EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010AR0408

Advies van het Comité van de Regio's over EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling — Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken

PB C 192 van 1.7.2011, p. 10–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

1.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 192/10


Advies van het Comité van de Regio's over EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling — Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken

2011/C 192/03

HET COMITE VAN DE REGIO'S

kan zich vinden in de vaststelling van de Commissie dat ondanks een zekere mate van sociale vooruitgang, de ontwikkelingsdoelstellingen die nu precies tien jaar geleden door de internationale gemeenschap werden vastgelegd in de Millenniumverklaring, nog lang niet zijn bereikt;

is van mening dat meer aandacht dient te worden besteed aan de aspecten die verband houden met de beschikbare financieringsbronnen voor ontwikkeling. Zo is het belangrijk dat wordt vastgehouden aan de verbintenissen op het gebied van steun en dat de ontwikkelingslanden worden gestimuleerd om eigen middelen vrij te maken; dit impliceert dat zij hun belastingstelsel versterken, corruptie tegengaan en de strijd tegen belastingontduiking, kapitaalvlucht en illegale geldstromen opvoeren en dat zij worden gesteund in hun zoektocht naar nieuwe financieringsbronnen;

betreurt dat de Commissie, hoewel zij erkent dat de lokale en regionale overheden een fundamentele rol vervullen in de context van ontwikkelingssteun en de samenwerkingsprogramma's, in het Groenboek niet stilstaat bij hun steeds grotere bijdrage aan de totstandkoming van een efficiënt Europees ontwikkelingsbeleid met een breed maatschappelijk draagvlak. Het Comité pleit daarom voor een meer centrale benadering van de rol van de lokale en regionale overheden bij het streven naar ontwikkeling met een brede maatschappelijke basis, het oprichten van efficiënte bestuursinstellingen in de ontwikkelingslanden en het tot stand brengen van een milieuvriendelijk en duurzaam energiemodel;

wijst erop dat een herzien Europees ontwikkelingsbeleid en de Europese Consensus moeten voortborduren op de mededeling over „Plaatselijke overheden als ontwikkelingsactoren”, waarin de positie, de rol en de toegevoegde waarde van de regionale en plaatselijke overheden op het vlak van ontwikkeling en ontwikkelingsbeleid in de schijnwerpers worden gezet. Om uitwisseling te stimuleren en deze overheden de kans te geven hun standpunt over het ontwikkelingsbeleid kenbaar te maken, zal het CvdR zich in nauwe samenwerking met de Commissie blijven inzetten voor de organisatie van de jaarlijkse conferentie over decentrale samenwerking.

Rapporteur

Jesús GAMALLO ALLER (ES/EVP), Algemeen directeur Externe betrekkingen en betrekkingen met de Unie, Regiobestuur Galicië

Referentiedocument

Groenboek – EU-ontwikkelingsbeleid ter ondersteuning van groei voor iedereen en duurzame ontwikkeling – Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken

COM(2010) 629 definitief

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S,

Algemene opmerkingen

1.

kan zich vinden in de vaststelling van de Commissie dat ondanks een zekere mate van sociale vooruitgang, de ontwikkelingsdoelstellingen die nu precies tien jaar geleden door de internationale gemeenschap werden vastgelegd in de Millenniumverklaring, nog lang niet zijn bereikt.

2.

Ook is het Comité het met de Commissie eens dat het EU-ontwikkelingsbeleid slagvaardiger moet worden en een grotere toegevoegde waarde moet krijgen, willen de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling ooit werkelijkheid worden. De vervulling van deze voorwaarden is des te belangrijker in het licht van de ernstige economische crisis die het merendeel van de donorlanden treft.

3.

Het Comité betreurt dat het Groenboek niet dieper ingaat op de criteria waarmee de toegevoegde waarde van de EU-ontwikkelingsmaatregelen zou kunnen worden gemeten en dat niet sterker de nadruk wordt gelegd op de noodzaak van een strengere evaluatie van de behaalde resultaten. Voorts is het jammer dat de Commissie nalaat voorstellen te doen voor de verdere uitvoering van de Agenda van Parijs en het Actieprogramma van Accra, alsook voor de naleving van de verbintenissen in het kader van de Europese Consensus inzake ontwikkeling en de EU-Gedragscode.

4.

Daarnaast dient meer aandacht te worden besteed aan de aspecten die verband houden met de beschikbare financieringsbronnen voor ontwikkeling. Zo is het belangrijk dat wordt vastgehouden aan de verbintenissen op het gebied van steun en dat de ontwikkelingslanden worden gestimuleerd om eigen middelen vrij te maken; dit impliceert dat zij hun belastingstelsel versterken, corruptie tegengaan en de strijd tegen belastingontduiking, kapitaalvlucht en illegale geldstromen opvoeren en dat zij worden gesteund in hun zoektocht naar nieuwe financieringsbronnen.

5.

Het Comité is ervan overtuigd dat doelgerichte steun waarvan de resultaten systematisch worden gevolgd en geëvalueerd, voor de donorlanden steeds een waardevolle investering is. Dat wil zeggen, een investering in vrijheid en rechtvaardigheid, aangezien de hulp ertoe bijdraagt dat de samenleving in de ontwikkelingslanden rechtvaardiger wordt en de mensenrechten er beter worden nageleefd; een investering in kansen op vooruitgang en welzijn, aangezien wij allen van elkaar afhankelijk zijn en de ontwikkeling van de een de stabiliteit en groei van de ander ten goede zal komen; en ten slotte een investering in veiligheid, omdat de steun leidt tot het afzwakken van spanningen en een beter internationaal bestuur.

6.

Feit is dat de internationale steun maar een onderdeeltje is in het grote raderwerk van factoren die de ontwikkeling van de armste landen kunnen beïnvloeden. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat de donorlanden de samenhang tussen hun beleidsmaatregelen versterken en een regelgevend kader voor de internationale handel en voor de landbouwsubsidies van de rijke landen uitwerken waarmee de door de globalisering geboden kansen op vooruitgang zo eerlijk mogelijk worden verdeeld. Helaas worden deze aspecten in het Groenboek onvoldoende belicht, hoewel zij door de wereldleiders wel op de agenda van de vergaderingen van de VN en de G20 zijn gezet.

7.

Het Comité betreurt dat de Commissie, hoewel zij erkent dat de lokale en regionale overheden een fundamentele rol vervullen in de context van ontwikkelingssteun en de samenwerkingsprogramma's, in het Groenboek niet stilstaat bij hun steeds grotere bijdrage aan de totstandkoming van een efficiënt Europees ontwikkelingsbeleid met een breed maatschappelijk draagvlak. Het Comité pleit daarom voor een meer centrale benadering van de rol van de lokale en regionale overheden bij het streven naar ontwikkeling met een brede maatschappelijke basis, het oprichten van efficiënte bestuursinstellingen in de ontwikkelingslanden en het tot stand brengen van een milieuvriendelijk en duurzaam energiemodel.

8.

Een herzien Europees ontwikkelingsbeleid en de Europese Consensus moeten voortborduren op de mededeling over „Plaatselijke overheden als ontwikkelingsactoren”, waarin de positie, de rol en de toegevoegde waarde van de regionale en plaatselijke overheden op het vlak van ontwikkeling en ontwikkelingsbeleid in de schijnwerpers worden gezet. Om uitwisseling te stimuleren en deze overheden de kans te geven hun standpunt over het ontwikkelingsbeleid kenbaar te maken, zal het CvdR zich in nauwe samenwerking met de Commissie blijven inzetten voor de organisatie van de jaarlijkse conferentie over decentrale samenwerking.

9.

In het CvdR-advies „Voorjaarspakket: EU-actieplan ter verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen” (CdR 116/2010) werd al het volgende voorgesteld: „Een mogelijkheid is dat alle 100 000 lokale en regionale overheden, met inachtneming van hun respectieve nationale wetgeving, vrijwillig één euro per inwoner besteden aan ontwikkelingshulp. Lokale en regionale overheden die zelf niet direct samenwerken met lokale overheden in ontwikkelingslanden zouden geld kunnen storten in een fonds ter financiering van ontwikkelingshulp aan deze overheden, zoals nu al in Spanje gebeurt. Acties die indirect bijdragen aan de ontwikkeling (bijv. het publiek bewust maken van de armoede in de wereld) zouden ook meegeteld kunnen worden in deze bijdrage”.

Het EU-ontwikkelingsbeleid trefzekerder maken

10.

Ontwikkelingsbeleid zou volgens de Commissie moeten worden toegespitst op „terreinen waar de toegevoegde waarde duidelijk tot uiting komt”. Dit standpunt krijgt de bijval van het Comité. Er bestaan echter geen criteria of indicatoren aan de hand waarvan ondubbelzinnig kan worden vastgesteld wat de toegevoegde waarde is van het EU-ontwikkelingsbeleid.

11.

Het Comité sluit zich dan ook aan bij het pleidooi van de Commissie om de procedure voor de effectbeoordeling van de EU-ontwikkelingssamenwerking verder te ontwikkelen en te verbeteren; zo zou de EU zonder problemen kunnen overstappen op meer solide en innoverende evaluatietechnieken (randomized evaluation of een evaluatie gebaseerd op een aselecte procedure), waarin zij zich tot nog toe nauwelijks verdiept heeft. Dit voorbeeld zou overigens ook moeten worden gevolgd in het kader van decentrale samenwerking.

12.

In het Groenboek wordt prioriteit verleend aan de doelstelling van „groei ten dienste van menselijke ontwikkeling”. Het Comité kan zich daarin vinden, o.m. om de volgende twee redenen. Ten eerste komt hiermee een einde aan de scheve situatie van de afgelopen jaren, waarin het accent werd gelegd op de sociale dimensie van de ontwikkelingssteun, waarvan de mooie resultaten echter maar al te gemakkelijk teniet kunnen worden gedaan als inclusieve economische vooruitgang uitblijft. Ten tweede valt niet te ontkennen dat veel ontwikkelingslanden de gevolgen van de crisis ondervinden: de economische groei neemt af en hun vermogen om armoede terug te dringen en werkgelegenheid te creëren wordt aangetast.

13.

Wel wil het Comité erop wijzen dat groei en ontwikkeling niet synoniem zijn en dat ontwikkeling naast de uitbreiding van de productiecapaciteit ook moet worden toegespitst op betere resultaten op sociaal vlak en een herverdeling van de welvaart op het hele grondgebied; dit impliceert een duurzame vorm van lokale en regionale ontwikkeling die het hele grondgebied ten goede komt en waarvan ook de armste groepen profiteren.

14.

Cruciaal voor het totstandbrengen van een dergelijke vorm van op territoriale leest geschoeide ontwikkeling is de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden, die onmisbaar zijn voor het genereren van duurzame endogene groei.

15.

Het Comité is het ermee eens dat ontwikkelingsstrategieën er steeds op gericht moeten zijn de instellingen van de partnerlanden te versterken en hun efficiëntie en legitimiteit te verbeteren; dit houdt ook in dat de economische en sociale veranderingen in goede banen worden geleid.

16.

De Commissie zou meer rekening moeten houden met het feit dat de kwaliteit van de instellingen van ontwikkelingslanden wordt aangetast door het feit dat zij afhankelijk zijn van steunverlening. Daarnaast moet zij meer de nadruk leggen op trefzekere maatregelen om de ontwikkelingslanden in staat te stellen corruptie te bestrijden en een efficiënt fiscaal beleid te voeren, zodat niet alleen de kwaliteit van hun instellingen verbetert maar zij ook minder afhankelijk worden van steun en hun eigen middelen optimaal kunnen aanwenden.

17.

Tevens beklemtoont het Comité dat decentralisatie een onontbeerlijke voorwaarde is voor legitieme en efficiënte instellingen; decentralisatie is immers dé manier om ervoor te zorgen dat de overheid dichter bij de burger komt te staan en de democratische waarden stevig verankerd worden in de samenleving. Hierbij is een hoofdrol weggelegd voor de lokale en regionale overheden, iets waaraan in het Groenboek evenwel voorbij wordt gegaan.

18.

Een bepaalde mate van veiligheid is een onontbeerlijke voorwaarde voor ontwikkeling, daarover zijn Comité en Commissie het eens. De donorlanden moeten daarom een nieuwe kijk ontwikkelen op de manier waarop hun ontwikkelingsagenda en hun veiligheidsagenda zich tot elkaar verhouden en deze op elkaar afstemmen. Ook moeten zij in onstabiele landen inzetten op de versterking van de instellingen, de betere eerbiediging van de mensenrechten en de verbetering van de sociale samenhang, door mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing in te voeren en aan preventieve diplomatie te doen. Wel zou het Comité graag zien dat de Commissie meer duidelijkheid verschaft over de verhouding tussen de EU-diensten die bevoegd zijn voor ontwikkelingssamenwerking en de diensten die bevoegd zijn voor extern optreden.

19.

Het is met recht dat de Commissie in het Groenboek verklaart dat de steunverlening pas efficiënter kan verlopen als de coördinatie tussen Europese donorlanden „veel systematischer en doeltreffender” wordt. Ook het feit dat de Commissie in 2011 een voorstel aan de Raad zal voorleggen voor de onderlinge afstemming van de programmeringscycli is positief. Het Comité herinnert eraan dat in de Agenda van Parijs te lezen staat dat een betere coördinatie van de steun noodzakelijk is om de doeltreffendheid ervan te verbeteren; dit wordt overigens ook vermeld in de Europese Consensus inzake ontwikkeling en is een van de regelgevende beginselen uit de basisteksten van de EU (Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Verdrag van Maastricht en Verdrag van Lissabon).

20.

Jammer genoeg wordt in het Groenboek in alle talen gezwegen over de noodzaak om de taken beter te verdelen over de Europese donorlanden, terwijl dit naast coördinatie toch ook een kapitaal punt is. Overigens gaat het niet alleen om de taakverdeling tussen de nationale donoren, maar ook om de verdeling tussen de nationale en de lokale en regionale donoren. Deze laatsten spelen immers al een belangrijke rol spelen bij diverse vormen van EU-ontwikkelingssamenwerking. Vandaar dat de lokale en regionale overheden zowel in de EU als in de partnerlanden moeten kunnen beschikken over contactpunten met de Europese dienst voor extern optreden (EEAS) en DG DEVCO. Voorts is het in de ogen van het Comité absoluut noodzakelijk dat een specifieke kredietlijn ter beschikking wordt gesteld van de lokale en regionale overheden van de EU.

21.

Om tot een betere taakverdeling te komen zou de Commissie erop moeten aandringen dat in het kader van het EU-ontwikkelingsbeleid niet alleen wordt uitgegaan van doelstellingen, maar dat ook alle betrokken actoren en de verdeling van de verantwoordelijkheden over die actoren centraal komen te staan. Een aanpak, met andere woorden, die duidelijk maakt dat de lokale en regionale overheden een bijdrage kunnen leveren aan de verrijking en de efficiëntie van het ontwikkelingsbeleid.

22.

Zoals eerder al opgemerkt is de ontwikkelingssteun maar een van de onderdelen van het beleid waarmee de donoren het ontwikkelingspotentieel van de partnerlanden daadwerkelijk beïnvloeden. Vandaar dat meer samenhang tussen de verschillende beleidsmaatregelen een van de hoofddoelstellingen van het EU-ontwikkelingsbeleid is. Ook dit is een beginsel dat in veel van de basisteksten van de EU is terug te vinden (Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Verdrag van Maastricht en Verdrag van Lissabon). De jaarlijkse evaluatieverslagen van de Commissie over de vooruitgang die door de lidstaten (en de Commissie zelf) is geboekt bij het streven naar meer samenhang tussen fundamentele beleidsmaatregelen zijn een waardevol instrument om aan te zetten tot nog grotere inspanningen op dit vlak en betere naleving van de verantwoordingsplicht. Tevens is het in de ogen van het Comité noodzakelijk dat de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt voortgezet, zodat de doelstellingen van het EU-ontwikkelingsbeleid hierdoor niet op de helling komen te staan.

23.

Er dient ook benadrukt te worden dat via de bestaande betrekkingen tussen lokale overheden in Europa en de ontvangende landen het principe van de eigen inbreng concreet vorm kan aannemen; dit principe staat centraal in de Verklaring van Parijs en dient niet enkel door nationale overheden toegepast te worden.

24.

Het Comité wijst erop dat de basisregels uit de handelsovereenkomsten van de EU strikt moeten worden nageleefd en dat dus niet mag worden afgeweken van de vereisten die voortvloeien uit de oorsprongsregels voor producten uit partnerlanden, ook al maakt dat deel uit van de associatie-overeenkomsten. De mogelijke nadelen van deze uitzonderingsmaatregelen voor het correct functioneren van de interne markt moeten worden afgewogen tegen de eventuele voordelen die het stimuleren van de strikt lokale productie voor deze landen meebrengt op het vlak van duurzame ontwikkeling.

25.

De Commissie wijst erop dat begrotingssteun lang geen wondermiddel is en pas mag worden toegekend na een grondige analyse van de nationale situatie. Het Comité sluit zich daarbij aan, maar wil er wel op wijzen dat het gaat om een vorm van steun waarbij de donoren worden aangezet tot meer coördinatie en de partnerlanden ook zelf hun verantwoordelijkheid opnemen. Deze twee factoren pleiten vóór het verstrekken van begrotingssteun, als tenminste aan de nodige voorwaarden wordt voldaan.

26.

Het Comité wil op het vlak van decentrale ontwikkelingssamenwerking nauwer gaan samenwerken met de Commissie. Daarnaast dringt het erop aan dat de lidstaten en alle lokale en regionale overheden van de EU er ook in de toekomst toe worden aangespoord om gebruik te maken van de Atlas van decentrale samenwerkingsactiviteiten, die een overzicht biedt van alle door de lokale en regionale overheden gefinancierde activiteiten op dit gebied. Ten slotte vestigt het Comité de aandacht op het nut van het internetportaal voor decentrale ontwikkelingssamenwerking, dat de betrokkenen de kans biedt sneller met elkaar in contact te komen, de steunverlening doeltreffender maakt, en overlappingen voorkomt.

27.

Naast de economische bijdrage van de lokale en regionale overheden moet de EU meer rekening houden met het feit dat de regio's en gemeenten op bepaalde specifieke gebieden een enorme toegevoegde waarde bieden. Zij hebben nl. al kennis en ervaring opgedaan met oplossingen die zijn toegesneden op de behoeften van de partnerlanden en verlenen de samenwerking daarmee een toegevoegde waarde, m.n. op het gebied van beter bestuur, ruimtelijke ordening, onderwijs, civiele bescherming, voedselzekerheid via landbouw en visserij, hernieuwbare energie, water, milieu, maritieme wetenschappen en op ontwikkeling toegespitste vormen van O&O. Dit geldt i.h.b. voor de ultraperifere regio's; deze vormen immers de buitengrenzen van de EU die fungeren als venster op de wereld, en kunnen het Europees ontwikkelingsbeleid doeltreffender maken.

Ontwikkelingsbeleid als katalysator van duurzame groei voor iedereen

28.

Het Comité sluit zich aan bij de stelling dat ontwikkelingssteun moet worden toegespitst op inclusieve en duurzame groei in de partnerlanden. Het betreurt echter dat in het Groenboek nergens wordt gerept van twee in dit verband cruciale aspecten. Ten eerste is er het feit dat de opbrengst van de vooruitgang eerlijk moet worden verdeeld, en wel volgens de parameters die als sociaal wenselijk worden beschouwd. Een billijke verdeling is tot op zekere hoogte noodzakelijk met het oog op stabiliteit, solide instellingen en groei voor alle bevolkingsgroepen. Een tweede factor is de noodzaak om de ontwikkelingslanden in staat te stellen een krachtig fiscaal beleid te voeren en fraude, kapitaalvlucht en illegale geldstromen aan te pakken; deze fenomenen plegen immers een aanslag op de toch al schaarse eigen middelen van ontwikkelingslanden en staan vooruitgang in de weg.

29.

Ontwikkeling is echter méér dan groei: ontwikkeling impliceert dat de sociale verworvenheden in praktijk worden gebracht, de instellingen worden verankerd en het sociale bestel en het productiesysteem worden hervormd. Er moet dus worden gestreefd naar inclusieve en duurzame groei die de ontwikkeling van het hele grondgebied ten goede komt.

30.

Het Comité benadrukt het belang van gelijke kansen voor man en vrouw ter verwezenlijking van een duurzame groei in onze partnerlanden. Dit is niet alleen een van de fundamentele principes van ons mensenrechtenbeleid, maar hervormingen die erop gericht zijn om meisjes en vrouwen in staat te stellen in de samenleving al hun mogelijkheden te ontplooien – zonder discriminatie of kans te lopen om slachtoffer te worden van geweld – zijn ook het meest effectieve middel voor onze partnerlanden om hun economie te ontwikkelen.

31.

Het uitbouwen van solide en legitieme instellingen impliceert dat meer aandacht wordt besteed aan de verdeling van de opbrengst van de groei en aan gelijke kansen, en dat de stem van de burgers meer wordt gehoord. Tezelfdertijd moet het decentralisatieproces, waardoor de instellingen dichter bij de burger komen te staan, worden voortgezet. Het is daarom zaak de bestuurlijke capaciteit van de lokale en regionale overheden uit de partnerlanden te versterken, waarbij inspiratie kan worden geput uit het TAIEX- en het Erasmusprogramma. Op die manier zullen de middelen voor ontwikkelingssamenwerking beter worden benut. Voorts dringt het Comité er bij de Commissie op aan dat zij programma's voor sectorale begrotingssteun opstart, zodat de lokale en regionale overheden uit de ontwikkelingslanden vlotter toegang krijgen tot de beschikbare financiële middelen.

32.

Een degelijk onderwijsbeleid is een van de pijlers van ontwikkeling; de EU moet haar beleid inzake ontwikkelingssamenwerking dan ook mede baseren op de verbetering van het onderwijs in ontwikkelingslanden.

33.

In dit verband zij erop gewezen dat waar nodig steun moet worden verleend aan de decentralisatie in de partnerlanden, en dat moet worden getracht bij de verdeling van de bevoegdheden het subsidiariteitsbeginsel voor ogen te houden. Decentralisatie kan de partnerlanden helpen democratischer te worden en beter in te spelen op de maatschappelijke behoeften; bovendien is decentralisatie noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling het hele grondgebied ten goede komt en alle maatschappelijke groepen ervan kunnen profiteren.

Duurzame ontwikkeling

34.

De Commissie wijst er in haar Groenboek terecht op dat een ontwikkelingsstrategie die haar naam waardig is, rekening moet houden met de strijd tegen de klimaatverandering en de bescherming van de biodiversiteit. Overigens beschikken sommige ontwikkelingslanden over sterke troeven op het gebied van natuurlijke en milieurijkdommen, die zij kunnen uitspelen in de context van de klimaatverandering en andere milieuproblemen. Uit de verbintenissen die de EU in Kopenhagen en later ook in Cancún is aangegaan blijkt maar al te duidelijk het belang van dit aspect van ontwikkeling en de noodzaak om de partnerlanden bij te staan in hun pogingen zich aan te passen en de gevolgen van een en ander af te zwakken.

35.

Wat in het Groenboek nog ontbreekt is een meer gedetailleerde visie op de rol van de decentrale (lokale en regionale) overheden bij het uitstippelen van een gedegen milieustrategie. Het zijn immers deze overheden die de sleutel in handen hebben om duurzame strategieën voor water- en afvalbeheer, energievoorziening en de bescherming van kwetsbare milieugebieden op te zetten.

36.

De Commissie heeft het bij het rechte eind als zij stelt dat de keuze voor een bepaald energiemodel een cruciale schakel is in welke duurzame ontwikkelingsstrategie dan ook. Daaruit volgt dat een intensiever gebruik van hernieuwbare energie moet worden gepromoot. De ontwikkelingslanden zouden lering kunnen trekken uit de ervaring die de EU op dit vlak al heeft opgedaan. Het is bovendien een feit dat de omstandigheden in een aantal ontwikkelingslanden bijzonder gunstig zijn voor de ontwikkeling van deze vormen van energie.

37.

Het Comité zou graag zien dat een internationaal convenant van burgemeesters en regio's wordt gesloten om gemeenschappelijke programma's op te starten en een adequaat en specifiek financieringsinstrument in het leven te roepen teneinde de energiebevoorrading van alle burgers veilig te stellen.

38.

Hoe dan ook mag niet worden vergeten dat de overschakeling op een ander energiemodel (gebaseerd op hernieuwbare bronnen) hand in hand moet gaan met het streven naar betere energie-infrastructuurvoorzieningen en een betere toegang tot energie voor de meest kwetsbare bevolkingsgroepen.

Landbouw en voedselzekerheid

39.

Plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid zijn inderdaad twee pijlers van ontwikkeling: het gaat immers om factoren die hun stempel drukken op een sector die cruciaal is voor groei en economische hervormingen in de armste landen, die bepalend is voor de uitoefening van een basisrecht als het recht op gezonde voeding, dat samenhangt met weer andere rechten (zoals gezondheid, onderwijs en werk), en die ten slotte ook van invloed is op de vraag of een land zich onafhankelijk kan opstellen op het internationale toneel.

40.

De huidige crisis heeft geleid tot een abnormale stijging van de prijzen van grondstoffen, ook van voedingsmiddelen, wat nefaste gevolgen heeft voor de voedselbevoorrading in de armste landen, m.n. in Afrika bezuiden de Sahara, waarvan er veel netto-importeurs zijn van voedsel. Dit kan tot gevolg hebben dat eerder bereikte resultaten op sociaal vlak weer worden teniet gedaan.

41.

Vier factoren liggen ten grondslag aan deze situatie: i) het stimuleren van de vraag in grote landen met een sterke groei, waar dit soort producten massaal wordt aangekocht op de internationale markten; ii) het feit dat de rijke landen en de overheid in de ontwikkelingslanden de afgelopen jaren onvoldoende geïnvesteerd hebben in plattelandsontwikkeling; iii) de houding van speculanten die in deze producten een rendabele mogelijkheid zien om hun kapitaal te investeren; en iv) de gevolgen die de milieuschade meebrengt voor de productiviteit van de grond en de landbouw.

42.

Het Comité hamert erop dat de EU lessen moet trekken uit de fouten die in het verleden op het gebied van ontwikkelingsbeleid zijn gemaakt, en bij de uitwerking van haar strategieën voor internationale steun meer prioriteit moet verlenen aan plattelandsontwikkeling en voedselzekerheid in partnerlanden. Het wijst erop dat de ontwikkelingslanden hun voordeel zouden kunnen doen met de ruime ervaring van de EU op het vlak van plattelandsontwikkeling, landbouwbeleid en bevordering van de voedselzekerheid.

43.

Ook moet in dit verband rekening worden gehouden met de mogelijkheden en ervaringen van de regio's. De lokale en regionale overheden zijn immers ter zake kundig: zij weten hoe de basisinfrastructuur voor de verdeling van levensmiddelen er uit moet zien, hoe ze kunnen nagaan of de grond vruchtbaar is, hoe de teelten kunnen worden aangepast aan de omgeving, hoe ze moeten omgaan met kwetsbare lokale ecosystemen, en hoe ze de bevoorrading van de bevolking moeten plannen. Het is dan ook van belang dat deze overheden in voldoende mate worden betrokken bij het ontwikkelingsbeleid van de EU.

Brussel, 11 mei 2011

De voorzitster van het Comité van de Regio's

Mercedes BRESSO


Top