EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006DC0406

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving inzake afval richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, richtlijn 91/689/EEG inzake gevaarlijk afval, richtlijn 75/439/EEG inzake afgewerkte olie, richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, richtlijn 94/62/EG inzake verpakking en verpakkingsafval richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen voor de periode 2001-2003 {SEC(2006)972}

/* COM/2006/0406 def. */

52006DC0406

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving inzake afval Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG inzake gevaarlijk afval, Richtlijn 75/439/EEG inzake afgewerkte olie, Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, Richtlijn 94/62/EG inzake verpakking en verpakkingsafval Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen voor de periode 2001-2003 {SEC(2006)972} /* COM/2006/0406 def. */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 19.7.2006

COM(2006) 406 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN DE COMMUNAUTAIRE WETGEVING INZAKE AFVAL Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG inzake gevaarlijk afval, Richtlijn 75/439/EEG inzake afgewerkte olie, Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw, Richtlijn 94/62/EG inzake verpakking en verpakkingsafval Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen VOOR DE PERIODE 2001-2003 {SEC(2006)972}

1. INLEIDING

Dit verslag heeft tot doel de andere communautaire instellingen, de lidstaten en het publiek te informeren over de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving op afvalgebied (Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG, 86/278/EEG, 94/62/EG en 1999/31/EG) gedurende de periode 2001-2003.

Deze zes richtlijnen vertonen qua inhoud en structuur aanzienlijke verschillen. De Richtlijnen 75/442/EEG en 91/689/EEG bevatten algemene basisbepalingen voor alle afvalstoffen en voor gevaarlijk afval; Richtlijn 1999/31/EG betreft één specifieke behandelingsmethode: storten; en de Richtlijnen 75/439/EEG, 86/278/EEG en 94/62/EG leggen vereisten neer voor specifieke afvalstromen – afgewerkte olie, zuiveringsslib en verpakkingsafval – elk met eigen karakteristieken en de hiermee verband houdende beheersproblemen.

Het verslag is opgesteld overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG[1] tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied. Het is gebaseerd op door de lidstaten verstrekte informatie en gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie, waarin de van de lidstaten ontvangen gegevens en informatie uitvoeriger worden weergegeven.

Globaal genomen is wel verdere vooruitgang geboekt, maar echt bevredigend is de tenuitvoerlegging van de afvalwetgeving nog niet, zoals uit het grote aantal inbreukprocedures op dit gebied moge blijken. Er zullen daarom grote inspanningen moeten worden gedaan om tot een volledige tenuitvoerlegging te komen, vooral wat de bevordering van afvalpreventie en recycling betreft. Deze kwesties komen thans in het bijzonder aan de orde in de onlangs goedgekeurde thematische strategie van de EU inzake afvalpreventie en recycling[2], waarin de nadruk ligt op het milieueffect van afval en het denken in termen van levenscycli bij het afvalbeheer.

2. RICHTLIJN 75/442/EEG BETREFFENDE AFVALSTOFFEN, ALS GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 91/156/EEG

Richtlijn 75/442/EEG[3] vormt het fundamentele wettelijke kader voor het afvalbeheer op communautair niveau. Zij handelt voornamelijk over: de definitie van het begrip “afvalstoffen”; de hiërarchie van de beginselen inzake afvalbeheer; de beginselen van nabijheid en zelfvoorziening bij de verwijdering van afval; de planning van het afvalbeheer; vergunningen voor inrichtingen en ondernemingen die verwijderings- en terugwinningstaken uitvoeren; inspecties door bevoegde autoriteiten; eisen voor het bijhouden van registers; het beginsel "de vervuiler betaalt"; en rapportagevereisten.

Alle lidstaten hebben bevestigd dat zij de Commissie bijzonderheden hebben verschaft over de momenteel van kracht zijnde wet- en regelgeving waarmee zij de richtlijn in de nationale wetgeving hebben omgezet.

Een correcte implementatie van de manier waarop afvalstoffen worden gedefinieerd is van wezenlijk belang, wil men kunnen verzekeren dat de lidstaten hun verplichtingen inzake afvalbeheer, overeenkomstig deze richtlijn en andere afvalwetgeving, naar behoren nakomen. De Europese lijst van afvalstoffen is in geconsolideerde vorm vastgesteld bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, als gewijzigd in 2001[4]. Tijdens de rapportageperiode waren er een aantal inbreukprocedures en rechtszaken in verband met de toepassing van de definitie van het begrip “afvalstoffen” (in Italië, het VK en Oostenrijk en andere relevante gevallen).

Tot dusver hebben alle lidstaten op basis van de richtlijn afvalbeheersplannen opgesteld en aangemeld. Verscheidene lidstaten gaven aan dat zij bij de opstelling van hun plannen met andere lidstaten hebben samengewerkt en overleg hebben gepleegd. Sommige lidstaten hebben de Commissie gevallen gemeld waarin zij maatregelen hebben getroffen ter voorkoming van afvalbewegingen die niet met hun afvalbeheersplannen in overeenstemming waren.

Er zijn dus maatregelen van preventieve aard genomen, maar over het hiermee gesorteerde effect is onvoldoende informatie voorhanden.

De meeste lidstaten meldden dat zij wat hun afvalverwijdering betreft met 99% een hoge zelfvoorzieningsgraad hebben bereikt, hetgeen in wezen betekent dat er sinds het vorige uitvoeringsverslag, voor de periode 1998-2000 weinig veranderd is.

Volgens de gegevens over afvalproductie en -behandeling in de EU-15 zijn de produceerde hoeveelheden huishoudelijk afval verder toegenomen tot 580 kg/persoon/jaar. Wat de behandeling hiervan betreft, is de recycling verder uitgebreid tot een gemiddelde van 32%, maar wel met grote verschillen tussen de lidstaten onderling (van 8 tot 56%); het storten van vuilnis gebeurt nu in iets mindere mate, maar blijft wel nog de voornaamste verwijderingsmethode (gemiddeld 44%). Vuilverbranding, hoofdzakelijk met energieterugwinning, is voor sommige lidstaten een van belangrijkste behandelingsopties. De productie van gevaarlijk afval is ook omhooggegaan en wel tot 120 kg/persoon/jaar; het storten van dit afval was ook hier de voornaamste verwijderingsmethode (gemiddeld 26%), met een gemiddeld recyclageaandeel van 21%.

Verscheidene lidstaten hebben de Commissie laten weten dat zij de bij de richtlijn toegestane vrijstellingen van de vergunningsvereisten hebben toegepast.

De meeste lidstaten zijn hun verplichtingen m.b.t. het bijhouden van registers ingevolge artikel 14 nagekomen. Sommige hebben naast de voor producenten van gevaarlijk afval geldende verplichtingen nog andere met de producenten samenhangende verplichtingen uitgewerkt.

3. RICHTLIJN 91/689/EEG INZAKE GEVAARLIJK AFVAL

Richtlijn 91/689/EEG[5] vult Richtlijn 75/442/EEG aan met stringentere beheers- en monitoringbepalingen voor gevaarlijke afvalstoffen. Zij handelt voornamelijk over de definitie van het begrip “gevaarlijke afvalstoffen”; een verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen met andere gevaarlijke of niet-gevaarlijke afvalstoffen; specifieke vergunningsvoorwaarden voor bedrijven en ondernemingen die activiteiten verrichten met gevaarlijke afvalstoffen; periodieke inspecties en het bijhouden van registers door producenten van gevaarlijke afvalstoffen; een passende verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen tijdens inzameling, vervoer en tijdelijke opslag; en afvalbeheersplannen voor gevaarlijke afvalstoffen.

Alle lidstaten hebben bevestigd dat zij de Commissie bijzonderheden hebben verschaft over de wet- en regelgeving die momenteel van kracht is ingevolge de omzetting van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en de lijst van afvalstoffen (Beschikking 2000/532/EG, als gewijzigd) in bepalingen van nationaal recht.

Oostenrijk, de Waalse deelregering van België, Tsjechië, Denemarken, Finland, Duitsland, Zweden en het VK hebben de Commissie overeenkomstig artikel 1, lid 4, nog een aantal als gevaarlijk aan te merken stoffen aangemeld.

Oostenrijk, België (het Brussels en het Vlaams Gewest), Tsjechië, Finland, Duitsland, Ierland, Nederland, Portugal, Slovenië, Spanje en Zweden hebben maatregelen goedgekeurd om gevaarlijk huishoudafval te onderscheiden van andere soorten gevaarlijke afvalstoffen , in de zin van artikel 1, lid 5. In hoofdzaak zijn deze bepalingen gericht op het afzonderlijk verzamelen van bepaalde gevaarlijke bestanddelen van het huishoudafval.

Alle lidstaten meldden dat de vereisten van artikel 2, lid 1, m.b.t. de registratie en identificatie van gestorte gevaarlijke afvalstoffen zijn vervuld.

De lidstaten bevestigden dat de nodige maatregelen ter voorkoming van de vermenging van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 2, lid 2, tot en met 4) zijn getroffen. Niet alle antwoorden zijn echter even gedetailleerd, waarbij sommige lidstaten enkel naar de desbetreffende nationale wetsbepaling verwijzen en andere de bepaling integraal vermelden of toelichten.

Italië heeft vrijstellingen goedgekeurd, als bedoeld in artikel 3, lid 2, inzake algemene nationale voorschriften ter vervanging van vergunningsvereisten voor terugwinningsactiviteiten. In 2005 heeft het VK (Engeland, Schotland en Wales) kennis gegeven van wijzigingen in bestaande vrijstellingen die van vóór 27 juni 1995 dateerden.

Alle lidstaten rapporteerden dat er overeenkomstig artikel 4, lid 1, door de bevoegde autoriteiten op gezette tijden controles worden verricht. De controlefrequenties verschillen in de meeste landen en hangen ondermeer af van criteria als het type en de hoeveelheid afval, alsook van het soort installatie. Inspectieplannen zijn opgesteld in Tsjechië, Hongarije, Nederland, Slovenië en Zweden.

De meeste landen hebben gedetailleerd de uitvoeringsbepalingen weergegeven die zij hebben vastgesteld om te voldoen aan de in artikel 4, lid 2, neergelegde verplichtingen tot het bijhouden van registers . Het Verenigd Koninkrijk heeft de voor producenten van gevaarlijke afvalstoffen geldende vereisten nog niet geheel geïmplementeerd. Het Brussels en het Vlaams Gewest in België, alsook Duitsland en Ierland hebben geen melding gemaakt van verplichtingen tot het bijhouden van registers voor afvalvervoerders. Bovendien moeten in het Vlaams Gewest van België, in Denemarken en Portugal uittreksels van de geregistreerde informatie geregeld naar de bevoegde autoriteiten worden gestuurd.

De lidstaten hebben opgave gedaan van hun nationale maatregelen ter uitvoering van artikel 5, lid 1, met het oog op een behoorlijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen, en sommige hebben bijzonderheden verschaft over de strekking van die bepalingen.

In de meeste lidstaten vallen gevaarlijke afvalstoffen onder de algemene afvalbeheersplannen . Slowakije en Spanje hebben laten weten dat hun beheersplannen voor gevaarlijke afvalstoffen momenteel worden opgesteld of herzien, naar gelang van het geval.

4. RICHTLIJN 75/439/EEG INZAKE DE VERWIJDERING VAN AFGEWERKTE OLIE

Met Richtlijn 75/439/EEG[6] moet een geharmoniseerd systeem tot stand worden gebracht voor de inzameling, behandeling, opslag en verwijdering van afgewerkte olie, zoals smeerolie voor voertuigen en motoren, en ter bescherming van het milieu tegen de schadelijke gevolgen van dergelijke handelingen. Zij handelt voornamelijk over de veilige en gecontroleerde behandeling van afgewerkte olie; het prioritaire karakter van terugwinning als behandelingsmethode; publieksvoorlichtingscampagnes; vergunningen voor bedrijven die afgewerkte olie behandelen; emissiegrenswaarden voor de verbranding van afgewerkte olie; en vergoedingen voor bedrijven die afgewerkte olie inzamelen of anderszins verwijderen.

Alle rapporterende lidstaten hebben de Commissie in kennis gesteld van de wet- en regelgeving die momenteel van kracht is met betrekking tot de verwijdering van afgewerkte olie. Velen verklaarden dat zij met het oog op een betere bescherming van het milieu stringentere maatregelen hebben vastgesteld. Tsjechië, Ierland, Nederland, Portugal en Slovenië hebben te kennen gegeven dat er op hun grondgebied geen terugwinningsinstallaties waren.

Volgens de gegevens die zijn verschaft over de behandeling van afgewerkte olie is in 2003 in de EU-15 bijna 2 miljoen ton afgewerkte olie ingezameld, hetgeen neerkomt op een inzamelingsratio van 81%. Van deze hoeveelheid is 44% teruggewonnen (hoogste terugwinningspercentages geregistreerd in Luxemburg, Nederland, Italië en Hongarije) en is 46% verbrand. In de periode 1995-2003 is de totale hoeveelheid in de handel gebrachte/verkochte olie met 11% teruggelopen (van 5,0 miljoen tot 4,4 miljoen ton), terwijl de hoeveelheid teruggewonnen en ingezamelde afgewerkte olie vrijwel onveranderd is gebleven; in de hoeveelheden teruggewonnen en verbrande afgewerkte olie zijn evenmin grote schommelingen waar te nemen.

Verscheidene lidstaten rapporteerden dat er geen belemmeringen zijn die terugwinning als prioritaire behandelingsmethode, overeenkomstig artikel 3, lid 1, in de weg staan. Andere lidstaten maakten wel gewag van dergelijke belemmeringen, voornamelijk als gevolg van economische aspecten, zoals de geringe hoeveelheid geproduceerde afgewerkte olie, de mogelijkheid van goedkope verbranding in andere lidstaten en de verzadiging van de basisoliemarkt.

Het merendeel van de rapporterende landen heeft, overeenkomstig artikel 5, lid 1, publieksvoorlichtings - en bewustmakingscampagnes gevoerd.

Ongeveer de helft van de rapporterende landen gaf aan dat afgewerkte olie wordt onderworpen aan een van de behandelingswijzen (regeneratie en verbranding), waarin artikel 5, lid 3, voorziet.

De lidstaten rapporteerden dat zij een vergunningenstelsel hebben voor ondernemingen die afgewerkte olie behandelen en voor ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen (artikel 5, lid 4). Er vinden inspecties plaats om te controleren of er aan de in de vergunningen neergelegde voorwaarden wordt voldaan.

De gerapporteerde emissiegrenswaarden voor verbranding zijn alle van dezelfde orde als of lager dan de in de richtlijn vastgestelde grenswaarden. Verscheidene landen hebben ook grenswaarden vastgesteld voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW.

Sommige lidstaten hebben verklaard dat zij vergoedingen voor de inzameling en/of verwijdering van afgewerkte olie verstrekken.

5. RICHTLIJN 86/278/EEG BETREFFENDE ZUIVERINGSSLIB

Richtlijn 86/278/EEG[7] reguleert het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw op zodanige wijze dat schadelijke effecten voor bodem, plantengroei, dieren en de mens worden voorkomen. Tevens is zij gericht op het aanmoedigen van een correct hergebruik van zuiveringsslib in de landbouw. Zij handelt voornamelijk over grenswaarden voor zware metalen in bodem en zuiveringsslib; de behandeling van zuiveringsslib; voorwaarden voor het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw; bemonstering en analyse van bodem en zuiveringsslib; en het bijhouden van registers voor de productie en het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw.

Sinds de laatste rapportageperiode is de Commissie een aantal bepalingen tot wijziging van de nationale wetgeving medegedeeld, met name door België, Tsjechië, Ierland en Oostenrijk (circa 20 wetsteksten van de Länder ).

Acht van de lidstaten in de EU-15 maakten melding van een of meer grenswaarden voor zware metalen in de bodem die lager waren dan door de richtlijn wordt vereist. Dit geldt ook voor alle nieuwe lidstaten waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

De lidstaten gebruiken een verscheidenheid van biologische, chemische, thermische of mechanische methoden , of combinaties hiervan, om zuiveringsslib te behandelen . Hieronder vallen aërobe en anaërobe stabilisatie, ontwatering en droging, compostering, behandeling met kalk of andere chemicaliën, grondbereiding en opslag. De frequentie waarmee het zuiveringsslib wordt geanalyseerd, hangt af van de grootte van de afvalwaterbehandelingsinstallatie.

De meeste lidstaten in de EU-15 vermeldden dat in de periode 2001-2003 hun slibproductie is gestegen, terwijl andere een gelijkblijvende of ietwat verminderde productie rapporteerden. De nieuwe lidstaten meldden verhogingen.

Wat het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw betreft, hebben zeven lidstaten (België-Wallonië, Denemarken, Spanje, Frankrijk, Ierland, het VK en Hongarije) gemeld dat zij minstens 50% van het gegenereerde zuiveringsslib op hun akkerland verspreiden. Daarentegen gebruiken Finland, Zweden en Slovenië minder dan 17% van het gegenereerde zuiveringsslib in de landbouw, terwijl Griekenland, Nederland, België (Vlaanderen), Slowakije en Tsjechië zeer weinig of helemaal geen zuiveringsslib voor agrarische doeleinden aanwenden.

Er zijn aanzienlijke verschillen waar te nemen tussen de lidstaten, waarvan er sommige een dalende trend vertonen, die kan worden verklaard door de groter wordende publieke bezorgdheid over de veiligheid van het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw. En dan zijn er ook lidstaten of regio’s in de lidstaten waar het verspreiden van zuiveringsslib op landbouwgronden wettelijk verboden is of drastisch beperkt wordt aan de hand van stringente grenswaarden voor zware metalen en, in sommige gevallen, voor organische verbindingen.

Wat de kwaliteit van het zuiveringsslib betreft, zijn de gemiddelde concentraties zware metalen van het in de landbouw in de EU gebruikte zuiveringsslib ruimschoots beneden de in bijlage IB van de richtlijn vastgestelde drempelwaarden. Dit is het geval in zowel de EU-15 als de nieuwe lidstaten waarvoor gegevens voorhanden zijn. Hoewel er tussen lidstaten onderling nog verschillen blijven bestaan, blijkt er inderdaad toch een algemene trend naar een langzame maar gestage verlaging van de concentraties te zijn.

In het algemeen is Richtlijn 86/278/EEG een instrument dat zijn sporen verdiend heeft en waardoor in ruime mate kon worden verhinderd dat vervuiling als gevolg van het gebruik van zuiveringsslib verder om zich heen gegrepen heeft. Aldus kan het gebruik van zuiveringsslib als meststof op landbouwgronden als een van de beste milieuopties worden beschouwd, op voorwaarde dat dit voor het milieu of de gezondheid van mens en dier geen gevaren oplevert.

6. RICHTLIJN 94/62/EG INZAKE VERPAKKING EN VERPAKKINGSAFVAL

De twee voornaamste doelstellingen van Richtlijn 94/62/EG[8] zijn: het milieu beschermen en verzekeren dat de interne markt goed functioneert. Te dien einde voorziet de richtlijn in maatregelen die, als eerste prioriteit, gericht zijn op het voorkomen van de productie van verpakkingsafval en, als bijkomende grondbeginselen, op het hergebruik van verpakkingsmateriaal, op recycling en andere vormen van terugwinning en aldus, op een vermindering van de totale hoeveelheid verpakkingsafval die uiteindelijk moet worden verwijderd.

Alle lidstaten hebben de Commissie bijzonderheden verschaft over de wetten, regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen die zij hebben ingevoerd om aan de Verpakkingsrichtlijn te voldoen. Oostenrijk, België en Nederland hebben de Commissie kennis gegeven van programma’s waarmee hogere streefcijfers worden vastgesteld dan op grond van artikel 6, lid 1, onder a) en c), nodig zouden zijn. De Commissie heeft in op artikel 6, lid 10, gestoelde besluiten aan al deze programma’s haar fiat gegeven. Tegen twee lidstaten (Duitsland en Nederland) lopen er momenteel inbreukprocedures .

Alle lidstaten hebben maatregelen genomen om de productie van verpakkingsafval te voorkomen. Hieronder vallen verschillende soorten plannen, overeenkomsten, voorlichtingscampagnes, subsidies, streefcijfers en economische instrumenten (belastingen, producentenaansprakelijkheidsheffingen, enz.). Ondanks deze maatregelen is de gegenereerde hoeveelheid verpakkingsafval toegenomen van 65,5 miljoen ton in 2000 tot 66,6 miljoen ton in 2002. Deze groei verloopt echter trager dan die van het BBP gedurende dezelfde periode.

De meeste lidstaten hebben maatregelen getroffen om het hergebruik van verpakkingsmaterialen aan te moedigen. Hieronder vallen verschillende soorten plannen, overeenkomsten, voorlichtingscampagnes, subsidies, streefcijfers en economische instrumenten (belastingen, heffingen op wegwerpverpakkingen, gedifferentieerde producentenaansprakelijkheidsheffingen, enz.).

Tegen 2002 hadden bijna alle lidstaten hun uit artikel 6, lid 1, onder a) en c), voortvloeiende streefwaarden gehaald. Griekenland, Ierland en Portugal kregen toestemming hiermee tot 2005 te wachten en hebben hun tussentijdse streefcijfers van 25% terugwinning en verbranding voor verbrandingsinstallaties met energieterugwinning weten te realiseren. In 2002 beliep het gemiddelde aandeel van terugwinning en verbranding van verpakkingen voor afvalverbrandingsinstallaties met energieterugwinning in de EU-15 62%, en werd er gemiddeld 54% gerecycleerd. De volgende gemiddelde percentages werden verwezenlijkt voor verpakkingsmaterialen: glas 58%, papier en karton 68%, metalen 57% en kunststof 24%.

Alle lidstaten hebben systemen voor de terugname, inzameling en terugwinning van verpakkingsafval ingevoerd. De meeste lidstaten werken met systemen voor producentenaansprakelijkheid, waarvan sommige alle kosten van inzameling, sortering en recyclage van verpakkingsafval dekken. Bij andere systemen worden inzameling, sortering en recyclage van huishoudelijk verpakkingsafval geheel of gedeeltelijk door de gemeenten gedragen. Evenzo zijn het de systemen voor producentenaansprakelijkheid of houders van industrieel/commercieel afval die voor industrieel/commercieel verpakkingsafval betalen. Het Verenigd Koninkrijk gebruikt een systeem van verhandelbare certificaten ("packaging recovery notes" – PRNs) als onderdeel van zijn regelgeving inzake producentenaansprakelijkheid. Denemarken en Nederland werken niet met systemen voor producentenaansprakelijkheid, maar baseren hun terugnameregelingen op maatregelen van gemeenten en convenanten met het bedrijfsleven. Eind 2003 hadden Denemarken, Zweden en Duitsland verplichte heffingen op bepaalde types wegwerpverpakkingen voor dranken.

De meeste lidstaten hebben wel maatregelen om het gebruik van gerecycleerd materiaal aan te moedigen . Hieronder vallen verschillende soorten plannen, overeenkomsten, voorlichtingscampagnes en economische instrumenten (belastingen en subsidies, in het bijzonder voor onderzoek en ontwikkeling).

Alle lidstaten hebben ruimschoots bekendheid aan de uit de richtlijn voortvloeiende maatregelen gegeven. Er is een grote verscheidenheid aan informatieactiviteiten op alle overheidsniveaus, vanwege bedrijfstakorganisaties en in het kader van recyclagesystemen. Deze activiteiten zijn gericht op een groot aantal verschillende actoren, zoals onder de SPA vallende bedrijven, consumenten en scholen.

Gedurende de rapportageperiode zijn enkel de normen EN 13428:2000 en EN 13432:2000 als geharmoniseerde normen [9] beschouwd. Zij zijn in de meeste lidstaten in nationale normen omgezet. De Commissie is niet bekend met enige andere nationale normen die met de essentiële vereisten van bijlage II van de Verpakkingsrichtlijn conform zouden zijn.

Alle lidstaten hebben in hun afvalbeheersplannen [10] een hoofdstuk opgenomen over het beheer van verpakking en verpakkingsafval.

Wat de genoemde economische instrumenten betreft, worden heffingen of gedifferentieerde belasting gebruikt in België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Hongarije en Ierland. Het Verenigd Koninkrijk hanteert een systeem van verhandelbare certificaten als onderdeel van zijn producentenaansprakelijkheidsverplichtingen. In een aantal lidstaten wordt met subsidies gewerkt.

De resultaten wijzen uit dat men er met Richtlijn 94/62/EG in geslaagd is in de aandelen van recycling, terugwinning en verbranding met energieterugwinning voor afvalverbrandingsinstallaties tot boven de streefpercentages voor 2001 te brengen. Bovendien is, gedurende de periode 2000-2002 in de EU als geheel en in tal van lidstaten afzonderlijk, de economische groei losgekoppeld van de toename van de hoeveelheid verpakkingsafval, hoewel de totale tonnages verpakkingsafval in de meeste lidstaten nog blijven toenemen. In een afzonderlijk verslag overeenkomstig artikel 6, lid 8, van de richtlijn zal een diepgaande analyse van de kosten en baten van de richtlijn ‘verpakking en verpakkingsafval’ worden gemaakt.

7. RICHTLIJN 1999/31/EG BETREFFENDE HET STORTEN VAN AFVALSTOFFEN

Richtlijn 1999/31/EG11[11] reguleert, met inachtneming van het milieu wereldwijd, het storten van vuilnis op zodanige wijze dat mogelijke negatieve gevolgen hiervan op het milieu en de menselijke gezondheid worden voorkomen of toch zoveel mogelijk worden beperkt. Hiertoe bevat de richtlijn bepalingen inzake afvalstoffen en behandelingsmethoden die op stortplaatsen al dan niet aanvaardbaar zijn en stelt zij voorwaarden vast voor de afgifte van vergunningen voor stortplaatsen, de exploitatie en de sluiting ervan en de na een sluitingsprocedure te nemen nazorgmaatregelen. De richtlijn vereist verder een geleidelijke vermindering van de hoeveelheid biologisch afbreekbaar afval die op stortplaatsen terechtkomt.

Alle lidstaten waarvan een reactie is ontvangen, hebben kennis gegeven van de door hen genomen maatregelen tot omzetting in bepalingen van nationaal recht . Het Europees Hof van Justitie veroordeelde het Verenigd Koninkrijk wegens onvolledige omzetting van de richtlijn (zaak C-423/02). De ontbrekende omzettingsmaatregelen zijn inmiddels bij de Commissie aangemeld. Ook Frankrijk is door het Europees Hof van Justitie veroordeeld wegens onvolledige omzetting van de richtlijn (zaak C-172/04). Aangezien de Commissie nog steeds geen kennisgeving heeft ontvangen van de ontbrekende omzettingsmaatregelen betreffende niet-industrieel inert afval, heeft zij krachtens artikel 228 van het Verdrag een procedure tegen Frankrijk ingeleid.

De Commissie gaat momenteel na of de door de lidstaten aangemelde omzettingsmaatregelen met de richtlijn in overeenstemming zijn.

Enkele lidstaten hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bepaalde soorten afval of stortplaatsen van sommige bepalingen van de richtlijn uit te sluiten (Italië, Slowakije en Zweden voor ongevaarlijk mijnbouwafval; Frankrijk, Griekenland en Spanje voor eilanden en afgelegen woongebieden; Duitsland, Ierland, Nederland, Slowakije en Zweden voor ondergrondse opslag). De Commissie zal nagaan of deze uitsluitingen voldoen aan de in artikel 3, leden 3 tot en met 5, neergelegde voorwaarden. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, zijn de lijsten van eilanden en afgelegen woongebieden waarvan de Commissie kennisgeving heeft ontvangen op de website van de Commissie (http://europa.eu.int/comm/environment/waste/landfill_index.htm) gepubliceerd, terwijl in het Publicatieblad een kennisgeving is opgenomen (PB C 316 van 13.12.2005).

De rapporterende lidstaten hebben maatregelen goedgekeurd om te voldoen aan de technische vereisten van de richtlijn, waaronder bepalingen betreffende het ontwerp, de exploitatie en de sluiting van stortplaatsen, alsmede de na een sluiting te treffen nazorgmaatregelen.

Alle rapporterende lidstaten hebben in hun wetgeving de verplichting van de stortplaatsexploitant ingebouwd om alle kosten in verband met aanleg, exploitatie, sluiting en nazorg in de voor het aanvaarden van afval te berekenen prijs te verdisconteren.

Wat de afvalaanvaardingscriteria betreft, hebben de meeste lidstaten enkele criteria of lijsten vastgesteld van afvalstoffen die op stortplaatsen aanvaardbaar zijn, maar alleen Zweden heeft Beschikking 2003/33/EG tot vaststelling van criteria en procedures voor het aanvaarden van afvalstoffen op stortplaatsen reeds geïmplementeerd.

Op Tsjechië, Ierland en Spanje na hebben alle rapporterende lidstaten hun nationale strategieën ter vermindering van de hoeveelheden gestort biologisch afbreekbaar afval ingediend. De Commissie neemt thans alle nodige maatregelen om te verzekeren dat hun strategieën zo spoedig mogelijk aan de Commissie worden voorgelegd.

De gegevens die de lidstaten hebben verstrekt over de in 1995 geproduceerde hoeveelheden biologisch afbreekbaar stedelijk afval en de hoeveelheden die gedurende elk jaar van de rapportageperiode worden gestort, zijn onvolledig en moeten verder worden besproken. Uit de gerapporteerde gegevens komt naar voren dat Oostenrijk, Vlaanderen, Denemarken, Nederland en Zweden het streefcijfer voor 2016 reeds hebben gehaald (verkleining van de gestorte hoeveelheden afval tot 35% van de in 1995 geproduceerde hoeveelheid biologisch afbreekbaar afval), dat Frankrijk en Duitsland het streefcijfer voor 2009 reeds hebben gehaald (verkleining van de gestorte hoeveelheden afval tot 50% van de in 1995 geproduceerde hoeveelheid) en dat Finland en Italië het streefcijfer voor 2006 reeds hebben gehaald (verkleining van de gestorte hoeveelheden afval tot 75% van de in 1995 geproduceerde hoeveelheid).

Wat betreft de noodzaak om de bestaande stortplaatsen aan te passen , blijkt uit de gegevens dat in sommige lidstaten tal van stortplaatsen, in het bijzonder die voor gevaarlijke afvalstoffen, reeds aan de richtlijn voldoen. Van de stortplaatsen voor ongevaarlijke afvalstoffen en inert afval zal evenwel een zeer groot aantal in de volgende twee rapportageperioden moeten worden heringericht of gesloten om te verzekeren dat er tegen 16 juli 2009, als bepaald in artikel 14, geen stortplaatsen worden geëxploiteerd die niet met de richtlijn in overeenstemming zijn.

In verscheidene lidstaten is verder de informatie over het aantal bestaande stortplaatsen en de conformiteit hiervan met de richtlijn onvolledig. Dit komt misschien doordat nog niet alle aanpassingsplannen zijn ingediend en beoordeeld. De aanpassingsplannen moesten in juli 2002 (in het geval van de nieuwe lidstaten direct na de toetreding) aan de Commissie worden voorgelegd. In de volgende rapportageperioden zouden preciezere cijfers over het aantal bestaande stortplaatsen en te sluiten of her in te richten stortplaatsen beschikbaar moeten zijn.

Naar aanleiding van klachten heeft de Commissie inbreukprocedures ingeleid tegen Spanje, Griekenland, Ierland en België, omdat deze landen er niet voor hebben gezorgd dat alle exploitanten van bestaande stortplaatsen hun aanpassingsplannen tegen 16 juli 2002 hadden overgelegd, zoals dit bij artikel 14 van de richtlijn wordt vereist.

Bovendien heeft de Commissie een begin gemaakt met ‘horizontale' inbreukprocedures tegen Italië en Frankrijk wegens een onjuiste toepassing van de artikelen 4, 8 en 9 van de Kaderrichtlijn ‘afvalstoffen’ en artikel 14 van de Richtlijn ‘stortplaatsen’, omdat er in deze lidstaten talrijke onvergunde stortplaatsen zijn. Het Europees Hof van Justitie heeft Spanje veroordeeld omdat dit land niet de nodige maatregelen heeft getroffen voor de toepassing van artikel 14 van de richtlijn op het geval van een ongecontroleerde stortplaats in Punta de Avalos, La Gomera (zaak C-157/2004).

Tenslotte zijn er, wat ongecontroleerde stortplaatsen betreft, nog verscheidene andere specifieke procedures van het Hof tegen Spanje geweest, terwijl het Hof ook Ierland (zaak C-494/01) en Griekenland (zaak C-502/03) heeft veroordeeld omdat deze landen stelselmatig bij hun omzetting van de richtlijn tekortschieten.

[1] PB L 377 van 23.12.1991, blz. 48.

[2] COM(2005) 666 def. van 21.12.2005.

[3] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 47. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (PB L 78 van 26.3.1991, blz. 32).

[4] Beschikking 2001/118/EG van de Commissie, PB L 47 van 16.2.2001, blz. 1.

[5] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

[6] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 31, zoals gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EG, PB L 42 van 12.2.1987, blz. 43.

[7] PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.

[8] PB L 365 van 31.12.1994, blz.10, als gewijzigd bij Richtlijn 2004/12/EG, PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26 en bij Richtlijn 2005/20/EG, PB L 70 van 16.3.2005, blz. 17.

[9] De verwijzingen naar de normen EN 13427:2004, EN 13428:2004, EN 13429:2004, EN13430:2004, EN 13431:2004 en EN 13432:2000 zijn gepubliceerd in een mededeling van de Commissie in PB C 44 van 18.2.2005, blz. 23.

[10] Slovenië vermeldde dat de desbetreffende maatregelen onderdeel van een afzonderlijk programma vormen.

[11] PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.

Top