften betreffende het recht van verdachten en beklaagden die van hun
vrijheid zijn benomen om bij aanhouding te communiceren met een derde. Artikel 2 — Toepassingsgebied 18. Deze richtlijn geldt voor eenieder, vanaf het ogenblik
waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hem er door middel van een
officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat hij wordt verdacht
of beschuldigd van een strafbaar feit tot de beëindiging van de procedure
(eventueel na een beroepsprocedure). 19. Ook procedures in verband met een
Europees aanhoudingsbevel (EAB)[17]
vallen uitdrukkelijk onder de richtlijn. De richtlijn bepaalt dat de
procedurele waarborgen van de artikelen 47 en 48 van het Handvest en de
artikelen 5 en 6 EVRM gelden voor de op een Europees aanhoudingsbevel gebaseerde
uitleveringsprocedures. Artikel 3 — Het recht op toegang tot een
advocaat in strafprocedures 20. Volgens het in dit artikel neergelegde
algemene beginsel dienen verdachten en beklaagden in strafprocedures zo spoedig
mogelijk toegang te krijgen tot een advocaat, en dit tijdig en op een wijze die
hen in staat stelt de rechten van de verdediging uit te oefenen. Toegang tot
een advocaat moet worden verleend uiterlijk op het moment dat de betrokkene van
zijn vrijheid is benomen, zodra dat mogelijk is afhankelijk van de
omstandigheden van elk geval. Ongeacht of er sprake is van vrijheidsbeneming
moet toegang tot een advocaat worden verleend bij het verhoor. Dat is ook het
geval wanneer een proceshandeling of procedure voor het vergaren van
bewijsmateriaal wordt verricht waarbij de verdachte of beklaagde aanwezig mag
of dient te zijn, behalve wanneer het te vergaren bewijsmateriaal zou kunnen
worden veranderd, verwijderd of vernietigd omdat er op de komst van een
advocaat moet worden gewacht. Dit ligt in het verlengde van de rechtspraak van
het EHRM, dat heeft geoordeeld dat een verdachte "reeds in het
beginstadium van het verhoor door de politie" en, ongeacht verhoor, zodra
hij van zijn vrijheid is benomen, bijstand door een advocaat moet worden
geboden. Artikel 4 —
Inhoud van het recht op toegang tot een advocaat 21. Dit artikel beschrijft de
activiteiten die een advocaat van een verdachte of beklaagde moet kunnen uitvoeren
zodat de rechten van de verdediging doeltreffend kunnen worden uitgeoefend, namelijk
het gedurende voldoende tijd en regelmatig spreken van de verdachte of
beklaagde; het bijwonen van verhoren of hoorzittingen; het bijwonen van
onderzoekshandelingen of procedures om bewijsmateriaal te vergaren waarvoor krachtens
het toepasselijke nationale recht de aanwezigheid van de verdachte of beklaagde
is vereist of uitdrukkelijk is toegestaan ‑ behoudens de hierboven
vermelde uitzondering wanneer bewijsmateriaal als gevolg van vertraging
verloren zou kunnen gaan; en het bezoeken van het detentiecentrum teneinde de
omstandigheden van de detentie te controleren. De bepalingen van dit artikel
zijn in overeenstemming met vaste rechtspraak van het EHRM waarin wordt benadrukt
dat de rechten van de verdediging doeltreffend dienen te worden uitgeoefend en waarin
de activiteiten worden beschreven[18]
die een advocaat die een verdachte of beklaagde vertegenwoordigt moet mogen uitvoeren. Artikel 5 — Het recht op communicatie bij aanhouding 22. Dit artikel voorziet in het
recht van personen die in strafprocedures van hun vrijheid zijn benomen om zo
spoedig mogelijk bij aanhouding te communiceren met een door hen genoemde
persoon, meestal een familielid of de werkgever, teneinde hem in te lichten
over de detentie. Wettelijke vertegenwoordigers van kinderen die van hun vrijheid
zijn benomen, moeten zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van de
aanhouding van het kind en over de redenen daarvoor, tenzij dit niet in het
belang van het kind is. Wanneer het ondanks alle mogelijke inspanningen niet
mogelijk is om te communiceren met de door de gedetineerde aangewezen persoon
of om deze persoon op de hoogte te brengen (bijvoorbeeld omdat de aangewezen
persoon de telefoon niet beantwoordt), dient de gedetineerde te worden
ingelicht dat de kennisgeving niet heeft plaatsgevonden. De gevolgen hiervan zijn
een zaak van nationaal recht. Van dit recht kan alleen worden afgeweken in de in
artikel 8 vermelde uitzonderlijke omstandigheden. Met dit artikel wordt gevolg
gegeven aan de oproep van de Europese Commissie om het rechtssysteem in Europa
kindvriendelijker te maken[19],
de herhaalde constatering door het Europees Comité inzake de voorkoming van
foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing dat het
recht op kennisgeving van vrijheidsbeneming een belangrijke waarborg tegen slechte
behandeling is en de bepalingen van de richtsnoeren van het Comité van
ministers van de Raad van Europa over kindvriendelijke justitie[20]. Artikel 6 — Het
recht op communicatie met consulaire of diplomatieke autoriteiten 23. Dit artikel bevestigt het
recht op communicatie met consulaire autoriteiten. De lidstaten moeten ervoor zorgen
dat buitenlandse gedetineerden die dit wensen de mogelijkheid hebben om de consulaire
autoriteiten van het land waarvan zij de nationaliteit bezitten in kennis te
laten stellen van hun detentie. De lidstaten zorgen ervoor dat in hechtenis
genomen buitenlandse verdachten het recht hebben om de consulaire autoriteiten
van hun land van herkomst zo snel mogelijk in kennis te laten stellen van hun
hechtenis, indien zij dat wensen. Van dit recht kan alleen worden afgeweken in
de in artikel 8 vermelde uitzonderlijke omstandigheden. Artikel 7 — Vertrouwelijkheid 24. De rechten van de verdediging
worden beschermd door de verplichting om ervoor te zorgen dat alle mededelingen,
in welke vorm dan ook, tussen een verdachte of beschuldigde en zijn advocaat
volkomen vertrouwelijk zijn, met geen enkele ruimte voor afwijkingen. Volgens
het EHRM kan een advocaat de belangen van zijn cliënt alleen doeltreffend
behartigen wanneer de vertrouwelijkheid van de tussen hen uitgewisselde
informatie wordt beschermd. Het Hof oordeelde dat vertrouwelijke communicatie
met de advocaat door het EVRM wordt beschermd als belangrijke waarborg voor de
rechten van de verdediging[21]. Artikel 8 — Afwijkingen 25. Gezien het grote belang van de
in deze richtlijn neergelegde rechten zouden er voor de lidstaten in beginsel
geen afwijkingen mogelijk mogen zijn. De rechtspraak van het EHRM biedt echter
beperkte ruimte om in het beginstadium van strafprocedures af te wijken van
artikel 3, artikel 4, leden 1 tot en met 3, en de artikelen 5 en 6. Het EHRM
heeft geoordeeld dat het recht van een aangeklaagde van een strafbaar feit op
effectieve verdediging door een advocaat weliswaar niet absoluut is, maar dat elke
afwijking op de uitoefening van dit recht duidelijk moet worden omschreven en
strikt in de tijd beperkt dient te zijn[22] en dat het de beklaagde in het licht van
het geheel van de procedure niet de eerlijke behandeling van zijn zaak mag
ontnemen[23].
Deze bepaling is geïnspireerd op deze rechtspraak: de lidstaten wordt slechts
in uitzonderlijke omstandigheden toegestaan af te wijken van het recht op
toegang tot een advocaat, mits dit noodzakelijk is en er procedurele waarborgen
zijn. Elke afwijking moet gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen die
verband houden met het spoedeisende belang om gevaar voor het leven of de
fysieke integriteit van een of meer personen te voorkomen. Bovendien moet elke afwijking
voldoen aan het evenredigheidsbeginsel, wat inhoudt dat de bevoegde autoriteit
altijd de optie moet kiezen die het recht op toegang tot een advocaat het minst
beperkt, en dat zij de duur van de afwijking zo veel mogelijk moet beperken.
Overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM mag een afwijking niet uitsluitend
worden gebaseerd op de soort of ernst van het strafbare feit en vereist elke
beslissing om af te wijken een beoordeling per geval door de bevoegde
autoriteit. In elk geval mag geen enkele afwijking het eerlijke verloop van de
procedure schenden en mogen de door de betrokkene bij afwezigheid van een
advocaat afgelegde verklaringen nooit als bewijs tegen hem worden gebruikt. Tot
slot vereist deze bepaling dat afwijkingen alleen mogen worden toegestaan
middels een met redenen omklede beslissing van een rechterlijke autoriteit, wat
inhoudt dat de beslissing niet kan worden genomen door de politie of andere wetshandhavingsinstanties
die overeenkomstig het nationale recht en het EVRM niet als rechterlijke
autoriteiten worden beschouwd. Hetzelfde beginsel en dezelfde beperkingen gelden
voor het recht om bij aanhouding te communiceren met een derde. Artikel 9 — Afstand 26. Het EHRM heeft geoordeeld dat
afstand van een recht alleen effect kan hebben overeenkomstig het EVRM als hij vrijwillig
en ondubbelzinnig is gedaan en gepaard gaat met minimale waarborgen die
evenredig zijn met het belang ervan[24].
Met deze rechtspraak wordt rekening gehouden in artikel 9, waarin wordt bepaald
dat de afstand van een recht (waarvan het bestaan en de omstandigheden
waaronder hij is gedaan moeten worden geregistreerd) vrijwillig, ondubbelzinnig
en met volledige kennis van de gevolgen ervan moet zijn gedaan. Informatie over
de gevolgen van deze afstand kan worden verstrekt door middel van juridisch
advies of anderszins. De betrokkene moet ook in staat zijn de gevolgen ervan te
begrijpen. Artikel 10 — Andere personen dan verdachten
en beklaagden 27. Dit artikel biedt bescherming
aan en rechtsmiddelen voor personen zoals getuigen die tijdens een verhoor of
hoorzitting verdachte of beklaagde worden. Dit is gebaseerd op rechtspraak van
het EHRM, dat heeft geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces, waaronder de
toegang tot een advocaat, telkens van toepassing moet zijn op getuigen wanneer
zij daadwerkelijk worden verdacht van een strafbaar feit, aangezien de formele
kwalificatie van de betrokkene niet van belang is[25]. Artikel 11 –
Het recht op een advocaat in procedures in verband met een Europees
aanhoudingsbevel 28. Dit artikel geeft uitvoering
aan het in artikel 82, lid 2, van het Verdrag neergelegde mandaat om
bij richtlijn minimumvoorschriften vast te stellen, voor zover dit nodig is "ter
bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke
beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met
een grensoverschrijdende dimensie". Het verbeteren van het EAB-systeem is
een kernpunt van het derde verslag van de Commissie over de uitvoering van het kaderbesluit
van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel[26]. Dit
artikel bouwt voort op artikel 11 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ[27]
betreffende het Europees aanhoudingsbevel, dat bepaalt dat een persoon die ter
fine van tenuitvoerlegging van een EAB wordt aangehouden, recht heeft op
bijstand van een raadsman, overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende
lidstaat. Deze bepaling zal geen afbreuk doen aan de wederzijdse erkenning; de
advocaat in de uitvaardigende lidstaat stelt in dit stadium de grond van de
zaak niet aan de orde aangezien zijn rol beperkt is tot de betrokkene in staat
te stellen zijn rechten uit hoofde van het kaderbesluit uit te oefenen. Te dien
einde is het de taak van de advocaat in de uitvaardigende lidstaat om de
advocaat in de uitvoerende lidstaat bijstand en informatie te verschaffen. Het wederzijdse
vertrouwen, dat cruciaal is voor de wederzijdse erkenning, wordt bevorderd door
ervoor te zorgen dat het feit van de op een EAB gebaseerde aanhouding van een
persoon wordt meegedeeld aan de uitvaardigende staat en dat de belangen van de
betrokkene kunnen worden behartigd door een advocaat in de uitvaardigende staat
die de advocaat in de uitvoerende lidstaat bijstaat zodat de betrokkene zijn
rechten in de uitvoerende staat op de meest doeltreffende wijze kan uitoefenen,
conform Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad. Dergelijke bijstand kan de
doeltreffende uitoefening van de rechten van de betrokkene krachtens het
kaderbesluit in de uitvoerende lidstaat bevorderen en met name de mogelijkheid
om een beroep te doen op een in de artikelen 3 en 4 vastgestelde grond voor
niet‑tenuitvoerlegging van een EAB. Een advocaat in de uitvaardigende
lidstaat zou bijvoorbeeld kunnen aantonen dat er een eerder vonnis is, zodat
het in artikel 3, lid 2, neergelegde "ne bis in idem"-beginsel moet
worden toegepast. Dat zal de procedures voor de tenuitvoerlegging van een EAB niet
vertragen aangezien dit artikel de in het kaderbesluit vastgestelde uiterste
termijnen onverlet laat. Integendeel, door de inschakeling van een advocaat in
de uitvaardigende lidstaat zal de gezochte persoon sneller instemmen met zijn
overlevering aangezien hij meer informatie zal krijgen over de procedure in de
uitvaardigende lidstaat en over de gevolgen van zijn instemming. Artikel 12 —
Rechtsbijstand 29. Artikel 47, lid 3, van het
Handvest bepaalt het volgende: "Rechtsbijstand wordt verleend aan
diegenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover
die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te
waarborgen." Artikel 6, lid 3, EVRM bepaalt dat eenieder tegen
wie vervolging wegens een strafbaar feit is ingesteld recht heeft op kosteloze
rechtsbijstand "indien hij niet over voldoende middelen beschikt om
[het] te bekostigen […] indien de belangen van een behoorlijke rechtspleging
dit eisen". Hoewel deze richtlijn geen regeling voor rechtsbijstand
bevat, verplicht zij de lidstaten om hun nationale rechtsbijstandsregelingen te
blijven toepassen. Deze nationale rechtsbijstandregelingen moeten in
overeenstemming zijn met het Handvest en het EVRM. De lidstaten mogen bovendien
geen minder gunstige voorwaarden voor rechtsbijstand toepassen in gevallen
waarin toegang tot een advocaat krachtens de richtlijn wordt verleend, in
vergelijking met gevallen waarin er krachtens het nationale recht reeds toegang
tot een advocaat bestond. Artikel 13 — Voorziening in rechte in geval van inbreuken
op het recht op toegang tot een advocaat 30. Dit artikel ligt in het
verlengde van de rechtspraak van het EHRM dat de meest gepaste vorm van
genoegdoening voor een inbreuk op het in het EVRM vastgestelde recht op een
eerlijk proces erin bestaat dat een verdachte of beklaagde, voor zover
mogelijk, in de positie wordt geplaatst waarin hij zich zou hebben bevonden als
zijn rechten niet op een dergelijke wijze waren geschonden[28]. Het
EHRM heeft geoordeeld dat zelfs indien dwingende redenen in uitzonderlijke
gevallen het weigeren van toegang tot een advocaat kunnen rechtvaardigen, een
dergelijke beperking — ongeacht de rechtvaardiging ervan — niet onnodig afbreuk
mag doen aan de rechten van de beklaagde uit hoofde van artikel 6 EVRM en dat deze
rechten in beginsel onherstelbaar zijn geschonden als incriminerende
verklaringen die tijdens een politieverhoor bij afwezigheid van een advocaat
zijn gedaan, worden gebruikt voor een veroordeling[29]. Bijgevolg
is het krachtens dit artikel in beginsel verboden bewijsmateriaal te gebruiken
wanneer de toegang tot een advocaat werd geweigerd, behalve in de
uitzonderlijke gevallen waarin het gebruik van dat bewijsmateriaal geen afbreuk
zal doen aan de rechten van de verdediging. Artikel 14 —
Non-regressieclausule 31. Dit artikel moet ervoor zorgen
dat de vaststelling van gemeenschappelijke minimumvoorschriften overeenkomstig
deze richtlijn niet leidt tot minder strenge voorschriften in bepaalde
lidstaten en dat de voorschriften die in het Handvest en in het EVRM zijn
vastgesteld, gehandhaafd blijven. Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumvoorschriften
in de zin van artikel 82 WVEU, blijft het de lidstaten geheel vrijstaan om
voorschriften vast te stellen die strenger zijn dan die in deze richtlijn. Artikel 15 —
Omzetting 32. Dit artikel bepaalt dat de
lidstaten de richtlijn uiterlijk op xx/xx/20xx ten uitvoer moeten leggen en
uiterlijk op diezelfde datum aan de Commissie de tekst moeten toezenden van de
bepalingen waarmee de richtlijn in hun nationale recht wordt omgezet. Artikel 16 —
Inwerkingtreding 33. Dit artikel bepaalt dat de
richtlijn in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar
bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. 6. Subsidiariteitsbeginsel 34. De doelstelling van het
voorstel kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden bereikt, aangezien er
in de Europese Unie nog grote verschillen bestaan inzake de methode en de
termijnen met betrekking tot het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures.
Aangezien het voorstel het wederzijdse vertrouwen moet bevorderen, kan alleen
een EU-optreden zorgen voor de vaststelling van samenhangende
gemeenschappelijke minimumnormen die in de gehele Europese Unie van kracht zijn.
Teneinde het wederzijdse vertrouwen op te bouwen, zal het voorstel de
procedureregels van de lidstaten betreffende de termijnen en de methode met
betrekking tot het recht van verdachten en beklaagden en personen tegen wie een
EAB is uitgevaardigd op toegang tot een advocaat, nader tot elkaar brengen. Het
voorstel is bijgevolg in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel. 7. Evenredigheidsbeginsel 35. Het voorstel is in
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het is beperkt tot het minimum
dat vereist is om de vastgestelde doelstelling op Europees niveau te bereiken
en gaat niet verder dan wat daartoe nodig is. 2011/0154 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende het recht op toegang tot een
advocaat in strafprocedures en betreffende het recht op communicatie bij
aanhouding
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[30], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[31], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1) In artikel 47 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna "het
Handvest" genoemd), artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van
de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna "het
EVRM" genoemd) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten (hierna "het IVBPR" genoemd) is
het recht op een eerlijk proces verankerd. Artikel 48 van het Handvest
garandeert de eerbiediging van de rechten van de verdediging. (2) Het beginsel van wederzijdse
erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen is de hoeksteen van de justitiële
samenwerking in strafzaken in de Unie. (3) Wederzijdse erkenning kan
alleen doeltreffend functioneren als er wederzijds vertrouwen is, wat
gedetailleerde voorschriften inzake de bescherming van de procedurele rechten
en waarborgen die voortvloeien uit het Handvest, het EVRM en het IVBPR vereist.
Gemeenschappelijke minimumvoorschriften moeten het vertrouwen in de
strafrechtstelsels van alle lidstaten vergroten, hetgeen weer moet leiden tot
efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen,
en tot bevordering van een cultuur van grondrechten in de Unie. Zij moeten ook belemmeringen
voor het vrije verkeer van burgers wegnemen. Dergelijke minimumvoorschriften moeten
van toepassing zijn op het recht op toegang tot een advocaat en het recht op
communicatie bij aanhouding. (4) Hoewel de lidstaten partij
zijn bij het EVRM en het IVBPR, heeft de ervaring geleerd dat dit gegeven op
zichzelf niet altijd zorgt voor voldoende vertrouwen in de strafrechtstelsels
van andere lidstaten. (5) Op 30 november 2009
nam de Raad een routekaart ter versterking van de procedurele rechten van
verdachten en beklaagden in strafprocedures aan (hierna "de routekaart"
genoemd)[32].
In het programma van Stockholm, dat werd aangenomen op 10 december 2009[33],
verklaarde de Europese Raad zich ingenomen met de routekaart en maakte hij deze
tot onderdeel van het programma van Stockholm (punt 2.4). In de routekaart, waarin
een stapsgewijze benadering wordt voorgestaan, wordt opgeroepen tot de vaststelling
van maatregelen met betrekking tot het recht op vertaling en vertolking[34], het
recht op informatie over de rechten en over de beschuldiging[35], het
recht op juridisch advies en rechtsbijstand en het recht op communicatie met
familie, werkgever en consulaire autoriteiten en met betrekking tot bijzondere
waarborgen voor kwetsbare verdachten of beklaagden. In de routekaart wordt
benadrukt dat de volgorde van de rechten indicatief is en dat de prioriteiten
dus kunnen worden verlegd. De routekaart is bedoeld als een totaalpakket: pas
wanneer alle onderdelen ten uitvoer zijn gelegd, zal het effect optimaal zijn. (6) In deze richtlijn worden minimumvoorschriften
vastgesteld inzake het recht op toegang tot een advocaat en het recht om bij
aanhouding met een derde te communiceren in strafprocedures, met uitzondering
van bestuursrechtelijke procedures die leiden tot sancties, zoals mededingings-
of belastingprocedures, en in procedures inzake de tenuitvoerlegging van een
Europees aanhoudingsbevel. Op deze manier bevordert de richtlijn de toepassing
van het Handvest, met name de artikelen 4, 6, 7, 47 en 48, door voort te bouwen
op de artikelen 3, 5, 6 en 8 EVRM zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de
rechten van de mens. (7) Het recht op toegang tot een
advocaat is neergelegd in artikel 6 EVRM en in artikel 14, lid 2, van het
IVBPR. Het recht om met een derde te communiceren is een van de belangrijke
waarborgen tegen slechte behandeling, wat is verboden door artikel 3 EVRM
en het recht dat het consulaat in kennis wordt gesteld van detentie van de
betrokkene bouwt voort op het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen
van 1963. Deze richtlijn moet de praktische toepassing van deze rechten in de
praktijk vergemakkelijken, teneinde het recht op een eerlijk proces te
waarborgen. (8) Overeenkomstig vaste
rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens zou de verdachte
of beklaagde in de aanvangsfasen van het verhoor door de politie, en in elk
geval vanaf aanvang van de detentie, toegang moeten hebben tot een advocaat
teneinde het recht op een eerlijk proces te beschermen, in het bijzonder het
recht om niet mee te werken aan zijn eigen veroordeling en de voorkoming van
slechte behandeling. (9) Een soortgelijk recht op de
aanwezigheid van een advocaat moet telkens worden verleend wanneer de
aanwezigheid van een verdachte of beklaagde bij een procedurele stap of bewijsgaring
zoals een huiszoeking krachtens het nationale recht uitdrukkelijk is toegestaan
of vereist; in deze gevallen kan de aanwezigheid van een advocaat de rechten
van de verdediging daadwerkelijk versterken zonder dat afbreuk wordt gedaan aan
de noodzaak om de vertrouwelijkheid van bepaalde onderzoekshandelingen te
waarborgen, aangezien de aanwezigheid van de betrokkene het vertrouwelijke
karakter van de betrokken handelingen uitsluit; dit recht mag geen afbreuk doen
aan de noodzaak bewijsmateriaal veilig te stellen dat naar zijn aard kan worden
veranderd, verwijderd of vernietigd wanneer de bevoegde autoriteit zou moeten
wachten op de komst van een advocaat. (10) Zoals het Europees Hof voor de
rechten van de mens heeft geoordeeld, moet de toegang tot een advocaat om
doeltreffend te zijn de mogelijkheid voor de advocaat inhouden om het brede scala
aan activiteiten uit te oefenen die verband houden met juridische
adviesverlening. Dit moet omvatten: actieve deelname aan een verhoor of
hoorzitting, bijeenkomsten met de cliënt om de zaak te bespreken en de
verdediging voor te bereiden, zoeken naar ontlastend bewijs, steun verlenen aan
een in nood verkerende cliënt en de omstandigheden van de detentie controleren. (11) De duur en frequentie van de
bijeenkomsten tussen de verdachte of beklaagde en zijn advocaat zijn
afhankelijk van de omstandigheden van elke procedure, met name van de
complexiteit van de zaak en de toepasselijke procedurele stappen. Deze mogen bijgevolg
op geen enkele wijze worden beperkt, aangezien dit de doeltreffende uitoefening
van de rechten van de verdediging zou kunnen schaden. (12) Verdachten of beklaagden die
van hun vrijheid zijn benomen, moeten het recht hebben om terstond na hun
aanhouding te communiceren met een persoon van hun keuze, zoals een familielid
of de werkgever, teneinde hem in kennis te stellen van de detentie. (13) Verdachten of beklaagden die
van hun vrijheid zijn benomen, moeten tevens het recht hebben om te
communiceren met de betrokken consulaire of diplomatieke autoriteiten. Het
recht op consulaire bijstand is neergelegd in artikel 36 van het Verdrag van
Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963, waarin het recht van staten op
toegang tot hun onderdanen is opgenomen. Deze richtlijn verleent dat recht aan
gedetineerden, indien zij dit wensen. (14) Aangezien de vertrouwelijkheid
van de communicatie tussen een verdachte of beklaagde en zijn advocaat van
essentieel belang is voor het verzekeren van de doeltreffende uitoefening van
de rechten van de verdediging, moeten de lidstaten worden verplicht de
vertrouwelijkheid van de bijeenkomsten tussen de advocaat en de cliënt en elke
andere vorm van communicatie die krachtens het nationale recht is toegestaan te
beschermen en te waarborgen. Er mogen geen uitzonderingen worden toegestaan op
dit vertrouwelijkheidsbeginsel. (15) Conform de rechtspraak van het
Europees Hof voor de rechten van de mens mogen afwijkingen van het recht op
toegang tot een advocaat en van het recht op communicatie bij aanhouding alleen
in uitzonderlijke omstandigheden toegestaan zijn, wanneer er dwingende redenen zijn
die verband houden met het spoedeisende belang om ernstige negatieve gevolgen
voor het leven of de fysieke integriteit van een ander te voorkomen en wanneer er
geen andere minder beperkende middelen zijn om hetzelfde resultaat te bereiken,
zoals, in het geval van risico op collusie, de vervanging van de door de
verdachte of beklaagde gekozen advocaat of de aanwijzing van een andere derde met
wie kan worden gecommuniceerd. (16) Elke dergelijke afwijking mag
er slechts toe leiden dat het eerste contact met een advocaat voor een zo kort
mogelijke tijd wordt uitgesteld en dat dit recht niet wezenlijk wordt aangetast.
Het moet worden onderworpen aan een beoordeling per geval door de bevoegde
rechterlijke autoriteit, die haar beslissing moet motiveren. (17) Afwijkingen mogen geen afbreuk
doen aan het recht op een eerlijk proces en mogen er in het bijzonder nooit toe
leiden dat verklaringen die de verdachte of beklaagde heeft afgelegd bij
afwezigheid van zijn advocaat worden gebruikt om tot zijn veroordeling te
komen. (18) Het moet de verdachte of
beklaagde zijn toegestaan afstand te doen van zijn recht op een advocaat,
zolang hij maar volledig op de hoogte is van de gevolgen van deze afstand, meer
bepaald omdat hij reeds een advocaat heeft ontmoet voordat hij deze beslissing heeft
genomen en omdat hij in staat is om deze gevolgen te begrijpen en mits de
afstand vrij en ondubbelzinnig is gedaan. De verdachte of beklaagde moet de
mogelijkheid hebben deze afstand van recht op enig moment tijdens het verloop
van de procedure te herroepen. (19) Eenieder die in een andere
hoedanigheid dan die van verdachte of beklaagde door de bevoegde autoriteit
wordt gehoord, bijvoorbeeld als getuige, moet terstond toegang tot een advocaat
worden verleend indien de autoriteit van mening is dat de betrokkene in de loop
van het verhoor verdachte is geworden, en elke verklaring die is afgelegd
voordat hij verdachte of beklaagde is geworden mag niet tegen hem worden
gebruikt. (20) Teneinde de werking van de
justitiële samenwerking in de Europese Unie te verbeteren, moeten de in deze
richtlijn vastgestelde rechten mutatis mutandis van toepassing zijn op procedures
voor de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees
aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten[36]. (21) De persoon tegen wie een
Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, moet in de uitvoerende lidstaat
recht hebben op toegang tot een advocaat, zodat hij zijn rechten uit hoofde van
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad doeltreffend kan uitoefenen. (22) Die persoon moet ook de
mogelijkheid hebben om de advocaat in de uitvoerende lidstaat te laten bijstaan
door een advocaat in de uitvaardigende lidstaat in specifieke gevallen tijdens
de procedure van overlevering, onverlet de uiterste termijnen die in Kaderbesluit 2002/584/JBZ
van de Raad zijn vastgesteld; die advocaat moet in staat zijn de advocaat in de
uitvoerende lidstaat bij te staan in de uitoefening van de rechten die de
betrokkene krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad heeft in de
uitvoerende lidstaat, in het bijzonder met betrekking tot de in de artikelen 3
en 4 vastgestelde weigeringsgronden; aangezien het Europees aanhoudingsbevel gebaseerd
is op het beginsel van wederzijdse erkenning, mag dit er niet toe leiden dat de
grond van de zaak in de uitvoerende lidstaat wordt betwist; aangezien de
rechten van de verdediging en de wederzijdse erkenning niet onverenigbaar zijn,
zal het versterken van het recht op een eerlijk proces in zowel de uitvoerende
als de uitvaardigende lidstaat het wederzijdse vertrouwen vergroten. (23) Teneinde het recht op toegang
tot een advocaat in de uitvaardigende lidstaat doeltreffend te maken, moet de
uitvoerende rechterlijke autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit
terstond in kennis stellen van de aanhouding van de betrokkene en van diens
verzoek om toegang te krijgen tot een advocaat in de uitvaardigende lidstaat. (24) Aangezien er tot op heden geen
EU-wetgevingsinstrument over rechtsbijstand bestaat, moeten de lidstaten hun
nationale bepalingen over rechtsbijstand, die in overeenstemming moeten zijn
met het Handvest, het EVRM en de rechtspraak van het Europees Hof voor de
rechten van de mens, blijven toepassen. Wanneer nieuwe nationale bepalingen die
zijn aangenomen ter uitvoering van deze richtlijn een ruimer recht op toegang
tot een advocaat verlenen dan voorheen krachtens het nationale recht beschikbaar
was, dan moeten de huidige regels inzake rechtsbijstand zonder onderscheid van
toepassing zijn op de beide situaties. (25) Conform het beginsel van de doeltreffendheid
van het EU-recht moeten de lidstaten passende, doeltreffende voorzieningen in
rechte instellen in het geval van schending van een recht dat door het recht
van de Unie aan een persoon is toegekend. (26) Volgens vaste rechtspraak van
het Europees Hof voor de rechten van de mens moet elk negatief gevolg dat
voortvloeit uit een schending van het recht op toegang tot een advocaat ongedaan
worden gemaakt door de betrokkene in dezelfde positie te plaatsen als die waarin
hij zich zou hebben bevonden wanneer de schending niet had plaatsgevonden. Er
kan een nieuw proces of een vergelijkbare maatregel nodig zijn wanneer een
onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden met schending van het recht
op toegang tot een advocaat. (27) Aangezien het Europees Hof
voor de rechten van de mens heeft geoordeeld dat het gebruik van een incriminerende
verklaring die is afgelegd door een verdachte of beklaagde die geen toegang had
tot een advocaat leidt tot een onherstelbare schending van de rechten van de
verdediging, moeten de lidstaten in beginsel worden verplicht het gebruik van
dergelijke verklaringen als bewijs tegen de verdachte of beklaagde te verbieden,
tenzij het gebruik van dergelijk bewijs geen afbreuk zou doen aan de rechten
van de verdediging. Dit laat onverlet het gebruik van verklaringen voor andere
doelen die krachtens het nationale recht zijn toegestaan, zoals de noodzaak om
spoedeisende onderzoekshandelingen uit te voeren of om het plegen van andere
strafbare feiten of het optreden van ernstige negatieve gevolgen voor een
persoon te voorkomen. (28) In deze richtlijn worden minimumvoorschriften
vastgesteld. De lidstaten kunnen de in deze richtlijn vastgestelde rechten
uitbreiden om ook in situaties die niet uitdrukkelijk onder deze richtlijn
vallen een hoger beschermingsniveau te bieden. Het beschermingsniveau mag nooit
lager zijn dan dat van de voorschriften van het Handvest en het EVRM, zoals
uitgelegd in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens. (29) Deze richtlijn eerbiedigt de
door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende grondrechten
en beginselen, zoals het verbod op foltering en onmenselijke en onterende
behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid, de eerbiediging van het
privéleven en van het familie- en gezinsleven, het recht op menselijke
integriteit, de rechten van het kind, de integratie van mensen met een
handicap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een
eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en de rechten van de verdediging.
Deze richtlijn moet overeenkomstig deze rechten en beginselen ten uitvoer
worden gelegd. (30) In deze richtlijn worden de
rechten van het kind bevorderd en wordt rekening gehouden met de richtsnoeren
van de Raad van Europa over kindvriendelijke justitie, in het bijzonder met de
bepalingen over informatie en advies. De richtlijn verzekert dat kinderen geen
afstand kunnen doen van hun rechten uit hoofde van deze richtlijn wanneer zij
niet in staat zijn om de gevolgen van deze afstand te begrijpen. De wettelijke
vertegenwoordigers van een kind dat verdachte of beklaagde is, moeten altijd zo
spoedig mogelijk in kennis worden gesteld van de vrijheidsbeneming van het kind
en van de redenen daarvoor, tenzij dit niet in het belang van het kind is. (31) De lidstaten moeten ervoor
zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn die met door het EVRM gewaarborgde
rechten overeenkomen, worden toegepast in overeenstemming met de bepalingen van
het EVRM, zoals deze zijn ontwikkeld in de rechtspraak van het Europees Hof
voor de rechten van de mens. (32) Aangezien het doel om
gemeenschappelijke minimumvoorschriften tot stand te brengen niet door een eenzijdig
optreden van de lidstaten - op centraal, regionaal of lokaal niveau – kan
worden bereikt, doch enkel op het niveau van de Unie, kunnen het Europees
Parlement en de Raad overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen
nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde
evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze
doelstelling te bereiken. (33) [Overeenkomstig de artikelen
1, 2, 3 en 4 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd
Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, in verband met de
ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, hebben het Verenigd Koninkrijk en
Ierland laten weten dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en de
toepassing van deze richtlijn] OF [Onverminderd artikel 4 van het Protocol
betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, in verband met de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht,
nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van deze
richtlijn; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze
landen][37]. (34) Overeenkomstig de artikelen 1
en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze
richtlijn; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing in deze
lidstaat, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1
Doelstelling Deze richtlijn bevat voorschriften betreffende
het recht van verdachten en beklaagden in strafprocedures en van personen tegen
wie een procedure krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ loopt, om toegang te
hebben tot een advocaat en om bij aanhouding te communiceren met een derde. Artikel 2
Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn geldt voor personen,
vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen er door
middel van een officiële kennisgeving of anderszins van in kennis stellen dat zij
ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd tot
de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen tot de definitieve vaststelling
dat zij het strafbare feit al dan niet hebben gepleegd, met inbegrip van,
indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele
beroepsprocedure. 2. Deze richtlijn is van
toepassing op personen tegen wie een procedure krachtens Kaderbesluit
2002/584/JBZ loopt, vanaf het moment dat zij in de uitvoerende staat zijn
aangehouden. Artikel 3
Het recht op toegang tot een
advocaat in strafprocedures 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat verdachten en beklaagden zo spoedig mogelijk toegang tot een advocaat wordt
verleend, en in elk geval: a) vóór aanvang van het verhoor
door de politie of andere wetshandhavingsinstanties; b) op het moment dat
procedurele handelingen of procedures voor het vergaren van bewijsmateriaal
worden verricht waarvoor de aanwezigheid van de betrokkene is vereist of
overeenkomstig het nationale recht is toegestaan, tenzij dat de bewijsgaring in
gevaar zou brengen; c) vanaf de aanvang van
vrijheidsbeneming. 2. Toegang tot een advocaat
wordt op een dusdanig moment en op een dusdanige wijze verleend dat de
verdachte of beklaagde zijn rechten van de verdediging doeltreffend kan uitoefenen.
Artikel 4
Inhoud van het recht op
toegang tot een advocaat 1. De verdachte of beklaagde
heeft het recht bijeen te komen met de advocaat die hem vertegenwoordigt. 2. De advocaat heeft het recht
bij alle verhoren en hoorzittingen aanwezig te zijn. Hij heeft het recht vragen
te stellen, toelichtingen te vragen en verklaringen af te leggen, die
overeenkomstig het nationale recht worden geregistreerd. 3. De advocaat heeft het recht
aanwezig te zijn bij elke andere onderzoekshandeling of procedure voor het vergaren
van bewijsmateriaal waarvoor de aanwezigheid van de verdachte of beklaagde is vereist
of overeenkomstig het nationale recht is toegestaan, tenzij dat de bewijsgaring
in gevaar zou brengen. 4. De advocaat heeft het recht
om de omstandigheden waaronder de verdachte of beklaagde is gedetineerd te
controleren en te dien einde heeft hij recht op toegang tot de plaats waar de
betrokkene is gedetineerd. 5. De duur en de frequentie van
de bijeenkomsten tussen de verdachte of beklaagde en zijn advocaat worden in
geen geval ingeperkt op een wijze die afbreuk kan doen aan de uitoefening van
zijn rechten van de verdediging. Artikel 5
Het recht op communicatie bij
aanhouding 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat een in artikel 2 bedoelde persoon die van zijn vrijheid is benomen zo
spoedig mogelijk het recht heeft om te communiceren met ten minste één door hem
genoemde persoon. 2. Wanneer de betrokkene een
kind is, zorgen de lidstaten ervoor dat de wettelijke vertegenwoordiger van het
kind of, afhankelijk van het belang van het kind, een andere volwassene zo
spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de vrijheidsbeneming en van de
redenen daarvoor, tenzij dit in strijd zou zijn met het belang van het kind, in
welk geval een andere geschikte volwassene daarvan in kennis wordt gesteld. Artikel 6 Het recht op communicatie met
consulaire of diplomatieke autoriteiten De lidstaten zorgen ervoor dat de in
artikel 2 bedoelde personen die van hun vrijheid zijn benomen en die
niet-onderdanen zijn het recht hebben om de consulaire of diplomatieke
autoriteiten van het land waarvan zij de nationaliteit bezitten zo spoedig
mogelijk in kennis te laten stellen van hun detentie alsook het recht om met de
consulaire of diplomatieke autoriteiten te communiceren. Artikel 7
Vertrouwelijkheid De lidstaten zorgen ervoor dat de
vertrouwelijkheid van de bijeenkomsten tussen de verdachte of beklaagde en zijn
advocaat wordt gegarandeerd. Zij garanderen ook de vertrouwelijkheid van de
correspondentie, de telefoongesprekken en andere vormen van communicatie tussen
de verdachte of beklaagde en zijn advocaat die krachtens het nationale recht
zijn toegestaan. Artikel 8
Afwijkingen De lidstaten wijken niet af van de bepalingen
van deze richtlijn behalve, in uitzonderlijke omstandigheden, van artikel 3,
artikel 4, leden 1 tot en met 3, artikel 5 en artikel 6. Elke afwijking: a) is gerechtvaardigd door dwingende redenen
die verband houden met het spoedeisende belang om ernstige negatieve gevolgen
voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen; b) wordt niet uitsluitend gebaseerd op de
soort of ernst van het vermeende strafbare feit; c) gaat niet verder dan wat noodzakelijk is; d) is zoveel mogelijk in tijd beperkt en geldt
in geen geval voor de fase van het proces; e) maakt geen inbreuk op het eerlijke
verloop van de procedure. Afwijkingen mogen alleen worden toegestaan
door een naar behoren gemotiveerde beslissing van een rechterlijke autoriteit
die van geval tot geval wordt genomen. Artikel 9
Afstand 1. Onverminderd nationale rechtsvoorschriften
die de aanwezigheid of bijstand van een advocaat verplicht stellen, voldoet elke
afstand van het in deze richtlijn bedoelde recht op een advocaat aan de
volgende voorwaarden: a) de verdachte of beklaagde heeft
voorafgaand juridisch advies ontvangen over de gevolgen van de afstand of is op
andere wijze volledig op de hoogte gebracht van deze gevolgen; b) hij is in staat om deze gevolgen te
begrijpen en c) de afstand is vrijwillig en
ondubbelzinnig gedaan. 2. De afstand en de omstandigheden
waaronder deze is gedaan worden overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat
geregistreerd. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat
deze afstand later in elk stadium van de procedure kan worden herroepen. Artikel 10
Andere personen dan
verdachten en beklaagden 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat iedere persoon die geen verdachte of beklaagde is en die door de politie of
een andere wetshandhavingsinstantie wordt gehoord in het kader van een
strafprocedure toegang tot een advocaat wordt verleend wanneer hij, in de loop
van het verhoor, de ondervraging of hoorzitting, ervan wordt verdacht of
beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd. 2 De lidstaten zorgen ervoor
dat geen enkele verklaring die een dergelijke persoon heeft afgelegd voordat
hij ervan in kennis is gesteld dat hij een verdachte of beklaagde is, tegen hem
wordt gebruikt. Artikel 11
Het recht op toegang tot een
advocaat in procedures in verband met een Europees aanhoudingsbevel 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat eenieder tegen wie een procedure krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de
Raad loopt terstond na aanhouding op grond van een Europees aanhoudingsbevel in
de uitvoerende lidstaat recht heeft op toegang tot een advocaat. 2. Met betrekking tot de inhoud
van het recht op toegang tot een advocaat heeft de betrokkene de volgende
rechten in de uitvoerende lidstaat: –
het recht op toegang tot een advocaat op een
dusdanig moment en op een dusdanige wijze dat hij zijn rechten doeltreffend kan
uitoefenen; –
het recht om bijeen te komen met de advocaat die
hem vertegenwoordigt; –
het recht dat zijn advocaat aanwezig is bij alle
verhoren en hoorzittingen, inclusief het recht vragen te stellen, toelichtingen
te vragen en verklaringen af te leggen, die overeenkomstig het nationale recht
worden geregistreerd; –
het recht dat zijn advocaat toegang heeft tot de
plaats waar de betrokkene is gedetineerd teneinde de omstandigheden van de
detentie te controleren. De duur en de frequentie van
de bijeenkomsten tussen de betrokkene en zijn advocaat worden in geen geval
ingeperkt op een wijze die afbreuk kan doen aan de uitoefening van zijn rechten
uit hoofde van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat eenieder tegen wie een procedure krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de
Raad loopt terstond na aanhouding op grond van een Europees aanhoudingsbevel, op
verzoek ook toegang heeft tot een advocaat in de uitvaardigende lidstaat, teneinde
de advocaat in de uitvoerende lidstaat overeenkomstig lid 4 bij te staan. De
betrokkene wordt over dat recht geïnformeerd. 4. De advocaat van de betrokkene
in de uitvaardigende lidstaat heeft het recht om activiteiten uit te oefenen
die beperkt zijn tot wat noodzakelijk is om de advocaat in de uitvoerende
lidstaat bij te staan, teneinde de rechten van de betrokkene uit hoofde van het
kaderbesluit en in het bijzonder de artikelen 3 en 4, in de uitvoerende
lidstaat doeltreffend uit te oefenen. 5. Terstond na aanhouding op
grond van een Europees aanhoudingsbevel stelt de uitvoerende rechterlijke
autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in kennis van de
aanhouding en van het verzoek van de betrokkene om tevens toegang te hebben tot
een advocaat in de uitvaardigende lidstaat. Artikel 12
Rechtsbijstand 1. Deze richtlijn laat de nationale
bepalingen over rechtsbijstand, die van toepassing zijn overeenkomstig het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, onverlet. 2. De lidstaten passen geen
minder gunstige voorwaarden voor rechtsbijstand toe dan die welke reeds van
kracht zijn met betrekking tot de toegang tot een advocaat overeenkomstig deze
richtlijn. Artikel 13
Voorzieningen in rechte 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat een in artikel 2 bedoelde persoon beschikt over een doeltreffende
voorziening in rechte in gevallen waarin zijn recht op toegang tot een advocaat
is geschonden. 2. De voorziening heeft tot gevolg
dat de verdachte of beklaagde in dezelfde positie wordt geplaatst als die waarin
hij zich zou hebben bevonden als de schending niet had plaatsgevonden. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat de verklaringen die de verdachte of beklaagde aflegt of het bewijs dat is
verkregen met schending van zijn recht op een advocaat of in gevallen waarin
overeenkomstig artikel 8 een afwijking van dit recht was toegestaan in geen
enkel stadium van de procedure als bewijs tegen hem worden gebruikt, tenzij het
gebruik van dat bewijs geen afbreuk zou doen aan de rechten van de verdediging. Artikel 14
Non-regressieclausule Geen enkele bepaling in deze richtlijn mag
worden opgevat als een beperking of afwijking van de rechten en procedurele
waarborgen die voortvloeien uit het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden en andere relevante bepalingen van het
internationale recht of uit de wetten van lidstaten die een hoger
beschermingsniveau bieden. Artikel 15
Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [24
maanden na publicatie van deze richtlijn in het Publicatieblad] aan deze
richtlijn te voldoen. 2. Zij delen de Commissie de
tekst van die bepalingen mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband
tussen die bepalingen en deze richtlijn. 3. Wanneer
de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de
officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die
verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 16
Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Artikel 17
Geadresseerden Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen
gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter
[1] PB
L 280 van 26.10.2010, blz. 1. [2] COM(2010)
392 van 20.7.2010. [3] PB C 303 van 14.12.2007, blz. 30. Toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten. [4] 999
U.N.T.S. 171. Het IVBPR is een internationaal verdrag inzake burgerrechten en
politieke rechten dat op 16 december 1966 bij resolutie van de Algemene
Vergadering voor ondertekening is opengesteld en dat geratificeerd is door, en
bijgevolg volgens internationaal recht bindend is voor alle EU‑lidstaten. [5] United Nations, Treaty Series, vol. 596, blz. 261. [6] PB C 303
van 14.12.2007, blz. 1. [7] COM(2004)
328 van 28.4.2004. [8] PB
C 295 van 4.12.2009, blz. 1. [9] PB C 115
van 4.5.2010. [10] Salduz
tegen Turkije, arrest van 27 november 2008, verzoekschrift nr. 36391/02, §
50. [11] Ibidem,
§ 52. [12] Dayanan
tegen Turkije, arrest van 13 januari 2010, verzoekschrift nr. 7377/03, §
32. [13] Brusco
tegen Frankrijk, arrest van 14 oktober 2010, verzoekschrift nr. 1466/07, §
47. [14] Panovits
tegen Cyprus, arrest van 11 december 2008, verzoekschrift nr. 4268/04, §
73-76. [15] Ibidem,
§ 66. [16] Zie de
effectbeoordeling bij dit voorstel, vermeld in § 7, blz. 12. [17] Kaderbesluit 2002/584/JBZ
van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de
procedures van overlevering tussen de lidstaten, PB L 190 van 18.7.2002, blz.
1. [18] Dayanan
tegen Turkije, arrest van 13 januari 2010, verzoekschrift nr. 7377/03, §
32. [19] Mededeling
van de Commissie betreffende een EU-agenda voor de rechten van het kind —
COM(2011) 60 van 15.2.2011. [20] Richtsnoeren
van de Raad van Europa over kindvriendelijke justitie, 17.10.2010. [21] Castravet
tegen Moldavië, arrest van 13 maart 2007, verzoekschrift nr. 23393/05, §
49, Istratii en anderen tegen Moldavië, arrest van 27 maart 2007, verzoekschrift
nrs. 8721/05, 8705/05, 8742/05, §89. [22] Salduz
tegen Turkije, arrest van 27 november 2008, verzoekschrift nr. 36391/02, §
55. [23] Ibidem,
§52. [24] Salduz
tegen Turkije, arrest van 27 november 2008, verzoekschrift nr. 36391/02,
§59, Panovits tegen Cyprus, arrest van 11 december 2008, verzoekschrift
nr. 4268/04, §68, en Yoldaş tegen Turkije, arrest van 23 februari
2010, verzoekschrift nr. 27503/04, § 52. [25] Brusco
tegen Frankrijk, arrest van 14 oktober 2010, verzoekschrift nr. 1466/07, §
47. [26] Verslag
van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering sinds
2007 van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees
aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten -
COM(2011) 175 van 11.4.2011. [27] PB L 190
van 18.7.2002, blz. 1. [28] Salduz
tegen Turkije, arrest van 27 november 2008, verzoekschrift nr. 36391/02, §
72. [29] Salduz
tegen Turkije, arrest van 27 november 2008, verzoekschrift nr. 36391/02, §
55. [30] PB C …,
blz. [31] PB C …,
blz. [32] PB
C 295 van 4.12.2009, blz. 1. [33] PB C 115
van 4.5.2010. [34] Richtlijn
2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op tolk-
en vertaaldiensten in strafprocedures van 20 oktober 2010 (PB L 280 van
26.10.2010, blz. 1). [35] Richtlijn
2011/XXX/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op
informatie in strafprocedures. [36] PB C 190
van 18.7.2002, blz. 1. [37] De
definitieve formulering van deze overweging van de richtlijn zal afhangen van
de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, overeenkomstig de bepalingen
van Protocol nr. 21.