EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52008DC0593

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Tweede verslag over de tenuitvoerlegging van richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang {SEC(2008)2506}

/* COM/2008/0593 def. */

52008DC0593

Verslag van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Tweede verslag over de tenuitvoerlegging van richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang {SEC(2008)2506} /* COM/2008/0593 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 30.9.2008

COM(2008) 593 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD, HET EUROPEES PARLEMENT, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO’S

Tweede verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 98/84/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 1998 betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang {SEC(2008)2506}

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding 3

2. Tenuitvoerlegging van de richtlijn 3

2.1. Omzetting in de nationale wetgeving 3

2.1.1. Inhoud 3

2.1.2. Omzetting door de lidstaten 4

2.2. Toepassingsgebied van de richtlijn: de "grijze markt" 4

2.3. Verschillen in de nationale tenuitvoerlegging 4

2.3.1. Hoogte van de sancties op nationaal niveau 4

2.3.2. Sancties op particulier bezit 4

2.3.3. Effectiviteit van de door de nationale autoriteiten genomen maatregelen 4

2.4. Internationale dimensie 4

3. Toereikendheid van de richtlijn gelet op de convergentie 4

3.1. Nieuwe distributiemethoden 4

3.2. Nieuwe vormen van piraterij 4

3.3. Bijdrage aan de bescherming van het auteursrecht 4

3.3.1. Uitbreiding van de bescherming naar de houders van rechten 4

3.3.2. Digitale rechtenbeheersystemen 4

3.4. Bescherming van de vergoeding, het enige beschermingscriterium 4

4. Conclusie en toekomstige maatregelen 4

4.1. Evaluatie van Richtlijn 98/84/EG 4

4.2. Toekomstige maatregelen om de toepassing te verbeteren en in te spelen op de convergentie 4

4.2.1. Oprichting van een deskundigengroep 4

4.2.2. Werkgroep “grijze markt” 4

4.2.3. Vergaring van informatie 4

4.2.4. Ratificatie van de Europese Conventie over de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang 4

1. INLEIDING

In 1998 hebben het Europees Parlement en de Raad Richtlijn 98/84/EG[1] betreffende de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang goedgekeurd, teneinde de ontwikkeling van betaaltelevisiediensten binnen de interne markt mogelijk te maken. In 2003 heeft de Commissie het eerste verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn gepresenteerd[2].

Tien jaar na de goedkeuring van de richtlijn presenteert de Commissie haar tweede verslag over de tenuitvoerlegging. De revolutionaire veranderingen die in deze markt hebben plaatsgevonden, worden beschreven in de in 2007 door KEA en CERNA namens de Commissie verrichte studie naar de effecten van de richtlijn[3].

Nu moet gekeken worden naar het nut en de toereikendheid op de lange termijn van de richtlijn zoals die thans voorligt. De huidige context wordt gekenmerkt door de mogelijkheden die er bestaan op de markt voor nieuwe platformen voor de verspreiding van inhoud, zoals internettelevisie, IP-televisie, mobiele televisie en video-on-demand. Moeten deze markten op dezelfde manier beschermd worden als betaaltelevisie? Is de bescherming die de richtlijn biedt van enig nut voor deze markt, of is die überhaupt nodig? Uiteraard zijn deze vragen alleen relevant indien de vraag of de richtlijn effectief is, bevestigend kan worden beantwoord.

Voor wat betreft piraterij, iets wat de richtlijn tracht te bestrijden, moet vastgesteld worden dat men zich in deze branche heel goed weet aan te passen aan de technologische vooruitgang en zelfs zeer wel vaart bij de nieuwe mogelijkheden die geboden worden.

Om de benodigde gegevens te verkrijgen om – in aanvulling op de hierboven genoemde studie – de tenuitvoerlegging van de richtlijn zoals die tot op heden heeft plaatsgevonden, te analyseren, heeft de Commissie van 11 februari tot en met 4 april 2008 een openbare raadpleging gehouden, waarop 54 bijdragen werden ontvangen[4]. Bij dit verslag is een werkdocument van de diensten van de Commissie gevoegd waarin de hoofdlijnen van die bijdragen zijn opgenomen. Daarnaast hebben de diensten van de Commissie tijdens verschillende gesprekken ook rechtstreeks contact gehad met de betrokken marktspelers.

2. TENUITVOERLEGGING VAN DE RICHTLIJN

2.1. Omzetting in de nationale wetgeving

2.1.1. Inhoud

Om de ontwikkeling van diensten die gebaseerd zijn op voorwaardelijke toegang binnen de interne markt mogelijk te maken, wordt in de richtlijn een beschrijving gegeven van beschermde diensten en een lijst opgesteld van de illegale commerciële activiteiten die door de lidstaten gesanctioneerd moeten worden. Het is aan de lidstaten om sancties op te stellen voor overtreders en ervoor te zorgen dat aan benadeelde personen rechtsmiddelen ter beschikking staan.

2.1.2. Omzetting door de lidstaten

Alle lidstaten hebben de richtlijn inmiddels omgezet[5]. De nieuwe lidstaten moeten de richtlijn namelijk vóór hun toetreding hebben omgezet, als onderdeel van het acquis communautaire.

2.2. Toepassingsgebied van de richtlijn: de "grijze markt"

Ondanks het bestaan van de richtlijn en de daarmee gepaard gaande communautaire harmonisatie kan de EU-burger die zijn recht op vrij verkeer binnen de Europese Unie uitoefent, te maken krijgen met het feit dat hij geen legale toegang kan krijgen tot televisiezenders van zijn land van herkomst. Wel is er een "grijze markt" ontstaan van toegestane abonnementen die verkregen zijn via een “postbus-adres”. Het gaat daarbij niet om een "zwarte" markt, omdat voor het abonnement wordt betaald, noch om een "witte" markt, omdat bepaalde door de televisiezender verkregen uitzendrechten alleen voor het nationale grondgebied gelden en niet voor het grondgebied van de andere lidstaten.

In bepaalde gevallen is er evenwel sprake van een grensoverschrijdend aanbod van betaaltelevisie, waardoor een al te negatief oordeel voor wat betreft de effecten van de richtlijn op de interne markt wat afgezwakt moet worden. Dit zijn voorbeelden die vallen binnen de klassieke gevallen van exploitatie van uitzendrechten en exclusieve rechten: de rechten worden aangekocht voor alle betrokken nationale grondgebieden, die gekenmerkt worden door de taaleenheid, en er wordt maar zelden beoogd de over enkele of alle lidstaten verspreide taaldiaspora te bereiken.

Deze traditionele structuur daargelaten zouden de meeste marktspelers niet graag zien dat de grijze markt gelegaliseerd wordt, omdat daardoor noodgedwongen per nationaal grondgebied de organisatie van de verkoop van rechten – auteursrechten of uitzendrechten van sportevenementen – opnieuw onder de loep zou moeten worden genomen. De houders van rechten willen natuurlijk graag zoveel mogelijk inkomsten genereren door die rechten per grondgebied te verkopen, en de dienstenaanbieders in de audiovisuele sector zijn bang dat hun aanbod minder aantrekkelijk wordt wanneer dit niet meer exclusief is omdat er concurrentie ontstaat van aanbieders die binnen hun grondgebied een vergelijkbaar aanbod op de markt brengen.

Op dit punt is het van belang te benadrukken dat de Commissie alleen een grensoverschrijdende markt wenst te zien ontstaan voor een aanbod dat voorziet in de legitieme verwachtingen van de Europese burger en rekening houdt met diens mobiliteit. Daarom zou dit aanbod op legale wijze beschikbaar moeten zijn in de moedertaal en aangeboden moeten kunnen worden door het geboorteland van diezelfde EU-burger.

De ontwikkeling van een dergelijk aanbod zou een flexibele benadering vereisen bij de aankoop van rechten, bijvoorbeeld voor wat betreft het vaststellen van het aantal mogelijke consumenten in de desbetreffende lidstaat. Een en ander is alleen mogelijk wanneer alle betrokkenen in de sector actief meewerken, hetgeen op dit moment moeilijk te realiseren lijkt, gezien het geconstateerde gebrek aan motivatie. Daarnaast zou er onderzoek moeten worden gedaan naar de verschillende nationale regelgevingskaders met betrekking tot de distributiekanalen van cinematografische werken; de verschillen daarin zouden kunnen bijdragen aan het blokkeren van de multiterritoriale verspreiding van werken.

De oplossing zou kunnen liggen in de komst van nieuwe diensten, zoals internettelevisie of mobiele televisie. De kosten van verspreiding en van de voorwaardelijke-toegangsystemen daarvan zijn relatief gezien goedkoper dan de kosten die gepaard gaan met het gebruik van decoders. Dan moeten deze nieuwe diensten uiteraard niet op territoriaal niveau beperkt worden op verzoek van de houders van de desbetreffende rechten. Zo heeft de Commissie al verscheidene klachten ontvangen over het feit dat het niet mogelijk is via internet programma’s te bekijken van televisiezenders met behulp van computers die zich in een andere lidstaat bevinden dan de lidstaat waarin die televisiezenders zijn gevestigd.

Benadrukt moet worden dat vandaag de dag meer dan 8,7 miljoen EU-burgers[6] in een andere lidstaat wonen dan de lidstaat waar zij oorspronkelijk vandaan komen, en dit aantal groeit nog steeds. Het vrije verkeer van personen en diensten is een van de grondbeginselen van het Europese gedachtegoed en het garanderen van toegang van elke Europese burger tot een audiovisueel aanbod in zijn eigen taal en cultuur zou deze beweging gemakkelijker kunnen maken[7].

Om daar verder de gedachten over te laten gaan, lijkt het van belang te zijn zoveel mogelijk informatie te verzamelen over verschillende onderwerpen, zoals de mogelijkheden die de nieuwe diensten bieden voor wat betreft het doelgerichte grensoverschrijdende audiovisuele aanbod en de potentiële markt die ontstaat door de mobiliteit van de EU-burgers.

2.3. Verschillen in de nationale tenuitvoerlegging

De richtlijn bepaalt dat de door de lidstaten op te leggen sancties "doeltreffend, afschrikkend en evenredig" moeten zijn en dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat aanbieders van beschermde diensten passende rechtsmiddelen ter beschikking staan.

Hoewel in de studie van KEA en CERNA slechts gedetailleerd onderzoek is gedaan naar de wetgeving in 11 lidstaten en de antwoorden op het verzoek om bijdragen aan te leveren, geen gegevens opleveren over alle 27 lidstaten, kan aan de hand van deze informatiebronnen wel een idee gevormd worden over de tendensen bij de omzetting in de nationale wetgevingen. Hoewel in een aantal bijdragen sprake is van tevredenheid over de nationale tenuitvoerlegging, wordt in een groter aantal gevallen gewezen op de beperkingen van de nationale wetgeving.

2.3.1. Hoogte van de sancties op nationaal niveau

Met inachtneming van de drie hiervoor genoemde criteria hadden de lidstaten alle ruimte om de hoogte en de aard van de op te leggen sanctie vast te stellen. Er is een zeer ruime marge gehanteerd voor de sancties, variërend van minimaal 25 € - 7 500 € tot maximaal 1 158 € - 50 000 € voor boetes, en – voor zover van toepassing – van acht dagen tot vijf jaar voor gevangenisstraffen.

Deze aanzienlijke verschillen verklaren waarom er in de verschillende lidstaten zulke uiteenlopende waarderingen naar voren zijn gekomen over de effectiviteit van de sancties. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de verschillen in levensstandaard binnen de Europese Unie, en communautaire harmonisatie van de sancties lijkt dan ook niet gewenst. Wel zou overwogen kunnen worden om opnieuw per lidstaat onderzoek te doen naar de afschrikkende werking van de sancties.

2.3.2. Sancties op particulier bezit

De communautaire harmonisatie beperkt zich tot commerciële activiteiten die verband houden met illegale uitrusting, en het staat de lidstaten vrij het particulier bezit van illegale uitrusting al dan niet te sanctioneren. Over dit gevoelige aspect dat bij het beteugelen van piraterij komt kijken, vindt nog steeds hevige discussie plaats, ook al voordat de richtlijn was goedgekeurd.

De aanbieders staan positief tegenover het sanctioneren van particulier bezit. Zij zien daarin een pedagogisch instrument om de consument die door illegale diensten in de verleiding wordt gebracht, af te remmen. Bovendien zou het een hulpmiddel kunnen zijn bij het sanctioneren van nieuwe vormen van piraterij die gebaseerd zijn op het toevoegen van verschillende handelingen, waaronder een aantal van particuliere aard, zoals de verspreiding via internet van encryptiecodes, die vervolgens door de consument zelf worden gebruikt om een ongeprogrammeerde smartcard te programmeren, waarvan de verkoop (een commerciële handeling) a priori legaal is.

Bij de lidstaten lijkt het sanctioneren van particulier bezit weer in populariteit toe te nemen. Zo is Italië daar in 2003 weer toe overgegaan, en onderzoekt Zweden op dit moment de mogelijkheid om sancties in te voeren op de aankoop en het gebruik van illegale uitrusting.

Het zou dan ook niet oninteressant zijn om verder de gedachten over dit onderwerp te laten gaan wat zou kunnen leiden tot een uitwisseling van ervaringen tussen de lidstaten te laten plaatsvinden.

2.3.3. Effectiviteit van de door de nationale autoriteiten genomen maatregelen

Uit de studie en de bijdragen in het kader van de raadpleging komt naar voren dat het ontbreken van de technische kennis bij de autoriteiten die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de wetgeving, een algemeen voorkomend probleem is.

Ook wordt aangegeven dat het uiterst technische karakter van de nieuwe vormen van piraterij, die een perfecte kennis van de nieuwe technologieën vereisen, voor grote moeilijkheden zorgt.

In dat opzicht is het in het leven roepen van een deskundigengroep waarin de autoriteiten worden samengebracht die in de lidstaten belast zijn met de uitvoering, bij uitstek geschikt om technische informatie te verspreiden over piraterij en over beste praktijken.

2.4. Internationale dimensie

De uitbreiding van de Europese Unie heeft geleid tot een wijziging van de geografische spreiding van piraterij, waarin men vóór de uitbreiding met name actief was in bepaalde landen in Oost-Europa. Deze landen zijn nu lid van de EU en dankzij de omzetting van de richtlijn wordt piraterij daar nu ook stelselmatig beteugeld.

Bovendien trachten de kandidaat-landen – de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, de landen waarmee toetredingsonderhandelingen worden gevoerd, Kroatië en Turkije – en de potentiële toetredingskandidaten – Albanië, Bosnië-Herzegovina, Montenegro, Servië en Kosovo – allemaal hun wetgeving dichter bij het acquis communautaire te brengen. Tot slot zijn er onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord gaande met Oekraïne, dat zijn wetgeving op het desbetreffende gebied in lijn zal moeten brengen met die van de EU.

Los van de uitbreiding van de Europese Unie is Richtlijn 98/84/EG met het besluit van het Gemengd Comité van de Europese Economische Ruimte nr. 17/2001 van 28 februari 2001 opgenomen in de EER-overeenkomst, waarmee deze derhalve in IJsland, Liechtenstein en Noorwegen van toepassing is.

Maar verder dan dat reiken de maatregelen van de Commissie niet. De Europese Conventie over de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang[8] van de Raad van Europa, die op 24 januari 2001 is goedgekeurd, bevat echter een vergelijkbare bescherming als die welke in de richtlijn wordt geboden, en wacht op ratificatie door de 47 leden van deze instelling, alsmede door Wit-Rusland en Vaticaanstad.

Op dit moment hebben elf landen de conventie ondertekend[9] en acht zijn al tot ratificatie overgegaan. Ook de Europese gemeenschap kan de conventie ratificeren. Daarmee zouden andere landen wellicht weer een extra impuls krijgen om ook tot ratificatie over te gaan, waardoor de betrokken dienstenaanbieders ook buiten het grondgebied van de Unie bescherming zouden genieten.

3. TOEREIKENDHEID VAN DE RICHTLIJN GELET OP DE CONVERGENTIE

3.1. Nieuwe distributiemethoden

Het nieuwe technologische landschap kan in één woord worden samengevat: "convergentie". Dit is de mogelijkheid om tot inhoud toegang te verkrijgen via een veelheid aan platformen. Reeds bij het opstellen van de richtlijn heeft de Europese wetgever bewust gekozen voor technologisch neutrale bepalingen, om te voorkomen dat de richtlijn snel verouderd en achterhaald zou zijn als gevolg van de toen al merkbare vernieuwingen. Dit uitgangspunt verklaart waarom de definitie van "beschermde diensten" zowel radio- en televisieomroepdiensten als diensten van de informatiemaatschappij omvat. Bovendien ziet de gekozen definitie niet op de wijze waarop de bedoelde diensten worden verspreid.

Dit betekent dat elke radio- en televisieomroepdienst, ongeacht de wijze waarop de verspreiding plaatsvindt – ADSL, internet of mobiele telefoon –, onder de definitie van "beschermde diensten" valt, net zoals elke dienst die op afstand toegankelijk is op verzoek van de consument, nu deze immers voldoet aan de definitie van diensten van de informatiemaatschappij[10], zoals video-on-demand. De enige beperking die aan deze bescherming wordt gesteld, is de voorwaarde dat gebruik wordt gemaakt van een voorwaardelijke-toegangsysteem om de vergoeding van de dienst te garanderen.

3.2. Nieuwe vormen van piraterij

Het toenemend gebruik van smartcards om signalen te decoderen heeft een diversifiëring van de piraterijactiviteiten tot gevolg gehad. Decoders en blanco smartcards worden openlijk op de markt gebracht, omdat deze voor legaal gebruik kunnen dienen. De programmeercodes voor de smartcards worden onafhankelijk daarvan via internet verspreid, met name door piraten die daarmee economisch voordeel behalen, waarbij het aan de koper van de decoder en de blanco smartcard is om deze laatste te programmeren, om zo op illegale wijze toegang tot de diensten te verkrijgen.

Deze opsplitsing van activiteiten heeft geleid tot een nieuwe manier om illegaal toegang te verkrijgen tot de betrokken diensten, en het is moeilijk deze vorm van piraterij via de rechter aan te pakken. Dit houdt verband met het feit dat de commerciële activiteiten betrekking hebben op producten die op legale wijze gebruikt kunnen worden, en de verspreiding van codes op internet moeilijk met deze verkoop in verband te brengen is. Ten slotte wordt de blanco smartcard door de consument zelf geprogrammeerd en niet door de verkoper.

Tegen die achtergrond lijkt het bepaalde in de richtlijn niet rechtstreeks te kunnen worden toegepast, omdat het moeilijk aan te tonen is dat er sprake is van een illegale commerciële activiteit. De aanbieders kunnen uiteraard aanvoeren dat de smartcards waarmee deze handel plaatsvindt, niet geschikt zijn voor legaal gebruik, omdat de componenten daarvan dermate ingewikkeld zijn en de prijs dus zo hoog ligt, dat het niet aantrekkelijk is deze voor de meest gebruikte toepassingen aan te wenden (bijvoorbeeld als veiligheidsbadge).

De rechtbanken moeten dan echter een technische beoordeling maken waarvoor de bevoegde ambtenaren de kennis vaak niet in huis hebben.

De aanbieders wijzen op de noodzaak om sancties op te kunnen leggen in geval van verspreiding van codes via internet door een derde zonder dat daarvoor een vergoeding wordt betaald. Gezien het niet-commerciële karakter van de activiteit lijkt de richtlijn hier niet van toepassing te zijn, en het is bijna onmogelijk om te bewijzen dat er een verband bestaat tussen de verkoop van een blanco smartcard en de verspreiding van codes via internet. Zelfs het sanctioneren van particulier bezit van illegale uitrusting zou tot een veroordeling kunnen leiden van de consument die van dergelijke procedés gebruik maakt zonder dat daarmee echter een directe oplossing zou zijn gevonden voor de aanwezigheid van codes op internet.

Op dit punt lijkt alleen een aanpak wegens oneerlijke concurrentie enige kans van slagen te hebben, maar dat kan stuklopen op het extraterritoriale karakter van de overtreding. Het zou dus nuttig zijn na te denken over de vraag welke mogelijkheden de wet biedt om dergelijke praktijken tegen te gaan.

Andere vormen van piraterij hebben ook de kop opgestoken, bijvoorbeeld het delen van smartcards: met een op rechtmatige wijze verkregen smartcard kan de desbetreffende dienst verder verspreid worden onder andere consumenten, bijvoorbeeld via een draadloos netwerk of via de toegangstechnologie Wimax. Het gaat daarbij meestal om herverspreiding tegen betaling, waarop de richtlijn van toepassing is. Het probleem bij deze vorm van piraterij is dat het moeilijk is de overtreding aan het licht te brengen. Het politiepersoneel zou daartoe moeten worden opgeleid.

Het lijkt dan ook gewenst een betere uitwisseling van informatie tussen de nationale overheden aan te moedigen.

3.3. Bijdrage aan de bescherming van het auteursrecht

De houders van rechten op inhoud kunnen geen beroep doen op Richtlijn 98/84/EG. Tijdens de goedkeuring van de richtlijn is lang gediscussieerd over de vraag of de bescherming moest worden uitgebreid, maar daar is ten slotte van afgezien omdat er binnen afzienbare tijd specifieke wetgeving over auteursrechtelijke bescherming in de informatiemaatschappij zou worden goedgekeurd. Richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001[11], "Auteursrecht in de informatiemaatschappij", heeft drie jaar na de goedkeuring van Richtlijn 98/84/EG de door die richtlijn geboden bescherming aangevuld.

Dit neemt niet weg dat Richtlijn 98/84/EG indirect toch een significante bijdrage levert aan de auteursrechtelijke bescherming, doordat de inhoud waarop het auteursrecht van toepassing is beschermd wordt tegen piraterij, waarmee dus ook het inkomen van de rechthebbenden wordt beschermd.

3.3.1. Uitbreiding van de bescherming naar de houders van rechten

De houders van rechten, rechthebbenden en houders van rechten op sportevenementen hebben aangegeven dat zij graag binnen het toepassingskader van de richtlijn opgenomen willen worden.

Er lijkt echter een misverstand te bestaan over de inhoud van de bescherming die met de richtlijn is ontstaan. De sancties die op grond van de richtlijn opgelegd kunnen worden, mogen alleen betrekking hebben op handelingen die verband houden met het gebruik van illegale uitrusting. Er kunnen dus geen sancties worden opgelegd in verband met andere handelingen, zoals het gebruik van legale uitrusting waarbij eventuele territoriale beperkingen niet worden gerespecteerd, zoals in het geval van de hiervoor omschreven grijze markt.

Deze nadere toelichting is van belang omdat in de bijdragen van de houders van rechten (auteursrecht of naburige rechten van omroepen betreffende de uitzending van sportevenementen) met name werd aangegeven dat de territorialisering van de rechten moet worden gerespecteerd, en dat het risico bestaat dat de rechten minder waard worden ingeval de territoriale beperkingen niet worden nageleefd.

In dat kader zou het uitbreiden van het toepassingsgebied van de richtlijn tot andere marktspelers geen enkel nut dienen. In de richtlijn wordt er bij piraterij namelijk van uitgegaan dat deze gebaseerd is op het gebruik van illegale uitrusting, dat wil zeggen het gebruik van uitrusting die niet is goedgekeurd door het bedrijf dat de inhoud verspreidt. De binnen de grijze markt gebruikte decoders zijn bijvoorbeeld goedgekeurd door de zendgemachtigde, die daarvoor op regelmatige basis een vergoeding ontvangt.

Een van de voorgestelde oplossingen voor het probleem van de houders van rechten zou erin kunnen bestaan meer rekening te houden met de potentiële inkomsten vanuit de grijze markt, en deze beter te laten integreren. Daarvoor is echter wel een globalere benadering noodzakelijk en zou meer informatie nodig zijn over de mogelijkheden die de grensoverschrijdende markt biedt.

Dit neemt niet weg dat de houders van uitzendrechten van sportevenementen in hun recht lijken te staan wanneer zij een betere bescherming verlangen, nu er geen wetgeving is die rechtstreeks op hen van toepassing is, waarbij tegelijkertijd rekening moet worden gehouden met de gerechtvaardigde verwachting van de consument om op grensoverschrijdend niveau op legale wijze toegang te hebben tot bepaalde diensten, alsmede met de noodzaak om evenementen die van groot maatschappelijk belang zijn, toegankelijk te maken voor een breed publiek. De Commissie is voornemens te laten onderzoeken of er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om in deze leemte te voorzien. De door de Commissie in haar witboek sport[12] aangekondigde studie over de financiering van de sport zou de eerste gegevens kunnen opleveren die nodig zijn voor een analyse.

http://ec.europa.eu/sport/white-paper/doc/wp_on_sport_fr.pdf

3.3.2. Digitale rechtenbeheersystemen

De eerste verspreiding van inhoud via internet ging gepaard met het gebruik van een nieuw soort bescherming van die inhoud, te weten digitale rechtenbeheersystemen, ook wel DRM genoemd ( Digital Rights Management ).

Deze voorzieningen gericht op technische bescherming zijn met name bedoeld om ervoor te zorgen dat bij de verspreiding van inhoud op internet het auteursrecht wordt gerespecteerd. Onder deze gezamenlijke noemer vallen configuratie- en gebruiksmaatregelen van zeer uiteenlopende aard, waardoor verschillende soorten beperkingen zijn ontstaan: van kwantitatieve aard, het aantal keren dat een werk kan worden gelezen, van geografische aard, met beperking van de toegang, beperkingen ten aanzien van de hard- of software die nodig is om de inhoud te kunnen lezen, de overdracht van het werk tussen apparatuur en digitale extractie (deze lijst is niet uitputtend).

Op een aantal van deze maatregelen kan dan ook de definitie van voorwaardelijke-toegangsystemen van toepassing zijn ( "elke technische maatregel en/of regeling die de toegang tot de beschermde dienst in een begrijpelijke vorm afhankelijk maakt van voorafgaande, individuele toestemming" , artikel 2, onder b), van de richtlijn). Daarmee vallen de maatregelen die gebruikt worden om de vergoeding voor het werk te garanderen – hoofdzakelijk maatregelen waarmee verschillende tarieven in rekening kunnen worden gebracht, al naar gelang het door de consument gewenste gebruik (eenmalig bekijken of meermalen, verschil in de kwaliteit van de opname) – zeker onder de bescherming van Richtlijn 98/84/EG.

In artikel 6 van de bovengenoemde Richtlijn 2001/29/EG inzake het auteursrecht in de informatiemaatschappij is weliswaar uitdrukkelijk de rechtsbescherming van technische voorzieningen opgenomen, maar het gaat hier om een auteursrechtelijke bescherming en de omzetting in de nationale wetgeving van de lidstaten kan ertoe leiden dat alleen rechthebbenden en niet degenen die de inhoud verspreiden gerechtelijke stappen kunnen ondernemen. In die zin blijft Richtlijn 98/84/EG van nut voor distributiemaatschappijen die digitale inhoud verspreiden. Via deze weg beschikken zij over een middel om op te treden tegen piraterij van beschermingsmaatregelen die zij gebruiken voor de onlineverspreiding van inhoud.

3.4. Bescherming van de vergoeding, het enige beschermingscriterium

In de richtlijn wordt de bescherming tegen piraterij van voorwaardelijke-toegangdiensten beperkt tot voorwaardelijke-toegangdiensten die gebruikt worden om een vergoeding te verkrijgen: betaling van de dienst (abonnement of een bepaalde prijs voor een individuele aankoop) dient als voorwaarde te gelden om toegang tot de inhoud te krijgen.

Voorwaardelijke-toegangsystemen kunnen echter niet alleen voor de bescherming van de vergoeding aan de dienstenaanbieder worden gebruikt, maar ook voor andere doeleinden, en met name voor de naleving van contractuele of wettelijke verplichtingen (zoals het afbakenen van een bepaald kijkerspubliek, hetzij op territoriaal niveau, in verband met de cessie van rechten, hetzij om bepaalde leeftijdsgroepen uit te sluiten, zodat minderjarigen beschermd worden tegen inhoud die voor volwassenen bestemd is), voor marketing- en reclamestrategieën, om veiligheidsredenen, of voor de inning van een indirecte vergoeding[13]. Er zijn dan ook verschillende aanbieders die te kennen hebben gegeven belang te hebben bij uitbreiding van de bescherming.

Niettemin moet opgemerkt worden dat het begrip "vergoeding" verder gaat dan alleen rechtstreekse vergoeding. De informatiemaatschappijdiensten kunnen namelijk gebruik maken van technische voorzieningen die gericht zijn op het beperken van de verspreiding van inhoud die gratis toegankelijk is, maar die indirect via reclame of sponsoring wordt gefinancierd. Ook op dergelijke diensten is de richtlijn van toepassing.

Kortom, het staat dus vast dat er vraag is naar uitbreiding van de bescherming. Er kunnen echter vraagtekens geplaatst worden bij het nut van een dergelijke uitbreiding, waarvoor een herziening van de richtlijn nodig zou zijn. De huidige richtlijn is namelijk alleen van toepassing op piraterijactiviteiten met een commercieel doel. Is er sprake van dergelijke commerciële piraterij wanneer het gaat om voorwaardelijke toegang die voor andere doeleinden wordt gebruikt? Bovendien zou het gebruik van voorwaardelijke-toegangsystemen dat is ingegeven door wettelijke bepalingen, beschermd moeten worden via wetgeving waarvoor al rechtshandhavingsmaatregelen bestaan. Daarbij valt te denken aan bepalingen met betrekking tot de bescherming van minderjarigen, cybercriminaliteit en de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Dit zijn vraagstukken die verder uitgediept moeten worden. Overleg binnen een nog op te richten deskundigengroep zou een eerste stap kunnen zijn.

4. CONCLUSIE EN TOEKOMSTIGE MAATREGELEN

4.1. Evaluatie van Richtlijn 98/84/EG

In dit verslag is nagegaan waar bij de toepassing van de richtlijn problemen zijn ontstaan of vragen zijn gerezen. Dit was nodig om een beeld te krijgen van het effect van de richtlijn en om de Commissie in de gelegenheid te stellen conclusies te trekken ten aanzien van de werking van de richtlijn vanaf het moment van goedkeuring ervan.

Ten eerste kan geconstateerd worden dat de algemene omzetting van de richtlijn door de lidstaten ervoor gezorgd heeft dat de piraterij binnen de Europese Unie is afgenomen en dat deze een geografische wijziging heeft ondergaan, dankzij de toetreding tot de EU van een aantal landen die daarvóór met dit probleem te kampen hadden. Daarmee zijn de piraterijcentra buiten de invloedsfeer van de richtlijn komen te liggen.

Ten tweede lijkt de richtlijn niet altijd effectief ten uitvoer te zijn gelegd, hetgeen de rechtszekerheid van de aanbieders van audiovisuele diensten niet ten goede komt. In het bijzonder is er bij de tenuitvoerlegging op nationaal niveau soms sprake van hetzij te lage sancties, hetzij een gebrek aan specifieke technische kennis van de nationale autoriteiten. Voor wat betreft dit laatste punt moet er andermaal op gewezen worden dat de voortdurend nieuwe technische ontwikkelingen deze materie nog ingewikkelder maken, of het nu gaat om het ontstaan van nieuwe vormen van piraterij, nieuwe distributieplatformen of nieuwe voorwaardelijke-toegangsystemen, zoals bepaalde digitale rechtenbeheersystemen.

Ten derde het vrije verkeer: ondanks de schepping van een communautair kader dat de ontwikkeling van de interne markt voor de betrokken diensten in de hand zou moeten werken, is bij de grensoverschrijdende diensten maar in heel beperkt mate sprake van een legale ontwikkeling. Grensoverschrijdend heeft zich met name een "grijze markt" ontwikkeld, die slechts wordt gedoogd door de aanbieders. Daar staat tegenover dat Europeanen die gebruikmaken van hun recht op vrij verkeer binnen de Unie, belang hechten aan de beschikbaarheid van audiovisuele diensten uit het land van herkomst.

Tot slot stelt de Commissie vast dat bepaalde beperkingen die gesteld zijn aan de tenuitvoerlegging van de door de richtlijn geboden bescherming, diepgaander onderzoek behoeven. Dat zou enerzijds betrekking kunnen hebben op de mogelijkheid het particulier bezit van illegale systemen te sanctioneren, een mogelijkheid die door de aanbieders wordt bepleit, maar die niet gemakkelijk in praktijk te brengen is, en anderzijds op de situatie dat aanbieders niet voldoende bescherming genieten, zoals de houders van de uitzendrechten van sportevenementen.

4.2. Toekomstige maatregelen om de toepassing te verbeteren en in te spelen op de convergentie

4.2.1. Oprichting van een deskundigengroep

De Commissie is voornemens een deskundigengroep inzake voorwaardelijke toegang in het leven te roepen, bestaande uit deskundigen van de lidstaten. Deze deskundigengroep zal dan fungeren naar het model van de deskundigengroep inzake elektronische handel en een soortgelijk mandaat hebben.

De deskundigengroep voorwaardelijke toegang zou er onder andere voor moeten zorgen dat de administratieve samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie wordt versterkt en vergemakkelijkt, dat de problemen bij de toepassing van de Richtlijn 98/84/EG gezamenlijk onder de loep worden genomen en de problemen die thans worden ondervonden bij het gebruik van voorwaardelijke-toegangsystemen worden besproken.

De onderwerpen die met voorrang behandeld moeten worden zijn in dit verslag aangekaart: de nieuwe vormen van piraterij, de evaluatie van het afschrikkende karakter van de bestaande sancties, de plaats die binnen de bescherming van de voorwaardelijke-toegangsystemen moet worden toegekend aan het sanctioneren van particulier bezit, het verband met de wetgeving inzake auteursrechtelijke bescherming, het opnemen van DRM als een van de voorwaardelijke-toegangsystemen en de bescherming van het gebruik van voorwaardelijke-toegangsystemen voor andere doeleinden dan bescherming van de vergoeding voor de aanbieders.

Daarbij moet de deskundigengroep rekening houden met de potentiële voordelen die het gebruik van innovatieve voorwaardelijke-toegangsystemen en DRM kunnen opleveren, en in het bijzonder bekijken in hoeverre daardoor kan worden voorkomen dat sancties nodig zijn met een groter afschrikkend effect. In dat verband moet de deskundigengroep ook alle aspecten in ogenschouw nemen die kunnen bijdragen aan de bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.

Met de goedkeuring van dit verslag neemt de Commissie het besluit deze deskundigengroep vóór het einde van 2008 op te richten.

4.2.2. Werkgroep “grijze markt”

De Commissie zal de deskundigengroep daarnaast voorstellen mandaat te verlenen aan een werkgroep die zich specifiek met de grijze markt zal bezighouden.

Deze werkgroep zou in eerste instantie zoveel mogelijk informatie moeten vergaren over de intracommunautaire bewegingen van de Europese burgers en over de mate waarin en de wijze waarop zij gebruikmaken van audiovisuele diensten. Vervolgens kan nagedacht worden over mogelijke oplossingen om burgers die belang hebben bij diensten die uit hun land van herkomst worden aangeboden, de nodige toegang te verschaffen.

4.2.3. Vergaring van informatie

Uit het verslag blijkt dat er te weinig informatie is, en met name informatie over de uitoefening van het recht op vrij verkeer door de EU-burger en over de vraag naar en het aanbod van audiovisuele diensten over de grens heen. Deze informatie is van belang om uit te kunnen maken welke mogelijkheden de grensoverschrijdende markten bieden, en is nodig als input voor een discussie over auteursrechten en uitzendrechten van sportevenementen.

De Commissie stelt voor daarover begin 2009 een enquête te houden.

In het kader van het door de Commissie in haar witboek sport[14] aangekondigde onderzoek naar de financiering van sport informatie zal al eerst informatie worden vergaard over de verkoop van uitzendrechten van sportevenementen om een beeld te krijgen van de situatie waarin de houders van uitzendrechten voor sportevenementen zich bevinden, en van de piraterij bij de doorgifte van dergelijke evenementen.

4.2.4. Ratificatie van de Europese Conventie over de rechtsbescherming van diensten gebaseerd op, of bestaande uit, voorwaardelijke toegang

Deze conventie biedt belangrijke mogelijkheden om de bescherming van voorwaardelijke-toegangdiensten uit te breiden tot buiten het grondgebied van de Europese Unie. Met de ratificatie van de conventie door de Europese Gemeenschap zou een internationaal optreden binnen de 47 landen van de Raad van Europa mogelijk worden.

De Commissie zal de Raad dan ook binnenkort voorstellen de conventie namens de Europese Gemeenschap te ratificeren. [pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic][pic]

[1] PB L 320 van 28.11.1998, blz. 54–57, zie:http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31998L0084:NL:NOT

[2] COM(2003) 198 definitief van 24.4.2003, zie:http://ec.europa.eu/internal_market/media/docs/elecpay/com-2003-198_nl.pdf

[3] http://ec.europa.eu/internal_market/media/elecpay/index_en.htm

[4] http://ec.europa.eu/internal_market/media/elecpay/index_en.htm

[5] http://ec.europa.eu/internal_market/media/elecpay/natimpl/index-map_en.htm

[6] Eurostat – tabel blz. 18-19:http://www.interculturaldialogue2008.eu/fileadmin/downloads/documents/630-factsfigures/KS-EP-07-001-EN.PDF

[7] Zie ook de mededeling over het gebruik van schotelantennes:http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:52001DC0351:NL:NOT

[8] http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/QueVoulezVous.asp?NT=178&CM=1&DF=4/29/2008&CL=FRE

[9] Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Frankrijk, Luxemburg, Moldavië, Noorwegen, Nederland, Roemenië, Rusland en Zwitserland – Luxemburg, Noorwegen en Rusland hebben de conventie wel ondertekend, maar niet geratificeerd.

[10] De definitie van een dienst van de informatiemaatschappij die wordt gegeven in artikel 1 van Richtlijn 98/34/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG, luidt als volgt: elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt .

[11] PB L 167 van 22.6.2001, blz. 10.

[12] http://ec.europa.eu/sport/white-paper/doc/wp_on_sport_nl.pdf

[13] Zie de voor de Commissie uitgevoerde studie van april 2000 van het Instituut voor Informatierecht (IVIR) van de Universiteit van Amsterdam: http://ec.europa.eu/internal_market/media/elecpay/background_en.htm

[14] http://ec.europa.eu/sport/white-paper/doc/wp_on_sport_nl.pdf

Top