EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001DC0398

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over europees verbintenissenrecht

/* COM/2001/0398 def. */

52001DC0398

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over europees verbintenissenrecht /* COM/2001/0398 def. */


Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over europees verbintenissenrecht

Samenvatting

Deze mededeling is bedoeld om het debat over het Europees verbintenissenrecht te verbreden door middel van de deelname van het Europees Parlement, de Raad en betrokkenen, inclusief het bedrijfsleven, beoefenaars van juridische beroepen, academici en consumentengroeperingen.

Het verbintenissenrecht op het niveau van de Gemeenschap is op een steeds groter aantal onderdelen onderling aangepast. De communautaire wetgever heeft voor een selectieve benadering gekozen, d.w.z. richtlijnen goedgekeurd betreffende specifieke verbintenissen of specifieke verkoopmethoden op basis van geïdentificeerde harmonisatiebehoeften. De Europese Commissie wenst in dit stadium informatie te verzamelen over de behoefte aan verdergaand Gemeenschapsoptreden op het gebied van het verbintenissenrecht, in het bijzonder gezien het feit dat de gevalsgewijze aanpak mogelijkerwijs niet alle eventuele problemen zal kunnen oplossen.

De Commissie wil te weten komen of problemen het resultaat zijn van verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten, en zo ja welke. Het doel van de Mededeling is in het bijzonder vaststellen of de goede werking van de interne markt mogelijkerwijs wordt belemmerd door problemen in verband met de totstandkoming, uitlegging en toepassing van grensoverschrijdende overeenkomsten. De Commissie wil ook graag weten of verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten grensoverschrijdende transacties ontmoedigen of de kosten ervan verhogen. De Mededeling wil ook achterhalen of de bestaande benadering, de sectoriële harmonisatie van het verbintenissenrecht, tot eventuele inconsistenties op het niveau van de Gemeenschap zou kunnen leiden, of tot problemen in verband met de niet-uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht en de toepassing van nationale omzettingsmaatregelen.

Indien er concrete problemen worden geïdentificeerd, zou de Commissie ook graag horen welke (mogelijke) oplossingen overwogen kunnen worden. Teneinde dit proces van het vinden van oplossingen te vergemakkelijken, neemt de Commisie in deze Mededeling een niet-uitputtende lijst van mogelijke oplossingen op. Het staat de betrokken partijen uiteraard vrij andere oplossingen aan te dragen.

- Het oplossen van alle geïdentificeerde problemen overlaten aan de markt.

- Het bevorderen van de ontwikkeling van niet-bindende gemeenschappelijke beginselen van verbintenissenrecht voor contractpartijen (bij de totstandbrenging van overeenkomsten), voor nationale rechtbanken en arbiters (bij het nemen van beslissingen) en voor nationale wetgevers (bij het opstellen van wetgevingsinitiatieven).

- Het herzien en verbeteren van de bestaande communautaire wetgeving op het gebied van het verbintenissenrecht, teneinde dit recht coherenter te maken of aan te passen om situaties die er aanvankelijk niet onder vielen af te dekken.

- Het goedkeuren van een nieuw instrument op het niveau van de Gemeenschap. Verschillende elementen zouden kunnen worden gecombineerd: de aard van de goed te keuren tekst (verordening, richtlijn of aanbeveleing), de band met het nationaal recht (vervanging of coëxistentie), het vraagstuk bindende regels binnen het pakket toepasselijke bepalingen en de vraag of de contractsluitende partijen voor het communautaire instrument zouden kiezen of dat de Europese regels automatisch van toepassing zouden zijn, als een veiligheidsnet of minimumbepalingen, indien de contractsluitende partijen geen specifieke oplossing zijn overeengekomen.

INHOUDSOPGAVE

1. Inleiding

2. Doel van de Mededeling

3. Huidige stand van zaken met betrekking tot het verbintenissenrecht

3.1. Bestaande wetgeving

3.1.1. Internationale instrumenten

3.1.2. Beschrijving van het acquis communautair

3.2. II. Gevolgen voor de interne markt

3.3. Uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht

4. Alternatieve mogelijkheden voor toekomstige EU-initiatieven op het gebied van het verbintenissenrecht

4.1. Keuzemogelijkheid I. Geen optreden van de Gemeenschap

4.2. Keuzemogelijkheid II. Het bevorderen van de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen van het verbintenissenrecht, met als doel het nader tot elkaar brengen van de nationale wetgevingen

4.3. Keuzemogelijkheid III. Het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wetgeving

4.4. Keuzemogelijkheid IV. Het goedkeuren van alomvattende wetgeving op het niveau van de Gemeenschap

4.5. Andere keuzemogelijkheden

5. Conclusies

1. Inleiding

1. Het debat over een eventuele harmonisatie van het materiële privaatrecht, en in het bijzonder het verbintenissenrecht, is de afgelopen jaren geïntensiveerd [1].

[1] Zie "Principles of European Contract Law Parts I and II", (Kluwer Law International, 2000); Academy of European Private Lawyers, "European Contract Code - Preliminary Draft", (Universita di Pavia, 2001), hierna de 'Pavia-groep' genoemd; de 'studiegroep voor een Europees Wetboek van privaatrecht'. Een alomvattende bespreking, inclusief een gedetailleerde bibliografie, van de onderwerpen in verband met het privaatrecht in Europa staat in "Towards a European Civil Code" (red. Hartkamp, Hesselink, Hondius, Joustra en Perron, Kluwer Law International, 1998).

2. Het Europees Parlement heeft over een eventuele harmonisatie een aantal resoluties aangenomen; in 1989 en 1994 heeft het Parlement verlangd een begin te maken met de werkzaamheden voor de opstelling van een gemeenschappelijk Europees Wetboek van privaatrecht [2]. Het Parlement stelde dat harmonisatie van bepaalde sectoren van het privaatrecht van essentieel belang is voor de voltooiing van de interne markt en dat de eenmaking van grote onderdelen van het privaatrecht in de vorm van een Europees Wetboek van privaatrecht de meest doeltreffende vorm van harmonisatie is om tegemoet te komen aan de juridische behoeften van de Gemeenschap binnen een interne markt zonder grenzen.

[2] PB C 158 van 26.6.1989, blz. 400 (Resolutie A2-157/89); PB C 205 van 25.7.1994, blz. 518 (Resolutie A3-0329/94).

3. In zijn resolutie van 16 maart 2000 over het programma van de wetgevende werkzaamheden van de Commissie zegt het Europees Parlement daarnaast dat "een verdere harmonisering op het gebied van het burgerlijk recht van essentieel belang is geworden in de interne markt", en verzoekt het Parlement de Commissie "een studie dienaangaande te verrichten" [3]. In haar antwoord van 25 juli 2000 aan het Europees Parlement verklaarde de Commissie dat ze "de andere instellingen van de Gemeenschap en het publiek een mededeling zal voorleggen om een gedetailleerd en alomvattend debat op gang te brengen, rekening houdende met de door de Europese Raad van Tampere voorgestelde termijn, te weten het jaar 2001" en dat, "gezien het belang ervan voor de ontwikkeling van de interne markt en de toekomstige commerciële en technologische tendensen", in de mededeling "het op communautair geldende of in voorbereiding zijnde acquis op de relevante onderdelen van het privaatrecht zal worden geanalyseerd, teneinde te onderzoeken welke lacunes er bestaan en welke academische werkzaamheden werden verricht of aan de gang zijn, en die te evalueren".

[3] PB C 377 van 29.12.2000, blz. 323 (Resolutie B5-0228, 0229 en 0230/2000, blz. 326, punt 28).

4. In punt 39 van de conclusies van Tampere wordt, wat het materiële recht betreft, verzocht "een alomvattende studie uit te voeren over de noodzaak de wetgevingen van de lidstaten op burgerrechtelijk gebied onderling aan te passen, teneinde belemmeringen voor een goede rechtsgang in burgerrechtelijke zaken weg te nemen" [4]. In het scorebord van de vorderingen op het gebied van de totstandbrenging van een ruimte van "vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid" werd een raadplegingsdocument dit onderwerp aangekondigd [5]. De Europese Raad van Tampere hield zich met maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken bezig op grond van Titel IV van het EG-Verdrag. In dit verband kan deze Mededeling worden beschouwd als een eerste stap in de richting van de tenuitvoerlegging van de conclusies van Tampere.

[4] Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Tampere op 15 en 16 oktober 1999, SI (1999) 800.

[5] COM(2000) 167 van 24.3.2000, laatstelijk bijgewerkt in mei 2001; zie COM(2001) 278 van 23.05.2001.

5. Tot slot werd deze Mededeling ook opgenomen in de Mededeling van de Commissie over e-handel en financiële diensten [6], een onderdeel van het beleid dat gericht is op het waarborgen van een samenhangend wetgevingskader voor financiële diensten.

[6] COM(2001) 66 def. van 7.2.2001, blz. 11.

6. Belangrijke vertegenwoordigers van de academische wereld hebben over de harmonisatie van bepaalde onderdelen van het verbintenissenrecht een diepgaande discussie gevoerd en onlangs zijn twee voorstellen voor een verbintenissenwet [7] en voor algemene beginselen van het verbintenissenrecht [8] gepubliceerd. Deze academische werkzaamheden worden voortgezet; niet alleen op de reeds genoemde gebieden, maar ook aangaande verbintenissen in verband met afzonderlijke financiële diensten, verzekeringsovereenkomsten, bouwovereenkomsten, factoring en leasing, alsook aangaande bepaalde onderdelen van het eigendomsrecht. De academische werkzaamheden betreffen met name onderwerpen die van bijzonder belang zijn om rechten in Europa transnationaal te waarborgen [9].

[7] De "Pavia-groep" heeft recentelijk haar "European Contract Code - Preliminary Draf", (Università di Pavia, 2001) gepubliceerd, gebaseerd op de werkzaamheden van de Academy of European Private Lawyers. Deze code bevat een verzameling van regels en oplossingen gebaseerd op de wetgevingen van de lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland, en bestrijkt de onderdelen totstandkoming van overeenkomsten, inhoud en vorm, uitlegging en rechtsgevolgen van overeenkomsten, executie en non-executie van overeenkomsten, beëindiging en vernietiging, overige contractuele onregelmatigheden en rechtsmiddelen.

[8] De "Commissie voor Europees verbintenissenrecht" (voor een groot deel gesubsidieerd door de Europese Commissie) heeft een boek gepubliceerd, getiteld Principles of European Contract Law Parts I and II (red. Ole Lando en Hugh Beale, Kluwer Law International, 2000). Deze beginselen voor de lidstaten van de Europese Gemeenschap betreffen de totstandkoming, geldigheid, uitlegging en inhoud van overeenkomsten, de vraag of een vertegenwoordiger zijn principaal jegens een derde kan binden, nakoming, niet-nakoming en rechtsmiddelen. Het boek bevat tekstvoorstellen voor gemeenschappelijke regels en verder opmerkingen en vergelijkende analyses voor elke regel.

[9] Een ander belangrijk project op dit gebied is de "Study Group on a European Civil Code", bestaande uit academische deskundigen uit de 15 lidstaten en een aantal kandidaat-lidstaten. Hun werk, over onderwerpen zoals verkopen/diensten/langetermijnovereenkomsten, zekerheden, buitencontractuele verplichtingen en overdracht van eigendom van roerende goederen, omvat een vergelijkend onderzoek en heeft tot doel het opstellen van een volledige en geannoteerde ontwerp-tekst inzake de betrokken onderwerpen.

7. Het doel van de academische werkzaamheden varieert van het opstellen van een juridisch bindende wet tot beginselen, vergelijkbaar met 'restatements', die als betrouwbare vergelijkende informatie over de Europese wetgevingssituatie op deze onderdelen kan worden gebruikt.

8. De onderlinge aanpassing van bepaalde specifieke onderdelen van het verbintenissenrecht op EG-niveau betreft een steeds groter aantal onderwerpen. Op het gebied van het consumentenrecht zijn er in de periode 1985-1999 niet minder dan zeven richtlijnen inzake contractuele onderwerpen goedgekeurd [10]. Ook op andere gebieden neemt de harmonisatie toe [11].

[10] Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen (PB L 171 van 7.7.1999, blz.12); Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29); Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (PB L 158 van 23.6.1990, blz. 59); Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (PB L 372 van 31.12.1985, blz. 31); Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake het consumentenkrediet (PB L 42 van 12.2.1987, blz. 48) zoals gewijzigd bij Richtlijn 90/88 (PB L 61 van 10.3.1990, blz. 14) en Richtlijn 98/7 (PB L 101 van 1.4.198, blz. 17); Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten (PB L 144 van 4.6.1997, blz. 19); Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen (PB L 280van 29.10.1994, blz. 83).

[11] Bijvoorbeeld Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382 van 31.12.1986, blz. 17); Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 171 van 17.7.2000, blz. 1); Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 200 van 8.8.2000, blz. 35); Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210 van 7.8.1985, blz. 29) zoals gewijzigd bij Richtlijn 99/34/EG (PB L 141 van 4.6.1999, blz. 20); Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen (PB L 43 van 14.2.1997, blz. 25).

9. Deze sectorale harmonisatie betrof specifieke overeenkomsten of specifieke verkoopmethoden. De goedgekeurde richtlijnen bestreken gebieden waarop een bijzondere behoefte aan harmonisatie was vastgesteld.

2. Doel van de Mededeling

10. De Europese Commissie beoogt in dit stadium van de discussie informatie te verzamelen om de behoefte aan verdergaande actie op EG-niveau betreffende het verbintenissenrecht te kunnen beoordelen, in het bijzonder omdat de benadering van geval tot geval mogelijkerwijs niet alle potentiële problemen kan oplossen. Dit vormt geen belemmering voor het recht van initiatief van de Commissie om, indien daar behoefte aan bestaat, in de toekomst voorstellen te doen voor specifieke maatregelen inzake onderdelen van het verbintenissenrecht, in het bijzonder bestaande initiatieven in het kader van het beleid inzake de interne markt.

11. Het doel van deze Mededeling is derhalve het verbreden van het debat door consumenten, bedrijven, beroepsorganisaties, overheden en instellingen, de academische wereld en in het algemeen alle betrokken partijen aan te sporen tot het leveren van een bijdrage. In deel C wordt de huidige stand van zaken op het gebied van het verbintenissenrecht uiteengezet, alsook de redenen voor het belang van het verbintenissenrecht in grensoverschrijdende onderhandelingen en de problemen bij de uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht. In deel D wordt bevat een algemeen kader voor het toekomstige EG-beleid inzake het verbintenissenrecht.

12. Het verbintenissenrecht bestrijkt meerdere onderdelen van het recht. Deze zijn in de onderling verschillende culturele en juridische tradities van de lidstaten geworteld, maar het verbintenissenrecht van de meeste lidstaten stoelt op vergelijkbare concepten en regels. Het verbintenissenrecht is het belangrijkste pakket rechtsregels dat grensoverschrijdende transacties reguleert en er bestaat reeds Gemeenschapswetgeving inzake verbintenissen, hoewel deze wetgeving door een sectorgewijze benadering wordt gekenmerkt.

13. De in deze Mededeling behandelde onderwerpen betreffen verkoopovereenkomsten en overeenkomsten betreffende diverse diensten, inclusief financiële diensten [12]. Algemene regels inzake nakoming, niet-nakoming en rechtsmiddelen zijn een onmisbare basis voor deze overeenkomsten en worden derhalve ook behandeld. Daarnaast zijn ook regels betreffende algemene aspecten, zoals de totstandkoming van een overeenkomst en geldigheid en uitlegging, van essentieel belang. Vanwege de economische context zouden ook regels betreffende kredietgaranties voor roerende goederen en het recht betreffende ongerechtvaardigde verrijking relevant kunnen zijn. Tot slot zouden ook die onderdelen van het recht inzake onrechtmatige daad die met verbintenissen en andere voor de interne markt relevante aspecten verband houden, in overweging genomen kunnen worden.

[12] COM(2001) 66 def. van 7.2.2001, blz. 11.

14. In bepaalde onderdelen van het verbintenissenrecht zijn overeenkomsten, vanwege de complexiteit van de band tussen de betrokken partijen, slechts één van de reguleringsinstrumenten. Deze onderdelen, bijvoorbeeld het arbeidsrecht en het gezinsrecht, vormen een aparte problematiek, en worden in deze Mededeling niet onder de loep genomen.

15. In deze Mededeling wil de Commissie met name aandacht besteden aan twee onderdelen: ten eerste, mogelijke problemen die het gevolg zijn van verschillen tussen het verbintenissenrecht van de lidstaten; en ten tweede, alternatieve mogelijkheden voor het toekomstige verbintenissenrecht in de Gemeenschap. Dit zal de Commissie in staat stellen haar toekomstige beleid op dit gebied te formuleren en eventueel nodige maatregelen voor te stellen.

3. Huidige stand van zaken met betrekking tot het verbintenissenrecht

3.1. Bestaande wetgeving

3.1.1. Internationale instrumenten

16. Internationale rechtsmiddelen bieden een oplossing voor een aantal potentiële problemen ten gevolge van verschillen tussen het verbintenissenrecht van afzonderlijke lidstaten. Het eerste rechtsmiddel is de toepassing van uniforme internationale privaatrechtelijke regels voor het vaststellen van het op een overeenkomst toepasselijke recht. De belangrijkste regels op dit vlak staan in het Verdrag van Rome [13], dat door alle lidstaten is geratificeerd.

[13] Het Verdrag van Rome van 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (PB C 27 van 26.1.1998, blz. 34).

17. De regels van het Verdrag van Rome van 1980 betreffen verbintenissen uit overeenkomst in alle situaties waarin tussen het recht van verschillende landen moet worden gekozen [14]. Het bepaalt dat partijen het toepasselijk nationaal recht kunnen kiezen. Uit hoofde van dit Verdrag mogen partijen het toepasselijke recht kiezen. Het Verdrag beperkt deze keuze overigens wel en bepaalt het recht dat bij gebreke van een rechtskeuze door partijen toepasselijk is. De bepalingen van het Verdrag zijn daarnaast niet van toepassing op de in artikel 1 van het Verdrag vermelde verbintenissen en overeenkomsten (zoals de staat en bevoegdheid van natuurlijke personen en verzekeringsovereenkomsten waarin risico's worden gedekt die op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap zijn gelegen).

[14] Naast het Verdrag van Rome is er het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke of in handelszaken, zoals gewijzigd door verdragen inzake de toetreding tot dit Verdrag van Brussel. Dit verdrag betreft de vaststelling van het voor een zaak bevoegde gerecht. Dit verdrag zal voor alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken, met ingang van 1 maart 2002 worden vervangen door Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1).

18. Het tweede rechtsmiddel is de totstandbrenging van harmonisatie van materiële rechtsregels op internationaal niveau. Het meest relevante instrument in dit verband is het CISG van 1980. Alle lidstaten met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Ierland hebben het CISG ondertekend.

19. Het CISG stelt eenvormige regels vast voor internationale koopovereenkomsten, die van toepassing zijn behoudens andersluidende, door de partijen in de overeenkomst opgenomen bepalingen. Een aantal onderdelen, zoals de koop van roerende zaken, gekocht voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding, de koop van effecten, waardepapieren en betaalmiddelen (artikel 2), is van het toepassingsgebied van het Verdrag uitgesloten.

20. Het Verdrag regelt de totstandkoming van overeenkomsten (aanbod en aanvaarding daarvan) en de rechten en verplichtingen van de verkoper en de koper. Het Verdrag heeft geen betrekking op de geldigheid van overeenkomsten of de daarin vervatte bedingen, dan wel de gevolgen die overeenkomsten kunnen hebben voor de eigendom van de verkochte zaken. Het Verdrag is evenmin van toepassing op de aansprakelijkheid van de verkoper voor dood of letsel veroorzaakt door de zaken.

3.1.2. Beschrijving van het acquis communautair

21. De communautaire regelgeving bevat bepalingen tot harmonisatie van het privaatrecht.

Een aantal richtlijnen bevat specifieke regels betreffende de totstandkoming van overeenkomsten, de vorm en de inhoud van een aanbod en aanvaarding, en betreffende de nakoming van overeenkomsten, bijvoorbeeld de verplichtingen van de ondertekenende partijen. Een aantal richtlijnen specificeert daarnaast op gedetailleerde wijze de inhoud van de informatie die door de partijen in de verschillende stadia moet worden verstrekt, in het bijzonder vóór de ondertekening van de overeenkomst.

Sommige richtlijnen hebben betrekking op rechten en verplichtingen van de partijen aangaande executie, gebrekkige executie en niet-executie van de overeenkomst.

22. In bijlage I staat een beschrijving van de meest relevante communautaire wetgeving. Bijlage II bevat een lijst met juridisch bindende en juridisch niet-bindende internationale instrumenten in verband met onderwerpen die met het materiële privaatrecht verband houden en bijlage III geeft een gestructureerd overzicht van het 'acquis', ter illustratie van de mate waarin de communautaire wetgeving en het CISG reeds aandacht besteden aan de onderwerpen in deze Mededeling.

3.2. II. Gevolgen voor de interne markt

23. De Commissie wil erachter komen of het naast elkaar bestaan van verschillende systemen op het gebied van het verbintenissenrecht in de lidstaten direct of indirect de totstandkoming of de werking van de interne markt belemmert, en zo ja in welke mate. Indien dergelijke belemmeringen inderdaad bestaan, dienen de Europese instellingen mogelijkerwijs passende maatregelen te nemen.

24. De Europese instellingen beschikken krachtens het EG-Verdrag over bevoegdheden voor het vergemakkelijken van de totstandbrenging en werking van de interne markt, in het bijzonder het vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Deze bevoegdheden hebben de Europese Gemeenschap in staat gesteld om de belemmeringen voor grensoverschrijdende handel (binnen de Unie en daarbuiten) voor de deelnemers aan het economische leven, zoals producenten, dienstverleners, tussenpersonen en consumenten, aanzienlijk te verminderen.

25. Ontwikkelingen op technisch gebied, zoals het internet en elektronische handel, hebben het voor marktdeelnemers gemakkelijker gemaakt om op grote afstand transacties af te sluiten. De invoering van de euro als gemeenschappelijke munt van twaalf EU-lidstaten is ook een belangrijke factor voor eenvoudigere grensoverschrijdende handel. Hoewel er dus wezenlijke vooruitgang is geboekt, is er nog een aantal problemen. Markten niet zo efficiënt zijn als ze zouden kunnen en moeten zijn, hetgeen in het nadeel van alle partijen is.

26. De uitwisseling van goederen en diensten, hetzij door verkoop, leasing of ruil, verloopt via overeenkomsten. Problemen met betrekking tot de totstandkoming, uitlegging en toepassing van overeenkomsten voor grensoverschrijdende handel kunnen derhalve invloed op de werking van de interne markt hebben. Voldoet het bestaande verbintenissenrecht aan de huidige en toekomstige behoeften van het bedrijfsleven en consumenten in de interne markt, of is er EU-optreden nodig-

27. Het nationale verbintenissenrecht stelt over het algemeen het beginsel van contractuele vrijheid vast. Dit betekent dat het partijen vrij staat eigen contractuele bedingen overeen te komen. Overigens zijn op elke overeenkomst de wetgeving en de gerechtelijke uitspraken van een bepaalde staat van toepassing. Sommige van deze nationale regels zijn juridisch niet-bindend; in dat geval kunnen partijen kiezen tussen het toepassen van deze niet-bindende regels of het afspreken van andere regels. Andere nationale regels daarentegen zijn wel bindend. Dit geldt met name wanneer er een groot verschil tussen de posities van de contractpartijen is, zoals bij huur- of consumentenovereenkomsten.

28. In de regel leveren deze verschillende nationale stelsels geen problemen voor grensoverschrijdende transacties op omdat partijen het op hun overeenkomst toepasselijke recht zelf kunnen kiezen. Met hun keuze voor het recht van een bepaald land aanvaarden ze alle bindende regels van dat recht en alle niet-bindende regels die ze niet door andere bedingen vervangen. Overigens kunnen de bindende regels in de wetgevingen van twee verschillende landen met elkaar in strijd zijn. Deze verschillen tussen bindende regels kunnen negatieve invloed op grensoverschrijdende transacties hebben.

29. Sommige overeenkomsten kunnen op de praktijk gebaseerde, wettelijk evenwel niet-verplichte bedingen bevatten; in het bijzonder indien die praktijk in modelovereenkomsten is vastgelegd. Het is soms moeilijk een overeenkomst af te sluiten met andere voorwaarden dan die welke in de eigen lidstaat gebruikelijk zijn. Er kunnen zwaarwegende economische of zelfs juridische gronden zijn waarom het voor partijen moeilijk of zelfs onmogelijk is in te stemmen met de voorwaarden van een in een andere lidstaat gebruikelijke modelovereenkomst.

30. Gebrekkige kennis van het toepasselijke privaatrecht van andere landen kan met name kleine en middelgrote ondernemingen (het MKB) en consumenten ervan weerhouden grensoverschrijdende transacties aan te gaan. Dit heeft ten dele ten grondslag gelegen aan een aantal communautaire wetsteksten gericht op het verbeteren van de werking van de interne markt. Leveranciers hun goederen en diensten kunnen het aanbieden van hun goederen en diensten aan consumenten in andere landen als economisch oninteressant beschouwen en er derhalve vanaf zien. Wat overeenkomsten voor onderaanneming en leveringen betreft, verschillen de toepasselijke bepalingen sterk van lidstaat tot lidstaat [15]. Onderaannemers - voornamelijk tot het midden- en kleinbedrijf (MKB) behorend - kunnen door deze verschillen moeilijkheden ondervinden bij het afsluiten van grensoverschrijdende overeenkomsten.

[15] Het varieert van een wet inzake onderaanneming in Italië en een wet inzake betalingsvoorwaarden voor onderaannemers in Frankrijk tot bepalingen inzake contractuele betrekkingen in het burgerlijk wetboek in de meeste lidstaten (in Duitsland valt onderaanneming onder een wet van 1976 inzake algemene handelsvoorwaarden en onder een aantal artikelen in het burgerlijk wetboek).

31. Onderling verschillende nationale regels kunnen daarnaast tot hogere transactiekosten leiden. Het betreft in het bijzonder voorlichtings- en eventueel proceskosten voor bedrijven in het algemeen en het MKB en consumenten in het bijzonder. Partijen bij een overeenkomst zijn mogelijkerwijs verplicht informatie en juridisch advies in te winnen betreffende de uitlegging en toepassing van een specifieke buitenlandse wet. Bij overeenkomsten met een beding betreffende het toepasselijke recht van één van de partijen geldt deze verplichting voor de andere partij. In mindere mate geldt het ook voor overeenkomsten met door de partijen overeengekomen standaardbedingen die niet alle mogelijke problemen bestrijken.

32. Deze hogere transactiekosten kunnen ook een concurrentienadeel inhouden, bijvoorbeeld in een situatie waarin een buitenlandse leverancier concurreert met een leverancier die in hetzelfde land woont als de potentiële klant.

33. De Commissie wil bijdragen verzamelen over omstandigheden zoals hierboven beschreven, en te weten komen of deze tot problemen voor de interne markt leiden, en over andere met het verbintenissenrecht samenhangende thema's die de werking van de interne markt bemoeilijken.

3.3. Uniforme toepassing van het Gemeenschapsrecht

34. De communautaire wetgever ziet zowel bij het opstellen van het Gemeenschapsrecht als bij de omzetting en toepassing ervan in de lidstaten toe op consistentie. De door de Europese Unie goedgekeurde maatregelen moeten onderling samenhangend zijn, overal eenvormig worden uitgelegd en in alle lidstaten dezelfde rechtsgevolgen hebben. Het Europees Hof van Justitie heeft verklaard dat "met het oog op de eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht en het beginsel van gelijke behandeling als algemene regel dient te gelden dat de termen van een gemeenschapsrechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de gehele Gemeenschap autonoom en op eenvormige wijze moet worden uitgelegd" [16].

[16] Zaak C-357/98 The Queen tegen Secretary of State for the Home Department, ex part: Nana Yaa Konadu Yiadom (Jurispr. 2000-I, blz. 9265, punt 26). Zie ook zaak C-287/98 Luxemburg tegen Linster (Jurispr. 2000-I, blz. 6917, punt 43); zaak C-387/97 Commissie tegen Helleense Republiek (Jurispr. 2000-I, blz. 5047); zaak C-327/82 Ekro tegen Produktschap voor Vee en Vlees, Jurispr.1984-I, blz. 107, punt 11. Het beginsel van eenvormige toepassing is ook van toepassing op het gebied van het privaatrecht, zie zaak C-373/97 Dionisios Diamantis tegen Elliniko Dimosio (Griekse overheid) en Organismos Oikonomikis Anasygkrotisis Epicheiriseon AE (OAE), Jurispr. 2000-I. Blz. 1705, punt 34; zaak C-441/93 Pafitis en anderen tegen Trapeza Kentrikis Ellados en anderen, Jurispr. 1996-I, blz. 1347, punten 68-70.

35. Op het gebied van het verbintenissenrecht heeft de communautaire wetgever een gevalsgewijze benadering van harmonisatie gevolgd. In combinatie met, onvoorziene marktontwikkelingen zou deze benadering tot inconsistenties in de toepassing van EU-wetgeving kunnen leiden. Onder bepaalde omstandigheden [17] is het bijvoorbeeld onmogelijk om toepassing te geven aan zowel de Richtlijn betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten als de Richtlijn betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen. Beide richtlijnen bevatten een clausule inzake het recht van afstand van de consument, maar de termijn voor de uitoefening van dit recht door de consument verschilt. Hoewel een dergelijke onverenigbaarheid van regels zelden voorkomt, zou de Commissie graag informatie krijgen over problemen die er het gevolg van zijn.

[17] Zaak C-423/97, Travel-Vac SL tegen Manuel José Antelm Sanchís, Jurispr. 1999-I, blz. 2195.

36. Het probleem van de niet-eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht en nationale maatregelen ontstaat mogelijkerwijs door het gebruik van abstracte termen in de Gemeenschapswetgeving. Abstracte termen vertegenwoordigen mogelijkerwijs een juridisch concept dat in de afzonderlijke nationale wetgevingen door middel van een groot aantal verschillende voorschriften tot uitdrukking worden gebracht [18].

[18] Deze aspecten zijn recentelijk onderzocht in een door een team van eminente onafhankelijke juridische deskundigen in opdracht van het Europees Parlement geschreven studie. Met betrekking tot bijvoorbeeld de term 'schade' wordt gezegd: "De Europese wetten inzake aansprakelijkheid hebben zelfs nog geen enigszins eenvormig idee van wat schade is of hoe de term schade kan worden gedefinieerd, hetgeen uiteraard een belemmering vormt voor het streven om op dit gebied Europese richtlijnen te ontwikkelen", Europees Parlement, directoraat-generaal Onderzoek, "Study of the Systems of Private Law in the EU with Regard to Discrimination and the Creation of a European Civil Code" (PE 168.511, blz.. 56). Een aantal richtlijnen (Richtlijn 85/374/EEG, artikel 9; Richtlijn 86/653/EEG, artikel 17) bevat verschillende definities van de term 'schade'. Elke definitie is evenwel uitsluitend bedoeld voor het doel van de respectieve richtlijn. Andere richtlijnen (Richtlijn 90/314/EEG, artikel 5) gebruiken de term zonder deze te definiëren.

37. In het algemeen geldt dat verschillen tussen bepalingen in richtlijnen verklaard kunnen worden door verschillen tussen de problemen die deze richtlijnen beogen op te lossen. Het is derhalve niet redelijk te verwachten dat een bepaalde term die bedoeld is voor het oplossen van een concreet probleem in een andere context op precies dezelfde manier kan worden uitgelegd en toegepast. Wanneer zulke verschillen in termen en concepten echter niet kunnen worden verklaard door verschillen tussen de problemen die ze beogen op te lossen, lijkt het gepast deze te elimineren.

38. Daarnaast verwijzen de nationale wetgevingen die in de lidstaten ter implementatie van EU-richtlijnen zijn goedgekeurd naar nationale concepten van deze abstracte termen. Deze concepten verschillen sterk van lidstaat tot lidstaat [19]. Het ontbreken van eenvormige uitlegging in EU-wetgeving van voorwaarden en concepten (op ten minste één specifiek gebied of op meerdere nauw met elkaar verbonden gebieden) leidt tot resultaten in handels- en juridische praktijken die van lidstaat tot lidstaat verschillen [20].

[19] Dit probleem komt naar voren in een bij het Hof van Justitie aanhangig gemaakte zaak (C-168/00, Simone Leitner/TUI Deutschland GmbH & Co KG). Op basis van een onder Oostenrijks recht met een Duitse touroperator gesloten overeenkomst voor een pakketreis vraagt de klager schadeloosstelling voor 'immateriële schade' (in ziekenhuis doorgebrachte niet-verhaalbare vakantie). De Oostenrijkse wetgeving kent voor dit soort schade geen schadeloosstelling toe, maar de Duitse wetgeving en die van een aantal andere lidstaten wel. De klager wijst op artikel 5 van de Richtlijn betreffende pakketreizen en stelt dat dit artikel een specifiek concept van 'schade' vaststelt, dat 'immateriële schade' omvat.

[20] De Commissie heeft, bijvoorbeeld in haar verslag over de toepassing van artikel 17 van de Richtlijn van de Raad inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (COM(1996) 364 def. van 23.7.1996), benadrukt dat de vergoedingsregeling voor schade zoals bedoeld in de richtlijn in feitelijk identieke situaties in Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in de praktijk tot volledig verschillende resultaten leidt vanwege verschillende berekeningsmethoden voor de vergoeding.

39. Dit soort problemen doet zich niet alleen voor bij horizontale kwesties, zoals de hierboven vermelde algemene voorwaarden van het verbintenissenrecht, maar ook in specifieke economische sectoren [21].

[21] Eindverslag van het comité van wijzen over de regulering van de Europese effectenmarkten, Brussel, 15.2.2001, bijlage 5 (eerste verslag van 9.11.2000).

40. Teneinde de hierboven beschreven problemen te voorkomen, denkt de Commissie na over de vraag of de nodige consistentie kan worden gewaarborgd door middel van het voortzetten van de bestaande benadering of dat deze met andere middelen moet worden verbeterd. De Commissie zou derhalve graag informatie ontvangen over praktische problemen op het gebied van het verbintenissenrecht ten gevolge van de wijze waarop EG-regels in de lidstaten worden omgezet en toegepast.

4. Alternatieve mogelijkheden voor toekomstige EU-initiatieven op het gebied van het verbintenissenrecht

41. De reacties op dit document zouden kunnen wijzen op belemmeringen voor de werking van de interne markt voor grensoverschrijdende transacties Indien deze niet op bevredigende wijze door de gevalsgewijze benadering kunnen worden opgelost, zou er over een horizontale maatregel, resulterend in een alomvattende harmonisatie van het verbintenissenrecht op het niveau van de Unie kunnen worden nagedacht. De mogelijkheden van de Commissie en de andere EU-instellingen om iets te doen, zijn evenwel beperkt.

42. Elke maatregel moet in overeenstemming zijn met het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zoals bedoeld in artikel 5 van het EG-Verdrag. Zoals het Europees Parlement in zijn resoluties over de verslagen "De wetgeving verbeteren" [22] aangaf, is het subsidiariteitsbeginsel een dwingende rechtsnorm die niet in de weg staat aan de legitieme uitoefening van de bevoegdheden van de Unie. Meerdere lidstaten [23] en de Europese instellingen hebben gewezen op de noodzaak van een evenwichtige toepassing van dit beginsel.

[22] COM(2000) 772 def. van 30.11.2000, blz. 3.

[23] COM(2000) 772 def. van 30.11.2000, blz. 3.

43. Het subsidiariteitsbeginsel dient als leidraad voor de uitoefening van de communautaire bevoegdheden op communautair niveau. Subsidiariteit is een dynamisch concept en het dient te worden toegepast in het licht van de doelstellingen van het Verdrag. Het dient ter uitbreiding van de actie van de Gemeenschap binnen de grenzen van haar bevoegdheden en kan, anderzijds, ook tot beperking en zelfs beëindiging van die actie leiden, indien en voor zover die niet langer gerechtvaardigd is [24]. Actie op communautair niveau moet duidelijke voordelen opleveren ten opzichte van actie op nationaal niveau. Bij acties waarvan een effect in de gehele EU verwacht wordt, is een maatregel op communautair niveau zonder twijfel het meest aangewezen om een concordantie tussen de nationale systemen te verzekeren en een doelmatige samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.

[24] Zie het protcol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel (PB C 340 van 10.11.1997, blz. 105).

44. Verder moet wetgeving doeltreffend zijn en geen onevenredige beperkingen opleveren voor nationale, regionale of lokale autoriteiten of de particuliere sector, inclusief het maatschappelijk middenveld. Het beginsel van evenredigheid, één van de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, houdt in dat maatregelen die door Europese instellingen worden goedgekeurd niet verder gaan dan hetgeen geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de legitieme doelstellingen die met de betrokken maatregelen worden nagestreefd; met dien verstande, dat wanneer een keuze mogelijk is tussen meerdere geschikte maatregelen, die maatregel moet worden gekozen die de minste belasting met zich meebrengt en dat de veroorzaakte nadelen niet onevenredig mogen zijn aan het nagestreefde doel [25]. De Commissie heeft de verplichting alle maatregelen voor te stellen die nodig zijn ter aanvulling van de inspanningen van de lidstaten gericht op de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag. De Commissie hanteert twee criteria die moeten verzekeren dat de gestelde doelstellingen worden gerespecteerd, zowel in het beleid als in juridische zin: het vermogen van de nationale en regionale autoriteiten, en van de maatschappelijke organisaties, om de door een communautaire bepaling aangegeven doelstellingen te verwezenlijken, en de compatibiliteit of zelfs de conformiteit van deze doelstellingen met de nationale of sectoriële praktijken [26].

[25] Zaak C-331/88, Fededsa, Jurispr. 1990, blz. 4023, punt 13; zaak C-133/93, C-300/93 en C-362/93, Crispoltoni, Jurispr. 1994, blz.4863, punt 41; zaak C-157/96, The Queen tegen Ministry of Agriculture, Fisheries and Food, Commissioners of Customs & Excise, ex parte Nationale Farmers' Union, Jurispr. 1998, blz. 2236, punt 60.

[26] COM(2000) 772 def. van 30.11.2000, blz. 8-9.

45. De voorbereiding van wetgevingsvoorstellen door mededelingen, groenboeken en witboeken maakt raadpleging van de particuliere sector, het maatschappelijk middenveld en de instellingen op alle niveaus mogelijk over de zin, het niveau en de inhoud van deze wetgeving. Om bij de daadwerkelijke behoeften van de gebruikers aansluitende wetgevingsinstrumenten te ontwikkelen, zal de Commissie zowel het 'maatschappelijk middenveld' als het bedrijfsleven betrekken bij het identificeren van actiegebieden. Deze Mededeling en eventuele andere documenten zijn bedoeld om vast te stellen of optreden van de Gemeenschap nodig is en zo ja, op welke gebieden.

46. Indien zou komen vast te staan dat de gevalsgewijze benadering de problemen niet volledig kan oplossen, is er een aantal alternatieven. In deze Mededeling wordt ingegaan op vier alternatieve scenario's:

I. Geen optreden van de Gemeenschap;

II. Het bevorderen van de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen van het verbintenissenrecht, met als doel het nader tot elkaar brengen van de nationale wetgevingen;

III. Het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wetgeving;

IV. Het goedkeuren van alomvattende wetgeving op het niveau van de Gemeenschap.

47. Er zijn nog andere alternatieve mogelijkheden en ook een combinatie van alternatieven is denkbaar. Ze bestrijken mogelijkerwijs het verbintenissenrecht of andere onderdelen binnen het privaatrecht. Elke mogelijkheid zou voor specifieke economische sectoren kunnen gelden of horizontaal kunnen worden toegepast. Of een maatregel een juridisch bindend karakter krijgt of niet hangt af van het gebied waarvoor deze gaat gelden en alle op het spel staande belangen. Als beginsel dient evenwel te gelden dat het de contractsluitende partijen vrij moet staan de voorwaarden te kiezen die met best bij hun specifieke behoeften aansluiten.

48. Een andere benadering, die hier evenwel niet wordt behandeld omdat ze buiten het kader van een Europees initiatief valt, is het voeren van onderhandelingen over een internationaal verdrag op het gebied van het verbinteniisenrecht. Dit verdrag zou vergelijkbaar met het CISG moeten zijn, maar met een toepassingsgebied dat ruimer is dan uitsluitend de verkoop van roerende goederen. De bepalingen van het CISG zouden evenwel ook in keuzemogelijkheden II en IV kunnen worden opgenomen, hetgeen de acceptatie ervan door zowel het bedrijfsleven als de juridische wereld ten goede zou komen.

4.1. Keuzemogelijkheid I. Geen optreden van de Gemeenschap

49. De markt creëert vaak problemen die tot algemene bezorgdheid leiden, maar ze ontwikkelt ook haar eigen oplossingen. Het vermogen van markten om op doeltreffende wijze op verschillende sociale waarden en de publieke opinie in te spelen, mag niet worden onderschat. Als gevolg van concurrentiegedrag en de door de betrokken partijen (consumenten, NGO's, bedrijven) uitgeoefende druk worden veel van de problemen die de markt creëert automatisch opgelost. Overheden kunnen dit samengaan van eigenbelang en gemeenschappelijk belang verder versterken.

50. Verschillende stimuleringsmaatregelen van lidstaten en beroepsorganisaties, bijvoorbeeld het geven van bijstand en advies met betrekking tot grensoverschrijdende transacties, kunnen de markt op efficiënte wijze in een bepaalde richting sturen (zo kunnen ze bijvoorbeeld het gebruik van de nieuwe technologieën versnellen of nieuwe vormen van handelspraktijken bevorderen). Vermeende of daadwerkelijk bestaande economische en psychologische risico's van grensoverschrijdende handelsactiviteiten zouden hierdoor gecompenseerd kunnen worden. Verschillende, door deelnemers aan het economisch verkeer aangeboden diensten kunnen helpen bij het oplossen van problemen bij grensoverschrijdende transacties. Zo zouden beroepsorganisaties bijvoorbeeld bijstand en advies aan het MKB kunnen geven [27].

[27] Hieronder staan twee voorbeelden van nationale initiatieven c.q. inititiatieven van beroepsorganisaties die een oplossing beogen te bieden voor grensoverschrijdende contractuele problemen. Het betreft vrijwillige afspraken over grensoverschrijdende modelovereenkomsten:

51. Economische ontwikkelingen, in het bijzonder de toenemende integratie van markten tot een daadwerkelijke interne markt, creëren ook stimulansen voor nationale beleidsmakers en wetgevers om oplossingen te vinden voor problemen met grensoverschrijdende overeenkomsten. Dit zou tot een bepaalde mate van zogenaamde 'zachte harmonisatie' kunnen leiden, d.w.z. niet onder invloed van bindende communautaire regels, maar als gevolg van economische ontwikkelingen. Dit zou een aantal problemen voor de intracommunautaire handel kunnen oplossen, mits contractpartijen een daadwerkelijke en volledig vrije keuze voor het toepasselijke recht kunnen maken, over volledige, correcte en gemakkelijk toegankelijke informatie betreffende de bestaande regels en praktijken beschikken en toegang hebben tot billijke en betaalbare regelingen voor geschillenbeslechting.

4.2. Keuzemogelijkheid II. Het bevorderen van de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen van het verbintenissenrecht, met als doel het nader tot elkaar brengen van de nationale wetgevingen

52. Teneinde het verbintenissenrecht van de verschillende lidstaten nader tot elkaar te brengen, zou de Commissie vergelijkend onderzoek van het recht, alsook samenwerking tussen onder andere academici en degenen die op het gebied van het recht werkzaam zijn (inclusief rechters en deskundigen), kunnen bevorderen. Doel van deze samenwerking zou kunnen zijn het vinden van gemeenschappelijke beginselen op relevante onderdelen van het verbintenissenrecht. Het bestaande werk op dit gebied zou gebruikt en verder ontwikkeld kunnen worden, inclusief de resultaten van academische studies en de conclusies van internationale academische fora. Het kader voor dit onderzoek en deze samenwerking zou een partnerschap kunnen zijn met een coördinerende rol voor de instellingen van de Unie en meer in het bijzonder de Commissie. Wat transnationale overeenkomsten betreft, zou een aantal gemeenschappelijke oplossingen, beginselen of zelfs regels gedefinieerd kunnen worden.

53. Het resultaat van deze besprekingen kan variëren van het ontwikkelen van gemeenschappelijke beginselen tot het opstellen van richtsnoeren of specifieke gedragscodes voor bepaalde vormen van overeenkomsten. De gemeenschappelijke beginselen zouden voor contractpartijen van nut kunnen zijn bij het opstellen van nieuwe overeenkomsten, alsook bij de executie van overeenkomsten. Daarnaast zouden ze nationale rechtbanken en arbiters van pas kunnen komen bij de behandeling van juridische vraagstukken die niet volledig door dwingende nationale regels worden afgedekt of waarvoor helemaal geen wetgeving bestaat, met name bij grensoverschrijdende transacties. Rechtbanken of arbiters zouden er in dergelijke situaties zeker van kunnen zijn dat de door hen toegepaste beginselen onderdeel uitmaken van alle stelsels betreffende het verbintenissenrecht in de Gemeenschap. Tegelijkertijd zouden nationale rechtbanken via de gemeenschappelijke beginselen elementair inzicht kunnen krijgen in de achterliggende algemene beginselen van het buitenlandse recht dat ze moeten toepassen. Bij het aannemen van nieuwe wetgeving of het aanpassen van reeds bestaande wetgeving op het gebied van het nationale verbintenissenrecht zouden zowel de lidstaten als de Gemeenschap zo veel mogelijk met de richtsnoeren rekening kunnen houden.

54. De toepassing van gemeenschappelijke beginselen zou zelfs kunnen resulteren in het ontstaan van gewoonterecht, op voorwaarde dat ze gedurende een langere periode en ononderbroken worden toegepast, en dat alle betrokkenen daarmee akkoord gaan. Bestaande handelspraktijken in de lidstaten die belemmeringen voor de goede werking van de interne markt zouden kunnen opleveren, zouden hierdoor beïnvloed of zelfs gewijzigd kunnen worden.

55. Na de vaststelling en goedkeuring van deze gemeenschappelijke beginselen of richtsnoeren door de betrokken partijen in de lidstaten zouden ze bij alle relevante doelgroepen onder de aandacht moeten worden gebracht om de samenhangende en eenvormige toepassing ervan te waarborgen. Deze toepassing kan evenwel uitsluitend op basis van vrijwilligheid gebeuren. Indien deze beginselen of richtsnoeren door een voldoende groot aantal mensen dat op het gebied van het recht werkzaam is, alsook door de wetgevers op EU- en nationaal niveau, zouden worden overgenomen, zou dat tot grotere convergentie op het gebied van het Europees verbintenissenrecht leiden. Om deze keuzemogelijkheid haalbaar te laten zijn, moeten de gemeenschappelijke beginselen op zodanige wijze moeten worden vastgesteld dat ze aan alle legitieme vereisten voldoen.

56. Een andere oplossing is het opstellen van modelovereenkomsten. Om economische transacties te vergemakkelijken, wordt in alle lidstaten veel met modelovereenkomsten gewerkt. Dergelijke modelovereenkomsten voorkomen dat partijen voor elke afzonderlijke transactie over de bedingen van de overeenkomst moeten onderhandelen. Bovendien bieden ze partijen een bepaalde mate van zekerheid en hebben ze bijna de status van een norm. Juist om deze reden is het in veel gevallen niet eenvoudig een overeenkomst te sluiten met een partij in een andere lidstaat die voorwaarden hanteert die afwijken van de voorwaarden in de modelovereenkomst van de eigen lidstaat. Deze problemen zouden overeenkomstig het Gemeenschapsrecht opgelost kunnen worden indien er modelovereenkomsten voor de hele EU werden ontwikkeld. De Commissie zou de ontwikkeling van dergelijke modelovereenkomsten door betrokken partijen kunnen bevorderen.

4.3. Keuzemogelijkheid III. Het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wetgeving

57. De Europese Raad van Lissabon heeft de Commissie, de Raad en de lidstaten verzocht om "tegen 2001 een strategie op te stellen voor een nader gecoördineerd optreden ter vereenvoudiging van de regelgeving". In reactie hierop heeft de Commissie de Europese Raad van Stockholm een interim-verslag [28] voorgelegd, waarin de balans van de huidige situatie wordt opgemaakt en enkele eerste overwegingen van de Commissie met het oog op de uitvoering van het mandaat van 'Lissabon' worden gepresenteerd.

[28] Interim-verslag van de Commissie aan de Europese Raad te Stockholm getiteld "Verbetering en vereenvoudiging van de regelgeving" - COM(2001) 130 van 7.3.2001.

58. Het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande wetgeving impliceert in eerste instantie het moderniseren van bestaande instrumenten. De Commissie is voornemens om voort te bouwen op de reeds ondernomen activiteiten op het gebied van de consolidatie, codificatie en herschikking van bestaande instrumenten [29], met het oog op meer doorzichtigheid en duidelijkheid. Ook de kwaliteit van de teksten zou herzien kunnen worden; zowel presentatie als terminologie zouden samenhangender kunnen worden gemaakt. Naast deze wijzigingen in verband met de presentatie van wetsteksten moeten de inspanningen systematisch op vereenvoudiging en verduidelijking van de inhoud van bestaande wetgeving gericht zijn [30]. Tot slot zal de Commissie de effecten van de communautaire regelgeving evalueren en deze, indien nodig, wijzigen [31].

[29] Zie interim-verslag, COM(2001) 130 van 7.3.2001, blz.. 10.

[30] Zie interim-verslag, COM(2001) 130 van 7.3.2001, blz.. 10.

[31] Zie interim-verslag, COM(2001) 130 van 7.3.2001, blz.. 9.

59. Daar waar aangewezen kunnen de bepalingen van richtlijnen worden vereenvoudigd. De EU kent in de praktijk reeds een aantal jaren beleid ter vereenvoudiging van Gemeenschapswetgeving. Het SLIM-initiatief [32] (simpler legislation for the internal market - eenvoudiger regelgeving voor de interne markt) blijft één van de meest ambitieuze voorbeelden van de bestaande actie inzake vereenvoudiging. Vereenvoudigingsmaatregelen [33] zouden gebruikt kunnen worden voor het verbeteren van de kwaliteit, het verminderen van het aantal bestaande regelgevingsinstrumenten en het tegelijkertijd elimineren van eventuele incoherenties of zelfs tegenstellingen tussen bestaande wetgevingsinstrumenten.

[32] Het SLIM-proefproject (simpler legislation for the internal market). Dit in 1996 gestarte project beoogt het verbeteren van de kwaliteit van wetgeving inzake de interne markt, om overbodige wetgeving tegen te gaan en de kosten voor toepassing te verminderen. SLIM richt zich op specifieke onderwerpen en het doel is niet deregulering. De werkzaamheden zijn zeer sterk op enkele sectoren geconcentreerd, om binnen een kort tijdsbestek te kunnen worden afgerond, en toegespitst op het doen van concrete aanbevelingen.

[33] - BEST (Business Environment Simplification Tas Force), in 1997 opgericht door de Commissie. Deze task force diende presenteerde in 1998 een verslag met 19 aanbevelingen. Deze concentreerden zich op het verbeteren van het ondernemingsklimaat in de lidstaten op een groot aantal gebieden.

60. Een verdere verbetering zou daarnaast bestaan uit, waar nodig, aanpassing van de inhoud van bestaande wetgevingsinstrumenten [34] alvorens tot goedkeuring van nieuwe instrumenten over te gaan. Zo zou bijvoorbeeld, indien nodig en gepast, het toepassingsgebied van een aantal richtlijnen moeten worden uitgebreid tot die overeenkomsten of transacties die een groot aantal kenmerken delen met de overeenkomsten of transactie die door de richtlijn worden bestreken, maar die op het moment van goedkeuring daarvan 'buiten de boot zijn gevallen'. Dit zou voor grotere samenhang binnen een duidelijk afgebakende sector van activiteiten of soort transacties zorgen [35]. Op overeenkomstige wijze zou opnieuw moeten worden bekeken waarom in het kader van verschillende richtlijnen voor verschillende oplossingen voor vergelijkbare problemen is gekozen.

[34] De hierboven vermelde, in opdracht van het Europees Parlement uitgevoerde "Study of the Systems of Private Law in the EU with Regard to Discrimination and the Creation of a European Civil Code" stelt in algemene termen: "de bestaande regelgeving in overeenkomsten en richtlijnen moet systematisch en tot in detail worden bestudeerd, waar nodig in nationaal recht worden opgenomen, en inhoudelijk worden aangevuld en qua vorm worden verbeterd. Ze moet gecoördineerd worden, samenhangend zijn en worden ontdaan van alle overbodige elementen, inconsistenties en te grote gedetailleerdheid op het gebied van terminologie, uiteindelijk resulterend in een qua systematiek samenhangende structuur, in een 'totaalbeeld' van een gecodificeerd systeem".

[35] Een beperkt toepassingsgebied is kenmerkend voor een groot aantal richtlijnen (bijv. Richtlijn 85/577 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten, van het toepassingsgebied uitgesloten zijn verzekeringsovereenkomsten, overeenkomsten betreffende onroerend goed, overeenkomsten betreffende de bouw; Richtlijn 97/7 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten, van het toepassingsgebied zijn uitgesloten overeenkomsten betreffende onroerend goed, bouw; Richtlijn 94/47 betreffende deeltijds gebruik van onroerende goederen, onder het toepassingsgebied vallen uitsluitend overeenkomsten met een looptijd van ten minste drie jaar; Richtlijn 2000/35/EG betreffende betsrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, van het toepassingsgebied zijn uitgesloten consumentenovereenkomsten.

4.4. Keuzemogelijkheid IV. Het goedkeuren van alomvattende wetgeving op het niveau van de Gemeenschap

61. Een andere keuzemogelijkheid is een algemene tekst met bepalingen inzake algemene vraagstukken op het gebied van het verbintenissenrecht, alsmede inzake specifieke overeenkomsten. Van belang hierbij is de keuze van het instrument en het al dan niet dwingende karakter van de maatregelen.

62. De keuze van het instrument is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de gewenste mate van harmonisatie.

63. Een richtlijn geeft de lidstaten, enerzijds, een bepaalde mate van flexibiliteit om de respectieve toepassingsbepalingen aan de nationale economische en juridische situatie aan te passen. Anderzijds resulteert een richtlijn mogelijkerwijs in verschillen in de uitvoering, hetgeen de werking van de interne markt zou kunnen belemmeren.

64. Een verordening biedt de lidstaten misschien minder flexibiliteit bij de omzetting in nationale wetgeving, maar leidt daarentegen tot meer doorzichtige en eenvormige voorwaarden voor marktdeelnemers in de interne markt.

65. Een aanbeveling kan alleen bij een volledig optioneel model.

66. Wat het bindende karakter van de voor te stellen maatregelen betreft, kan gekozen worden uit de onderstaande (eventueel te combineren) benaderingen:

a) Een volledig optioneel model, te kiezen door de partijen. Te denken valt aan een aanbeveling [36] of een verordening [37] die van toepassing is indien de partijen dat overeenkomen.

[36] Zie bijv. artikel 1, lid 101, onder 2) van "Principles of European Contract Law" (zie voetnoot 1, blz.2).

[37] . Een voorbeeld zou kunnen zijn de Verordening van de Raad betreffende het statuut van de Europese Vennootschap (SE) waarover de Raad op 20 december 2000 een politieke oriëntatie heeft goedgekeurd (document van de Raad 14886-00 van 1.2.2001).

b) Een pakket regels dat wordt toegepast tenzij partijen in de overeenkomst andersluidende bedingen laten opnemen. Dergelijke wetgeving bestaat reeds in de context van de Richtlijn betreffende betalingsachterstand [38] en in het CISG [39]. Deze benadering behelst een aantal bepalingen waar de contractpartijen met wederzijdse instemming en op basis van een overeenkomst op terug kunnen vallen, bijvoorbeeld de toepassing van parallelle nationale wetgeving of overeenkomstspecifieke oplossingen. Ze leidt tot volledige contractuele vrijheid voor de partijen bij het bepalen van de inhoud van de overeenkomst. Tegelijkertijd is er sprake van een 'veiligheidsnet', dat alleen wordt toegepast indien er geen specifieke contractuele bepalingen bestaan.

[38] Artikel 3, lid 1, onder b), van Richtlijn 2000/35/EG stelt specifieke criteria vast voor het bepalen van de datum vanaf welke interest verschuldigd is indien er in de overeenkomst geen datum of termijn voor betaling is vastgesteld (30 dagen na de ontvangst door de schuldenaar van de factuur of 30 dagen na de ontvangst van de goederen of diensten). Artikel 3, lid 1, onder d), voorziet in betaling van een "wettelijke interestvoet", behoudens andersluidende bepalingen in het contract.

[39] Zie artikel 6 van het CISG.

c) Een pakket regels waarvan de toepassing in het contract niet kan worden uitgesloten.

67. De derde benadering vervangt bestaande nationale wetgevingen, terwijl de eerste benadering naast de nationale wetgevingen komt. De tweede benadering kan parallel aan de nationale wetgevingen bestaan of deze vervangen.

68. Elk pakket toepasselijke regels kan zijn onderverdeeld in dwingende en niet-dwingende regels.

69. Een combinatie van de hierboven vermelde tweede en derde benadering kan bijvoorbeeld worden overwogen op gebieden van het recht zoals consumentenbescherming waar, naast een algemeen en automatisch toepasselijk pakket 'vangnetbepalingen', nog dwingende bepalingen bestaan waarvan de toepassing door de partijen niet kan worden uitgesloten.

4.5. Andere keuzemogelijkheden

70. Zoals hierboven reeds vermeld, zijn dit niet alle keuzemogelijkheden. De Commissie verwelkomt derhalve alle andere suggesties voor passende en doeltreffende oplossingen voor de geïdentificeerde problemen.

5. Conclusies

71. Het doel van deze Mededeling is het entameren van een open, breed en diepgaand debat waaraan wordt deelgenomen door de Europese instellingen en het publiek, waaronder bedrijven, consumentenverenigingen, academici en personen die in juridische beroepen werkzaam zijn. In het licht van de reacties die zij zal ontvangen, zal de Commissie in het kader van haar initiatiefrecht eventueel verdere maatregelen nemen.

72. De Commissie is met name geïnteresseerd in standpunten met betrekking tot problemen voor de werking van de interne markt die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van verschillende nationale wetgevingen inzake verbintenissen. Dergelijke informatie dient zo concreet mogelijk te zijn. Het nuttigst zijn concrete voorbeelden van gevallen waarin verschillen tussen het verbintenissenrecht van lidstaten de intracommunautaire handel voor producenten, dienstverleners, handelaren of consumenten hebben belemmerd of zelfs onmogelijk hebben gemaakt. Hiertoe kunnen ook gevallen behoren waarin verkopers, bedrijven of consumenten met aanzienlijke bijkomende kosten zijn geconfronteerd ten gevolge van onderling verschillende wettelijke vereisten in lidstaten.

73. Daarnaast zou de Commissie graag horen welke van de alternatieve mogelijkheden in deel D (of welke eventuele andere mogelijkheden) als de beste oplossing voor de in deze Mededeling geïdentificeerde problemen worden beschouwd.

Alle betrokkenen die een bijdrage aan het debat willen leveren, wordt verzocht hun bijdrage vóór 15 oktober 2001 op te sturen. Dit kan in elektronische vorm, indien mogelijk, naar European-Contract-Law@cec.eu.int of, schriftelijk, naar de Europese Commissie, Wetstraat 200, 1040 Brussel. Elke bijdrage moet zijn voorzien van de vermelding "Mededeling over Europees verbintenissenrecht". Om een echt debat over dit onderwerp te stimuleren, heeft de Commissie deze Mededeling op haar website gepubliceerd onder http://europa.eu.int/comm/off/green/index_nl.htm Indien de afzender daarom vraagt, zal zijn of haar bijdrage ook op deze website worden bekendgemaakt.

BIJLAGE I BELANGRIJK COMMUNAUTAIR ACQUIS OP HET GEBIED VAN HET PRIVAATRECHT

Algemene opmerkingen

Het doel van de volgende niet-exhaustieve presentatie is de beschrijving van het acquis communautair dat relevant is voor het privaatrecht, met name het verbintenissenrecht. De doelstellingen van sommige richtlijnen zijn duidelijk gericht op de harmonisatie van nationale regels voor overeenkomsten. Andere richtlijnen hebben een meer indirect effect op deze regels.

1. Consumentenovereenkomsten

Algemene opmerkingen

Dit gedeelte laat zien dat een van de lacunes met betrekking tot de EG-richtlijnen in verband met het verbintenissenrecht de afwezigheid is van referenties naar de opstelling van een overeenkomst en de sancties die van toepassing zijn bij niet-naleving van de verplichtingen van de richtlijnen met betrekking tot het verstrekken van informatie voor het sluiten van een overeenkomst.

1.1. Verkoop van consumptiegoederen en bijbehorende garanties

Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende bepaalde aspecten van de verkoop van en de garanties voor consumptiegoederen.

Doel

Zorgen voor de bescherming van de consument en versterken van het vertrouwen van de consument in het grensoverschrijdend winkelen door het vaststellen van een gemeenschappelijk stel minimumregels die geldig zijn voor alle soorten aangeschafte goederen.

Inhoud

Richtlijn 1999/44/EG harmoniseert het begrip "gebrek aan overeenstemming" van de consumptiegoederen met de overeenkomst, de rechten van de consumenten ingeval de consument een product met gebreken koopt en de voorwaarden waaronder de consument deze rechten kan uitoefenen. Consumptiegoederen worden met enige uitzonderingen omschreven als alle roerende lichamelijke zaken (artikel 1, lid 2, onder b). Zij moeten in overeenstemming zijn met de koopovereenkomst (artikel 2, lid 1). Artikel 2, lid 2, bevat vermoedens van overeenstemming van consumptiegoederen met de overeenkomst.

De verkoper is jegens de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat wanneer de goederen aan de consument worden afgeleverd en dat zich binnen een periode van twee jaar manifesteert (artikel 5, lid 1), tenzij het gebrek aan overeenstemming op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst de consument bekend was of redelijkerwijs niet onbekend kon zijn (artikel 2, lid 3). Als zich een gebrek aan overeenstemming manifesteert binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van de goederen geldt tot bewijs van het tegendeel het vermoeden dat dit gebrek bestond op het tijdstip van aflevering tenzij dit vermoeden onverenigbaar is met de aard van de goederen of met de aard van het gebrek aan overeenstemming (artikel 5, lid 3).

Bij kennisgeving van een gebrek aan overeenstemming aan de verkoper, heeft de consument het recht om van de verkoper het kosteloze herstel of de kosteloze vervanging van de goederen binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument te verlangen (artikel 3, lid 2). Als het herstel of de vervanging van de goederen onmogelijk of buiten verhouding is, of als de verkoper niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast voor de consumenten tot genoegdoening is overgegaan, kan de consument een passende prijsvermindering verlangen (artikel 3, lid 5). Als het gebrek aan overeenstemming niet van geringe betekenis is, kan de consument verlangen dat de overeenkomst wordt ontbonden (artikel 3, lid 6).

Wanneer de eindverkoper jegens de consument aansprakelijk is uit hoofde van een gebrek aan overeenstemming, kan de eindverkoper verhaal nemen op de aansprakelijke persoon overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht. Het gebrek aan overeenstemming moet echter voortvloeien uit een handelen of nalaten van de producent, een eerdere verkoper in dezelfde contractuele keten of enige andere tussenpersoon (artikel 4).

Elke garantie [40] is bindend wat de voorwaarden betreft, als vastgelegd in de garantie, de schriftelijke overeenkomst of de daarmee samenhangende reclame (artikel 6, lid 1). De garantie moet verder vermeld staan in een schriftelijk document dat vóór de aanschaf vrijelijk voor raadpleging beschikbaar is en waarin met name de duur en het geografische toepassingsgebied van de garantie, alsmede de naam en het adres van de garant, staan vermeld (artikel 6, lid 2 en artikel 6, lid 3). Wanneer een dergelijke garantie wordt geboden en niet in overeenstemming is met de bepalingen van de richtlijn, kan de consument toch verlangen dat de garantie wordt gehonoreerd (artikel 6, lid 5). Contractuele bedingen of afspraken die voorzien in afstand of beperking van de uit de richtlijn voortvloeiende rechten, zijn niet bindend voor de consument (artikel 7, lid 1).

[40] Elke door een verkoper of producent aangegane bijkomende verbintenis boven de wettelijke regels die gelden voor de verkoop van door de verkoper of producent aangeboden consumptiegoederen.

1.2. Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Doel

Verwijderen van oneerlijke bedingen uit tussen een verkoper en een consument opgestelde overeenkomsten.

Inhoud

Richtlijn 93/13/EEG is van toepassing op niet-wettelijk verplichte, niet-onderhandelde bedingen in overeenkomsten die tussen een verkoper en een consument worden gesloten (artikel 1). Een beding waarover niet is onderhandeld, is oneerlijk wanneer het het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (een lijst met oneerlijke bedingen is in de bijlage bij de richtlijn opgenomen) (artikel 3). Een zogezegd oneerlijk beding wordt beoordeeld in het licht van de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, de omstandigheden waarin de overeenkomst wordt opgesteld en andere bedingen in de overeenkomst of in een andere overeenkomst waarnaar zij verwijst (artikel 4). Als er twijfel bestaat over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de consument gunstigste interpretatie (artikel 5). Dergelijke oneerlijk bevonden bedingen binden in geen geval de consument (artikel 6).

1.3. Pakketreizen, vakantiepakketten en rondreispakketten

Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten

Doel

Onderling aanpassen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot op het grondgebied van de Gemeenschap verkochte of ten verkoop aangeboden pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten.

Inhoud

Richtlijn 90/314/EEG is van toepassing op de verkoop van een van tevoren georganiseerde combinatie van vervoer, logies en/of andere toeristische diensten die niet met vervoer of logies verband houden en die een significant deel van het pakket uitmaken. Opdat de richtlijn van toepassing is, is het nodig dat twee of meer van deze elementen voor een gezamenlijke prijs worden verkocht of ten verkoop worden aangeboden en dat de dienst een periode van meer dan vierentwintig uur beslaat of een overnachting behelst.

Alle aan de consument verstrekte brochures moeten duidelijk en nauwkeurig de prijs, de bestemming, de route en de gebruikte vervoermiddelen, de huisvesting, de maaltijden (meal plan), algemene informatie betreffende paspoorten en visa, gezondheidsformaliteiten, tijdschema voor de betaling en de uiterste datum voor de informatie van de consument bij eventuele annulering aangeven (artikel 3). De in de brochure vervatte informatie wordt onderdeel van de overeenkomst (artikel 3). Voordat een overeenkomst wordt gesloten, dient de organisator bovendien bepaalde informatie met betrekking tot paspoorten, visa's (termijnen ter verkrijging daarvan) en gezondheidsformaliteiten schriftelijk te verstrekken (artikel 4).

De organisator van de pakketreis moet schriftelijk de tijden en plaatsen van tussenstops, bijzonderheden over de plaats van de reiziger, de naam, het adres en het telefoonnummer van de plaatselijke vertegenwoordiger van de organisator dan wel, bij ontbreken daarvan, een telefoonnummer voor noodgevallen verstrekken. Er moet nadere informatie worden verstrekt wanneer de reis het vervoer van een minderjarige omvat, alsook informatie over het facultatieve aangaan van een verzekerings- of een bijstandovereenkomst (artikel 4, lid 1). De consument kan zijn/haar boeking op een andere persoon overdragen (artikel 4, lid 3).

De in de overeenkomst vastgestelde prijs kan alleen worden gewijzigd als daarin uitdrukkelijk in de overeenkomst wordt voorzien en prijswijzigingen mogen alleen veranderingen in wisselkoersen, vervoerskosten, verschuldigde belastingen en heffingen weerspiegelen (artikel 4, lid 4). Bij belangrijke wijzigingen in de overeenkomst kan de consument de overeenkomst zonder boete opzeggen en als de consument de overeenkomst opzegt, heeft hij recht op terugbetaling van de betaalde bedragen (artikel 4, lid 6). De organisator is verantwoordelijk voor het niet of niet naar behoren uitvoeren van de overeenkomst en de consument kan eventueel aanspraak maken op een vergoeding voor de niet-uitvoering van de overeenkomst (artikel 4, lid 7).

De lidstaten moeten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de organisator en/of de doorverkoper die partij zijn bij de overeenkomst tegenover de consument aansprakelijk zijn voor de goede uitvoering van de uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen. De organisator en/of de doorverkoper is/zijn aansprakelijk voor eventuele schade die de consument ondervindt ingevolge het niet of niet naar behoren uitvoeren van de overeenkomst, op voorwaarde dat het niet of niet naar behoren uitvoeren van de overeenkomst aan hen of aan een andere verstrekker van diensten is toe te schrijven. De schadevergoeding kan worden beperkt overeenkomstig internationale overeenkomsten. Voor andere dan lichamelijke schade kan de schadevergoedering uit hoofde van een overeenkomst worden beperkt; deze beperking mag echter niet onredelijk zijn (artikel 5).

Elke nalatigheid bij de uitvoering van de overeenkomst, die ter plaatse door de consument wordt geconstateerd, dient zo spoedig mogelijk schriftelijk of in een andere passende vorm door de consument te worden meegedeeld aan de betrokken dienstverstrekker en aan de organisator en/of doorverkoper. Deze verplichting moet duidelijk en nauwkeurig in de overeenkomst worden vermeld (artikel 5). In geval van klachten dienen de organisator en/of de doorverkoper of diens plaatselijke vertegenwoordiger, indien deze bestaat, er met de nodige voortvarendheid naar te streven passende oplossingen te vinden (artikel 6).

1.4. Buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten

Richtlijn 85/577/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de bescherming van de consument bij buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten

Doel

Beschermen van de consument tegen oneerlijke handelspraktijken in verband met buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten.

Inhoud

Richtlijn 85/577/EEG is van toepassing op overeenkomsten waarmee een bedrag van meer dan EUR60 is gemoeid (artikel 3) en die tussen een handelaar en een consument worden gesloten tijdens een door de handelaar buiten zijn verkoopruimten georganiseerde excursie. De richtlijn is ook van toepassing op overeenkomsten die tijdens een bezoek door een handelaar bij de consument thuis of op diens werkplek worden gesloten. De richtlijn is van toepassing indien het bezoek niet op uitdrukkelijk verzoek van de consument plaatsvindt of, wanneer de consument om een bezoek van de handelaar heeft verzocht, hij de omvang van de handelsactiviteiten van de handelaar niet kon weten. Tenslotte is de richtlijn ook van toepassing op overeenkomsten waarbij de consument een contractuele of niet-contractuele aanbieding doet om bezoek te ontvangen van of deel te nemen aan een door een handelaar georganiseerde excursie (artikel 1). De handelaar is verplicht de consument schriftelijk te informeren over zijn recht om de overeenkomst op te zeggen (artikel 4). Zodra hij daarvan in kennis is gesteld, heeft de consument het recht om binnen zeven dagen dit recht tot opzegging van de overeenkomst uit te oefenen (artikel 5).

1.5. Consumentenkrediet

Richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, als gewijzigd bij Richtlijn 90/88 en Richtlijn 98/7

Doel

Harmoniseren van de bepalingen in verband met consumentenkrediet om de consument een hoog beschermingsniveau te bieden.

Inhoud

Richtlijn 87/102/EEG is van toepassing op kredietovereenkomsten waarbij een kredietgever een consumentenkrediet verleent in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere soortgelijke financieringsregeling (artikel 1). Kredietovereenkomsten moeten schriftelijk worden aangegaan en de essentiële contractvoorwaarden bevatten, waaronder een opgave van het jaarlijkse kostenpercentage en de voorwaarden waaronder dit kan worden gewijzigd (artikel 4).

Wanneer krediet wordt verleend op een rekening-courant die geen kredietkaartrekening is, dient de consument slechts bij of voor het sluiten van de overeenkomst van bepaalde zaken in kennis te worden gesteld. De consument moet met name in kennis worden gesteld van de eventuele kredietlimiet, het jaarlijkse rentepercentage, de van toepassing zijnde kosten en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden gewijzigd en de wijze waarop de overeenkomst kan worden beeïndigd (artikel 6). Wanneer een consumentenkrediet wordt verleend voor de verwerving van goederen waarbij de kredietgever het recht heeft om de goederen terug te nemen, moeten de lidstaten de voorwaarden vaststellen waaronder de goederen mogen worden teruggenomen en moeten zij erop toezien dat de terugneming niet leidt tot een ongerechtvaardige verrijking (artikel 7).

Wanneer de consument bij een consumentenovereenkomst vervroegd aan zijn/haar verplichtingen heeft voldaan, heeft hij recht op een billijke vermindering van de kosten van het krediet (artikel 8). De consumentenrechten blijven onaangetast bij eventuele overdracht aan een derde partij (artikel 9). De lidstaat moet de consument ook verdere beschermingsgaranties bieden. Deze garanties omvatten bescherming bij het gebruik door de consument van wisselbrieven, orderbriefjes en cheques voor het doen van betalingen of het stellen van zekerheden (artikel 10). Onder bepaalde voorwaarden kan de consument jegens de kredietgever ook rechten doen gelden, wanneer de consument goederen of diensten in het kader van een kredietovereenkomst heeft aangekocht bij een andere persoon dan de kredietgever en de goederen of diensten niet worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de overeenkomst voldoen. Dit recht geldt met name alleen als de consument de leverancier heeft aangesproken maar geen genoegdoening heeft gekregen (artikel 11).

1.6. Op afstand gesloten overeenkomsten

Richtlijn 97/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten

Doel

Nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake op afstand gesloten overeenkomsten tussen consument en leverancier door het vaststellen van een gemeenschappelijk stel minimumvoorschriften.

Inhoud

Richtlijn 97/7/EG is van toepassing op elke overeenkomst (overeenkomst op afstand) betreffende goederen en diensten die wordt gesloten tussen een leverancier en een consument in het kader van een door de leverancier georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening op afstand. Opdat Richtlijn 97/7/EG van toepassing is, moet de leverancier voor de overeenkomst uitsluitend gebruik maken van een of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met de sluiting van de overeenkomst (artikel 2, lid 1).

Vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand moet de consument duidelijke en begrijpelijke informatie ontvangen die voldoet aan de beginselen van eerlijkheid bij commerciële transacties. Deze informatie moet met name betrekking hebben op: de identiteit en zo mogelijk het adres van de leverancier; de kenmerken van de goederen of diensten en de prijs daarvan; de leveringskosten; de regelingen voor betaling, levering of uitvoering van de overeenkomst; het bestaan van het herroepingsrecht; de geldigheidsduur van het aanbod of de prijs en, indien van toepassing, de minimumduur van de overeenkomst, alsook de kosten voor het gebruik van de techniek voor communicatie op afstand. Wanneer de overeenkomst telefonisch wordt gesloten, moeten aan het begin van het gesprek de identiteit van de oproeper en het commerciële oogmerk van de oproep duidelijk worden gemaakt (artikel 4).

Bij de uitvoering van de overeenkomst moet de consument een schriftelijke bevestiging of een bevestiging in een ander duurzaam medium (elektronische post) ontvangen. Ook de volgende informatie moet schriftelijk worden verstrekt: de voorwaarden voor de uitoefening van het herroepingsrecht; het adres waar de consument met zijn klachten terecht kan; informatie over de service na verkoop; voorwaarden waaronder de overeenkomst kan worden ontbonden (artikel 5).

De consument heeft voor de meeste overeenkomsten op afstand het recht om de overeenkomst te herroepen. Wanneer de leverancier aan zijn verplichtingen ten aanzien van het verstrekken van informatie heeft voldaan, beschikt de consument over een termijn van ten minste zeven werkdagen om de overeenkomst zonder betaling van een boete te herroepen. Wanneer de leverancier niet aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan, wordt deze termijn tot drie maanden verlengd (artikel 6, lid 1). De leverancier is verplicht de door de consument betaalde bedragen terug te betalen binnen dertig dagen na de uitoefening van het herroepingsrecht (artikel 6, lid 2).

In beginsel moet de leverancier de overeenkomst binnen dertig dagen uitvoeren (artikel 7, lid 1). Indien de overeenkomst niet door de leverancier wordt uitgevoerd, moet de consument daarvan in kennis worden gesteld en moeten de reeds betaalde bedragen worden terugbetaald (artikel 7, lid 2). In sommige gevallen is het mogelijk vervangende goederen en diensten te leveren. De lidstaten zien erop toe dat passende maatregelen bestaan om de consument in staat te stellen annulering van een betaling te vragen in geval van frauduleus gebruik van zijn betaalkaart in het kader van onder deze Richtlijn 97/7/EG vallende overeenkomsten op afstand. In geval van frauduleus gebruik van een betaalkaart moeten de ter betaling overgemaakte bedragen teruggestort of terugbetaald worden (artikel 8).

Wanneer goederen worden geleverd waarvoor geen bestelling is gedaan, betekent het feit dat de consument niet reageert niet dat hij met de levering instemt (artikel 9). Voor het gebruik van een geautomatiseerd oproepsysteem of een fax door een leverancier voor de communicatie met een consument is de voorafgaande instemming van de consument vereist. Andere middelen voor communicatie op afstand die een individuele communicatie mogelijk maken, mogen alleen worden gebruikt indien de consument hiertegen geen duidelijk bezwaar heeft (artikel 10).

Overheidsinstanties, consumenten- en beroepsorganisaties kunnen zich bij geschillen tot de bevoegde rechterlijke of administratieve instanties wenden (artikel 11).

1.7. Deeltijds gebruik van onroerende goederen

Richtlijn 94/47/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 oktober 1994 betreffende de bescherming van de verkrijger voor wat bepaalde aspecten betreft van overeenkomsten inzake de verkrijging van een recht van deeltijds gebruik van onroerende goederen

Doel

Onderling aanpassen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van de personen die het recht verkrijgen om deeltijds gebruik te maken van onroerende goederen.

Inhoud

Richtlijn 94/47/EG heeft betrekking op aspecten met betrekking tot de informatie over de wezenlijke bestanddelen van de overeenkomst met betrekking tot het recht om deeltijds gebruik te maken van onroerende goederen en de procedures voor de verbreking en terugtreding van dergelijke overeenkomsten (artikel 1). Op verzoek is de vervreemder verplicht een document te verstrekken met een algemene beschrijving van het goed. In hetzelfde document moeten ook bepaalde minimumgegevens, als vermeld in de bijlage bij de richtlijn (identiteit en adres van de betrokken partijen, nummer van de bouwvergunning enz.) worden vermeld, tezamen met bijzonderheden over de wijze waarop eventueel nadere inlichtingen kunnen worden verkregen. Deze informatie maakt integrerend deel uit van de overeenkomst (artikel 3).

De verkrijger heeft het recht om uit de overeenkomst terug te treden. Dit kan geschieden binnen tien dagen na ondertekening van de overeenkomst zonder opgave van redenen, waardoor de overeenkomst wordt verbroken (artikel 5, lid 1). Alleen de kosten die zijn gemaakt bij het aangaan van respectievelijk het terugtreden uit de overeenkomst dienen te worden vergoed (artikel 5, lid 3). Het verbrekingsrecht van de verkrijger kan worden uitgeoefend binnen drie maanden na de ondertekening van de overeenkomst, als door de richtlijn vereiste informatie niet wordt verstrekt. In dit geval hoeft de verkrijger geen enkele vergoeding te betalen (artikel 5, lid 1). Ieder in de overeenkomst opgenomen beding dat in strijd is met de rechten van de verkrijger en/of de verantwoordelijkheden van de vervreemder, als voortvloeiend uit deze richtlijn, is niet bindend voor de verkrijger (artikel 8).

1.8. Verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten

Voorstel voor een richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 97/7/EG en 98/27/EG van de Raad [41]

[41] Op 5 december 2000 wachtte dit voorstel op een gemeenschappelijk standpunt van de Raad na eerste lezing in het Europees Parlement dat wijzigingen in het oorspronkelijke voorstel heeft aangebracht.

Doel

Vaststellen van een geharmoniseerd en geeïgend rechtskader voor op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten, waarbij voor een passend niveau van bescherming van de consument wordt gezocht.

Inhoud

Het voorstel voor een richtlijn beoogt de vaststelling van gemeenschappelijke regels met betrekking tot de voorwaarden waaronder overeenkomsten op afstand voor financiële diensten worden gesloten. Het voorstel heeft betrekking op overeenkomsten voor financiële diensten aan particuliere consumenten die op afstand worden gesloten met behulp van middelen die de gelijktijdige fysieke aanwezigheid van de overeenkomstsluitende partijen niet vereisen.

Ingevolge het voorstel moet vóór het sluiten van de overeenkomst aan de consument informatie worden verstrekt. De leverancier moet aan de consument schriftelijk of op een andere duurzame drager een ontwerp-overeenkomst verstrekken, mits de consument zijn toestemming daarvoor geeft. De ontwerp-overeenkomst moet alle contractuele bepalingen en voorwaarden omvatten, tezamen met een samenvatting daarvan.

Het voorstel bepaalt dat de consument vóór de sluiting van de overeenkomst het recht op een bedenktijd en het recht op herroeping met enkele uitzonderingen heeft, tezamen met de verplichting om de geleverde diensten te betalen, op voorwaarde dat deze worden verstrekt voordat de consument zijn herroepingsrecht uitoefent.

Betalingen met elektronische middelen kunnen worden geannuleerd als frauduleus gebruik van dergelijke middelen wordt gemaakt en er worden beperkingen vastgesteld wat het gebruik van bepaalde afstandscommunicatiemiddelen betreft.

2. Betaalsystemen

2.1. Betalingsachterstand bij handelstransacties

Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties

Doel

Bestrijding van achterstand bij betalingen tot vergoeding van handelstransacties in de Europese Unie, bij betalingen tussen ondernemingen of bij betalingen tussen de overheid en een onderneming.

Inhoud

Richtlijn 2000/35/EG bevat een aantal maatregelen ter bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties in de Europese Unie. De richtlijn is van toepassing op alle betalingen tot vergoeding van handelstransacties (artikel 1). Deze maatregelen zijn van toepassing op alle achterstand bij betalingen tussen ondernemingen en tussen de overheidssector en ondernemingen (artikel 2, lid 1).

Bovendien stelt de richtlijn een rechtskader vast om late betalingen te ontmoedigen. De lidstaten moeten er met name voor zorgen dat interest verschuldigd is met ingang van de dag volgend op de datum voor betaling of op het verstrijken van de termijn voor betaling, welke in de overeenkomst zijn vastgesteld. Als de datum of de termijn voor betaling niet in de overeenkomst is vastgesteld, is de interest automatisch zonder aanmaning verschuldigd dertig dagen na ontvangst door de schuldenaar van de factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling. Wanneer er een procedure voor aanvaarding of controle ter verificatie van de conformiteit van de goederen of de diensten met de overeenkomst bestaat, is de interest verschuldigd dertig dagen na de datum van de procedure. Als de schuldenaar een factuur of een gelijkwaardig verzoek tot betaling ontvangt vóór of op de datum waarop een dergelijke aanvaarding of controle plaatsvindt, gaat de termijn op de latere datum in. De interest voor betalingsachterstand is die welke door de Europese Centrale Bank wordt toegepast plus een marge van ten minste zeven procentpunten (artikel 3).

De lidstaten moeten ook in overeenstemming met de nationale bepalingen ervoor zorgen dat de verkoper eigenaar blijft van de goederen totdat de prijs volledig is betaald, wanneer tussen koper en verkoper voor de levering van de goederen uitdrukkelijk een beding van eigendomsvoorbehoud is overeengekomen (artikel 4). De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat normaliter binnen een periode van 90 kalenderdagen na de instelling bij de rechter of een andere bevoegde autoriteit van de vordering of het verzoek van de schuldeiser, een executoriale titel kan worden verkregen wanneer de schuld niet wordt betwist (artikel 5).

2.2. Grensoverschrijdende overmakingen

Richtlijn 97/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 1997 betreffende grensoverschrijdende overmakingen

Doel

Vaststellen van minimale informatie- en prestatie-eisen voor grensoverschrijdende overmakingen van meer dan EUR50.000, verricht in de valuta van de lidstaten en in euro binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte en uitgevoerd op initiatief van een opdrachtgever. Het voornaamste doel van Richtlijn 97/5/EG is het mogelijk maken dat fondsen snel van een deel van de Gemeenschap naar een ander op betrouwbare en goedkope wijze worden overgemaakt. "Betalingen op basis van afschrijvingen" en betalingen met cheques vallen niet onder de werkingssfeer van Richtlijn 97/5/EG.

Inhoud

1) Verplichting tot doorzichtigheid ten aanzien van de cliënt (artikel 3 en 4)

Vóór de uitvoering van een grensoverschrijdende overmaking moeten de instellingen algemene informatie verstrekken over de voorwaarden van een dergelijke overmaking. Deze informatie dient tenminste te omvatten: de uitvoeringstermijn, de berekeningswijze van alle door de cliënt aan de instelling te betalen provisies en kosten, de valutadatum die door de instelling wordt toegepast, bijzonderheden over de klachten- en beroepsprocedures en de gebruikte referentiewisselkoersen.

Nadat een grensoverschrijdende overmaking is uitgevoerd moeten de instellingen informatie verstrekken, omvattende: een referentie aan de hand waarvan de cliënt kan vaststellen om welke grensoverschrijdende overmaking het gaat, het oorspronkelijke bedrag van de grensoverschrijdende overmaking, het bedrag van alle door de cliënt verschuldigde provisies en kosten, en de valutadatum die door de instelling wordt toegepast.

Indien de opdrachtgever bepaald heeft dat de kosten geheel of gedeeltelijk de begunstigde moeten worden aangerekend, moet deze door zijn eigen instelling daarvan in kennis worden gesteld.

2) Minimumverplichtingen voor de overmaking

Bij grensoverschrijdende overmakingen waarvan de specificaties nauwkeurig omschreven zijn, moet de instelling - op verzoek van de cliënt - zich verbinden ten aanzien van de termijn voor de uitvoering van de overmaking en de daarmee verband houdende provisies en kosten, of afzien van de uitvoering van de overmaking (artikel 5).

De overmaking moet worden uitgevoerd binnen de overeengekomen termijn. Als de overeengekomen termijn niet wordt nagekomen, zijn in de richtlijn bepalingen opgenomen die voorzien in de betaling van een vergoeding. Er hoeft geen vergoeding te worden betaald, indien de instelling van de begunstigde kan aantonen dat de vertraging te wijten is aan de opdrachtgever of de begunstigde (artikel 6).

De instelling van de opdrachtgever, elke bemiddelende instelling en de instelling van de begunstigde zijn verplicht, na de datum van aanvaarding van de opdracht tot grensoverschrijdende overmaking, de grensoverschrijdende overmaking voor het volledige bedrag daarvan uit te voeren. Dit is het geval tenzij de opdrachtgever te kennen heeft gegeven dat de kosten van de grensoverschrijdende overmaking geheel of gedeeltelijk de begunstigde moeten worden aangerekend. Ten onrechte door de instelling van de opdrachtgever of de begunstigde of een bemiddelende instelling afgetrokken bedragen moeten worden terugbetaald (artikel 7).

Indien na aanvaarding van een opdracht tot grensoverschrijdende overmaking door de instelling van de opdrachtgever de rekening van de instelling van de begunstigde niet met het daarmee overeenkomende geld wordt gecrediteerd, is de "terugbetaalgarantie" van maximaal EUR 12.500 plus interest en kosten van toepassing (artikel 8).

2.3. Definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen

Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen

Doel

Verminderen van het systeemrisico dat inherent is aan betalings- en afwikkelingssystemen en minimaliseren van de verstoring van een systeem ingevolge een insolventieprocedure tegen een deelnemer in dat systeem. Richtlijn 98/26/EG werd opgesteld om de juridische problemen te behandelen die specifiek verband houden met insolventiesituaties en faillissement (d.w.z. rechten van buitenlandse crediteuren) en om de ontwikkeling van een enkel monetair beleid in de Europese Monetaire Unie (EMU) te beschermen door de bevordering van de doelmatigheid van grensoverschrijdende operaties.

Inhoud

Richtlijn 98/26/EG beschermt de verrekening (netting [42]) in afwikkelingssystemen, beschermt de zakelijke zekerheden die aan de operators van deze systemen als gevolg van een faillissement worden verstrekt en licht de wet toe die van toepassing is op de bepalingen in verband met de zakelijke zekerheden die zijn vastgelegd in een register, de zogenaamde "giraal overdraagbare effecten". De afwikkelingssystemen voor effecten worden ook beschermd door een algemene clausule tegen de insolventie van een deelnemer aan het systeem (artikel 1 en artikel 2). De wet tot regeling van de rechten en plichten uit hoofde van de deelneming aan een effectenafwikkelingssysteem is de wet die op dat systeem van toepassing is (artikel 3, lid 3). De richtlijn heeft ook betrekking op zakelijke zekerheden die worden verstrekt in verband met operaties van de centrale banken van de lidstaten bij de uitvoering van hun centralebankfuncties (inclusief nationaal monetair beleid) (artikel 4).

[42] Het in één nettovordering of nettoverplichting omzetten van vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten die een deelnemer of deelnemers geeft/geven aan of ontvangt/ontvangen van één of meer andere deelnemers, met als gevolg dat er alleen een nettovordering of een nettoverplichting ontstaat (Richtlijn 98/26/EG, artikel 2, onder k).

3. Handelsagenten

Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten

Doel

Richtlijn 86/653/EEG coördineert de nationale wetgevingen met betrekking tot de wettelijke betrekkingen tussen zelfstandige handelsagenten en hun principalen. De richtlijn die de sociale bescherming van handelsagenten beoogt, stelt minimale harmonisatieniveaus op dit gebied vast. Van de bepalingen van de richtlijn kan niet worden afgeweken ten nadele van een handelsagent. Afspraken die leiden tot een gunstigere overeenkomst voor de handelsagent zijn toegestaan. De richtlijn stelt ook bepalingen vast met betrekking tot de beloning van de agent en het recht op vergoeding of herstel, wanneer de agent door de beeïndiging van de overeenkomst nadeel wordt berokkend.

Inhoud

1) Werkingssfeer:

Richtlijn 86/653/EEG is van toepassing op overeenkomsten voor goederen (en niet diensten), die worden gesloten tussen een zelfstandige tussenpersoon (de handelsagent) en de principaal. De handelsagent moet permanent belast zijn met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor rekening en in naam van een andere persoon (de principaal) of met het tot stand brengen en afsluiten van dergelijke transacties voor rekening en in naam van die principaal, en wel tegen betaling.

Overeenkomstig de richtlijn houdt het begrip "handelsagent" de onafhankelijkheid ten aanzien van de principaal in en bijgevolg zijn commerciële tussenpersonen in loondienst en vertegenwoordigers van de principaal van de werkingssfeer van de richtlijn uitgesloten (artikel 1). Ook andere categorieën van handelsagenten zijn van de werkingssfeer van de richtlijn uitgesloten (artikel 2).

2) Verplichtingen van de overeenkomstsluitende partijen (artikelen 3-5)

Richtlijn 86/653/EEG legt een handelsagent een niet-uitsluitbare verplichting op om te waken over de belangen van de principaal en loyaal en te goeder trouw te handelen. Dit houdt voor de handelsagent de verplichting in om zich naar behoren te wijden aan de onderhandelingen over, en in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmee hij wordt belast. De agent moet de principaal ook alle nodige inlichtingen verschaffen waarover hij beschikt en de redelijke instructies van de principaal opvolgen.

De principaal heeft de wederzijdse, niet-uitsluitbare verplichting om zich loyaal en te goeder trouw te gedragen. Hij moet aan de handelsagent met name de nodige documentatie ter beschikking stellen die op de betreffende goederen betrekking heeft. De principaal moet de handelsagent ook alle inlichtingen verschaffen die nodig zijn voor de uitvoering van de agentuurovereenkomst; hij dient de handelsagent met name te waarschuwen wanneer hij voorziet dat het aantal handelstransacties aanzienlijk geringer zal zijn dan die welke de handelsagent normaliter had kunnen verwachten.

3) Beloning van de handelsagent (artikelen 6-12)

Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen en onverminderd de toepassing van de dwingende bepalingen van de lidstaten, heeft de handelsagent recht op de beloning die gebruikelijk is voor handelsagenten op de markt waarop de agent opereert. Wanneer dergelijke commerciële gebruiken niet bestaan, heeft de handelsagent recht op een redelijke beloning, waarbij rekening wordt gehouden met alle op de transactie betrekking hebbende elementen (artikel 6).

Wanneer de handelsagent geheel of gedeeltelijk per provisie wordt beloond, heeft hij recht op een provisie voor de transacties die worden gesloten tijdens de periode waarvoor de agentuurovereenkomst geldt. De door de richtlijn vastgestelde commissieregeling is als volgt:

(1) De agent wordt een bepaald geografisch gebied of een bepaalde groep personen toegewezen of, bij wijze van alternatief, de agent heeft het alleenrecht ten aanzien van een bepaald geografisch gebied of een bepaalde groep personen, en

(2) De transactie werd gesloten met een klant uit dat gebied of uit die groep (artikel 7).

Het recht op provisie voor handelstransacties blijft bestaan na het einde van de agentuurovereenkomst (artikel 8), op voorwaarde dat de betaling van de provisie in de gegeven omstandigheden billijk is (artikel 9). De provisie is verschuldigd zodra de transactie is uitgevoerd en mag niet later worden betaald dan op de laatste dag van de maand die volgt op het kwartaal waarin de provisie verschuldigd is geworden (artikel 10).

De principaal verstrekt de handelsagent een opgave van de verschuldigde provisie binnen een bepaalde periode. De agent heeft het recht te verlangen dat hem alle gegevens worden verstrekt waarover de principaal beschikt en die de agent nodig heeft om na te gaan hoeveel provisie hem verschuldigd is (artikel 12).

4) Vorm, duur en beeïndiging van de overeenkomst (artikelen 13-20)

Richtlijn 86/653/EEG laat de mogelijkheid open tot het sluiten van een agentuurovereenkomst in mondelinge of schriftelijke vorm; het is aan de lidstaten om vast te stellen of een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld. Los daarvan heeft elke partij het recht om van de andere partij een ondertekend schriftelijk document te verlangen waarin de voorwaarden van de agentuurovereenkomst worden vastgesteld (artikel 13).

Een agentuurovereenkomst voor een bepaalde tijd die na afloop van de overeengekomen termijn wordt voortgezet, moet in een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd worden omgezet (artikel 14).

Een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden beeïndigd met een opzeggingstermijn van één maand voor elk jaar dat de overeenkomst van kracht blijft. De partijen kunnen geen kortere termijn overeenkomen. Als de partijen een langere termijn overeenkomen, moet de opzeggingstermijn voor beide partijen gelijk zijn. De lidstaten kunnen de opzeggingstermijn van vier tot zes maanden vaststellen, als de overeenkomst voor een overeenkomstig aantal jaren is uitgevoerd (artikel 15).

Richtlijn 86/653/EEG legt alle lidstaten ook de verplichting op om de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de handelsagent recht op een vergoeding (artikel 17, lid 2) of herstel (artikel 17, lid 3 en 4) heeft, wanneer de principaal de agentuurovereenkomst zonder rechtvaardiging heeft beeïndigd (artikel 18). Van dit recht kan niet worden afgeweken voordat de agentuurovereenkomst afloopt.

In overeenkomsten met betrekking tot een commerciële agentuur is een concurrentiebeding slechts geldig indien de looptijd van de overeenkomsten niet meer dan twee jaar bedraagt en uitsluitend als zij schriftelijk worden gesloten. Het concurrentiebeding moet ook betrekking hebben op een geografisch gebied of een groep klanten en geografisch gebied die aan de handelsagent zijn toevertrouwd, alsmede op het soort goederen waarop de agentuur uit hoofde van de overeenkomst betrekking heeft. De bepalingen van Richtlijn 86/653/EEG laten de bepalingen van nationaal recht onverlet die de geldigheid of toepasselijkheid van concurrentiebedingen beperken of de verplichtingen die voor de partijen uit dergelijke bedingen voortvloeien, matigen (artikel 20).

4. Terbeschikkingstelling van werknemers

Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten

Doel

Elimineren van onzekerheden en belemmeringen die het recht op het vrij verrichten van diensten beperken, door middel van het vergroten van de rechtszekerheid en het identificeren van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die van toepassing zijn op werknemers die tijdelijk werk verrichten in een andere lidstaat dan die waarvan de wetgeving op hun arbeidsbetrekking van toepassing is; voorkomen van het gevaar van misbruik en uitbuiting van werknemers die ter beschikking worden gesteld.

Inhoud

1) Toepassingsgebied

De richtlijn is van toepassing op ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een lidstaat:

- vor hun rekening en onder hun leiding, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst;

- van een vestiging of een tot hetzelfde concern behorende onderneming;

- als uitzendbedrijf, van een ontvangende onderneming.

2) Verplichtingen

De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de ter beschiking gestelde werknemers de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die in de lidstaat waar het werk wordt verricht zijn vastgelegd:

- in wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen;

- in collectrieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten (bouw).

De bedoelde arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden zijn:

- maximale werk- en minimale rustperioden;

- minimumaantal betaalde vakantiedagen;

- minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk;

- voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers, inzonderheid door uitzendbedrijven;

- gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;

- beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kinderen en jongeren;

- gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepalingen inzake niet-discriminatie.

5. Aansprakelijkheid voor producten met gebreken

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999).

Doel

Richtlijn 85/374/EEG (zoals gewijzigd bij Richtlijn 99/34/EG) is een internemarktmaatregel, bedoeld om een evenwicht tot stand te brengen tussen een hoog niveau van consumentenbescherming en een stabiel rechtskader voor de aansprakelijkheid van producenten en om op die manier concurrentieverstoringen als gevolg van verschillende aansprakelijkheidsstelsels op te heffen en het vrij verkeer van goederen in het kader van gemeenschappelijke aansprakelijkheidsregels te vergemakkelijken.

Inhoud

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 stelt gemeenschappelijke aansprakelijkheidsregels vast voor schade die door goederen met gebreken aan individuen wordt berokkend. Een product met gebreken is elk roerend goed dat niet de veiligheid biedt die het publiek gerechtigd is te verwachten, rekening houdend met de presentatie van het product, het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het product en het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht (artikel 2 en artikel 6).

Richtlijn 99/34/EG heeft de werkingssfeer van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad tot landbouwgrondstoffen uitgebreid. De aansprakelijkheid van de producent in elke lidstaat wordt beperkt tot een bedrag van ten minste EUR70 miljoen voor schade ten gevolge van dood of lichamelijk letsel, veroorzaakt door identieke artikelen die hetzelfde gebrek vertonen (artikel 16). De richtlijn doet geen afbreuk aan de rechten die gelaedeerden kunnen hebben uit hoofde van de bestaande wetgeving inzake contractruele en niet-contractuele aansprakelijkheid.

De producent (of de invoerder) is aansprakelijk voor schade ten gevolge van dood of lichamelijk letsel en schade aan eigendom, veroorzaakt door het product met gebreken, ongeacht of hij nalatig is. De gelaedeerde moet de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade bewijzen (artikel 4). De richtlijn voert de hoofdelijke aansprakelijkheid in, wanneer verscheidene personen voor dezelfde schade aansprakelijk zijn (artikel 5). De producent is niet aansprakelijk, als hij bewijst dat er verzachtende omstandigheden bestaan of dat hij niet aansprakelijk is wegens nalatigheid van de gelaedeerde (artikel 7).

De vordering tot schadevergoeding door de gelaedeerde verjaart na een termijn van drie jaar. Uit hoofde van de richtlijn is de producent niet meer aansprakelijk voor schade tien jaar nadat het product op de markt is gebracht (artikel 10). De aansprakelijkheid van de producent kan niet bij overeenkomst worden uitgesloten.

6. Elektronische handel

6.1. Elektronische handelsdiensten

Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel").

Doel

Richtlijn 2000/31/EG heeft tot doel bij te dragen aan de goede werking van de interne markt door het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij tussen lidstaten te waarborgen. (Artikel 1, lid 1)

Inhoud

De richtlijn bevat een aantal specifieke verplichtingen die relevant zijn voor het verbintenissenrecht, met name:

- De lidstaten zorgen ervoor dat het rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt. Zij vergewissen zich er met name van dat de regels met betrekking tot de totstandkoming van contracten geen belemmering vormen voor het gebruik van langs elektronische weg gesloten contracten, noch ertoe leiden dat dergelijke contracten, omdat zij langs elektronische weg tot stand zijn gekomen, zonder rechtsgevolg blijven en niet rechtsgeldig zijn (artikel 9, lid 1)

- De op het contractueel proces van toepassing zijnde transparantieregels moeten door de dienstverlener worden nageleefd. Deze regels bepalen dat de dienstverlener op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze bepaalde informatie aan de consument dient te verstrekken. Met name de verschillende technische stappen om tot de sluiting van het contract te komen. Bijvoorbeeld, uitsluitsel omtrent de vraag of het afgesloten contract door de dienstverlener zal worden gearchiveerd en of het toegankelijk zal zijn, de technische middelen waarmee invoerfouten opgespoord en gecorrigeerd kunnen worden voordat de order wordt geplaatst en de talen waarin het contract kan worden afgesloten. Verder moet de dienstverlener aangeven welke gedragscodes hij onderschreven heeft en informatie verstrekken over de manier waarop die codes langs elektronische weg kunnen worden geraadpleegd. Deze informatie moet worden verstrekt voordat de order door de afnemer van de dienst wordt geplaatst (artikel 10, lid 1 en 2)

- Wanneer de afnemer van de dienst zijn order met behulp van technologische middelen plaatst, dient de dienstverlener zo spoedig mogelijk de ontvangst van de order van de afnemer langs elektronische weg te bevestigen. De order en het ontvangstbewijs worden geacht te zijn ontvangen, wanneer deze toegankelijk zijn voor de partijen tot wie zij zijn gericht (artikel 11, lid 1)

- De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener de afnemer van de dienst de technische middelen ter beschikking stelt waarmee hij invoerfouten kan opsporen en corrigeren, voordat hij zijn order plaatst (artikel 11, lid 2).

6.2. Elektronische handtekeningen

Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen

Doel

Zorgen voor de goede werking van de interne markt op het gebied van elektronische handtekeningen door het opzetten van een geharmoniseerd en geeïgend rechtskader voor het gebruik van elektronische handtekeningen in de Europese Gemeenschap.

Inhoud

Richtlijn 1999/93/EG bekrachtigt de erkenning van elektronische handtekeningen die vroeger uitsluitend wegens hun elektronische vorm niet zijn erkend. De richtlijn stelt criteria vast die de basis vormen voor de juridische erkenning van elektronische handtekeningen door de nadruk te leggen op certificatiediensten (artikel 1). Aan elektronische handtekeningen die voldoen aan de eisen van Richtlijn 1999/93/EG zal automatisch dezelfde status worden toegekend als schriftelijke handtekeningen in de wetgeving van de betrokken lidstaat. Deze handtekeningen worden dan op dezelfde manier als handgeschreven handtekeningen als bewijsmiddel in gerechtelijke procedures toegelaten (artikel 5).

7. Financiële diensten

Algemene opmerkingen

De richtlijnen betreffende banken, verzekeringen en roerende goederen stellen een financieel en bedrijfseconomisch stelsel vast voor de regeling van de voorwaarden voor de vestiging en de verlening van diensten van financiële instellingen in de Europese Gemeenschap. Daarom bestaan deze per definitie niet uit privaatrechtelijke regelingen. De enige teksten die betrekking hebben op aspecten van het privaatrecht die hier relevant zijn voor het verbintenissenrecht en de financiële diensten zijn:

7.1. Banken

7.1.1. Solvabiliteitsratio's voor kredietinstellingen

Richtlijn 96/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 maart 1996 tot wijziging van Richtlijn 89/647/EEG met betrekking tot de erkenning van contractuele verrekening door de bevoegde autoriteiten (solvabiliteitsratio's voor kredietinstellingen).

Doel

Bijdragen aan de harmonisatie van het bedrijfseconomisch toezicht en versterken van de solvabiliteitsnormen van de kredietinstellingen van de Gemeenschap om de deposanten en investeerders te beschermen en de bankstabiliteit te waarborgen.

Inhoud

De gewijzigde richtlijn betreffende de solvabiliteitsratio's is van toepassing op kredietinstellingen (als omschreven in Richtlijn 77/780/EEG). Het eigen vermogen van elke kredietinstelling wordt uitgedrukt als aandeel van de naar risicograad gewogen waarde van haar activa en posten buiten de balanstelling (artikel 5, lid 1).

De naar risicograad gewogen waarde van de activa en posten buiten de balanstelling verwijst in eerste instantie naar kredietrisico's bij het in gebreke blijven van de tegenpartij en er wordt een onderscheid gemaakt tussen de risicograden met betrekking tot bijzondere activa en posten buiten de balanstelling en bijzondere categorieën van leners (artikel 5).

De weging varieert tussen posten met laag en posten met hoog risico (artikel 6). De voorgeschreven minimumratio bedraagt 8% (artikel 10). Na januari 1993 moeten de kredietinstellingen te allen tijde een ratio van ten minste 8% handhaven. Het is de verantwoordelijkheid van de nationale toezichthoudende autoriteit om ervoor te zorgen dat deze ratio wordt nageleefd (artikel 10, lid 3).

7.2. Verzekeringen

7.2.1. Levensverzekeringen

Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan (eerste levensverzekeringsrichtlijn)

Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG (tweede levensverzekeringsrichtlijn)

Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (derde levensverzekeringsrichtlijn)

Doel

Vergemakkelijken van de effectieve uitoefening van het recht om levensverzekeringsdiensten te verlenen en vaststellen van speciale regels met betrekking tot het vrij verlenen van grensoverschrijdende diensten op het gebied van de levensverzekeringen.

Inhoud

Deze richtlijnen op het gebied van de levensverzekeringen stellen een gedetailleerd stelsel op het gebied van de levensverzekeringen vast. Dit omvat een zeer gedetailleerde verplichting om essentiële informatie te verstrekken met betrekking tot een voorgestelde overeenkomst voor het aangaan van een levensverzekering. Sommige bepalingen van de richtlijnen zijn algemeen van toepassing, terwijl andere slechts betrekking hebben op de verlening van grensoverschrijdende diensten. De richtlijnen zijn van toepassing op zowel individuele als groepslevensverzekeringen, maar niet op het beheer van groepspensioenfondsen.

Richtlijn 92/96/EEG maakt een onderscheid tussen verzekeringsovereenkomsten die op initiatief van de verzekeringnemer worden gesloten en een tweede categorie die alle individuele overeenkomsten omvat die niet het resultaat van dergelijke initiatieven zijn. Levensverzekeringsovereenkomsten die niet op initiatief van de verzekeringnemer worden gesloten, namelijk de tweede categorie, krijgen een grotere mate van bescherming.

Op initiatief van de verzekeringnemer gesloten overeenkomsten zijn onderworpen aan de controle van de staat waarin de verzekeraar is gevestigd. Voor het aangaan van een levensverzekeringsovereenkomst op zijn eigen initiatief in een andere lidstaat moet de verzekeringnemer een verklaring ondertekenen dat hij zich ervan bewust is dat de verbintenis is onderworpen aan de toezichtregels van de lidstaat van de verzekeraar die de verbintenis moet dekken. De verzekeringnemer die op eigen initiatief een verzekering aangaat, beschikt ook over een termijn van 14 tot 30 dagen om deze overeenkomst op te zeggen (Richtlijn 90/619/EEG, artikel 15).

Er geldt een verschillend stelsel voor overeenkomsten die niet op initiatief van de verzekeringnemer worden gesloten. Deze zijn onderworpen aan de toepassing van en het toezicht door de lidstaat waarin de dienst wordt verleend op de toezichtregels van de lidstaat van de verbintenis (risicolandcontrole). Dit is het geval zolang de partijen geen geldige keuze van het recht van een ander land maken.

Er zijn ook bepalingen inzake de keuze van het recht dat geldt voor de betrekking tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. In het algemeen is het geldende recht het recht van de lidstaat waarin de verbintenis wordt aangegaan. Er zijn echter ook bepalingen die het mogelijk maken een verschillend verbintenissenrecht te kiezen.

Elke aan de levensverzekeringsregels van de Europese Gemeenschap onderworpen overeenkomst is ook onderworpen aan de indirecte belastingen op premies in de lidstaat waarin de verbintenis wordt aangegaan. De belastingregelingen van het land van de verzekeringnemer zijn daarom van toepassing ten gunste van dat land.

7.2.2. Andere verzekeringen dan levensverzekeringen

Richtlijn 92/49/EEG van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering).

Doel

Vaststellen van regels voor het sluiten van grensoverschrijdende schadeverzekeringen die zorgen voor een goed evenwicht tussen het vrij verlenen van diensten en de bescherming van de consument.

Inhoud

Richtlijn 92/49/EEG tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering) bepaalt dat een niet-levensverzekeraar verplicht is een mogelijke partij voor een verzekeringsovereenkomst sommige gegevens te verstrekken. Aan de verzekerde moet met name worden meegedeeld in welke lidstaat het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, het bijkantoor waarmee de overeenkomst wordt gesloten, is gevestigd. In alle documenten waarbij de dekking wordt verleend, moet het adres worden vermeld van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het bijkantoor van de verzekeringsonderneming dat de dekking verleent (artikel 43). Richtlijn 92/49/EEG verplicht de verzekeraar ook om de verzekerde voor het sluiten van de voorgestelde verzekeringsovereenkomst in kennis te stellen van het recht dat op de overeenkomst van toepassing is (artikel 31).

7.3. Effectentransacties

7.3.1. Publicatie van prospectus

Richtlijn 80/390/EEG van de Raad van 17 maart 1980 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs

Doel

Richtlijn 80/390/EEG van de Raad beoogt feitelijke en potentiële beleggers in effecten passende en objectieve informatie te verstrekken door het coördineren van de eisen in verband met het prospectus dat door de uitgevers van effecten moet worden gepubliceerd. Richtlijn 80/390/EEG van de Raad coördineert ook de eisen voor de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat gepubliceerd moet worden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs.

Inhoud

Het prospectus moet alle nodige informatie over zowel natuurlijke als rechtspersonen bevatten om de beleggers en hun beleggingsadviseurs in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en over de rechten welke aan deze effecten verbonden zijn (artikel 4). Soortgelijke eisen gelden voor de controle van de rekeningen (die in het prospectus zijn opgenomen).

Niet-naleving van deze verplichtingen zal normaliter leiden tot de publicatie van misleidende informatie. Afhankelijk van de bepalingen van het nationale recht zal dit als een schending van het verbintenissenrecht of het recht op onrechtmatige daad worden beschouwd.

De aangewezen bevoegde autoriteiten moeten controleren of het prospectus aan de eisen van Richtlijn 80/390/EEG voldoet en kunnen bijgevolg privaatrechtelijk aansprakelijk worden gesteld als zij een prospectus goedkeuren dat misleidende informatie bevat (artikel 18). Richtlijn 80/390/EEG laat de aansprakelijkheid van de bevoegde autoriteit onverlet. Deze blijft uitsluitend geregeld door het nationale recht (artikel 18, lid 4).

7.3.2. Prospectus bij openbare aanbieding van effecten

Richtlijn 89/298/EEG van de Raad van 17 april 1989 tot coördinatie van de eisen gesteld aan de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten

Doel

Coördineren van de eisen voor de opstelling van, het toezicht op en de verspreiding van het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij een openbare aanbieding van effecten.

Inhoud

Richtlijn 89/298/EEG is van toepassing op effecten, met uitzondering van effecten van instellingen voor collectieve belegging van het open-endtype en euro-effecten, die voor de eerste keer voor inschrijving of verkoop in een lidstaat aan het publiek worden aangeboden (artikel 1, lid 1).

Richtlijn 89/298/EEG schrijft voor dat het prospectus moet worden uitgegeven door degene die de openbare aanbieding doet (artikel 4). Het prospectus moet alle informatie bevatten die nodig is om de beleggers in staat te stellen zich een verantwoord oordeel over de effecten te vormen (artikel 11). Er bestaan minder gedetailleerde regels voor de verstrekking van informatie wanneer geen officiële notering wordt aangevraagd.

Richtlijn 89/298/EEG schrijft niet voor dat het prospectus bij een openbare aanbieding van effecten voor publicatie door de bevoegde autoriteiten moet worden onderzocht. De noodzaak daarvan wordt aan de lidstaat overgelaten. De enige prospectussen voor de openbare aanbieding van effecten die wederzijds kunnen worden erkend en voor multinationale aanbiedingen kunnen worden gebruikt, zijn echter die welke zijn opgesteld en onderzocht overeenkomstig de eisen van Richtlijn 80/390/EEG inzake prospectussen (artikel 21).

7.3.3. Diensten op het gebied van beleggingen in effecten

Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten.

Doel

Liberaliseren van de toegang tot het lidmaatschap van effectenbeurzen en financiële markten in de lidstaten van ontvangst voor beleggingsondernemingen die gemachtigd zijn tot het verlenen van de betrokken diensten in hun lidstaat van herkomst.

Inhoud

Richtlijn 93/22/EEG van de Raad schrijft voor dat de lidstaten gedragsregels moeten opstellen die de beleggingsondernemingen te allen tijde moeten naleven (artikel 10). Deze regels moeten de in de richtlijn vastgestelde beginselen uitvoeren. De nationale regels moeten onder meer voorschrijven dat de beleggingsonderneming zich bij haar bedrijfsuitoefening op een loyale en billijke wijze inzet voor de belangen van haar cliënten. De beleggingsonderneming moet ook informatie inwinnen over de financiële positie van haar cliënten, hun ervaring met beleggingen en hun doelstellingen in verband met de gevraagde diensten. De beleggingsonderneming moet verder haar cliënten alle dienstige informatie verstrekken en belangenconflicten trachten te voorkomen (artikel 11).

Dit zijn geen bepalingen van het verbintenissenrecht - veel bepalingen kunnen van invloed zijn op een contractuele betrekking maar zij maken zelf geen deel uit van het verbintenissenrecht.

8. Bescherming van persoonsgegevens

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Doel

Harmoniseren van de nationale wetgevingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en beschermen van de rechten en vrijheden van de personen, met name het recht op persoonlijke levenssfeer.

Inhoud

Richtlijn 95/46/EEG streeft naar een hoog niveau van bescherming van de persoonsgegevens in de Europese Unie. De richtlijn regelt op EG-niveau het grondrecht van de burger op persoonlijke levenssfeer voor wat de verwerking van persoonsgegevens betreft, met name in het licht van een aanzienlijke toename van de grensoverschrijdende stroom van persoonsgegevens, veroorzaakt door de interne markt.

1) De overeenkomst

- De verwerking van gegevens is toegestaan indien deze nodig is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene (een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd) partij is of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene (artikel 7);

- Wanneer een verwerker (de natuurlijke of rechtspersoon) gegevens verwerkt namens een voor de verwerking verantwoordelijke persoon (de natuurlijke of rechtspersoon die de doelstellingen en middelen voor de verwerking van de persoonsgegevens vaststelt) moet er een overeenkomst of een rechtsakte bestaan die hun betrekking regelt. Deze overeenkomst of andere rechtsakte moet garanties bevatten die de verwerker jegens de voor de verwerker verantwoordelijke persoon bindt, bijvoorbeeld de bepaling dat de verwerker slechts handelt in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke persoon (artikel 17).

2) Doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen

Richtlijn 95/46/EG bepaalt dat de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen slechts kan plaatsvinden als het derde land in kwestie zorgt voor een "passend beschermingsniveau" (arikel 25). Er zijn echter speciale situaties waarin de doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen kan plaatsvinden in afwijking van het bepaalde in voornoemd artikel 25 en zonder dat een passend beschermingsniveau door het land van ontvangst wordt gewaarborgd (artikel 26).

3) Afspraken en wilsuitingen ("Rechtsgeschäft" in de Duitse juridische literatuur)

Artikel 2, onder h, van Richtlijn 95/46/EG omschrijft de toestemming van de betrokkene in algemene termen. Specifieke eisen in verband met de toestemming van de betrokkene voor de verwerking van persoonsgegevens staan vermeld in artikel 7 (ondubbelzinnige toestemming) en artikel 8 (uitdrukkelijke toestemming).

4) Aansprakelijkheid

Artikel 23 van Richtlijn 95/46/EG regelt de aansprakelijkheid voor de onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens en de vergoeding van de geleden schade.

9. Auteursrecht en naburige rechten

Algemene opmerkingen

Het verbintenissenrecht op het gebied van de intellectuele eigendomsrechten is grotendeels overgelaten aan de nationale wetgevende bepalingen. De internationale bescherming van het auteursrecht en naburige rechten is echter het onderwerp van drie belangrijke multilaterale overeenkomsten. Deze zijn: de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst (Akte van Parijs, 1971), het Internationaal Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties (1961) en de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van intellectuele eigendom (TRIP-overeenkomst 1995). Verder hebben de Europese Gemeenschap en haar lidstaten reeds besloten om het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht (WCT) en het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (WPPT) te ratificeren, die de internationale bescherming van intellectuele eigendom op significante wijze actualiseren en de middelen voor de wereldwijde bestrijding van piraterij verbeteren (zie bijlage I).

Op het gebied van het auteursrecht en naburige rechten heeft de Europese Gemeenschap vijf richtlijnen aangenomen (zie hieronder). Er bestaat ook een richtlijn in verband met de bescherming van lay-out. Deze richtlijnen stellen specifieke regels vast met betrekking tot met name de inhoud van de materiële rechten, de beloning van de rechthebbenden en het beheer van de beloning.

Licentieovereenkomsten en contractuele betrekkingen met betrekking tot het auteursrecht zijn niet het onderwerp geweest van een algemene harmonisatie in de Gemeenschap. Het beheer van de rechten of de toekenning van licenties in het algemeen en de kwestie van het collectief beheer daarvan in het bijzonder zijn echter reeds in verscheidene communautaire instrumenten behandeld.

9.1. Verhuurrecht, uitleenrecht en andere naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom

Richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom

Doel

Harmoniseren van de wetgeving met betrekking tot het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten, waaronder het recht op vastlegging, reproductie, uitzending en distributie onder het publiek, om aldus te zorgen voor een hoog niveau van bescherming van literaire en artistieke eigendom.

Inhoud

Richtlijn 92/100/EEG van de Raad voorziet in het uitsluitende recht verhuur en uitlening van zowel aan auteursrecht onderworpen werken als andere aan naburige rechten onderworpen objecten, toe te staan of te verbieden.

De bepalingen van de richtlijn hebben betrekking op contractuele betrekkingen tussen uitvoerende kunstenaars en auteurs enerzijds en filmproducenten anderzijds (artikel 2, lid 5, 6 en 7). Zij bevatten regels inzake het vermoeden van de overdracht van bepaalde rechten in filmproducties, inclusief het recht op een billijke vergoeding voor auteurs en uitvoerende kunstenaars voor het verhuren van fonogrammen en films, dat niet kan worden afgestaan (artikel 4). Het beheer van dit recht kan worden toevertrouwd aan maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging die auteurs of uitvoerende kunstenaars vertegenwoordigen. De rechten waarop deze richtlijn betrekking heeft, kunnen contractueel worden overgedragen of in licentie worden gegeven (artikel 2, lid 4, artikel 7, lid 2, en artikel 9, lid 4).

9.2. Beschermingstermijn van het auteursrecht en bepaalde naburige rechten

Richtlijn 93/98/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten

Doel

Richtlijn 93/98/EEG van de Raad stelt een totale harmonisatie vast van de termijn voor de bescherming van alle soorten werken en andere voorwerpen die door het auteursrecht en naburige rechten in de lidstaten zijn beschermd.

Inhoud

Ingevolge Richtlijn 93/98/EEG van de Raad duurt de bescherming van auteursrechten 70 jaar na de dood van de auteur (of 70 jaar nadat een anoniem werk op geoorloofde wijze voor het publiek toegankelijk is gemaakt) en 50 jaar na ingang van de termijn voor naburige rechten (artikel 1). Richtlijn 93/98/EEG betreft ook andere kwesties, zoals de bescherming van niet eerder gepubliceerde werken (artikel 4), kritische en wetenschappelijke publicaties (artikel 5) en bescherming van foto's (artikel 6).

9.3. Computerprogramma's

Richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma's

Doel

Richtlijn 91/250/EG beoogt de harmonisatie van de wetgeving van de lidstaten betreffende de bescherming van computerprogramma's om een juridische omgeving te creëren die het mogelijk maakt dergelijke programma's tegen ongeoorloofde reproductie te beveiligen.

Inhoud

Richtlijn 91/250/EG kent een auteursrechtbescherming toe aan computerprogramma's als werken van letterkunde in de zin van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst. Zij stelt een aantal exclusieve rechten vast en somt enkele uitzonderingen op deze rechten op (waaronder de belangrijke mogelijkheid tot decompilatie van een programma om het met andere programma's compatibel te maken). Zij stelt ook regels voor bepaalde handhavingskwesties vast en harmoniseert het voor de bescherming vereiste niveau van originaliteit.

De richtlijn heeft betrekking op de contractuele betrekkingen door het toekennen van minimumrechten aan de gebruikers. Met name het recht op het maken van een reservekopie door een rechtmatige gebruiker van een computerprogramma "indien die kopie voor dat gebruik nodig is", kan niet bij overeenkomst worden verhinderd (artikel 5, lid 2). De mogelijkheid om de werking van het programma te observeren, te bestuderen en uit te testen (artikel 5, lid 3) kan niet bij overeenkomst worden verhinderd. Verder bepaalt de richtlijn dat contractuele bepalingen die strijdig zijn met de decompilatie-uitzondering (artikel 6) van nul en gener waarde zijn.

9.4. Databanken

Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken

Doel

Richtlijn 96/9/EG voorziet in de geharmoniseerde bescherming van zowel originele databanken via de auteursrechtbepalingen van de richtlijn, als niet-originele databanken via een regeling sui generis.

Inhoud

Originele verzamelingen van werken, gegevens of andere elementen vallen onder de auteursrechtbepalingen van Richtlijn 96/9/EG (artikel 1). Bovendien voert de richtlijn een regeling sui generis in ter bescherming van met substantiële investeringen opgerichte niet originele databanken gedurende een periode van 15 jaar (artikel 10).

Het recht sui generis kan worden overgedragen, afgestaan of contractueel in licentie worden gegeven (artikel 7, lid 3). De richtlijn bevat ook een soortgelijke bepaling als die in Richtlijn 91/250/EEG betreffende de juridische bescherming van computerprogramma's (artikel 8). Met name elke contractuele afspraak die het de rechtmatige gebruiker niet mogelijk maakt om niet-substantiële delen van de databank voor welke doeleinden ook op te vragen en te hergebruiken, is van nul en gener waarde.

9.5. Satellietomroep en doorgifte via de kabel

Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel

Doel

Aanvullen van de lacunes in de bescherming van programma's die grensoverschrijdend worden uitgezonden via satellietomroep of doorgifte via de kabel. Richtlijn 93/83/EEG beoogt de opheffing van juridische onzekerheden als gevolg van ongelijke niveaus van bescherming van het auteursrecht en naburige rechten in de nationale regels van de lidstaten en onzekerheden betreffende het toepasselijke recht op het gebied van grensoverschrijdende satellietomroep en doorgifte via de kabel van programma's uit andere lidstaten.

Inhoud

Richtlijn 93/83/EEG vult het initiatief van de Gemeenschap met betrekking tot de oprichting van een Europese audiovisuele ruimte aan, namelijk de ontbrekende elementen van de richtlijn "televisie zonder grenzen" (89/552/EEG) die geen bepalingen inzake het auteursrecht bevat.

Richtlijn 93/83/EEG legt het beginsel vast dat rechten in verband met satellietomroep en doorgifte via de kabel alleen kunnen worden verkregen door (individuele of collectieve) overeenkomsten (in plaats van wettelijke licentiesystemen) (artikel 3 en 8). De richtlijn regelt ook het beheer van het recht op doorgifte via de kabel door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging (artikel 9). Zij bepaalt ook dat een beroep op een of meer bemiddelaars kan worden gedaan, wanneer geen overeenkomst wordt gesloten betreffende de toestemming voor doorgifte via de kabel van een omroepuitzending (artikel 11) en zij beoogt tevens de voorkoming van misbruik van onderhandelingsposities (artikel 12).

9.6. Topografieën van halfgeleiderproducten

Richtlijn 87/54/EEG van de Raad van 16 december 1986 betreffende de rechtsbescherming van topografieën van halfgeleiderproducten

Doel

Zorgen voor de juridische bescherming van lay-outontwerpen (topografieën) van halfgeleiderproducten, hetzij afzonderlijke onderdelen, hetzij een deel of het geheel van een geïntegreerd circuit op een halfgeleiderchip.

Inhoud

Richtlijn 87/54/EEG beschermt de intellectuele eigendomsrechten van de maker van een lay-outontwerp, op voorwaarde dat het ontwerp een product van de eigen intellectuele inspanningen van de maker is en geen gemeengoed in de industrie is. Zij omvat het recht op het toestaan of verbieden van (a) de reproductie van een beschermd ontwerp en (b) de commerciële exploitatie of invoer van een ontwerp of een product waarin het ontwerp is verwerkt.

Lopende wetgevende acties

Op grond van de relevante bepaling (artikel 14 ter) in de Berner Conventie heeft de Europese Commissie een richtlijn betreffende het volgrecht (resale right/droit de suite) voorgesteld [43]. Het volgrecht is het recht waarbij de auteur of na diens dood zijn erfgenamen of andere begunstigden een percentage van de verkoopprijs van een werk op het gebied van visuele kunsten ontvangt, telkens wanneer het werk wordt doorverkocht.

[43] Dit voorstel wacht momenteel op de tweede lezing door de Raad van Ministers (7 februari 2001).

De Raad heeft reeds een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld; overeenkomstig artikel 6, lid 2, van het gemeenschappelijk standpunt kan het beheer van het vervolgrecht aan maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging worden toevertrouwd.

De ontwerp-richtlijn inzake auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij beoogt de totstandbrenging van een interne markt op het gebied van het auteursrecht en naburige rechten, waarbij bijzondere nadruk wordt gelegd op nieuwe producten en diensten. Zij zal het bestaande EU-kader met betrekking tot auteursrecht en naburige rechten aanpassen en aanvullen om ten gunste van zowel de rechthebbenden als de gebruikers tegemoet te komen aan de nieuwe uitdagingen van de technologie. Verder zal zij de voornaamste verplichtingen uit hoofde van de WIPO-internetverdragen op het niveau van de Europese Gemeenschap implementeren. De Raad heeft reeds een politiek akkoord over een gemeenschappelijk standpunt bereikt. De definitieve goedkeuring van de richtlijn inzake auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij kan begin 2001 plaatsvinden [44].

[44] Dit voorstel wacht momenteel op de tweede lezing door het Europees Parlement (7 februari 2001).

10. Overheidsopdrachten

Lopende wetgevende actie

De Europese Commissie heeft een voorstel gepubliceerd voor de vereenvoudiging en modernisering van de richtlijnen betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken [45]. Het voorstel is ingediend in de vorm van een enkele tekst voor opdrachten voor leveringen, diensten en werken om de procedures met betrekking daartoe in een enkele tekst te codificeren om tijdens het wetgevingsproces de nodige consistentie te behouden. Titel II van het voorstel betreft de specifieke regels welke van toepassing zijn op overeenkomsten. Het voorstel bevindt zich in een vroegtijdig stadium van het wetgevingsproces en een gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt niet vóór juni 2001 verwacht.

[45] PB C29/11, 30/01/01

10.1. Overheidsopdrachten

Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening.

Doel

Coördineren van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening, voor zover deze niet reeds vallen onder de procedures voor de gunning van overheidsopdrachten voor werken en overheidsopdrachten voor leveringen.

Inhoud

Richtlijn 92/50/EEG is van toepassing op overheidsopdrachten voor dienstverlening waarvan de geraamde waarde niet minder bedraagt dan EUR200 000, exclusief BTW, inclusief geraamde totale beloning van de dienstverlener. De richtlijn heeft betrekking op opdrachten voor diensten en goederen of leveringen tezamen, als de waarde van de diensten meer bedraagt dan die van de goederen of leveringen. De overeenkomst is niet van toepassing op opdrachten waarvoor bepaalde internationale overeenkomsten gelden of die worden gegund volgens de specifieke procedure van een internationale organisatie. Geheim verklaarde opdrachten of de uitvoering daarvan moeten vergezeld gaan van speciale veiligheidsmaatregelen. Overheidsopdrachten voor dienstverlening, gegund op grond van een exclusief recht uit hoofde van nationale bepalingen die verenigbaar zijn met het Verdrag.

De opdrachtgevers moeten voor alle diensten technische specificaties opstellen die beantwoorden aan Europese normen. Voor diensten, als omschreven als prioritaire diensten (bijlage IA) bestaan bijkomende regels die van toepassing zijn op de keuze van de gunningsprocedures en de regels voor ontwerpprijsvragen. De aanbestedende diensten zijn verplicht om één van drie soorten procedures te volgen bij de gunning van een opdracht voor prioritaire diensten. Ten eerste bestaat de open procedure waarbij alle gegadigden inschrijvingen kunnen indienen. Bij wijze van alternatief bestaat de niet-openbare procedure waarbij alleen contractanten die een uitnodiging tot inschrijving hebben ontvangen, een inschrijving kunnen indienen. Tenslotte bestaat nog de procedure van gunning via onderhandelingen voor specifieke gevallen, als vermeld in de richtlijn, waarbij de aanbestedende dienst gegadigden van zijn keuze raadpleegt en met één of meer van hen over de voorwaarden van de overeenkomst onderhandelt. Een aanbestedende dienst kan ook besluiten tot organisatie van een ontwerpprijsvraag.

Voor prioritaire diensten stelt de richtlijn ook gemeenschappelijke bekendmakingsregels vast via het gebruik van modelaankondigingen. Er bestaan ook gemeenschappelijke regels voor de deelname aan en de gunning van opdrachten om ervoor te zorgen dat deze op grond van vastgestelde criteria worden gegund. Dienstverleners die in staat van faillissement, vereffening, surseance van betaling of akkoord verkeren of hun werkzaamheden hebben gestaakt, kunnen van deelneming worden uitgesloten.

10.2. Overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken

Richtlijn 93/37/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken.

Doel

Consolideren en coördineren van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken.

Inhoud

Richtlijn 93/37/EEG is van toepassing op opdrachten [46] die betrekking hebben op de uitvoering of de uitvoering en het ontwerp van bouw-, civieltechnische-, installatie- of afwerkingswerken, dan wel de uitvoering, met welke middelen ook, van een werk dat voldoet aan de door de aanbestedende dienst vastgestelde eisen.

[46] Exclusief die met betrekking tot de productie, het vervoer en de distributie van drinkwater; opdrachten gegund door entiteiten waarvan de hoofdactiviteit de productie of distributie van energie is, en opdrachten met betrekking tot telecommunicatie. Geheim verklaarde opdrachten of opdrachten die betrekking hebben op de bescherming van de fundamentele belangen van de lidstaten, vallen evenmin onder deze richtlijn. Ook bepaalde opdrachten waarvoor internationale overeenkomsten of bijzondere procedures van een internationale organisatie gelden, zijn uitgesloten.

De aanbestedende diensten van de lidstaten die meer dan 50% van een opdracht voor de uitvoering van werken financieren met een geraamd netto BTW-bedrag dat hoger ligt dan bepaalde drempels [47] en die door henzelf of een andere entiteit worden gegund, moeten ervoor zorgen dat een dergelijke opdracht aan de bepalingen van de richtlijn voldoet.

[47] Niet minder dan EUR5 miljoen, in nationale valuta, welk bedrag vanaf 1 januari 1992 elke twee jaar wordt herzien.

De aanbestedende diensten zijn verplicht één van drie soorten procedures te volgen, wanneer zij een opdracht gunnen. Ten eerste bestaat de open procedure waarbij alle gegadigden inschrijvingen kunnen indienen. Bij wijze van alternatief bestaat de niet-openbare procedure waarbij alleen contractanten die een uitnodiging tot inschrijving hebben ontvangen, een inschrijving kunnen indienen. Tenslotte bestaat nog de procedure van gunning via onderhandelingen voor specifieke gevallen, als vermeld in de richtlijn, waarbij de aanbestedende dienst gegadigden van zijn keuze raadpleegt en met één of meer van hen over de voorwaarden van de overeenkomst onderhandelt.

De richtlijn verplicht de aanbestedende diensten ook aan de Europese normen voor werken in het algemeen beantwoordende technische specificaties of aanbestedingsstukken voor elke opdracht te verstrekken. Er bestaat ook de verplichting om overeenkomstig bepaalde voorgeschreven modellen en binnen bepaalde termijnen bekendmakingen met gegevens over de opdracht te publiceren.

De richtlijn stelt ook regels vast voor de selectie van de aannemers en de gunning van de opdrachten. Een niet-geselecteerde gegadigde of inschrijver die vraagt om de redenen voor de afwijzing van zijn aanmelding moet binnen 14 dagen bericht ontvangen. Dit moet geschieden in de vorm van een gedetailleerd schriftelijk verslag over elke gegunde opdracht, onder vermelding van de aanbestedende dienst, de begunstigde gegadigden of inschrijvers en de reden voor hun selectie. Dit verslag moet ook een lijst bevatten van de niet in aanmerking genomen gegadigden of inschrijvers onder vermelding van de reden voor hun afwijzing, de geselecteerde inschrijver en de reden waarom zijn inschrijving is gekozen.

10.3. Beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken

Richtlijn 89/665/EEG van de Raad van 21 december 1989 houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken, als gewijzigd Richtlijn 92/50/EEG van de Raad.

Doel

De richtlijn wil ervoor zorgen dat beroepsprocedures beschikbaar zijn voor partijen die voldoende belang bij de gunning van een opdracht hebben en die door een beweerde schending zijn of dreigen te worden gelaedeerd (artikel 1).

Inhoud

In alle lidstaten zijn onwettige besluiten van aanbestedende diensten onderhevig aan beroepsprocedures. Dergelijke procedures moeten met name voorlopige maatregelen omvatten om onder meer de gunningsprocedure in kwestie op te schorten, onwettige besluiten nietig te verklaren en discriminerend gedrag te bestrijden (artikel 2).

BIJLAGE II LIJST VAN INTERNATIONALE INSTRUMENTEN BETREFFENDE BELANGRIJKE AANGELEGENHEDEN VAN VERBINTENISSENRECHT

1. I. VN-CONVENTIES

VERDRAG INZAKE DE VERJARING BIJ INTERNATIONALE KOOP VAN ROERENDE ZAKEN, aangenomen in New York, in 1974, (gewijzigd bij het PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN HET VERDRAG INZAKE DE VERJARING BIJ INTERNATIONALE KOOP VAN ROERENDE ZAKEN van 11.4.1980)

Status:

Het verdrag, gewijzigd bij het protocol, is van kracht (geen enkele EU-lidstaat heeft het verdrag noch het protocol ondertekend). De voormalige Duitse Democratische Republiek had op 31 augustus 1989 het protocol tot wijziging van het verdrag en derhalve ook het verdrag van 1974 ondertekend.

VERDRAG DER VERENIGDE NATIES INZAKE INTERNATIONALE KOOPOVEREENKOMSTEN BETREFFENDE ROERENDE ZAKEN, aangenomen in Wenen, in 1980

Status:

Alleen het VK, Portugal en Ierland hebben dit verdrag niet ondertekend. Het verdrag is van kracht in alle overige EU-lidstaten.

UNCITRAL LEGAL GUIDE ON INTERNATIONAL COUNTERTRADE TRANSACTIONS, aangenomen in 1992.

Status:

Juridisch niet bindend.

UNITED NATIONS CONVENTION ON INTERNATIONAL BILLS OF EXCHANGE AND INTERNATIONAL PROMISSORY NOTES, aangenomen in New York, in 1988.

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het verdrag moet nog door 10 staten worden geratificeerd. Geen enkele EU-lidstaat heeft dit verdrag ondertekend.

UNCITRAL LEGAL GUIDE ON ELECTRONIC FUNDS TRANSFERS, aangenomen in 1987.

Status:

Juridisch niet bindend.

UNCITRAL LEGAL GUIDE ON INTERNATIONAL CREDIT TRANSFERS, aangenomen in 1992.

Status:

Bindend zodra het in nationaal recht is omgezet.

UNITED NATIONS CONVENTION ON INDEPENDENT GUARANTEES AND STAND-BY LETTERS OF CREDIT, aangenomen in New York, in 1996.

Status:

Het verdrag is op 1 januari 2000 in werking getreden. Geen enkele EU-lidstaat heeft dit verdrag ondertekend.

VERDRAG VAN DE VERENIGDE NATIES INZAKE HET VERVOER VAN GOEDEREN OVER ZEE, (HAMBURG RULES), aangenomen in Hamburg, in 1978

Status:

Het verdrag is op 1/11/1992 in werking getreden.

Ondertekend door Denemarken (18.4.1979), Finland (18.4.1979), Frankrijk (18.4.1979), Duitsland (31.3.1978), Portugal (31.3.1978) en Zweden (18.4.1979).

Geratificeerd door Oostenrijk (29.7.1993).

UNITED NATIONS CONVENTION ON THE LIABILITY OF OPERATORS OF TRANSPORT TERMINALS IN INTERNATIONAL TRADE, aangenomen in Wenen, in 1991.

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het verdrag moet nog door 5 staten worden geratificeerd.

Ondertekend door Frankrijk (15.10.1991) en Spanje (15.4.1991).

UNCITRAL MODEL LAW ON ELECTRONIC COMMERCE WITH GUIDE TO ENACTMENT, aangenomen in 1996, met aanvullend artikel 5 bis aangenomen in 1998.

Status:

Bindend zodra het in nationaal recht is omgezet.

UNCITRAL Legal Guide on Drawing Up International Contracts for the Construction of Industrial Works, aangenomen in New York, in 1987.

Status:

Juridisch niet bindend.

2. INSTRUMENTEN VAN UNIDROIT (the International Institute for the Unification of Contract Law)

UNIDROIT Principles for International Commercial Contracts, aangenomen in 1994.

Status:

Juridisch niet bindend.

VERDRAG HOUDENDE EEN EENVORMIGE WET INZAKE DE INTERNATIONALE VERKOOP VAN ROERENDE LICHAMELIJKE ZAKEN, aangenomen in Den Haag, in 1964

Status:

Van kracht in het VK (geratificeerd op 31.8.1967). Opgezegd door Italië (11.12.1986), Duitsland (1.1.1990), Nederland (1.1.1991), België (1.11.1996) en Luxemburg (20.1.1997).

Ondertekend door Griekenland (referendum, 3.8.1964) en Frankijk (31.12.1965).

VERDRAG HOUDENDE EEN EENVORMIGE WET INZAKE DE TOTSTANDKOMING VAN INTERNATIONALE KOOPOVEREENKOMSTEN BETREFFENDE ROERENDE LICHAMELIJKE ZAKEN, aangenomen in Den Haag op 1 juli 1964

Status:

Van kracht in het VK (geratificeerd op 31.8.1967), opgezegd door Italië (11.12.1986), Duitsland (1.1.1990), Nederland (1.1.1991), België (1.11.1996) en Luxemburg (20.1.1998).

Ondertekend door Griekenland (referendum, 3.8.1964) en Frankijk (31.12.1965).

VERDRAG INZAKE DE VERTEGENWOORDIGING BIJ DE INTERNATIONALE KOOP VAN ROERENDE ZAKEN, ondertekend in Genève op 17 februari 1983

Status:

Geratificeerd door Italië (16.6.1986) en Frankrijk (7.08.1987).

Niet ondertekend door andere EU-lidstaten.

Het verdrag wordt van kracht zodra het door tien staten is ondertekend (artikel 33).

UNIDROIT CONVENTION ON INTERNATIONAL FINANCIAL LEASING aangenomen in Ottawa op 28 mei 1988.

Status:

Dit verdrag is van kracht.

Geratificeerd door Frankrijk (met verklaring, 23.9.1991) en Italië (29.11.1993).

Ondertekend door Finland (30.11.1990) en België (21.12.1990).

UNIDROIT CONVENTION ON INTERNATIONAL FACTORING, aangenomen in Ottawa op 28 mei 1998.

Status:

Dit verdrag is van kracht.

Geratificeerd door Frankrijk (met verklaring, 23.9.1991), Italië (29.11.1993) en Duitsland (20.5.1998).

Ondertekend door Finland (30.11.1990), België (21.12.1990) en het VK (31.12.1990).

3. INSTRUMENTEN VAN DE RAAD VAN EUROPA

EUROPESE OVEREENKOMST BETREFFENDE DE VERPLICHTE VERZEKERING VOOR WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID MET BETREKKING TOT MOTORVOERTUIGEN, ondertekend in Straatsburg op 20.4.1959

Status:

Het verdrag is op 22.9.1969 in werking getreden.

Geratificeerd door Oostenrijk (10.4.1972), Denemarken (24.6.1969), Duitsland (5.1.1966), Griekenland (29.5.1961) en Zweden (22.6.1969).

Ondertekend door België (20.4.1959), Frankrijk (20.4.1959), Italië (20.4.1959) en Luxemburg (20.4.1059).

OVEREENKOMST NOPENS DE AANSPRAKELIJKHEID VAN HOTELHOUDERS VOOR DE ZAKEN VAN HUN GASTEN, ondertekend in Parijs op 17.12.1962

Status:

Het verdrag is op 15.2.1967 in werking getreden.

Geratificeerd door België (14.9.1972), Frankrijk (19.9.1967), Duitsland (14.11.1966), Ierland (7.5.1963), Italië (11.5.1979), Luxemburg (25.1.1980) en het VK (12.7.1963)

Ondertekend door Oostenrijk (17.12.1962), Griekenland (17.12.1962) en Nederland (17.12.1962).

VERDRAG BETREFFENDE DE EENMAKING VAN ENIGE BEGINSELEN VAN HET OCTROOIRECHT, ondertekend in Straatsburg op 27.11.1963

Status:

Het verdrag is op 1/8/1980 in werking getreden.

Geratificeerd door België (23.9.1999), Denemarken (29.9.1989), Frankrijk (27.2.1980), Duitsland (30.4.1980), Ierland (25.1.1968), Italië (17.2.1981), Luxemburg (14.9.1977), Nederland (2.9.1987), Zweden (3.3.1978) en het VK (16.11.1977).

EUROPEES VERDRAG NOPENS DE VESTIGING VAN VENNOOTSCHAPPEN, ondertekend in Straatsburg op 20.1.1966

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 5 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door België (20.1.1966), Duitsland (5.11.1968), Italië (24.3.1966) en Luxemburg (18.9.1968).

EUROPESE OVEREENKOMST BETREFFENDE GELDELIJKE VERPLICHTINGEN IN VREEMDE VALUTA, ondertekend in Parijs op 11.12.1967

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 3 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Geratificeerd door Luxemburg (9.2.1981).

Ondertekend door Oostenrijk (11.12.1967), Frankrijk (11.12.1967) en Duitsland (11.12.1967).

EUROPESE OVEREENKOMST INZAKE PLAATSING "AU PAIR", ondertekend in Straatsburg op 24.11.1969

Status:

Het verdrag is op 30.5.71 in werking getreden.

Geratificeerd door Denemarken (29.4.1971), Frankrijk (5.2.1971), Italië (8.11.1973), Luxemburg (24.7.1990) en Spanje (11.8.1988).

Ondertekend door België (24.11.1969), Finland (16.7.1997), Duitsland (2.10.1976) en Griekenland (22.8.1979).

EUROPESE OVEREENKOMST INZAKE DE PLAATS VAN BETALING VAN GELDSCHULDEN, ondertekend in Bazel op 16.5.1972

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 5 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door Oostenrijk (16.5.1972), Duitsland (16.5.1972) en Nederland (16.5.1972).

EUROPESE OVEREENKOMST INZAKE DE BEREKENING VAN TERMIJNEN, ondertekend in Bazel op 6.5.1974

Status:

Het verdrag is op 28.4.1983 in werking getreden.

Geratificeerd door Oostenrijk (11.8.1977) en Luxemburg (10.10.1984).

Ondertekend door Zweden, Portugal, Spanje, Duitsland, België, Italië en Frankrijk.

EUROPEES VERDRAG INZAKE DE WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID IN GEVAL VAN SCHADE VEROORZAAKT DOOR MOTORRIJTUIGEN, ondertekend in Straatsburg op 14.5.1973

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 3 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door Duitsland (14.5.1973).

EUROPESE OVEREENKOMST INZAKE DE AANSPRAKELIJKHEID VOOR PRODUCTEN WAT BETREFT LICHAMELIJK LETSEL OF OVERLIJDEN, ondertekend in Straatsburg op 27.1.1977

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 3 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door Oostenrijk (11.8.1977), België (27.1.1977), Frankrijk (27.1.1977) en Luxemburg (27.1.1977).

VERDRAG INZAKE DE BURGERRECHTERLIJKE AANSPRAKELIJKHEID VOOR SCHADE TEN GEVOLGE VAN MILIEUGEVAARLIJKE ACTIVITEITEN, ondertekend in Lugano op 21.6.1993

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 3 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door Finland (21.6.1993), Griekenland (21.6.1993), Italië (21.6.1993), Luxemburg (22.6.1993), Nederland (21.6.1993) en Portugal (6.3.1997).

EUROPEES VERDRAG BETREFFENDE PROBLEMEN INZAKE AUTEURSRECHT EN NABURIGE RECHTEN IN HET KADER VAN GRENSOVERSCHRIJDENDE SATELLIETOMROEP, ondertekend in Straatsburg op 11.5.1994

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 7 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door België (6.8.1998), Duitsland (18.4.1997), Luxemburg (11.5.1994), Spanje (11.5.1994) en het VK (2.10.1996).

CIVIL LAW CONVENTION ON CORRUPTION, ondertekend in Straatsburg op 4.11.1999

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 14 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door België (8.6.2000), Denemarken (4.11.1999), Finland (8.6.2000), Frankrijk (26.11.1999), Duitsland (4.11.1999), Griekenland (8.6.2000), Ierland (4.11.1999), Italië (4.11.1999), Luxemburg (4.11.1999), Zweden (8.6.2000) en het VK (8.6.2000).

OVEREENKOMST INZAKE DE OPPOSITIE TEN AANZIEN VAN EFFECTEN AAN TOONDER IN INTERNATIONALE OMLOOP, ondertekend in Den Haag op 28.5.1970

Status:

Het verdrag is op 11.2.1979 in werking getreden.

Geratificeerd door Oostenrijk (11.8.1977), België (23.5.1973), Frankrijk (23.5.1973) en Luxemburg (23.5.1973).

Ondertekend door Duitsland (28.5.1970), Ierland (23.4.1974), Nederland (23.4.1974) en het VK (28.5.1970).

EUROPEES VERDRAG INZAKE BEPAALDE INTERNATIONALE ASPECTEN VAN FAILLISSEMENT, ondertekend in Istanboel, op 5.6.1990

Status:

Dit verdrag is niet van kracht. Het moet nog door 3 landen worden geratificeerd om van kracht te worden.

Ondertekend door België (13.6.1990), Frankrijk (5.6.1990), Duitsland (5.6.2000), Griekenland (5.6.1990), Italië (15.1.1991) en Luxemburg (5.6.1990).

BIJLAGE III STRUCTUUR VAN HET ACQUIS EN RELEVANTE BINDENDE INTERNATIONALE INSTRUMENTEN

1. DE OVEREENKOMST

1.1. Algemeen

Richtlijn 90/314/EEG betreffende pakketreizen is de enige die een juridische definitie van de term "overeenkomst" geeft: "overeenkomst: de regeling die de consument bindt aan de organisator en/of de doorverkoper" (art. 2, lid 5).

Er bestaan vaste standaardovereenkomsten en overeenkomsten waarover individueel onderhandeld is. Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentovereenkomsten bepaalt wanneer een beding geacht wordt niet het voorwerp van afzonderlijke onderhandeling te zijn geweest (artikel 3, lid 2) en derhalve onderworpen is aan toezicht uit hoofde van deze richtlijn.

Ook Richtlijn 2000/35/EG inzake betalingsachterstand biedt enkele aanknopingspunten om te bepalen of een overeenkomst oneerlijk is (art. 3, lid 3 - lid 5).

Als algemeen beginsel van het consumentenrecht moeten de bedingen van de overeenkomst in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen zijn uitgedrukt (zie de richtlijnen 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen (art. 5), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 3, lid 2), 99/44/EG inzake de verkoop van consumptiegoederen (art. 6, lid 2), 97/7/EG inzake overeenkomsten op afstand (art. 4, lid 2) alsmede het voorstel voor een richtlijn over op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten (art. 3, lid 2)).

Oneerlijke bedingen in een consumentenovereenkomst binden de consument binden (art. 6, lid 1, van Richtlijn 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen).

Een aantal richtlijnen bevat bepalingen die gebruikelijke beginselen weerspiegelen, zoals het beginsel van goede trouw (zie Richtlijn 86/653/EEG inzake zelfstandige handelsagenten (art. 3) en Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen (art. 3)) en het beginsel van de voor de consument gunstigste interpretatie van een beding (zie art. 5 van Richtlijn 93/13/EEG betreffende ongunstige bedingen).

1.2. Sluiting van een overeenkomst: aanbod en aanvaarding

Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (Contracts for the International Sales of Goods, CISG) bevat bepalingen inzake de totstandkoming van een overeenkomst (art. 14-24).

Het verdrag beschrijft de omstandigheden waaronder een voorstel voor het sluiten van een overeenkomst als een aanbod kan worden beschouwd. Verder behandelt het vraagstukken van geldigheid, terugtrekking en verwerping van een aanbod alsmede de kwestie van aanvaarding van een aanbod.

Krachtens art. 9 van Richtlijn 97/7/EG over op afstand gesloten overeenkomsten alsmede art. 9 van het voorstel voor een richtlijn over op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten is levering van goederen en diensten zonder dat deze door de consument zijn besteld (niet-gevraagde levering) verboden. Het feit dat de consument niet reageert betekent daarbij niet dat hij met de levering instemt.

1.3. Vorm

Krachtens Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat hun rechtsstelsel het sluiten van contracten langs elektronische weg mogelijk maakt.

Richtlijn 86/653/EEG inzake zelfstandige handelsagenten bepaalt dat elk van de partijen het recht heeft om op verzoek een ondertekend schriftelijk document van de andere partij verkrijgen. Over het algemeen kunnen overeenkomsten echter ook op geldige wijze uitsluitend mondeling tot stand komen (art. 13).

Andere richtlijnen inzake consumentenbescherming schrijven voor dat een overeenkomst schriftelijk moet worden opgesteld (zie richtlijnen 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art. 4 en 6, lid 1), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 4, lid 2, onder b)) en 94/47/EG betreffende deeltijds gebruik van onroerende goederen (timesharing) (art. 4)).

Richtlijn 99/93/EG betreffende een kader voor elektronische handtekeningen stelt criteria vast op grond waarvan aan elektronische handtekeningen dezelfde status kan worden toegekend als aan handgeschreven handtekeningen.

1.4. Ontbinding

Het CISG-verdrag bepaalt dat een overeenkomst kan worden ontbonden indien de partijen het daarover eens zijn (art. 29).

Krachtens artikel 15 van Richtlijn 86/653/EEG inzake zelfstandige handelsagenten kan elk van de partijen een voor onbepaalde duur gesloten overeenkomst ontbinden, maar zulks alleen met inachtneming van een opzeggingstermijn (1 tot 3 maanden naargelang de duur van de overeenkomst).

Sommige richtlijnen inzake consumentenbescherming kennen het recht toe een overeenkomst te herroepen zonder betaling van een boete en zonder opgave van redenen (zie Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten (art. 6: binnen 7 dagen) en het voorstel voor een richtlijn inzake op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten (binnen 14 tot 30 dagen), Richtlijn 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (art. 5, binnen 7 dagen) en Richtlijn 94/47/EG inzake timesharing (art. 5, binnen 10 dagen)). Regels ter zake zijn ook te vinden in Richtlijn 90/619/EEG betreffende levensverzekering (art. 15, binnen 14 tot 30 dagen).

2. PRECONTRACTUELE EN CONTRACTUELE VERPLICHTINGEN

2.1. Verplichtingen van de partij die de dienst of de goederen levert

2.1.1. Voorschriften inzake verstrekking van informatie

2.1.1.1. Algemeen/vorm

Vele richtlijnen bepalen dat de informatie schriftelijk moet worden verstrekt (zie richtlijnen 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (art. 4), 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art 4 en 6, lid 1), 90/314 betreffende pakketreizen (art. 4, lid 1, onder a) en b)), 94/47/EG inzake timesharing (art. 3, lid 1, en 2, lid 4), 97/7/EG inzake op afstand gesloten overeenkomsten (art. 5) alsmede het voorstel voor een richtlijn inzake op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten (art. 3)).

De informatie moet op duidelijke en begrijpelijke wijze worden verstrekt (zie richtlijnen 2000/31/EG betreffende elektronische handel (art. 10, lid 1), 97/7/EG inzake op afstand gesloten overeenkomsten (art. 5), 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (art. 4), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 4, lid 1), 94/47/EG inzake timesharing (art. 3, lid 2)).

De verstrekte informatie wordt een integraal deel van de overeenkomst en is bindend voor de dienstverlener in het geval van de richtlijnen 94/47/EG inzake timesharing (art. 3, lid 2) en 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 3, lid 2).

Ook zijn er voorschriften betreffende wijziging van deze informatie en mededeling daarvan aan de consument (zie richtlijnen 94/47/EG inzake timesharing (art. 3, lid 2), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 3, lid 2) en 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art. 6, lid 2)).

2.1.1.2. Voorbeelden van informatievoorschriften en het tijdstip waarop de informatie moet worden verstrekt

aa) vóór de sluiting van de overeenkomst

Vele richtlijnen inzake consumentenbescherming bevatten bepalingen over informatie die vóór de sluiting van de overeenkomst moet worden verstrekt. In principe betreft dergelijke informatie onder andere de belangrijkste kenmerken van de goederen of diensten, de prijs en bijkomende kosten, betalingsregelingen, rechten en verplichtingen van de consument alsmede procedures voor ontbinding van de overeenkomst en verhaalsprocedures (zie Richtlijn 97/7/EG inzake op afstand gesloten overeenkomsten (art. 4; de informatie kan ook tijdig worden verstrekt tijdens de uitvoering van de overeenkomst, of ten laatste bij de levering (art. 5)), 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art. 6; de informatie kan ook op het moment van de sluiting van de overeenkomst worden verstrekt), Richtlijn 94/47/EG inzake timesharing (art. 3, lid 1), Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 3 en 4, lid 1, onder a)), Richtlijn 92/96/EEG betreffende levensverzekeringen (art. 31, lid 1, en Bijlage II, met specifieke informatie over uitkeringen, afkoop- en premievrije waarden), Richtlijn 97/5/EG betreffende grensoverschrijdende overmakingen (art. 3, met specifieke informatie over de uitvoeringstijd, provisie en kosten).

Krachtens Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel moet informatie worden verstrekt over de verschillende technische stappen om tot de sluiting van het contract te komen, hoe de overeenkomst wordt gearchiveerd, de talen waarin het contract kan worden gesloten alsmede eventuele gedragscodes ter zake (art. 10, leden 1 en 2).

bb) bij de sluiting van de overeenkomst

Richtlijn 87/344/EEG inzake rechtsbijstand verplicht de verzekeraar om de verzekerde in te lichten over zijn recht om een beroep te doen op een scheidsrechterlijke procedure en zijn recht van vrije keuze van een advocaat.

Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen bepaalt in art. 4, lid 2 dat bepaalde in de bijlage opgesomde onderdelen in de overeenkomst moeten worden opgenomen.

cc) na de sluiting van de overeenkomst

Krachtens de Derde levensverzekeringsrichtlijn 92/96(EEG moet de verzekeraar in elk geval de verzekerde actuele informatie verstrekken over de verzekeringsmaatschappij en de verzekeringsvoorwaarden. Hij moet de verzekerde inlichten verstrekken over uitkeringen en winstdelingen (art. 31, lid 2, en bijlage II). Zo moet de consument krachtens Richtlijn 87/102/EEG betreffende consumentenkrediet ook worden ingelicht over wijzigingen in de jaarlijkse rentevoet en andere relevante wijzigingen (art. 6, lid 2).

Richtlijn 97/5/EG betreffende grensoverschrijdende overmakingen bepaalt dat nadat een grensoverschrijdende overmaking is uitgevoerd de instellingen een referentie moeten opgeven aan de hand waarvan de consument kan vaststellen om welke grensoverschrijdende overmaking het gaat, welk bedrag is overgemaakt, hoeveel de kosten bedroegen, enz. (art. 4).

Krachtens artikel 12 van Richtlijn 86/653/EEG betreffende zelfstandige handelsagenten dient aan de handelsagent een opgave van de verschuldigde provisies te worden verstrekt, inclusief de voor de berekening ervan gebruikte gegevens.

Krachtens Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen moet aanvullende informatie over de reis aan de consument worden verstrekt (art. 4, lid 1, onder b)).

Krachtens Richtlijn 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten moet informatie worden verstrekt over het recht van de consument de overeenkomst op te zeggen, alsmede van de naam en het adres van degene tegen wie dit recht kan worden uitgeoefend (art. 4).

2.1.2. Handelsgaranties

Er bestaat een bijzondere Richtlijn voor garanties: Richtlijn 99/44/EG betreffende de verkoop van consumptiegoederen, die bepaalt wat een garantie is, wat ze moet omvatten, enz. (art. 6).

2.1.3. Uitvoering van de verplichtingen

Het CISG-verdrag bepaalt dat de verkoper verplicht is de goederen te leveren en geeft regels voor het vaststellen van de plaats en tijd van levering (art. 30 en 31).

Krachtens art. 7, lid 1, van Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten moet de leverancier de bestelling uiterlijk binnen dertig dagen te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de consument zijn bestelling aan de leverancier heeft toegezonden, uitvoeren.

Het voorstel voor een richtlijn inzake op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten bepaalt dat de consument uitdrukkelijk met de uitvoering van de overeenkomst moet instemmen, zulks voor het einde van de terugtredingstermijn (art. 5). Het CISG-verdrag laat de koper de keuze de goederen te aanvaarden of te weigeren indien de verkoper de goederen voor de afgesproken datum levert.

2.1.4. Overeenstemming van de uitvoering met de overeenkomst

Richtlijn 99/44/EG betreffende de verkoop van consumptiegoederen bepaalt dat de verkoper verplicht is aan de consument goederen af te leveren die met de overeenkomst in overeenstemming zijn en dat hij aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming (art. 2 en 3 alsmede art. 35-44 CISG).

Ook Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen bepaalt dat de lidstaten ervoor dienen te zorgen dat de organisator en/of verkoper aansprakelijk is voor de correcte nakoming van zijn verplichtingen (art. 5, lid 2).

2.2. Verplichtingen van de andere contractsluitende partij

Wat de verplichtingen van de koper betreft, bepaalt het CISG-verdrag dat hij de prijs voor de goederen moet betalen en ze in ontvangst moet nemen (art. 53 en 60). Het verdrag geeft ook regels over de definitie, plaats en tijd van de betaling (art. 55 - 59).

Richtlijn 86/653/EEG inzake zelfstandige handelsagenten maakt een onderscheid tussen een afgesproken beloning en een gebruikelijke provisie en geeft regels om uit wanneer de handelsagent er recht op heeft (art. 6 - 8) en wanneer dat recht vervalt (art. 11). Bij het ontbreken van een afspraak en van gebruiken heeft de handelsagent recht op een redelijke beloning (art. 6, lid 1).

3. GEVOLGEN VAN NIET-NAKOMING VAN CONTRACTUELE VERPLICHTINGEN

3.1. Terugtreding, ontbinding en opzegging

De betrokken richtlijnen voorzien in verschillende mogelijkheden voor de stopzetting van een overeenkomst.

Krachtens Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen heeft de consument het recht om zich zonder boete uit een overeenkomst terug te trekken indien de reisorganisator een essentieel onderdeel van de overeenkomst ingrijpend heeft gewijzigd.

Sommige richtlijnen voorzien in een uitdrukkelijk opzeggingsrecht (zie Richtlijn 94/47/EG inzake timesharing (art. 5, lid 1, opzegtermijn van 3 maanden, en art. 7 voor kredietovereenkomsten).

In andere richtlijnen ontbreken dergelijke bepalingen (bijvoorbeeld Richtlijn 87/102/EEG inzake consumentenkrediet).

Bij terugtrekking door de consument alsmede bij opzegging door de leverancier om andere redenen dan door de schuld van de consument kennen sommige richtlijnen de consument het recht toe alle bedragen die hij voor de overeenkomst heeft betaald terug te vorderen (zie Richtlijn 97/7/EG betreffende overeenkomsten op afstand (artikel 7, lid 2) en 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 4, lid 6)).

3.2. Specifieke rechten voor bepaalde overeenkomsten

Gezien de specifieke doelstelling van de richtlijn worden diverse rechten waarover de consument beschikt indien de overeenkomst niet zoals afgesproken wordt uitgevoerd het meest gedetailleerd besproken in Richtlijn 99/44/EEG betreffende de verkoop van consumptiegoederen (art. 3: herstelling of vervanging, prijsvermindering - zie ook art. 5 van Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen - dan wel ontbinding). Op soortgelijke wijze voorziet Richtlij 2000/35/EG inzake betalingsachterstand in eigendomsvoorbehoud voordat het goed geleverd wordt (art. 4).

Het CISG-verdrag bevat een aantal rechtsmiddelen voor gevallen van contractbreuk door de verkoper (zo kan de koper onder bepaalde omstandigheden eisen dat de verkoper zijn verplichtingen nakomt, dat het goed wordt vervangen of de niet-overeenstemming verholpen wordt door herstelling; hij kan de overeenkomst ook nietig verklaren of een prijsvermindering toepassen (zie art. 46-52)).

3.3. Schadevergoeding

Bepalingen inzake schadevergoeding bij niet-levering van goederen of diensten dan wel levering die niet aan de overeenkomst voldoet, zijn te vinden in het CISG-verdrag (art. 45, lid 1, onder b), art. 74-77), Richtlijn 86/653/EEG betreffende zelfstandige handelsagenten (art. 17), Richtlijn 97/5/EG betreffende grensoverschrijdende overmakingen en Richtlijn 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 4, leden 6 en 7).

Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens voorziet in een specifieke schadevergoeding voor onrechtmatige verwerking (art. 23, lid 1). Richtlijn 2000/35/EG inzake betalingsachterstand bepaalt dat tenzij de schuldenaar niet verantwoordelijk is voor de betalingsachterstand, de schuldeiser aanspraak heeft op schadeloosstelling door de schuldenaar voor alle kosten ontstaan door diens betalingsachterstand (art. 3, onder e)). Bovendien voorziet Richtlijn 2000/35/EG in rente als schadevergoeding zowel voor gevallen waarin een datum voor betaling is vastgesteld als die zonder vastgestelde betalingstermijn (art. 3).

4. NIET-CONTRACTUELE AANPSRAKELIJKHEID

4.1. Aansprakelijkheid voor producten met gebreken

Richtlijn 85/374/EEG inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken definieert een gebrekkig product en stelt gemeenschappelijke aansprakelijkheidsregels vast voor door producten met gebreken aan consumenten berokkende schade. De fabrikant of importeur is aansprakelijk voor geleden schade, ongeacht of hij al dan niet nalatig is geweest. De richtlijn voorziet in gezamenlijke en hoofdelijke aansprakelijkheid ingeval verscheidene personen voor dezelfde schade aansprakelijk zijn.

4.2. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer

Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens legt specifieke vereisten en voorwaarden op voor de toestemming van de betrokkene voor verwerking van gegevens (art. 7), terwijl Richtlijn 97/66/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector (art. 12, lid 1) en Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten (art. 10) het gebruik van geautomatiseerde oproepsystemen of faxapparaten voor direct marketing toestaan op voorwaarde dat de consument vooraf zijn toestemming daarvoor heeft gegeven. Laatstgenoemde bepaling houdt ook in dat andere dan technieken voor communicatie op afstand, indien zij individuele communicatie mogelijk maken, slechts mogen worden gebruikt indien de consument hiertegen kennelijk geen bezwaar heeft.

Krachtens de artikelen 10, 11, 12 en 14 van Richtlijn 95/46/EG moet bij de verzameling van gegevens informatie worden verstrekt over de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd en het recht van de betrokkene op toegang tot zijn eigen persoonsgegevens en op rectificatie van deze gegevens.

5. DWINGEND KARAKTER VAN DE BEPALINGEN

De meeste richtlijnen inzake consumentenbescherming staan de consument niet toe afstand te doen van zijn rechten; dat is het geval voor Richtlijn 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (art. 6), 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art. 14), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 5, lid 3), 94/47/EG inzake timesharing (art. 8), 97/7/EG inzake op afstand gesloten overeenkomsten (art. 12, lid 1), 99/44/EG betreffende de verkoop van consumptiegoederen (art. 7), 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen, het voorstel voor een richtlijn over op afstand gesloten overeenkomsten voor financiële diensten (art. 11) alsmede Richtlijn 85/374/EEG inzake aansprakelijkheid voor producten met gebreken (art. 12) en Richtlijn 86/653/EEG betreffende zelfstandige handelsagenten (art. 19).

6. MINIMUMHARMONISATIE

Een aantal richtlijnen inzake consumentenbescherming laten de lidstaten de vrijheid om strengere regels in te voeren dan deze richtlijnen vereisen (zie Richtlijn 85/577/EEG betreffende buiten verkoopruimten gesloten overeenkomsten (art. 8), 87/102/EEG inzake consumentenkrediet (art. 15), 90/314/EEG inzake pakketreizen (art. 8), 94/47/EG inzake timesharing (art. 11), 97/7/EG inzake op afstand gesloten overeenkomsten (art. 14), 99/44/EG betreffende de verkoop van consumptiegoederen (art. 8) en 93/13/EEG inzake oneerlijke bedingen (art. 8)).

Vele richtlijnen geven slechts de mogelijkheden voor voorschriften, terwijl andere richtlijnen soortgelijke aangelegenheden op bindende wijze reguleren (bijvoorbeeld de bepaling inzake bewijslast in Richtlijn 97/7/EG betreffende op afstand gesloten overeenkomsten enerzijds en Richtlijn 99/44/EG betreffende de verkoop van consumptiegoederen anderzijds).

Top