This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001AR0271
Opinion of the Committee of the Regions on the "Proposal for a Council decision on Guidelines for Member States' employment policies for the year 2002"
Advies van het Comité van de Regio's, over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002"
Advies van het Comité van de Regio's, over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002"
PB C 107 van 3.5.2002, p. 103–107
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Comité van de Regio's, over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002"
Publicatieblad Nr. C 107 van 03/05/2002 blz. 0103 - 0107
Advies van het Comité van de Regio's, over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002" (2002/C 107/30) HET COMITÉ VAN DE REGIO'S, gezien het Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2002, [COM(2001) 511 def. - 2001/0208 (CNS)]; gezien het besluit van de Raad van 17 oktober 2001, om het Comité overeenkomstig artikel 128 en artikel 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen; gezien het besluit van zijn bureau van 12 juni 2001 om een advies over dit onderwerp op te stellen en commissie 6 "Werkgelegenheid, economisch beleid, interne markt, industrie, MKB" met de voorbereiding ervan te belasten; gezien zijn op 19 november 1998 goedgekeurde advies over de Mededeling van de Commissie "Van richtsnoeren tot actie: De nationale actieplannen voor de werkgelegenheid" en de Mededeling van de Commissie "Voorstel voor richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in 1999" (CDR 279/98 fin)(1); gezien zijn op 19 november 1998 goedgekeurde advies over de "Aanstaande vaststelling van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid" (CDR 110/98 fin)(2); gezien zijn op 3 juni 1999 goedgekeurde advies over "De inhoud van de territoriale werkgelegenheidspacten en de gevolgen voor het structuurbeleid" (CDR 91/1999 fin)(3); gezien zijn op 3 juni 1999 goedgekeurde advies over het verslag van de task force Vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat ("BEST") en de Mededeling van de Commissie "Bevordering van het ondernemerschap en het concurrentievermogen - antwoord van de Commissie op het verslag en de aanbeveling van BEST" (CDR 387/98 fin)(4); gezien zijn op 2 juni 1999 goedgekeurde resolutie over het "Europese werkgelegenheidspact" (CDR 156/1999 fin)(5); gezien zijn op 18 november 1999 goedgekeurde advies over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's getiteld "Het concurrentievermogen van de Europese ondernemingen in de context van de mondialisering - bevordering van het concurrentievermogen" (CDR 134/1999 fin)(6); gezien zijn op 18 november 1999 goedgekeurde advies over het "Voorstel voor richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2000" (CDR 360/1999 fin)(7); gezien zijn op 12 april 2000 goedgekeurde resolutie over "De uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie" (CDR 461/1999 fin)(8); gezien zijn advies over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten voor 2001" en het Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid (CDR 310/2000 fin)(9); gezien het besluit van zijn voorzitter van 12 oktober 2001 om overeenkomstig artikel 40, lid 2, van het reglement van orde mevrouw Stark aan te wijzen als algemeen rapporteur; gezien het door algemeen rapporteur Stark (S/PSE), lid van het regiobestuur van Västra Götaland) opgestelde ontwerpadvies (CDR 271/2001 rev.), heeft tijdens zijn 41e zitting van 14 en 15 november 2001 (vergadering van 14 november) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd. 1. Opmerkingen ten aanzien van de werkgelegenheidsrichtsnoeren 1.1. Het Comité van de Regio's stelt met tevredenheid vast dat de Europese werkgelegenheidsstrategie de afgelopen jaren is gekenmerkt door continuïteit; de structuur met de vier pijlers en de diverse richtsnoeren staat vast en is ongewijzigd gebleven. Het ziet dan ook geen reden om ingrijpende wijzigingen voor te stellen, maar concentreert zich op aanpassingen die na de huidige evaluatie van de richtsnoeren wellicht wenselijk zijn. In dat geval zijn ook verdragswijzigingen niet uitgesloten. 1.2. Een positief punt is dat de Commissie aandacht aan de betekenis van het lokale en regionale niveau heeft geschonken. In een aantal gevallen heeft zij voorstellen die het Comité in eerdere adviezen heeft gedaan, overgenomen. De beginselen van subsidiariteit en nabijheid vormen de sleutel tot het Europa van de toekomst. Participatie speelt een belangrijke rol bij de beoordeling van de legitimiteit van het politieke bestel en maakt het mogelijk tot effectieve oplossingen te komen. 1.3. Vrijwel alle richtsnoeren hebben betrekking op zaken waarvoor de lokale en regionale overheden in de meeste lidstaten (mede) verantwoordelijk zijn. Dat varieert van de bestrijding van jeugdwerkloosheid tot het opzetten van lokale werkgelegenheidsinitiatieven, bedrijven helpen hun aanpassingsvermogen te verbeteren, en het zorgen voor gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Daarom dient het "bottom up"-beginsel centraal te staan, zowel in de Europese richtsnoeren als in de nationale actieplannen. 1.4. Alleen zéggen dat het lokale en regionale niveau een belangrijke rol speelt, is niet genoeg; de decentrale overheden moeten ook het mandaat en de middelen krijgen om actie te ondernemen. De Commissie heeft oog voor de behoefte om maatregelen op regionale verschillen en flessehalsproblemen te kunnen afstemmen. Geen enkel overheidsniveau in de EU beschikt momenteel over alle bevoegdheden en mogelijkheden om goede oplossingen te vinden. De lokale en regionale autoriteiten moeten daarom samen met andere actoren - niet in de laatste plaats het plaatselijke bedrijfsleven - daadwerkelijk in staat worden gesteld om in aansluiting op de werkgelegenheidsstrategie van de EU en in het kader van de initiatieven van de lidstaat eigen strategieën en actieplannen op het gebied van de werkgelegenheid te ontwikkelen. Terecht benadrukt de Commissie dat partnerschapsverbanden op alle niveaus gestimuleerd moeten worden en dat zowel de sociale partners als de lokale en regionale autoriteiten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de mogelijkheid moeten krijgen om te participeren. De lidstaten moeten echter wel beseffen dat eventuele daaruit voortvloeiende extra kosten voor gemeenten, provincies en regio's door de landelijke regering gecompenseerd moeten worden. 1.5. De lidstaten zouden verplicht verslag aan de Commissie moeten uitbrengen over de maatregelen die zij in het kader van de werkgelegenheidsstrategie hebben genomen en daarbij moeten vermelden in hoeverre deze maatregelen op nationaal c.q. lokaal of regionaal niveau zijn uitgevoerd. Het Comité kan uit eigen ervaring vertellen dat men op lokaal/regionaal niveau niet bekend is met de Europese werkgelegenheidsstrategie of de inhoud van de nationale actieplannen, laat staan dat in de nationale actieplannen ook maar iets is terug te vinden van de diverse lokale en/of regionale werkgelegenheidsstrategieën in Europa. Het Comité dringt er daarom op aan dat de lidstaten laten zien hoe zij lokale actieplannen helpen realiseren. Zij zouden de samenwerking tussen sociale en regionale partners en vertegenwoordigers van de civil society moeten stimuleren om een hoog werkgelegenheidsniveau tot stand te brengen. 1.6. Dat de Commissie het belang ervan inziet om alle regionale en lokale actoren bij de uitvoering van de werkgelegenheidsstrategie te betrekken, wil nog niet meteen zeggen dat de lidstaten aan deze boodschap gehoor geven. Onder gemeenten en regio's heerst de algemene opvatting dat de lidstaten een veel te sterke grip op de regionale en lokale ontwikkeling blijven houden. Dit geldt ook voor lokale en regionale actieplannen, die daardoor de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidsstrategie niet altijd weerspiegelen. Bovendien zijn ze vaak veel te veel op slechts één beleidsterrein, bijv. het bedrijfsleven, geconcentreerd. 1.7. Het is van groot belang dat werkgelegenheidsstrategieën op de langere termijn zijn gericht en op zowel nationaal als regionaal en lokaal niveau effect sorteren. De strategieën moeten ongeacht bijvoorbeeld tijdelijke veranderingen in de economische situatie doorgezet kunnen worden. Wil de Europese werkgelegenheidsstrategie effect sorteren en haar doelstellingen bereiken, dan moet het overleg in de lidstaten een bredere en diepgaandere opzet krijgen. Zowel in de ontwerp-, besluitvormings- als uitvoeringsfase moeten regeringen en gekozen lokale en regionale vertegenwoordigers meer gaan samenwerken - dit geldt overigens ook voor deskundigen op ambtenarenniveau. 1.8. Bij de evaluatie van de Europese werkgelegenheidsstrategie in 2003 moet de basis worden gelegd voor toekomstige veranderingen. Het Comité vindt dat de periode waarop de richtsnoeren en aanbevelingen betrekking hebben, verlengd moet worden van één naar twee of drie jaar. Zo ook zouden de lidstaten hun actieplannen pas om de twee of drie jaar moeten voorleggen, maar verplicht tijdens elke top in het voorjaar korte jaarverslagen moeten indienen. Een tijdsbestek van één jaar is voor de landelijke, regionale en lokale overheden te kort om de richtsnoeren om te zetten in praktische maatregelen en ook nog resultaten te boeken en hierover verslag uit te brengen. Dit voorstel betekent dat de tekst van het Verdrag (artikel 128) veranderd moet worden; dit zou tijdens de intergouvernementele conferentie in 2004 aan de orde moeten komen. 1.9. Een dergelijke nieuwe opzet betekent echter niet dat het Comité wil afwijken van de principes die zijn vastgesteld tijdens de top van Amsterdam, waar men overeenkwam dat werkgelegenheid een kwestie van gemeenschappelijk belang is en een EU-beleid vereist. Het Comité vindt dus dat werkgelegenheid op de agenda van de Europese topontmoetingen moet blijven staan. 1.10. Het Comité stelt voor dat de richtsnoeren voor 2003 worden aangepast om de communicatie tussen overheidsniveaus te verbeteren en een zinvolle uitwisseling van informatie tot stand te brengen. Met minder en eenvoudigere richtsnoeren kan het werk op alle niveaus gemakkelijker worden gemaakt. Indicatoren zijn op zich belangrijk, maar moeten voor de lidstaten wel gemakkelijk te interpreteren zijn. Er is alle reden om de bureaucratie tot een minimum te beperken en eenvoudige maar krachtige boodschappen uit te dragen. De vier pijlers van de Europese werkgelegenheidsstrategie bieden ruim voldoende basis voor noodzakelijke nationale, regionale en lokale maatregelen. In dit verband is het ook denkbaar dat de huidige horizontale doelstellingen op termijn verdwijnen. 1.11. Het Comité stelt voor dat de Commissie en de lidstaten indicatoren opstellen die benchmarking vereenvoudigen en waarbij ook de ontwikkeling en de gevolgen op regionaal en lokaal niveau in acht worden genomen. Naast de werkgelegenheidssituatie denkt het daarbij aan indicatoren om de ontwikkeling van de Europese arbeidsmarkten, de overeenkomsten tussen de verschillende sociale stelsels en bevordering van ondernemerschap te beoordelen. Er moet een werkgelegenheidsstrategie worden uitgewerkt waarbij de doelstellingen van het regionaal beleid worden gerespecteerd, terwijl tegelijkertijd de economische groei in de Unie wordt gewaarborgd. Maatregelen op verschillende beleidsterreinen dienen elkaar aan te vullen en het Comité is verheugd dat het begrip "duurzaamheid" in de werkgelegenheidsstrategie niet meer alleen op sociaal-economische, maar nu ook op milieu-aspecten betrekking heeft, zoals is overeengekomen tijdens de topbijeenkomsten in Lissabon, Feira en Stockholm. 1.12. Een ander positief punt is dat de Commissie de inspanningen om meer en betere banen te scheppen wil verenigen om mede zo volledige werkgelegenheid te realiseren. Wel waarschuwt het Comité voor het gevaar dat een "vrouwenval" ontstaat, indien zogenaamde flexibele oplossingen op de arbeidsmarkt leiden tot dusdanig lage inkomens voor vrouwen dat zij niet in hun onderhoud kunnen voorzien terwijl zij niet meer in aanmerking voor een uitkering of subsidies komen. Om dit te voorkomen zouden overheden en sociale partners een beleid moeten voeren dat werknemers in staat stelt werk en gezinsleven te combineren, hetgeen voor zowel werknemers als werkgevers gunstig zou zijn. 1.13. Maatschappelijke integratie en bestrijding van vreemdelingenhaat zijn belangrijke doelstellingen, die het best gerealiseerd kunnen worden door participatie van de burgers te stimuleren en het recht op werk te beschermen. Mensen worden tegenwoordig niet alleen werkloos omdat zij bepaalde vaardigheden missen of er banen in hun omgeving zijn verdwenen, maar veel te vaak ook omdat niet wordt gezien welke mogelijkheden iemand te bieden heeft. Met de demografische veranderingen die Europa te wachten staan, moeten we er echter voor zorgen dat iedereen die kán werken, ook aan de slag komt. We zullen het ons in de toekomst niet meer kunnen veroorloven om arbeidskrachten te laten vallen. Het multiculturele karakter van onze samenleving moet ook op de arbeidsmarkt terug te vinden zijn. 1.14. Het is tijd dat de begrippen "gelijke behandeling" en "gelijke kansen" heroverwogen worden. De maatregelen die op lokaal niveau in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie worden genomen om een gelijke behandeling te waarborgen, hebben vaak niet alleen betrekking op vrouwen. De Commissie zou daarom tot taak moeten krijgen vóór de intergouvernementele conferentie in 2004 na te gaan of het beleid inzake gelijke behandeling voortaan ook inspanningen moet omvatten om discriminatie op grond van geslacht, etnische afkomst, godsdienst, leeftijd, sexuele geaardheid of lichamelijke/verstandelijke handicap tegen te gaan. 1.15. Er moet een manier worden gevonden om de kandidaat-lidstaten de mogelijkheid te bieden, de werkgelegenheidsdoelstellingen te onderschrijven en op actieve wijze aan de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie deel te nemen. Tot nu toe heeft de discussie vooral in het teken gestaan van de angst dat het vrij verkeer van werknemers na de uitbreiding tot negatieve gevolgen voor de huidige lidstaten zal leiden. Het Comité meent echter dat de uitbreiding extra groei en werkgelegenheid kan opleveren. Wel bestaat het gevaar dat de kandidaat-lidstaten hun beste arbeidskrachten zullen verliezen indien de economische groei te traag is. Uitgaande van het standpunt dat meer wederzijds begrip tussen de verschillende culturen net zo belangrijk is als een intensievere economische samenwerking, pleit het Comité voor een beleid waarvan in principe geen enkele regio wordt uitgesloten. 1.16. Tot slot wijst het Comité er op dat veel burgers in de lidstaten zowel gevoelsmatig als uit politieke overwegingen grote moeite met de Europese gedachte hebben gehad. Daarom moeten de besluiten van de EU begrijpelijk zijn en alle overheidsniveaus zouden informatie over deze besluiten moeten verstrekken. Zoals gezegd weet het Comité uit eigen ervaring dat men op lokaal en regionaal niveau nauwelijks bekend is met de inhoud van de Europese werkgelegenheidsstrategie of de werkgelegenheidsrichtsnoeren. Daarom wil het samen met de Commissie het werk dat met de campagne "Lokale werkgelegenheidsinitiatieven" werd aangevangen, voortzetten. Doel is mensen beter te informeren over de doelstellingen van het Europese werkgelegenheidsbeleid en ervaringen uit te wisselen over succesvolle lokale/regionale initiatieven op het gebied van werkgelegenheid. Een dergelijke voorlichtingscampagne is alleen mogelijk indien een groot aantal mensen daar actief aan deelneemt. Pas wanneer we kunnen aantonen dat de Unie een succesvol werkgelegenheidsbeleid voert, kunnen we op brede maatschappelijke steun rekenen en pas dan kan de loyaliteit van de burgers ook naar de Unie uitgaan. 2. Aanbevelingen ten aanzien van de horizontale doelstellingen - voorwaarden scheppen voor volledige werkgelegenheid in een kennismaatschappij 2.1. De verantwoordelijkheid voor het algemene arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid berust bij de lidstaten. De rol van de lokale overheden wordt duidelijk weergegeven in richtsnoer 11. Er zijn echter ook andere zaken die rechtstreeks te maken hebben met de bevoegdheidsterreinen van de lokale overheden; dit aspect mag in de andere richtsnoeren niet verloren gaan. 2.2. Wil de Europese werkgelegenheidsstrategie effect sorteren en haar doelstellingen bereiken, dan moet het overleg in de lidstaten een bredere en diepgaandere opzet krijgen. Zowel in de ontwerp-, besluitvormings- als uitvoeringsfase moeten regeringen en gekozen lokale en regionale vertegenwoordigers daarom meer gaan samenwerken - dit geldt overigens ook voor deskundigen op ambtenarenniveau. 2.3. De lokale dimensie van de Europese werkgelegenheidsstrategie is van belang bij de uitvoering van de nationale actieplannen. Wil de werkgelegenheid overal in Europa bevorderd kunnen worden, dan moet bij de verdere ontwikkeling en aanpassing van de Europese werkgelegenheidsstrategie voor 2003 de nodige aandacht aan de lokale/regionale dimensie worden geschonken. 2.4. Bij de evaluatie van de Europese werkgelegenheidsstrategie in 2003 moet de basis worden gelegd voor toekomstige veranderingen. Het Comité vindt dat de periode waarop de richtsnoeren en aanbevelingen betrekking hebben, verlengd moet worden van één naar twee of drie jaar. Zo ook zouden de lidstaten hun actieplannen pas om de twee of drie jaar moeten voorleggen, eventueel aangevuld met korte jaarverslagen. Een tijdsbestek van één jaar is voor de landelijke, regionale en lokale overheden te kort om de richtsnoeren om te zetten in praktische maatregelen en ook nog resultaten te boeken en hierover verslag uit te brengen. Dit voorstel betekent dat de tekst van het Verdrag (artikel 128) veranderd moet worden; dit zou tijdens de intergouvernementele conferentie in 2004 aan de orde moeten komen. 2.5. De Commissie zou tot taak moeten krijgen vóór de intergouvernementele conferentie in 2004 na te gaan of het beleid inzake gelijke behandeling in de toekomst ook inspanningen moet omvatten om discriminatie op grond van geslacht, etnische afkomst, godsdienst, leeftijd, sexuele geaardheid of lichamelijke/verstandelijke handicap tegen te gaan. 2.6. Indicatoren zijn op zich belangrijk, maar moeten voor de lidstaten wel gemakkelijk te interpreteren zijn. 2.7. Het Comité stelt voor dat de Commissie en de lidstaten indicatoren opstellen die benchmarking vereenvoudigen en waarbij ook de ontwikkeling en de gevolgen op regionaal en lokaal niveau in acht worden genomen. 3. Opmerkingen en aanbevelingen ten aanzien van de werkgelegenheidsrichtsnoeren 3.1. De lidstaten zouden verplicht verslag aan de Commissie moeten uitbrengen over de maatregelen die zij in het kader van de werkgelegenheidsstrategie hebben genomen en daarbij moeten vermelden in hoeverre deze maatregelen op nationaal c.q. lokaal of regionaal niveau zijn uitgevoerd. Het Comité kan uit eigen ervaring vertellen dat men op lokaal/regionaal niveau niet bekend is met de Europese werkgelegenheidsstrategie of de inhoud van de nationale actieplannen. 3.2. Het Comité dringt erop aan dat de lidstaten laten zien hoe zij lokale actieplannen helpen realiseren. 3.3. Alle richtsnoeren, behalve misschien nummer 12, hebben betrekking op zaken waarvoor de lokale en regionale overheden in de meeste lidstaten in hun uiteenlopende rollen verantwoordelijk zijn. In de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 2003 zou dan ook expliciet naar de rol van de lokale en regionale overheden bij de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie moeten worden verwezen. 3.4. Er moet een manier worden gevonden om de kandidaat-lidstaten in staat te stellen, de werkgelegenheidsdoelstellingen te onderschrijven en op actieve wijze aan de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie deel te nemen. 3.5. Het Comité wil samen met de Commissie het werk dat met de campagne "Lokale werkgelegenheidsinitiatieven" werd aangevangen, voortzetten. Doel is mensen beter te informeren over de doelstellingen van het Europese werkgelegenheidsbeleid en om ervaringen uit te wisselen over succesvolle lokale/regionale initiatieven op het gebied van de werkgelegenheid. Brussel, 14 november 2001. De voorzitter van het Comité van de Regio's Jos Chabert (1) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 59. (2) PB C 51 van 22.2.1999, blz. 63. (3) PB C 293 van 13.10.1999, blz. 1. (4) PB C 293 van 13.10.1999, blz. 48. (5) PB C 293 van 13.10.1999, blz. 70. (6) PB C 57 van 29.2.2000, blz. 23. (7) PB C 57 van 29.2.2000, blz. 17. (8) PB C 226 van 8.8.2000, blz. 43. (9) PB C 144 van 16.5.2001, blz. 30.