This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52000DC0023
Report from the Commission to the Council and the European Parliament - Designing tomorrow's education - Promoting innovation with new technologies
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het onderwijs van morgen uitdenken - De innovatie bevorderen met behulp van de nieuwe technologieën
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het onderwijs van morgen uitdenken - De innovatie bevorderen met behulp van de nieuwe technologieën
/* COM/00/0023 def. */
Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Het onderwijs van morgen uitdenken - De innovatie bevorderen met behulp van de nieuwe technologieën /* COM/00/0023 def. */
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT HET ONDERWIJS VAN MORGEN UITDENKEN DE INNOVATIE BEVORDEREN MET BEHULP VAN DE NIEUWE TECHNOLOGIEËN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT HET ONDERWIJS VAN MORGEN UITDENKEN DE INNOVATIE BEVORDEREN MET BEHULP VAN DE NIEUWE TECHNOLOGIEËN INHOUD 1. Inleiding 2. De moeilijke aansluiting tussen technologie en gebruik 2.1. De technologie: heel aanzienlijke vooruitgang 2.1.1. Naar de overschrijding van een technologische drempel 2.1.2. Van het Web naar interactieve multimediadiensten 2.1.3. Beschikken over toegangssleutels 2.2. Het gebruik: een beter inzicht van wat er op het spel staat 2.2.1. veel voorkomend gebruik in het onderwijs 2.2.2. De pedagogische en organisatorische aspecten 3. De gunstige voorwaarden voor De ontwikkeling van de gebruiken 3.1. De geleidelijke totstandkoming van een markt 3.1.1. Vergroting van de uitrustingspercentages 3.1.2. Structurering van het aanbod van software en onderwijsdiensten 3.2. De actie van de overheid 3.2.1. De opgedane ervaring beter valoriseren 3.2.2. Stellen van prioriteiten inzake apparatuur en infrastructuur 3.2.3. Versterken van de Europese dimensie 3.2.4. De noodzakelijke uitwerking van ontwikkelingsmodellen 3.3. Ontwikkelen van diensten voor de leerkrachten 3.3.1. Verder gaan dan het louter technische aspect van de opleidingen 3.3.2. Meer gediversifieerde opleidingsprocessen 3.3.3. Gestructureerde diensten voor uitwisseling en ondersteuning 3.4. Ontwikkelen van een duurzaam, coherent en globaal beleid 4. Aanbevelingen voor prioritaire acties 4.1. Valoriseren van een zich voortdurend vernieuwend kapitaal aan kennis 4.1.1. Stimuleren van de waarneming en de kennis van gebruik en technologie 4.1.2. Vormen van een gezamenlijke visie over de aan de gang zijnde ontwikkelingen 4.1.3. Uitwerken van toekomstgerichte analyses 4.2. Beheren en bevorderen van de innovatie 4.2.1. Lanceren van innovatieve projecten met een Europese dimensie op sleutelgebieden 4.2.2. Bevorderen van de ontwikkeling van een kwaliteitsaanbod 4.2.3. Versterken van de sociale cohesie Bijlage 1: Overzicht van de voornaamste initiatieven in de lidstaten van de europese unie en op communautair niveau. Bijlage 2: Statistieken. 1. Inleiding Op 6 mei 1996 heeft de Raad van Ministers van Onderwijs, op voorstel van de Commissie, een Resolutie [1] betreffende de educatieve multimedia-software op het gebied van onderwijs en opleiding goedgekeurd en vervolgens heeft hij op 22 september 1997 Conclusies [2] aangenomen over het thema onderwijs, informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en de opleiding van leerkrachten in de toekomst. [1] PB C 195 van 6.7.1996, blz. 8. [2] PB C 303 van 4.10.1997, blz. 5. Deze twee teksten hebben bijgedragen aan de uiting van een bewustwording van de inzet op Europees niveau en de uitstippeling van een algemeen kader voor gemeenschapsbeleid. Deze bewustwording vond plaats op het ogenblik dat de weerslag van de ICT zich steeds meer op alle vlakken van de samenleving deed gevoelen. Er zijn indrukwekkende veranderingen gaande in de manier waarop de mensen gegevens creëren, verzamelen, bewaren en verzenden, alsook in de wijze van communicatie, uitwisseling en werken. De onderwijs- en opleidingsstelsels dienen rekening te houden met deze ontwikkelingen bij de eigenlijke definitie van de onderwijsvormen en -inhoud. De situatie is erg veranderd sinds 1996. Gezien de omvang en complexiteit van het gebied, is het nutteloos een uitvoerige balans op te willen maken van de op alle niveaus opgedane ervaringen. Er komen evenwel gemeenschappelijke conclusies naar voren waarmee rekening dient te worden gehouden en die in dit verslag behandeld worden. Er zijn nog ontelbare uitdagingen, die verder gaan dan de apparatuurkwestie en in hoofdzaak op het gebruik en de veralgemening van de innovatie betrekking hebben. Met dit verslag wordt beoogd een balans op te maken van de sinds de goedkeuring van de Resolutie en de Conclusies van de Raad geboekte vooruitgang en een eerste baken te zetten met het oog op de voorbereiding van een nieuwe etappe in de Europese samenwerking, teneinde deze uitdagingen aan de vooravond van de 21ste eeuw op te nemen. Het verslag berust op een analyse van de in de loop van de afgelopen drie jaar waargenomen ontwikkelingen, de verworvenheden van de communautaire programma's en de resultaten van specifieke studies, met name over de weerslag van de ICT op de rol van de leerkracht, en de initiatieven in de lidstaten [3]. [3] Bron: Multimedia Educational Software Obervatory. (http://europa.eu.int/en/comm/dg22/meso/) en "How learning is changing: information and communications technology across Europe. ICT in education policy". EENet (http://www.ecmc.de/eenet/index2.html). In het eerste deel wordt verslag uitgebracht over de moeilijke aansluiting tussen gebruik en technologie, rekening houdend met de veranderende en gediversifieerde situatie waarmee we geconfronteerd worden. In het tweede deel worden de gunstige voorwaarden voor een harmonieuzere ontwikkeling van gebruik en technologie onder de loep genomen: de geleidelijke totstandkoming van een markt; de actie van de overheid; de opleiding en de ontwikkeling van diensten voor de leerkrachten. Het derde en laatste deel is gewijd aan de voorgestelde aanbevelingen om deze voorwaarden te vervullen. In de bijlagen wordt een samenvatting gegeven van de voornaamste initiatieven in de lidstaten en op communautair vlak, alsook een overzicht van de statistische gegevens. Het verslag ambieert een weerslag op beleidsvlak, aangezien er ambitieuze initiatieven nodig zijn om tot een pertinente integratie van de ICT in het onderwijs te komen, de innovatieve en doeltreffende praktijken te veralgemenen en de Europese dimensie te ontwikkelen. Er zijn dan ook gezamenlijke inspanningen nodig om de toekomst van het onderwijs uit te denken en de IT-technologie ten dienste van de innovatie en verbetering van de kwaliteit van het onderwijs te stellen. In het komende decennium hangt alles van het innovatievermogen af. 2. De moeilijke aansluiting tussen technologie en gebruik Dankzij de intrede van de personal computer aan het begin van de jaren 80 werden de scholen langzaamaan van apparatuur en programatuur voorzien die voornamelijk voor professioneel gebruik op de markt waren gebracht. Meestal van hogerhand voorgeschreven en opgelegd, bleken deze instrumenten allesbehalve aan de opgewekte verwachtingen te voldoen. Hun capaciteit is ondertussen aanzienlijk toegenomen. De opkomst van multimedia en Internet, met name van het World Wide Web [4], medio de jaren 90 is kenmerkend voor een nieuwe ommekeer. [4] Het World-Wide-Web werd in 1991 in Europa in het CERN ontwikkeld met het oog op de samenwerking, de uitwisseling en verspreiding van infromatie op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De oorsprong van Internet gaat daarentegen terug tot 1969 en tot de Amerikaanse militaire programma's. (http://www.w3.org/). Er bestaat een nauwe relatie tussen het ontwikkelingsniveau van de ICT en de voor een groot publiek mogelijk en geleidelijk toegankelijk gemaakte gebruiken. Het tempo van de technologische innovatie maakt echter dat het moeilijk is de nodige afstand te nemen bij de inachtneming van de organisatorische, sociale en culturele dimensie van het gebruik. In tegenstelling tot de ontelbare supersnelle technologische innovaties en het daarmee gepaard gaande verouderingsverschijnsel zijn de tijden in het onderwijs immers erg lang. Ook al zijn de technische ontwikkelingen niet volkomen voorspelbaar noch beheersbaar, is het in deze context van belang ze beter te leren kennen, teneinde de aangeboden kansen te grijpen in het bewustzijn van hun limieten en een duurzaam coherent beleid uit te stippelen. 2.1. De technologie: heel aanzienlijke vooruitgang 2.1.1. Naar de overschrijding van een technologische drempel De hernieuwing van het aanbod op het gebied van de ICT aan het huidige tempo van negen maanden vormt een motor voor de ontwikkeling van de informatiemaatschappij. De veralgemeende digitalisering, de verkleining, de draagbaarheid, de banalisering van de technische toegangsmogelijkheden tot Internet, de toename van het vermogen en de kostenvermindering zullen het gebruik aanzienlijk vergemakkelijken en diversifiëren. Deze volop aan de gang zijnde ontwikkelingen maken het mogelijk de totstandkoming van aantrekkelijke en interactieve multimediatoepassingen in het onderwijs te stimuleren. Een van de grootste problemen ligt bij de beperkingen van de software en diens gebruiksinterfaces. De ontwerpers hebben altijd de voorrang gegeven aan de technische beheersing van het ontwikkelingsproces, gezien de erg strikte technische belemmeringen die hen op een bepaald moment door materiële platforms werden opgelegd. De toepassingsgebieden worden ruimer en de latere softwareversies worden verrijkt dankzij de verbetering van de technische specificaties en de intensiteit van de uitwisselingen met de gebruikers. Welnu, educatieve software moet voldoen aan vereisten die veel hoger liggen dan de tekstverwerkingsprogramma's, de spread sheets en de spelletjes die de paradepaardjes van de industrie blijven. De kostenvermindering, het toenemend succes van Internet en van instrumenten die de verwezenlijking van multimediale toepassingen "aan de basis" mogelijk maken, duiden op de op de hand zijnde overschrijding van een drempel waardoor het gebruik van ICT op onderwijsgebied een hoge vlucht zou moeten nemen. 2.1.2. Van het Web naar interactieve multimediadiensten De ontplooiing van het Web op Internet vormt het wapenfeit van de jaren 90. Dankzij het Web kan men gegevens creëren, verspreiden en uitwisselen, communiceren, samenwerken en toegang verkrijgen tot een groot aantal mulitmediadiensten en -inhouden zonder aan een bepaalde tijd of plaats gebonden te zijn. De problemen waarmee het te maken heeft inzake prestatievermogen, veiligheid, vertrouwelijkheid en dergelijke leiden tot talrijke initiatieven van de actoren inzake zelfregulering, aanpassing van de wetgeving, verbetering van de infrastructuur en ontwikkeling van systemen voor indexering en onderzoek, vertaling, beveiliging, evaluatie en filtrering van de informatie [5]. [5] Bijvoorbeeld het Meerjarenactieplan van de Europese Unie ter bevordering van een veiliger gebruik van Internet door de bestrijding van illegale en schadelijke inhoud op de wereldnetten. PB L 33 van 6.2.1999, blz.1 (http://www2.echo.lu/iap/). Momenteel maakt het Web in hoofdzaak de uitwisseling van en de toegang tot teksten, grafieken en beelden mogelijk. Het is een reusachtige bibliotheek die je kan verrijken en in alle richtingen kunt doorlopen, en het is ook een volkomen nieuwe communicatieruimte. De overgang naar een tweede fase is gaande met de toevoeging van videobeelden, waarvoor de beschikbaarheid van hoge debietnetten tegen betaalbare prijzen noodzakelijk is. De scholen beschikken momenteel over aansluitingen via het telefoonnet met een debiet van 28.8 Kb/s of via het ISDN-net van 64 Kb/s. Welnu, een volgens de MPEG 2-norm gecompresseerd televisiebeeld vereist een debiet van 4 Mb/s, zodat het noodzakelijk is de toegangsinfrastructuur te verbeteren. In een derde etappe zullen geheel interactieve multimediadiensten die kunnen rekenen op betrouwbare en performante antwoordtijden hun intrede doen. Deze evolutie zal over een periode van ongeveer tien jaar verspreid worden, met name afhankelijk van de strategieën van de telecommunicatiebedrijven. In dit verband speelt de in Europa in 1998 verwezenlijkte liberalisering van de sector een erg belangrijke rol. Het feit dat er aanzienlijke tariefverschillen blijven bestaan in de telecommunicatiesector in de Verenigde Staten en het merendeel van de Europese landen vormt een rem op de democratisering van Internet in Europa. 2.1.3. Beschikken over toegangssleutels De erg ruime consensus over de onmiddellijke voordelen en mogelijkheden van Internet heeft ertoe bijgedragen dat de besluitneming werd vereenvoudigd. Vandaag de dag is een belangrijk doel van de overheid iedereen geleidelijk de mogelijkheid te geven zich met het gebruik van ICT vertrouwd te maken en zich vanuit alle plaatsen waar les wordt gegeven met Internet te verbinden. Het is echter zo dat de leerlingen en leerkrachten, met de vrijwel onbeperkte hoeveelheid toegankelijke gegevens en middelen, waar goed en slecht naast elkaar staan, zich na een aanvankelijke geestdrift snel gedesoriënteerd voelen. Hoe kunnen we hun tijd doeltreffend besteden- Onderwijs veronderstelt kwaliteit en coherentie van informatie, die in een specifieke context en op pertinente wijze dient te worden geïdentificeerd, gesorteerd, gestructureerd en samengebracht. Het is tevens belangrijk de uitwisselingen van gegevens en ervaringen te structureren indien men wenst dat deze succesvol zijn. Het educatieve oogmerk van het proces is fundamenteel, alsook de pedagogische dimensie van interactie via technologie. De onderwijs- en opleidingssites op Internet die de meeste gebruikers zullen aantrekken, zouden de sites moeten zijn die niet alleen kwalitatieve inhouden en diensten verstrekken, met name inzake communicatie, maar die hun gebruikers eveneens bij de hand nemen en hen helpen zich te oriënteren in deze fenomenale massa gegevens. Dankzij deze sites kan men over de toegangssleutels tot kennis beschikken en zij vormen dan ook een ethisch vraagstuk voor de overheid en de particuliere sector, want als deze sites de oplossingen van de elektronische handel overnemen, kan het gebruik ervan afhankelijk worden gemaakt van betaling, blootstelling aan reclameboodschappen, aanwending van persoonlijke gegevens, enzovoort. 2.2. Het gebruik: een beter inzicht van wat er op het spel staat Zonder een wondermiddel te zijn, kan de IT-technologie de uitvoering van actieve pedagogieën bevorderen, bijdragen aan onderwijs van betere kwaliteit en een katalysator voor verandering vormen. De realiteit van het gebruik stemt echter niet altijd overeen met de aangeboden mogelijkheden. Zoals is aangetoond in een in het veld verrichte studie [6] blijft het multimediaal gebruik in het onderwijs voornamelijk gebaseerd op video, televisieprogramma's en software. Het gebruik van Internet, elektronische post en videoconferenties is veel minder frequent. [6] Bron: "The Impact of PRIVATE Information and Communication Technology on the Teacher". Institute for Applied Social Sciences (ITS) University of Nijmegen, The Netherlands; University of Leuven, Belgium; University of Cologne, Germany; Nexus Europe Ltd., Ireland; University of Barcelona, Spain. 1998. Bovendien is de situatie erg moeilijk te bevatten, zowel op kwalitatief als op kwantitatief vlak. Op kwalitatief vlak blijft de analyse van het gebruik complex omwille van het feit dat het voortdurend verandert, dat er ontelbare gerichte experimenten zijn en meer algemeen dat de grenzen tussen onderwijs, werk, cultuur en vrijetijdsbesteding steeds vager worden. Het gebruik moet ook beoordeeld worden met betrekking tot de pedagogische omgeving en de gehanteerde methoden. De diverse actoren op alle niveaus besteden nog steeds niet voldoende aandacht aan de analyse van het gebruik. Op kwantitatief vlak blijven de gegevens rudimentair. De informatiebronnen blijven erg versnipperd, de verzamelperiodiciteit en de definitie van de indicatoren blijven erg variabel en vaag. Het in november 1998 in het Verenigd Koninkrijk verschenen statistisch verslag vormt hierop een opmerkelijke uitzondering [7]. Maar het blijft onmogelijk gegevens te vinden over zulke belangrijke aangelegenheden wat het gebruik betreft als de lokalisering en toegankelijkheid voor de leerlingen van computers met een Internetaansluiting in de scholen, de vergelijking van het gebruik in de klas en thuis of elders, het gebruikspercentage van de apparatuur, de software en de informaticalaboratoria; de houding van de leerkrachten volgens hun leeftijd, enzovoort. [7] Bron: "Survey of ICT in schools 1998". Dfee Statistical Bulletin Issue 11/98 Ondanks een beter inzicht in het belang van het gebruik, blijft een bijkomende inspanning noodzakelijk om over betrouwbare indicatoren te beschikken aan de hand waarvan de beleidsmakers, de onderwijsgemeenschap, de industrie en de burgers regelmatig kunnen worden ingelicht over de geboekte vooruitgang en aan de hand waarvan tevens de beste praktijken kunnen worden geïdentificeerd en verspreid. 2.2.1. Veel voorkomend gebruik in het onderwijs Op het gebied van het hoger en postuniversitair onderwijs vervagen de grenzen tussen het aanbod van afstandsonderwijs en dat van traditionele opleiding geleidelijk, waardoor bijgedragen wordt aan de totstandkoming van een gemengde vorm. De in het verleden gedane investeringen in ontwerpen en methoden in het kader van de ontwikkeling van het open en afstandsonderwijs blijken bijzonder nuttig te zijn. Wij hebben dus te maken met een toegenomen convergentie, waarbij de virtuele mobiliteit en nieuwe flexibele toegangsvormen tot kennis het licht zien dankzij het geleidelijk wegvallen van technische hinderpalen en de toename van partnerschappen en proefprojecten op Europees vlak. Hoewel er in de meest prestigieuze instellingen duidelijke vorderingen zijn gemaakt, blijft de zwakte van het institutioneel beleid zorgwekkend, zoals wordt onderstreept door de vereniging van Europese universiteiten [8]. De faculteiten en universitaire afdelingen ontwikkelen specifieke strategieën op het gebied van educatieve multimedia, wat de traditionele verdelingen tussen vakgebieden in stand houdt en de rivaliteiten binnen een zelfde universiteit versterkt. De kwestie van de certificatie en de erkenning heeft trouwens nog steeds geen duidelijk antwoord gekregen. Wel is er op 19 juni 1999 in Bologna een gezamenlijke verklaring ondertekend door de ministers van negenentwintig landen [9], waarin de geleidelijke totstandkoming van een Europese ruimte voor het hoger onderwijs is vastgelegd en een actieplan is voorgesteld dat in de loop van het volgende decennium ten uitvoer moet worden gelegd. [8] Bron: "Restructurer l'université. Les TIC dans l'enseignement et l'apprentissage. Pistes stratégiques pour l'université". CRE Guide N° 1. ISSN 1028-9291. April 1998. [9] Het gaat om de 15 lidstaten van de Europese Unie, de 10 aangesloten LMOE, IJsland, Noorwegen, Malta en Zwitserland. (http://www.europedu.org). Het middelbaar onderwijs heeft de prioritaire aandacht van de overheid genoten [10]. Zo bedroegen de IT-uitgaven in het Verenigd Koninkrijk in 1998 15 £ per leerling van het basisonderwijs en 46 £ per leerling in het middelbaar onderwijs. Aan het begin van de jaren 80 werd de nadruk gelegd op de programmering en vervolgens op het gebruik van tekstverwerkingsprogramma's en spread sheets. Tekstverwerking blijft de meest gebruikte toepassing voor oefenprogramma's, simulatieprogrammatuur, spread sheets en databases. De activiteiten worden bepaald en gecontroleerd door de leerkracht en meestal in groepjes van twee leerlingen verricht. In het middelbaar onderwijs blijven ernstige struikelblokken bestaan, zoals de verwerving van verschillende soorten kennis zonder onderling verband en een op de voorbereiding van de examens toegespitste aandacht. Maar deze kunnen, zoals in talrijke projecten is aangetoond, worden omzeild door met name een beroep te doen op plaatselijke inrichtingen die het teamwerk bevorderen. [10] Bron: Dfee Statistical Bulletin Issue 11/98. Het meest geavanceerd gebruik van IT-technologie voor pedagogische doeleinden vinden we in het basisonderwijs. Dit is te verklaren door het feit dat één enkele leerkracht verantwoordelijk is voor een groep kinderen en dat het gebruik van multimedia software daar een meer gediversifieerd, aantrekkelijk en ludiek karakter heeft. De kinderen gebruiken regelmatig oefen- en tekstverwerkingsprogramma's, alsook spelletjes ter afwisseling. Het gebruik blijkt meer op de leerling gericht te zijn dan in het middelbaar onderwijs. Het gebruik is niet alleen afgestemd op de didactische functies van de school, maar ook op de socialiseringsfunctie die de school impliciet uitoefent [11]. Het feit dat hiermee rekening wordt gehouden is bijzonder nuttig voor het communicatie-onderricht en de interculturele dimensie daarvan. [11] Bron: Project MAILBOX, gefinancierd door de actie Open en Afstandsonderwijs van het Socratesprogramma. Uit de ter plekke verrichte waarnemingen blijkt echter dat kleine scholen in plattelandsgebieden vaak het meest dynamisch zijn. In de beschrijvingen van het IT-gebruik nemen zij een plaats in die geen tred houdt met hun representativiteit. Ondanks een positieve beoordeling van de rol van de ICT, blijft het moeilijk op wetenschappelijk wijze een correlatie vast te stellen tussen de IT-investeringen en de resultaten van de scholen, en moet men zich inzetten om precieser te kunnen vaststellen en evalueren welke de doeltreffendste praktijken zijn. 2.2.2. De pedagogische en organisatorische aspecten Met de interactiemogelijkheden via Internet en de geleidelijke veralgemening van de elektronische post, wordt het gebruik niet langer uitsluitend bepaald door de toegang tot multimediale software en middelen. Het hangt samen met de nieuwe uitwisselingsmogelijkheden tussen leerlingen, leerkrachten, externe partners, deskundigen en andere "hulpmiddel-personen". Indien de autonomie van de leerling hierdoor vergroot, is het voor de leerkracht zaak de uitwisselingen tussen geografisch nabije of afgelegen leerlingen te motiveren en in te passen, zodat zij één van de drijvende krachten van het leerproces worden. Het is voor de leerkracht tevens zaak gebruik te maken van het katalyserend effect dat het gebruik en de vervaardiging van hulpmiddelen op Internet door de leerlingen vormt. In dit vooruitzicht blijkt zich een ruime consensus te ontwikkelen over het feit dat de IT-technologie nuttig is voor onderricht dat gebaseerd is op nieuwsgierigheid, ontdekking en experimentering. Het is echter noodzakelijk, zoals wordt onderstreept door de aan het ACOT-programma [12] deelnemende leerkrachten, groepswerk te verrichten, over te gaan tot talrijke aanpassingen en strikte projectbenaderingen te hanteren. [12] Programma Apple Classrooms of Tomorrow (ACOT) dat sedert 1985 in de Verenigde Staten en sedert medio de jaren 90 in Europa wordt ten uitvoer gelegd. Gunstige voorwaarden voor een evolutie van de rol van de leerkracht ontwikkelen zich langzaam. De meest innovatiegerichte projecten zijn vaak het resultaat van het initiatief van een groep enthousiaste leerkrachten die ermee hebben ingestemd veel tijd aan deze experimenten te besteden. Het persoonlijk en regelmatig gebruik van de computer, het groepswerk en de uitwisselingen tussen collega's vormen de doeltreffendste middelen om de vaardigheden van de leerkrachten te ontwikkelen. Maar de aan de leerkrachten met dit oogmerk toegekende middelen blijven in vele landen erg beperkt en er wordt zelden rekening gehouden met de daarmee gepaard gaande toename van de werkbelasting. Vele projecten berusten op vrijwilligerswerk [13]. [13] Bijvoorbeeld, de door leerkrachten op het Web gecreëerde sites zoals De Digitale School in Nederland (http://digischool.bart.nl/) en Premiers pas sur Internet (http://www.momes.net/) in Frankrijk. Bovendien, ook al bestaat er momenteel in Europa een relatieve consensus over de gewenste herdefinitie van de schoolprogramma's, hetzelfde kan niet worden gezegd over de aard en de omvang van de aan te brengen veranderingen in de inhoud en organisatie van de klas. Daar waar de inhoud van het basisonderwijs niet verbonden is met de examens, geldt dit niet voor de inhoud van het middelbaar onderwijs. Aangezien de IT-technologie transversaal in de verschillende vakken wordt gebruikt, kan zij moeilijk in het kader van de examens worden ingepast. In dit opzicht speelt de certificatie der vaardigheden een fundamentele rol. De Mededeling van de Commissie "Werkgelegenheidsstrategieën in de informatiemaatschappij" stelt voor accrediteringsstelsels te identificeren, te erkennen en te valoriseren, speciaal ten behoeve van het onderwijzend personeel, ten einde hen gebruik te leren maken van de ICT. Achter het gebruik van de ICT tekenen zich dus debatten af over de vooruitzichten, de prioriteiten en de doelstellingen van de onderwijsstelsels die de grenzen van dit verslag overschrijden. Onderwijs en opleiding zijn gebieden waarop in Europa verschillende manieren om de toekomst te benaderen en zich hierop voor te bereiden worden uitgewerkt en naar voren komen. Deze vooruitzichten verdienen het uitgediept te worden en regelmatig het voorwerp te zijn van uitwisselingen en besprekingen, met name in het kader van door de lidstaten en de Commissie gevoerde toekomstgerichte activiteiten, met name in samenwerking met de Raad van Europa, de OESO en de Unesco. 3. De gunstige voorwaarden voor De ontwikkeling van de gebruiken 3.1. De geleidelijke totstandkoming van een markt 3.1.1. Vergroting van de uitrustingspercentages De meest gebruikte indicatoren blijven het aantal leerlingen per computer en het percentage met Internet verbonden instellingen. In de Scandinavische landen die in Europa het verst staan, gaat het gemiddelde percentage in de richting van 8 leerlingen en 2 leerkrachten per computer en zijn de meeste middelbare scholen al met Internet verbonden. De statistische gegevens worden in de bijlage vermeld. Maar deze indicatoren zijn niet perfect. Onder één van de indicatoren vallen meerdere generaties apparatuur waarvan een minderheid over multimediafuncties beschikt. Bijvoorbeeld, meer dan 45% van de in de Britse scholen geïnstalleerde micro-processors zijn meer dan vijf jaar oud [14]. De andere indicator houdt erg verschillende kwaliteitsniveaus van infrastructuur in. Zij dekken erg gediversifieerde situaties wat betreft de frequentie en de duur van het gebruik door leerlingen en leerkrachten. Tot slot gaan hierachter in elk land en in elke regio toenemende verschillen schuil. Men stelt grote verschillen vast in Europa, met name wat aan de lagere scholen aangeboden infrastructuur betreft. Zo was ongeveer 10% van de lagere scholen in Frankrijk begin 1999 op Internet aangesloten, terwijl dit percentage in Finland 90% bedroeg. Zo zijn tussen 12 et 83% van de Duitse scholen op Internet aangesloten naar gelang van de Länder. Daarnaast streven de Verenigde Staten [15] ernaar in het jaar 2000 alle klaslokalen met Internet te verbinden, terwijl de meeste lidstaten zich ten doel hebben gesteld alle scholen tegen het jaar 2002 aan te sluiten. Eind 1998 waren er in de Verenigde Staten gemiddeld 6 leerlingen per computer en was 89% van de scholen met Internet verbonden, evenals 51% van de klaslokalen. Er blijven evenwel grote verschillen bestaan tussen Staten. [14] Bron: Dfee Statistical Bulletin Issue N°11/98. [15] Bron: U.S. Department of Education, Office of Educational Technology. Aan weerszijden van de Atlantische Oceaan blijven de innovatiegerichte onderwijspraktijken vooral experimenteel in het lager en middelbaar onderwijs. In het hoger en postuniversitair onderwijs daarentegen beschikken de Verenigde Staten over een aanzienlijke voorsprong, aangezien de meeste Europese traditionele instituten over het algemeen nog in een voorbereidende fase zit, terwijl hun Amerikaanse tegenhangers de ontwikkelingsfase bereiken en er nieuwe handelsondernemingen worden opgericht in partnerschap met de meest gerenomeerde universiteiten. Zo groepeert de onderneming UNEXT bijvoorbeeld de universiteiten van Chicago, Columbia, Stanford, Carnegie Mellon en de London Schools of Economics, alsook talrijke Nobelprijswinnaars [16]. Ondanks het dynamisme van de Europese universiteiten voor open en afstandsonderwijs blijft dit zorgwekkend in een context van toenemende mededinging op het gebied van het onderwijs- en opleidingsaanbod op internationaal vlak en de uitwerking van een "franchise"-model. De toegenomen keuzemogelijkheden en autonomie van de leerlingen zullen de bestaande situatie op de helling zetten. [16] (http://www.unext.com/). 3.1.2. Structurering van het aanbod van software en onderwijsdiensten De educatieve softwaremarkt in de scholen vordert stap na stap afhankelijk van de nog onregelmatige toekenningen van apparatuur. Derhalve zijn in slappe perioden geen innovatieve ontwikkelingen gerechtvaardigd, aangezien de werkingskosten het grootste deel van de beschikbare kredieten opslokken. Hoewel het recente overheidsbeleid het mogelijk maakt de scholen geleidelijk van multimediale apparatuur te voorzien, blijft de markt erg verdeeld op grond van leeftijdscategorieën, talen en vakken. De ontwikkeling van een aanbod kwalitatieve multimediasoftware en -diensten voor het onderwijs vereist een partnerschap tussen de overheid en de industrie, groeiende investeringen en een evolutie van de praktijken. Het gaat om een complex proces dat zowel technisch, cultureel, economisch en sociaal als institutioneel is. Eind 1998 waren de Europese uitgevers van mening dat de door de overheid toegekende bedragen ontoereikend bleven om de totstandkoming van een echte markt mogelijk te maken [17]. De groei komt in hoofdzaak van de particulieren die het meest dragende segment vormen. Dit is ten dele te wijten aan de praktijken van gegroepeerde en/of aan apparatuur gekoppelde verkopen, die een risico vormen voor de diversiteit van het aanbod en de keuzevrijheid van de consumenten. De apparatuur in de Europese huishoudens, waarvan meer dan 50% over twee jaar over een computer zal beschikken [18], zou de verwezenlijking van veelbelovende synergieën moeten versterken op het gebied van producten zoals culturele, wetenschappelijke, geografische, geschiedkundige software, woordenboeken, encyclopedieën, toetsen, enz. Naar het voorbeeld van de encyclopedieën kunnen de schoolboeken op den duur de doelproducten worden van de vervanging van de papieren door de digitale drager. In dit verband bevoorrechten de uitgevers enkele in het oog springende producten en rendabele marktsegmenten, teneinde de toename van de noodzakelijke investeringen te dekken. De begroting voor de vervaardiging, marketing en promotie van de meest gesofisticeerde producten en diensten stijgt snel. [17] Conclusies van een workshop in het kader van het Socratesprogramma op 27 november 1998 in Brussel. [18] Bron: MESO. Op den duur zou één van de mogelijke economische modellen vrij dicht bij dat van de audiovisuele industrie kunnen staan. Het belang van investeringen voor de multimediale productie, de versnipperde structuur van de sector waarin elke actor over een specialisatie moet beschikken en het ingewikkelde beheer van de intellectuele eigendomsrechten vertonen overeenkomsten. Dit kan wijzen op een evolutie naar een markt van het oligopolide type. De kwestie van de controle van de "verspreidingskanalen", d.w.z. de toegangsvoorwaarden voor de burgers tot de hulpmiddelen en de educatieve multimediadiensten, verdient dan ook grondig te worden bestudeerd en te worden gekoppeld aan de bezinning over digitale bibliotheken. Tezelfdertijd zijn de digitale verspreidingskosten steeds meer te verwaarlozen en wordt de ontwerpsoftware toegankelijk voor het grote publiek. De ruimten buiten de markt ontwikkelen zich snel en kunnen in de komende jaren een heel belangrijke rol spelen afhankelijk van de productie van diverse soorten software en hulpmiddelen die niet aan een handelslogica beantwoorden. In dit kader hebben de vereniging van de hulpmiddelen en de confrontatie van kennis en knowhow op alle niveaus aan Internet het medium bij uitstek. Om deze "vrije" ruimten te kunnen ontwikkelen, is de steun van en de erkenning door de overheid nodig van het aanzienlijke werk dat al is verzet op dit gebied. 3.2. De actie van de overheid 3.2.1. De opgedane ervaring beter valoriseren Reeds in 1983 heeft de Raad een Resolutie [19] goedgekeurd betreffende maatregelen voor de invoering van IT-technologie in het onderwijs, op het moment waarop de totstandkoming van de micro-informatica uitgebreide mogelijkheden deed vermoeden. De povere resultaten van de destijds gelanceerde acties onderstreepten de noodzaak om de experimenten die door sommigen als teleurstellend en door anderen als leerrijk werden beoordeeld, beter te evalueren. Grosso modo lag de voornaamste zwakte bij een onvoldoende inachtneming van de omgeving waarin de computers worden gebruikt. Sommige punten waren echter heel aanmoedigend, in het bijzonder de in het veld verrichte menselijke investering. Talrijk waren degenen die de kans hebben gehad zich vertrouwd te maken met en concreet na te denken over de weerslag van de ICT en de media, waardoor zij de beperkingen, maar ook de inbreng van deze instrumenten hebben kunnen evalueren. Men heeft deze rijkdom zonder twijfel miskend. [19] PB C 256 van 24.9.83 Medio de jaren 90 heeft de Raad, die de noodzaak van een gecoördineerde actie inzag, op 6 mei 1996 een Resolutie goedgekeurd betreffende educatieve multimediasoftware en op 22 september 1997 Conclusies aangenomen over de hiermee gepaard gaande opleiding van de leerkrachten. De nagestreefde doelstellingen betroffen de bijdrage aan de verbeterde kwaliteit en efficiëntie van de onderwijs- en opleidingsstelsels, met name via de tenuitvoerlegging van nieuwe pedagogische praktijken en organisatievormen en de toegang van leerkrachten en leerlingen tot de informatiemaatschappij. De initiatieven, die in de bijlage worden beschreven, zijn aanzienlijk toegenomen. Op communautair niveau is hiermee vanaf 1988 begonnen op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling [20]. In de periode 1994-1998, heeft het programma Telematische Toepassingen bijgedragen tot de financiering van 86 projecten voor een bedrag van meer dan 100 miljoen EUR op het gebied van onderwijs en opleiding. Deze inspanningen worden in 1999 in het kader van het IST-programma (Information Society Technologies) voortgezet. Vanaf 1996 zijn ze toegenomen door de financiering van proefprojecten in het kader van de onderwijs- en opleidingsprogramma's Socrates en Leonardo da Vinci. Deze initiatieven draaiden met name rond de bevordering van het open en afstandsonderwijs (OAO) [21] en rond bewustmakingsacties zoals de Netd@ys [22]. In de periode 1995-1999 heeft men dankzij de OAO-actie van het Socrates-programma 166 projecten kunnen financieren voor een bedrag van meer dan 30 miljoen EUR voor samenwerking over het thema van de ICT in het onderwijs en de ontwikkeling van het open en afstandsonderwijs. In 1998 zijn 46 projecten gestart in het kader van de gezamenlijke oproep van de Task Force "multimediale educatieve software" waardoor een gecoördineerde aanpak van de communautaire acties rond convergerende doelstellingen mogelijk was. In dit verband heeft het EUN-project het mogelijk gemaakt een veelbelovende samenwerking te beginnen tussen negentien ministeries van Onderwijs in Europa en de Commissie over het thema van educatieve multimediadiensten-on-line voor scholen door de bijdragen van de nationale en regionale netwerken samen te brengen en diensten met een specifiek Europese dimensie te ontwikkelen. [20] (http://www.cordis.lu/ist/home.html). [21] (http://europa.eu.int/en/comm/dg22/socrates/odl/ind1a.html). [22] (http://europa.eu.int/en/comm/dg22/netdays/index-fr.html et http://www.netdays99.org). De talrijke initiatieven die zijn genomen door de overheid onderstrepen de ontplooide inspanningen van grote omvang om deze nieuwe instrumenten voor een zo groot mogelijk aantal leerlingen open te stellen. Vrijwel alle middelbare scholen beschikken momenteel over multimediale informatica-apparatuur en over een Internetaansluiting. In het jaar 2002 zouden de meeste lagere scholen aangesloten moeten zijn. De bewustmakings- en opleidingsinspanning van de leerkrachten voor de IT-technologie is aanzienlijk toegenomen, waarbij de nadruk in de toekomst meer op de inhoud en de pedagogische innovatie moet liggen. De beleidsmakers op de verschillende niveaus hebben prioriteit gegeven aan het gebruik van de ICT met het doel leerlingen en leerkrachten vertrouwd te maken met deze instrumenten en hen meer in het algemeen op de informatiemaatschappij voor te bereiden. Zij geven momenteel steeds meer blijk van de wil om de vernieuwing van de onderwijsmethoden te bevorderen en van een meer algemene bezinning over de programma's en de institutionele organisatie. 3.2.2. Stellen van prioriteiten inzake apparatuur en infrastructuur Gezien de omvang en de diversiteit van de onderwijsgemeenschap [23], is geen enkel uitrustingsprogramma in staat de vraag volledig op te vangen. Het beheer, de beveiliging en de hernieuwing van enorme informatica-apparatuurparken zouden onbetaalbaar veel geld kosten, met name voor de plaatselijke overheden. Om het tempo van de hernieuwing van de platforms te kunnen bijbenen, zijn aangepaste financierings- en partnerschapsformules nodig, maar is het vooral zaak de investeringen toe te spitsen op infrastructuur en diensten en de obsessie van het aantal gebruikers per computer achterwege te laten. [23] Er zijn in Europa ongeveer 4 miljoen leerkrachten en 80 miljoen leerlingen en studenten, verdeeld over meer dan 320 000 onderwijsinstellingen waarvan 5 000 universiteiten en hogescholen. Met de beschikbaarheid van multimediaconfiguraties tegen betaalbare prijzen en het bereiken van een kwalitatieve drempel in een relatief nabije toekomst, is het van belang de aankoop of de huur van computers door gezinnen te vergemakkelijken, de totstandkoming van een tweedehandsmarkt te bevorderen en de overheidsinvesteringen prioritair te concentreren op de kwaliteit van de toegangsinfrastructuur tot Internet (aansluitingen met hoog debiet, lokale netwerken) en op de ontwikkeling van kwalitatieve diensten en inhouden-on-line. Specifieke maatregelen voor kansarme gezinnen en voor gehandicapten zullen onontbeerlijk zijn om een gelijke toegang te bevorderen, terwijl over het algemeen steeds meer huishoudens over de uitrusting en een verbinding beschikken. De IT-technologie wordt immers op bevoorrechte wijze - intensiever en langer - buiten bindende tijdvakken gebruikt, in het bijzonder thuis. Zo zou het mogelijk moeten zijn de hoeveelheid computers voor groepsgebruik op school tot een redelijk aantal te beperken, zodat zij regelmatig vervangen kunnen worden. 3.2.3. Versterken van de Europese dimensie De financiering van proefprojecten op Europees niveau maakt deel uit van een tweevoudige logica. Bepaalde projecten bevoorrechten de uitvoering van gelijksoortige experimenten op het gebied van het gebruik van de IT-technologie in verschillende landen, waardoor men vergelijkende studies kan verrichten en men de respectieve vorderingen kan evalueren. In andere projecten worden specifiek Europese experimenten verricht, waarbij teams uit verschillende landen samenwerken aan de ontwikkeling van methoden, gegevens en kennis. Het gaat erom samenwerking tussen deskundigen, openbare overheden, scholen, bedrijfsleven en universiteiten mogelijk te maken op het gebied van het gebruik van de technologie "om te leren". De uitwisselingen tussen Europese universiteiten, opleidingscentra en scholen, die in het kader van Socrates met de acties Erasmus en Comenius plaatsvinden, hebben het mogelijk gemaakt een netwerk te vormen van universiteiten en scholen over thema's van gemeenschappelijk belang. Deze samenwerking mondt nu reeds uit in het "poolen" van pedagogische projecten en hulpmiddelen. Deze tendens zal zich wellicht verbreiden met het gebruik van de ICT teneinde de in het kader van de thematische Erasmus-netwerken begonnen samenwerking te vergemakkelijken. Het vormen van een netwerk van Comenius-projecten over dezelfde onderwerpen kan de weerslag van de resultaten van de samenwerking tussen scholen nog vergroten. Waar het om gaat is de duurzaamheid en de veralgemening van deze experimenten te waarborgen. In het bijzonder moet worden getracht projecten op te zetten waarbij rekening wordt gehouden met de middelen voor hun uitbreiding. Maar al te vaak zijn bijkomende financieringen - noodzakelijk voor de uitbreiding van deze experimenten - niet mogelijk op het communautair niveau, dat zich aan proefprojecten moet houden, en wordt deze taak zelden overgenomen door het nationale of regionale niveau. 3.2.4. De noodzakelijke uitwerking van ontwikkelingsmodellen De ontwikkeling van kwalitatieve multimediatoepassingen voor het onderwijs kan niet gebeuren zonder de totstandkoming van haalbare economische modellen. In de huidige staat van ontwikkeling van de markt is het niet mogelijk dit stadium te bereiken en blijven overheidssubsidies onontbeerlijk, met name om een katalyserende rol te spelen. Dankzij de invoering van nationale plannen in de lidstaten was het mogelijk het tekort aan apparatuur en Internetverbindingen recht te trekken. Hierdoor kon men beginnen met een ontwikkelingsfase van het gebruik, maar het blijft echter moeilijk een duidelijk beeld te krijgen van een duurzaam ontwikkelingsbeleid voor het gebruik en de veralgemening daarvan, de waarborgen voor lange termijnsfinanciering, een doeltreffende ondersteuning van de productie van kwalitatieve inhouden en diensten, een reële inachtneming van de Europese dimensie, alsook een aanzienlijke bijdrage van de IT-technologie aan de evolutie van de onderwijsstelsels. Het blijkt noodzakelijk beleidsbenaderingen te definiëren die rekening houden met de verschillende in overweging te nemen ontwikkelingsmodellen. Deze benaderingen dienen op de lange termijn gericht te zijn en rekening te houden met de evolutie van de onderwijsstelsels, de Europese dimensie, de duurzaamheid van de menselijke investeringen en de bepaling van werkingsmodaliteiten, zowel in het kader van de overheidsdienst als in het kader van partnerschappen met de traditionele media-industrie en de ICT. Afgezien van de Europese en nationale initiatieven, schijnen de steun van de plaatselijke overheden aan aan de basis begonnen acties en een relatieve autonomie van de instellingen erg belangrijke factoren ter bevordering van de innovatie te zijn. De initiatieven van de actoren ter plekke ten einde de ruimte en de tijd anders te beheren, originele partnerschaps- en financieringsmechanismen uit te werken, projecten die technologische keuzen en pedagogische projecten verbinden te definiëren, al deze punten getuigen van aanzienlijke hoeveelheid motivatie op plaatselijk niveau. Op het vlak van elke onderwijsinstelling en elk opleidingscentrum voor leerkrachten vormt de vaststelling van een coherent en duurzaam investeringsbeleid in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten, dat is gebaseerd op een duidelijke formulering van de organisatorische en pedagogische strategieën en de ontwikkeling van bevoegdheden, een onvermijdelijke noodzaak waarvoor nieuwe managementpraktijken nodig zijn. Het is opportuun de instellingen meer flexibiliteit te verlenen bij de invoering en het gebruik van de ICT in het kader van centrale richtsnoeren waarin een gecoördineerde en gecontroleerde evolutie van de onderwijsstelsels wordt uitgestippeld en de rol van leerlingen en leerkrachten wordt beschreven. Het is belangrijk de voorkeur te geven aan pragmatische benaderingen inzake steun en coördinatie van de plaatselijke initiatieven, de verwezenlijking van grootschalige proefprojecten in zo dicht mogelijk bij de realiteit liggende omstandigheden en over te gaan tot een nauwgezette evaluatie. Het is tevens noodzakelijk op regionaal en nationaal vlak de grootste onderlinge verschillen te identificeren en de noodzakelijke maatregelen te treffen om een geleidelijke overschakeling op de beste praktijken te bevorderen. 3.3. Ontwikkelen van diensten voor de leerkrachten Iedereen is het erover eens dat de opleiding van de leerkrachten een essentiële rol speelt bij het creëren van een gunstige omgeving. Deze consensus vermindert aanzienlijk zodra het erom gaat precies vast te stellen welke soorten en wijzen van opleiding moeten worden opgezet. 3.3.1. Verder gaan dan het louter technische aspect van de opleidingen De vanaf de jaren 80 gestarte opleidingsprogramma's waren niet erg afdoend. Meestal bleef de opleiding beperkt tot een eerste kennismaking met de informatica, waarbij de nadruk op de kennis van de basisfuncties van computers en netwerken of de technische kernmerken van voor professioneel gebruik ontworpen software (tekstverwerking, spread sheets, gegevensbanken, enz.) lag. Deze technische knowhow is onstabiel en verandert snel. Terug in hun klaslokalen pasten de meeste leerkrachten de verworvenheden van de gevolgde opleidingen onvoldoende toe en veranderden ze hun manier van lesgeven weinig of niet. Op dit gebied zijn leren en doen twee zo nauw vermengde activiteiten dat iets "kunnen", zoals bij sport, het resultaat is van oefening en niet andersom, meestal door assimilatie en imitatie [24]. [24] Observation et analyse d'usages des réseaux. Ministère de la Culture et de la Communication, France. Février 1998. Men neemt vooral opleidingen voor de instrumenten waar en weinig investering in zinvolle opleidingen, met name op het gebied van innoverende pedagogische praktijken. Welnu, investeren in opleiding is uitsluitend volkomen gerechtvaardigd wanneer de actoren erg gemotiveerd zijn en er reële ontwikkelingsprojecten bestaan die over voldoende en duurzame middelen beschikken. Het lijkt dus belangrijk twee bijkomende opleidingsniveaus te ontwikkelen: enerzijds moet het gebruik van de IT-technologie gekoppeld worden aan de pedagogische praktijk; anderzijds moet het gebruik van de ICT aangepast worden aan de vakken en rekening houden met de bevordering van de interdisciplinariteit. Voor de leerkrachten uit het middelbaar onderwijs is de keuze van hun beroep vaak gemotiveerd door hun belangstelling voor een bepaald vak. Dit verklaart gedeeltelijk hun relatief gebrek aan belangstelling voor opleidingen die de instrumenten veeleer dan hun vak bevoorrechten. Maar dit verklaart tevens de belangstelling van de wetenschappelijke leerkrachten voor software die hen in staat stelt de grenzen van het traditionele schoolbord te overschrijden dankzij krachtige simulatie- en visualiseringsmogelijkheden. De kwestie van de inhoud komt dus meteen scherp aan de orde zodra men opleidingen voor nieuwe instrumenten organiseert. Aangezien de IT-technologie het mogelijk maakt de traditionele onderverdelingen in vakken opnieuw te beschouwen en aangezien vele innovatieve proefprojecten zich gedeeltelijk over meerdere vakken of traditionele gebieden uitstrekken, moet de kwestie van de kennis, de "knowhow" en de vaardigheden die men het best kan verwerven aan de orde worden gesteld alvorens de geschiktheid van deze of gene methode of instrument wordt behandeld. 3.3.2. Meer gediversifieerde opleidingsprocessen Rekening houdend met de in de traditionele opleidingen ondervonden moeilijkheden wordt bij de huidige innovaties de nadruk gelegd op een grotere openheid van de opleiding. De idee van een opleiding van de leerkrachten "gedurende hun hele loopbaan" doet zijn intrede, waarbij initiële en voortgezette opleiding, die heel wat acties en opleidingsinstrumenten gemeen kunnen hebben, naast elkaar staan. Bij vele van de gekozen benaderingen tracht men de autonomie van de leerkrachten bij hun beroepsvervolmaking te vergroten. Dit is met succes in het Verenigd Koninkrijk geëxperimenteerd, waar meer dan duizend leerkrachten uit bijna zeshonderd scholen een individueel pakket multimediale portable computers hebben gekregen, waarmee zij zich zowel op school als thuis met Internet konden verbinden [25]. [25] Bron: NCET/BECTA. Dit heeft eveneens geleid tot een groter beroep op groepswerk. Inspelend op de gaande zijnde veranderingen, hebben bepaalde lidstaten de voorkeur gegeven aan opleidingsformules die gebaseerd zijn op samenwerking, initiatief en creativiteit. In de Scandinavische landen, met name in Zweden, zijn tevens studiegroepen aangemoedigd om de leerkrachten te helpen hun behoeften te bepalen en hun opleiding ter hand te nemen. De aldus tijdens de opleiding ontstane relaties worden verlengd en voortgezet als de leerkracht weer terug op zijn "post" zit, zodat onderlinge bijstandskanalen kunnen worden opgericht. Bovendien maakt Internet het mogelijk bruggen te slaan tussen wat er op school gebeurt en wat er buiten de school gaande is (musea, bibliotheken, servicecentra, enz.) en biedt het net documentatie- en informatiemogelijkheden die in zelfonderricht worden omgezet. 3.3.3. Gestructureerde diensten voor uitwisseling en ondersteuning De verscheidenheid, de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de diensten zullen in sterke mate de houding van de onderwijsgemeenschap bepalen. Om de ICT in hun pedagogische praktijk op te nemen, moeten de leerkrachten, opleiders en administrateurs gemakkelijk tot de gestructureerde uitwisselings- en ondersteuningsdiensten kunnen toetreden, alsook tot de educatieve multimediale inhouden op school en thuis. Het is allerbelangrijkst dat diensten worden ontwikkeld om de interactie via Internet te vergemakkelijken: uitwisseling en dialoog, toegang en selectie van educatieve multimediale inhouden, on-line-samenwerking over de uitwerking en het gebruik van de inhouden. De ontwikkeling van zulke diensten kan een kapitaal vraagstuk vormen voor de onderwijsautoriteiten, gezien de invloed ervan op het gedrag van miljoenen mensen. In dit vooruitzicht moeten de ontwikkeling van educatieve multimediadiensten op Internet en de steun aan het ontwerpen van inhouden een essentiële structurerende rol spelen om een betere evenwicht tussen vraag en aanbod mogelijk te maken. Dit zou moeten gebeuren onder de hoede van de ministeries van Onderwijs of organisaties waarin de gebruikers op het gebied van onderwijs en opleiding verenigd zijn. 3.4. Ontwikkelen van een duurzaam, coherent en globaal beleid Bij gebrek aan een duurzaam, coherent en globaal beleid dat de evolutie van de omgeving en de werkwijzen beïnvloedt, zullen alleen extra kosten al een moeilijk te overwinnen probleem vormen. Zoals men in andere sectoren van de maatschappij heeft vastgesteld, zijn de IT-uitgaven zowel recurrent als in stijgende lijn: zij worden volkomen gerechtvaardigd door de innovatie, de verbetering van de kwaliteit, de transformatie en de doeltreffendheid van de processen. De beschikbare tijd vormt een grote hinderpaal: het gebruik van educatieve multimediatoepassingen botst met de gewone activiteiten en vereist een aanzienlijke planning en voorbereiding teneinde hun doeltreffendheid en impact maximaal te benutten. Op dit vlak lopen het enthousiasme en het gedrag van de pioniers het risico ernstige beoordelingsfouten mee te brengen. Er zullen aanzienlijke inrichtingen moeten worden aangeboden om een kritieke massa leerkrachten te mobiliseren. Vanwaar het belang van proefprojecten in een dicht bij de realiteit staande omgeving en de verstrekking van complete en veranderende kwalitatieve on-line-diensten, die opleiding, onderhoud en ondersteuning verenigen zodat het ontwikkelingsproces van de organisatie, de praktijk en het gedrag op gang kan worden gebracht en begeleid. Tot slot zijn nieuwe vaardigheden vereist, zowel op het gebied van management als om de leerkrachten te ondersteunen bij het onder de knie krijgen van de nieuwe instrumenten: ontwerp en beheer van multimediale inhouden, ondersteuning, serviceverlening en onderhoud; juridische en organisatorische capaciteiten. De leerkracht moet zich zeker nieuwe vaardigheden meester maken, waarvan bepaalde overeenkomen met andere beroepsprofielen en eigenlijk met nieuwe beroepen. Het begrip gedeelde en gezamenlijke vaardigheid zal waarschijnlijk aan belang toenemen. 4. Aanbevelingen voor prioritaire acties Teneinde de gaande zijnde evoluties beter te begrijpen en de diverse beheers- en interventieniveaus beter op elkaar af te stemmen, is het zaak twee soorten aanbevelingen te doen: aanbevelingen met het oog op een betere toepassing van de verworvenheden en het voortdurend veranderend kapitaal aan kennis; en een aantal aanbevelingen met het oog op een beter beheer en bevordering van de innovatie op alle niveaus en in eenieders voordeel. In samenwerking met de lidstaten en op grond van een ruim overleg zou in de loop van het jaar 2000 een communautair initiatief gelanceerd moeten worden teneinde deze aanbevelingen ten uitvoer te leggen, tegen het jaar 2004 gekwantificeerde doelstellingen te bereiken en de veralgemening van de innovatie te bevorderen door alle betrokken communautaire programma's en instrumenten hierbij te betrekken. Deze doelstellingen dienen in overeenstemming te zijn met de richtlijnen van de Europese werkgelegenheidsstrategie. 4.1. Valoriseren van een zich voortdurend vernieuwend kapitaal aan kennis Teneinde de op alle niveaus gedane menselijke investeringen beter te benutten, moeten drie soorten transversale acties worden gevoerd: een permanente waarneming van de praktijk, het gebruik en de technologie; het gemeenschappelijk maken van conclusies en studies door experts en door de bestuurders van de onderwijsstelsels; en de vaststelling van toekomstscenario's als uitgangspunt voor de beraadslaging over de verschillende mogelijke opties op het gebied van beheer en veralgemening van doeltreffende innovaties, dat wil zeggen die al zijn beproefd in de praktijk. Zo kan een beheerssysteem van de verworven en te verwerven expertise met betrekking tot de interacties tussen gebruik en technologie worden ontwikkeld. 4.1.1. Stimuleren van de waarneming en de kennis van gebruik en technologie Een eerste aanbeveling betreft het intensifiëren van het al aangevatte werk om de praktijk beter te leren kennen, uitgaand van waarnemingen op alle niveaus. In het veld is het belangrijk het begrip goede praktijk, de educatieve doeleinden van deze praktijk, de gehanteerde onderwijsmethoden, hun daadwerkelijke doeltreffendheid en de organisatorische voorwaarden voor de bevordering en uitvoering van de innovaties in de lidstaten beter te leren kennen. Met het oog hierop lijkt het uiterst belangrijk dat de Commissie en de lidstaten gezamenlijk de invoering van waarnemings- en studiemechanismen op Europees vlak bestuderen en dat zij over betrouwbare indicatoren kunnen beschikken, teneinde de ontwikkelingen zowel op het vlak van het gebruik als op dat van de verspreiding van IT-technologie in het onderwijs te kunnen volgen. 4.1.2. Vormen van een gezamenlijke visie over de aan de gang zijnde ontwikkelingen Een tweede aanbeveling - op grond van deze op- en aanmerkingen - betreft het doen functioneren van deskundigengroepen, waarvan de gebruikers en hun vertegenwoordigers deel moeten uitmaken, met de voor het nationale of regionale onderwijs-, opleidings- en werkgelegenheidsbeleid verantwoordelijke personen en hen te brengen tot het formuleren van een gezamenlijke visie over de ontwikkelingen en het identificeren van de prioritaire gemeenschappelijke actiegebieden. Dit vereist de invoering van regelmatig overleg en gestructureerde uitwisselingen op doelgebieden van gemeenschappelijk belang. In dit kader is het noodzakelijk de bezinning over de manieren om te leren en het onderwijs te organiseren [26] te verdiepen, aangezien de toegevoegde waarde van de ICT beperkt blijft indien zij eenvoudigweg op een traditionele organisatie en praktijk wordt geplakt. Het is wellicht ook zaak te discussiëren over specifieke aangelegenheden zoals de ontwikkeling van geschikte interfaces in het kader van de opstelling van educatieve multimediasites van formaat op Europees, nationaal en regionaal niveau. Het is absoluut noodzakelijk dat de openbare overheden, in partnerschap met de producenten en leveranciers van multimediale toepassingen en diensten, tot de vaststelling van kwaliteitscriteria bijdragen. Bij gebrek hieraan zullen de facto normen het licht zien die de toegang tot de hulpmiddelen en de ontwikkelingswijze van het aanbod structureren, waardoor de dominerende actoren van de industrie in een oligopolide situatie worden geplaatst. [26] Dit omvat onderwijsmethoden, schoolkalenders, tijdsbesteding, pedagogische methoden, programma-inhoud, betrekkingen tussen leerkrachten en leerlingen, organisatie van de scholen en de klassen, hiërarchische structuur, evaluatie van de leerlingen en het personeel, hun initiële en voortgezette opleiding, evaluatie en erkenning van vaardigheden, enz. 4.1.3. Uitwerken van toekomstgerichte analyses Een derde aanbeveling betreft de ontwikkeling van toekomstscenario's uitgaande van waarnemingen ter plekke en door deskundigen verrichte studies. Een dergelijke toekomstgerichte activiteit heeft ten doel de verantwoordelijke personen en de beleidmakers regelmatig bij te staan en voor te lichten over de mogelijke opties en hun beleidsbezinning te sturen. Het gaat erom te anticiperen op de zich aftekenende ontwikkelingen, zowel uit technologisch oogpunt als wat het gebruik betreft. De actoren in het veld en in de belangrijkste instellingen (opleiding van leerkrachten, aan de vakgebieden verbonden centra, inspectie, enz.) kunnen eventueel bij de ontwikkeling en de beraadslaging van deze scenario's worden betrokken. Op deze drie niveaus van aanbevelingen moeten de banden met de derde landen en de betrokken internationale organisaties worden versterkt. De analyses mogen niet beperkt blijven tot de situatie in de Europese Unie, maar moeten rekening houden met de vooruitzichten inzake uitbreiding en de buiten de Unie gehanteerde benaderingen. De op deze drie niveaus bereikte resultaten moeten ruim verspreid worden door de diensten van de Commissie bij het betrokken publiek en op Internet gepubliceerd worden. 4.2. Beheren en bevorderen van de innovatie Als aanvulling op deze eerste drie aanbevelingsniveaus is het fundamenteel de onderzoeksinspanningen te vergroten, alsook de sociale en technische experimenten, teneinde vooruit te lopen op de te verwachten ontwikkelingen op het gebied van de organisatie van het onderwijs en de opleiding en moeten de beste praktijken worden veralgemeend. 4.2.1. Lanceren van innovatieve projecten met een Europese dimensie op sleutelgebieden De conclusies van de meest geavanceerde proefprojecten onderstrepen dat de technologie tot een herdefinitie van de structuur en de inhoud van de onderwijs- en opleidingsprogramma's leidt. Het is dus fundamenteel projecten uit te voeren om de gegevens te verkrijgen die het ons mogelijk maken de school, de universiteit en de opleiding van morgen uit te denken dankzij een nauwe samenwerking tussen leerkrachten, opleiders, leerlingen, ouders alsook de organisaties waarin zij vertegenwoordigd zijn, het bedrijfsleven en de sociale partners. Deze aanbeveling streeft dus naar de ontwikkeling van innovatiegerichte experimenten die toekomsthypothesen aangaande de school, de universiteit en de opleiding bevatten alsook meer doeltreffende onderwijs- en leermethoden. In dit verband moeten interdisciplinaire vooruitzichten worden uitgediept, met name betreffende het media- en communicatie-onderwijs, de verbanden tussen wetenschappen en menswetenschappen en het leren van levende talen via het intercultureel onderwijs. Dankzij deze projecten kunnen de studie en de evaluatie van de voorwaarden voor het gebruik van ICT in een toekomstvisie worden versterkt en de mogelijke veranderingen in de praktijk concreet worden vastgesteld. Bij deze projecten kunnen tevens nieuwe organisatorische en managementmethoden in de scholen en opleidingscentra in overweging worden genomen, nieuwe formules voor de deelname en samenwerking van leerlingen en leerkrachten, alsook met bestaande of toekomstige partners uit het onderwijs en de opleiding. 4.2.2. Bevorderen van de ontwikkeling van een kwaliteitsaanbod Deze aanbeveling heeft ten doel de marktdynamiek te bevorderen en in het bijzonder de Europese dimensie van de op Internet toegankelijke inhouden en diensten te versterken met eerbiediging van de culturele en taalkundige verschillen. Het gaat erom de ontwikkeling van on-line-diensten te stimuleren door met name de initiatieven van de lidstaten voort te zetten en te verenigen. Dit vereist in het bijzonder een betere kennis van de vraag - bijvoorbeeld aangaande internationale leerprogramma's, virtuele mobiliteit en beroepsvervolmaking van de leerkrachten. Het is belangrijk de overheidsinvesteringen te vergroten om de toegang mogelijk te maken tot hogesnelheidsnetwerken in alle plaatsen waar men leert, alsook in de ontwikkeling van inhouden en de verstrekking van op Internet toegankelijke multimediadiensten voor onderwijs en opleiding. Een infrastructuur van netwerken met hoog debiet die de onderwijsinstellingen, de onderzoekscentra, de ondernemingen en openbare ruimten zoals bibliotheken en musea met elkaar verbindt, is onontbeerlijk om een universele toegang tot onderwijs, opleiding en cultuur mogelijk te maken. Wat de inhoud betreft, dient prioriteit te worden verleend aan het Europees niveau, de talenkennis en het intercultureel begrip, de vaardigheden met het pedagogisch gebruik van ICT, de Europese samenwerking tussen instellingen en gelijken, alsook aan de interconnectie tussen de verschillende in de lidstaten op Internet uitgewerkte multimediale netwerken en sites voor het onderwijs, teneinde een Europese virtuele onderwijsruimte te bevorderen. 4.2.3. Versterken van de sociale cohesie Deze aanbeveling heeft ten doel dat men bij de veralgemening van het gebruik van ICT in het onderwijs op alle niveaus terdege rekening houdt met de behoeften van degenen die om economische, sociaal-geografische of andere redenen achtergesteld zijn. Wat de apparatuur en infrastructuur betreft, gaat het er in de eerste plaats om een meer gelijke toegang te waarborgen door middel van aangepaste maatregelen en financieringsformules, alsook de ontwikkeling van alternatieve plaatsen en wijzen te bevorderen op het gebied van bewustmaking, opleiding en toegang tot de ICT die zo dicht mogelijk bij de betrokken bevolkingsgroepen staan. Wat de diensten betreft is het zaak de inachtneming van de specifieke behoeften meer systematisch op te vangen. Het gaat er eveneens om het intercultureel begrip, het respect en het zelfvertrouwen in het kader van de leerprocessen te versterken, met name in samenhang met de organisaties die zich met gespecialiseerd onderwijs en bestrijding van uitsluiting bezighouden. bijlage 1 een overzicht van de initiatieven in de lidstaten van de europese unie en op communautair niveau de voornaamste in de lidstaten van de unie genomen initiatieven Bevordering van een lange termijnvisie Sedert medio de jaren 90 zijn de plaatselijke, regionale en nationale initiatieven aanzienlijk toegenomen. In vergelijking met de eerder begonnen acties wordt hiermee meestal getracht het proefstadium te overschrijden en zich in het kader van een lange termijnvisie in te schrijven. De totstandkoming van een ruime consensus die is gebaseerd op een lange termijnvisie, met inbegrip van een regelmatig investeringsbeleid in de IT-technologie ten dienste van innovatie, is noodzakelijk om rekening te kunnen houden met de verwachtingen van de actoren en hun duurzame toetreding te verzekeren. Op dit gebied vonden vanaf het begin van de jaren 90 de meest geavanceerde bezinningen plaats in de Scandinavische landen. Deze benadering werd geleidelijk, met name vanaf 1997, door de meeste Europese landen overgenomen. Zo verenigde het initiatief Superhighways [27], dat in 1995 in het Verenigd Koninkrijk is gestart, 25 projecten en 1000 scholen. Aan de hand van de bereikte resultaten heeft men in 1998 het National Grid for Learning [28] kunnen opstellen en lanceren, waarin de ambitieuze doelstellingen voor het jaar 2002 worden vastgesteld wat betreft aansluiting, opleiding van leerkrachten, bekwaamheden en gebruik van ICT voor educatieve doeleinden in alle vakken en in de administratie. [27] Van de 25 projecten hebben er 12 hun doelstellingen volledig bereikt, 6 ten dele en 5 totaal niet. Bron: "Preparing for the Information Age: Synoptic Report of the Education Department's Superhighway Initiative (1997)". [28] Het bestaat uit een mozaïek van onderling verbonden educatieve netwerken en diensten die Internet gebruiken en een hulpmiddel vormen bij het onderwijs, de scholing, de opleiding en de administratie voor onderwijsinstellingen, musea, bibliotheken, ondernemingen en gezinnen. Het is een middel om educatieve multimediamiddelen on line te vinden en te gebruiken. Het heeft een begroting van 148 millions EUR. In 2002 zouden meer dan 500 000 leerkrachten moeten worden opgeleid. (http://www.ngfl.gov.uk/) Prioriteit voor de apparatuur en de infrastructuur De nationale plannen hebben in verschillende mate betrekking op de apparatuur, de opleiding van de leerkrachten waaraan meer aandacht wordt besteed, de aanmoediging van het ontwikkeling van inhouden en wat nieuw is: de veralgemeende aansluiting op Internet, de opstelling van regionale en nationale educatieve multimediasites, alsook de vorming van partnerschappen met de industrie die apparatuur, diverse technische ondersteuning en financiële steun verstrekt via het patronaat en zelfs reclame-on-line [29]. De prioritaire inspanning werd echter op het gebied van de apparatuur en infrastructuur ontplooid, teneinde de beschikbaarheid van multimediaplatforms in de scholen te verbeteren. Deze inspanning werd in ruime mate overgenomen door de plaatselijke overheden. [29] Dit is met name het geval in het Land Berlijn. Bron: EENet. Zo is in april 1997 in Italië [30] een programma met een duur van 4 jaar gestart met het oog op de aankoop van telematische multimedia-apparatuur voor de leerkrachten en de leerlingen in 15.000 scholen, gaande van de kleuterschool tot het middelbaar onderwijs. In Portugal [31] werd elke middelbare school van een multimediacomputer en een Internetaansluiting voorzien en worden deze toekenningen uitgebreid tot de lagere scholen in samenhang met het programma Nonio Seculo XXI dat de bevordering en het versneld pedagogisch gebruik van ICT ten doel heeft. [30] (http://www.istruzione.it/) [31] (http://www.uarte.mct.pt/) et (http://www.dapp.min-edu.pt/nonio/nonio.htm). Diensten op Internet en elektronische post Met het achterwege laten van het beleid ter bevordering van specifieke op apparatuur gerichte programma's dat in de jaren 80 tot een impasse had geleid, komt de bekommernis naar voren om de diensten, de opleiding van de leerkrachten, de uitwisselingen en de proefprojecten met innovatiegerichte pedagogische praktijken te bevoorrechten. Wanneer er elektronische post beschikbaar is, vormt dit de toepassing die het meeste succes heeft bij leerlingen en leerkrachten. In de meeste plannen streeft men ernaar elke docent en elke leerkracht uit het middelbaar onderwijs in de nabije toekomst een persoonlijk e-mailadres te geven. Zo is in Frankrijk in november 1997 een plan gestart dat de ambitie heeft in het jaar 2000 elke docent, elke student en elke klas een e-mailadres te verlenen. Het aantal op Internet aangesloten scholen is in 1998 in zes maanden tijd verdubbeld en het percentage aangesloten lyceums overschreed eind juni 1998 de 80%. De oprichting van de sites Educnet en Educasource [32] op Internet bevordert de kennis en het terugvinden van interessante verwezenlijkingen door alle actoren van het schoolstelsel en helpt hen onderling te dialogeren. [32] Het ministerie voorziet de producten en diensten van pedagogische belang van een label en houdt een gegevensbank bij. (http://www.educnet.education.fr/ et http://www.educasource.education.fr/ ) Vorming van partnerschappen met de industrie Diverse initiatieven van formaat betreffende de aansluiting op het net van de scholen zijn gebonden aan partnerschappen met leveranciers van apparatuur of telecommunicatiebedrijven. Zo heeft het federale initiatief Schulen ans Netz [33] in Duitsland, dat in samenwerking met Deutsche Telekom is opgezet, het mogelijk gemaakt meer dan 8000 scholen uit te rusten en op Internet aan te sluiten, waaraan nog eens 5000 scholen moeten worden toegevoegd dankzij regionale en plaatselijke financieringen. De bijdrage van de Ierse regering [34] ten belope van 50 miljoen EUR aan het initiatief Schools IT 2000, waarmee de versnelde integratie van ICT in de scholen wordt beoogd, is vermeerderd met 12 miljoen EUR door bijdragen van partners als Telecom Eireann. Het is vaak op het lokale en regionale niveau dat partnerschappen van dit type het meest opvallend zijn. Maar bepaalde op heel specifieke technische oplossingen gerichte verwezenlijkingen lopen vervolgens het risico niet geschikt te blijken. [33] (http://www.san-ev.de/) [34] (http://www.scoilnet.ie/) Voortzetting van de inspanningen en coherentie op de lange termijn De nationale actieplannen, waarvoor voor een beperkte tijdsduur middelen worden vrijgemaakt, volgen elkaar regelmatig op en beogen doelstellingen die van een groeiende ambitie getuigen. Zo komen zij gedeeltelijk tegemoet aan de relatieve onzekerheid over de waarborg inzake de duur van de overheidsfinancieringen en aan de continuïteit en de verdieping van het beleid op dit gebied. Zo berust de tenuitvoerlegging sinds 1994 van Sektor Net [35] voor het gehele onderwijsstelsel in Denemarken op een overheidsfinanciering van meer dan 67 miljoen EUR tot het jaar 2000. Na een door internationale deskundigen verrichte evaluatie werd een actieplan (1998-2003) gelanceerd teneinde de tenuitvoerlegging van de in 1997 gestelde doelstellingen te versnellen, alsook van institutionele hervormingen, onderwijsprogramma's en -methoden. De investeringen zouden geleidelijk moeten worden verschovevan van activiteiten voor de ontwikkeling en ondersteuning van het netwerk naar ontwikkelings- en ondersteuningsacties voor de diensten met toegevoegde waarde. [35] Sektor Net verbindt meer dan 1 000 scholen, 10 000 leerkrachten en 100 000 leerlingen. Elke school heeft vrije toegang tot het educatief net en beperkte toegang voor administratieve doeleinden en tot Internet. De gebruikskosten, maar niet de verbindingskosten, worden de eerste twee jaar door subsidies gedekt. (http://www.sektornet.dk/). Intensifiëring en veralgemening van de opleiding De opleiding van de leerkrachten is ondertussen het belangrijkste zorgpunt geworden, waaruit blijkt dat de rol van de leerkrachten in het integratieproces van de ICT en de pedagogische innovatie als fundamenteel wordt beschouwd. Zo werd in Frankrijk in 1998 een urgentieprogramma van twee jaar opgezet om de toekomstige leerkrachten op te leiden met betrekking tot het gebruik van IT-technologie in hun onderwijspraktijk. Maar aangezien de overgrote meerderheid van de leerkrachten al lesgeeft en dit de komende 20 jaar zal blijven doen, bestaat de voornaamste uitdaging uit het uitrusten, opleiden en ondersteunen van deze groep. Zo is in Spanje [36] een plan opgestart om 40000 leerkrachten op Internet aan te sluiten en in Zweden [37] is in juni 1998 het initiatief Tools for Learning (1999-2001) gestart met het oog op het versneld veralgemeend gebruik van ICT en de opleiding in kleine groepen en met concrete projecten van meer dan 40% van de in dienst zijnde leerkrachten, in nauwe samenwerking met hun leerlingen, de administratieve omlijsting, de bibliothecarissen en de plaatselijke overheden. [36] (http://www.pntic.mec.es/indice.html). [37] Zweden behoort tot de meest geavanceerde landen: eind 1997 bedroeg het aantal leerlingen per computer 13 in het lager en 6 in het middelbaar onderwijs. 20% van de leerlingen gebruikte de computer dagelijks op school en 50% wekelijks. 56% van de lagere en 91% van de middelbare shcolen was op het Skoldatanätet aangesloten. (http://www.skolverket.se/skolnet/english/index.html). Ontelbare uitdagingen wachten nog op een oplossing Finland vormt in vele opzichten een daadwerkelijke proeftuin van de informatiemaatschappij in Europa. Het telt het grootste aantal Internetsites [38] per 1000 inwoners net achter de Verenigde Staten en vóór de andere Scandinavische landen. In het jaar 2000 zou het aantal leerlingen per computer in het lager onderwijs 8 moeten bedragen en 6 in het middelbaar, met een aansluitingspercentage op Internet dat dicht bij de 100% ligt. Desondanks werd eind 1998 in een op initiatief van het Finse Parlement verrichte evaluatie een kritisch beeld geschetst omwille van het feit dat: [38] 106 Internetsites per 1000 inwoners. Bron: Network Wizards. - de apparatuur niet altijd in voldoende hoeveelheid beschikbaar is; - er een gebrek aan kwalitatieve multimedia-inhouden voor het onderwijs blijft; - de technische en pedagogische ondersteuningsdiensten ontoereikend blijven; - de opleiding van de leerkrachten gerichter en frequenter moet zijn; - het noodzakelijk is de huidige onderzoeksinspanningen voort te zetten, de verspreiding van de veelbelovendste benaderingen te verruimen en het cruciale probleem van de gelijke toegang aan te pakken. Het zijn deze uitdagingen waarvoor Finland een oplossing wil vinden in het kader van een nationaal beleid op het gebied van onderwijs, opleiding en onderzoek in de informatiemaatschappij voor de periode 2000-2004 [39]. [39] (http://www.minedu.fi/julkaisut/information/englishU/welcome.html). In meer of mindere mate staan alle lidstaten voor dezelfde uitdagingen. De omvang ervan maakt dat heel aanzienlijke en langdurige inspanningen nodig zullen zijn. De complexiteit ervan rechtvaardigt het groeiende beroep op meer samenwerking op Europees niveau, teneinde met name een gemeenschappelijke visie te bevorderen, gegevens, ervaringen en beste praktijken op een gestructureerde en doeltreffende manier uit te wisselen en de ontwikkeling van hulpmiddelen en diensten van gemeenschappelijk belang te verenigen. de voornaamste initiatieven en verwezenlijkingen op communautair niveau De Task Force "Multimediale educatieve software" (1995-1998) In maart 1995 werd een Task Force "multimediale educatieve software" opgericht om het mogelijk te maken dat zes Europese programma's [40] hun krachten bundelden teneinde de ontwikkeling van onderwijs- en opleidingstechnologieën en hun tenuitvoerlegging in de Europese Unie te bespoedigen. [40] Socrates, Leonardo da Vinci, Gericht sociaal-economisch onderzoek, Esprit, Telematicatoepassingen en transeuropese telecommunicatienetwerken. De Task Force heeft in juli 1996 een analyse [41] van de educatieve multimediasituatie in Europa gepubliceerd, een belangrijke bijdrage aan de beraadslagingen die aan de goedkeuring door de Raad van de Resolutie betreffende de educatieve multimedia-software zijn voorafgegaan. Er werd een gemeenschappelijk werkprogramma opgesteld, zodat alle in de Resolutie van de Raad en het communautair actieplan "Leren in de informatiemaatschappij" behandelde gebieden aan bod konden komen. [41] Juli 1996 - SEC(96) 1426 (http://www2.echo.lu/emtf/en/report796-toc.html). Deze samenwerking is uitgemond in het houden van een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen in december 1996 waarvoor een communautaire bijdrage van 49 miljoen EUR is uitgetrokken. Meer dan 4000 Europese organisaties hebben meer dan 800 voorstellen ingediend. Deze cijfers weerspiegelen de omvang van de opgewekte belangstelling, alsook de behoefte van de actoren om toegang te krijgen tot cofinancieringen van de overheid teneinde de productie van een aanbod waarvan de rentabiliteit nog onzeker is aan te moedigen. Meer dan 425 ondernemingen en instellingen hebben aan de 46 geselecteerde educatieve multimediaprojecten deelgenomen. Daar de helft van de deelnemers uit universiteiten en scholen bestond, heeft de ontwikkeling van de technologieën zich aldus kunnen verrijken met waarnemingen in rëele omgeving, onderzoek naar de pedagogie en het gebruik en verspreiding van de beste praktijken. Dit experiment heeft aangetoond dat de samenwerking tussen verschillende programma's nuttig is om bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van beleidsvormen op Europees niveau op het gebied van onderwijs en opleiding. Het actieplan "Leren in de informatiemaatschappij" (1996-1998) Het actieplan "Leren in de informatiemaatschappij" is op 2 oktober 1996 van start gegaan ter ondersteuning van en als aanvulling op de nationale initiatieven en de overige communautaire acties. Vier actiepunten werden nagestreefd: het aanmoedigen van de totstandkoming van elektronische netwerken tussen scholen in heel Europa; het stimuleren van de ontwikkeling van multimediale onderwijsleermiddelen; het bevorderen van de opleiding van de leerkrachten in het gebruik van ICT en het voorlichten van de mogelijkheden van de multimediale en audiovisuele onderwijsinstrumenten. De ontwikkeling van het Europees multimedianetwerk van scholen EUN [42], medegefinancierd door de Task Force "Educatieve multimediasoftware", dat de nationale en regionale educatieve multimedianetwerken op Europees niveau voortzet en verenigt, vormde een erg betekenisvolle bijdrage aan de uitvoering van het eerste actiepunt. Aan dit initiatief is op 17 december 1996 in Brussel het startsein gegeven door de Zweedse minister, mevrouw Ylva Johansson, tijdens de conferentie "Naar een Europees elektronisch netwerk van scholen". De ministers van Onderwijs hebben hieraan tijdens een informele bijeenkomst van de Raad in Amsterdam op 3 maart 1997 en vervolgens tijdens de toelichting van de vorderingen op 26 juni 1997 in Luxemburg hun steun verleend. Het EUN kan een belangrijke rol spelen om de uitwisseling van innovatieve pedagogische praktijken tussen de Europese klassen en hun omgeving mogelijk te maken: bibliotheken, mediatheken, musea, enz. Aan de hand daarvan kan eveneens de Europese dimensie in het onderwijs worden vergroot, met name in vakken als talen, wetenschappen, geschiedenis of kunst. Bovendien zou het moeten worden verbonden met het nieuwe Socratesprogramma. De eerste experimenten tonen de te verwachten pedagogische voordelen aan: een betere openstelling tot de buitenwereld, meer faciliteiten bij het zoeken en de uitwisseling van kwalitatieve gegevens, het nut van groepswerk rond thema's van gemeenschappelijk belang en de kennismaking met culturele en taalverschillen. Tot nu toe verenigen negentien landen hun inspanningen teneinde dit netwerk in samenwerking met de Commissie te ontwikkelen. [42] EUN: The European Schoolnet. Dit omvat de vijftien lidstaten van de Europese Unie plus Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Slovenië. (http://www.eun.org). De tenuitvoerlegging van het tweede actiepunt is gebeurd door middel van de bewustmaking en mobilisatie van de Europese actoren uit de audiovisuele en uitgeverswereld. Een eerste gegevensbasis [43] over uitgevers en Europese educatieve multimediaproducten werd in 1997 opgezet. De conferentie, "Anders leren", die op 26 september 1997 in Cannes met de belangrijkste audiovisuele actoren is georganiseerd, heeft het mogelijk gemaakt vijf samenwerkingsassen vast te stellen: de verbetering van de doorzichtigheid van de markt; de concentratie op inhouden die het duurzaam gebruik op school waarborgen; samenwerking voor de vorming van "programmastenen en documentaire producten"; de bevordering van compatibele digitale platforms; de beveiliging en de beperking van de toegangs- en gebruikskosten van de netwerken. In september 1997 is een Europees Partnerschap voor het Onderwijs [44] opgericht dat een groot aantal actoren uit de IT-sector, de audiovisuele sector en de uitgeverswereld verenigt, alsook vertegenwoordigers uit de onderwijsgemeenschap. [43] BASE -project, gefinancierd door de actie Open en Afstandsonderwijs van het Socratesprogramma. [44] EEP: European Education Partnership. (http://www.eep-edu.org/). De opleiding van de leerkrachten was een prioriteit van het Nederlandse Voorzitterschap. Op grond van de uitwisselingen over dit thema tijdens een informele vergadering van de Raad in Amsterdam op 3 maart 1997 werden Conclusies van de Raad goedgekeurd [45]waarin de lidstaten met name werd verzocht een Europese dimensie te verlenen aan de strategieën die zij uitstippelen. Gemiddeld wordt elk jaar een bedrag van 4 miljoen EUR toegekend door de desbetreffende communautaire programma's en de Commissie moedigt de vorming van een netwerk van opleidingsinstituten voor leerkrachten aan door uit te gaan van de verwezenlijkingen van de acties in de onderwijs- en onderzoekprogramma's. Bovendien streeft het EUN naar de ontwikkeling van een virtuele opleidingsruimte voor leerkrachten en een plaats voor de verspreiding van de beste praktijken. [45] PB C 303 van 04.10.1997 blz. 5-7. In het kader van de uitvoering van het vierde actiepunt organiseert de Commissie sinds 1997 elk jaar in samenwerking met de lidstaten en privé-sponsors talrijke activiteiten voor de bewustmaking en bevordering van het gebruik van Internet tijdens de week van de Netd@ys [46]. De eerste actie was op de scholen gericht; sedert 1998 wordt getracht een steeds breder publiek te bereiken. [46] In 1998 zijn 108 projecten gefinancierd door de Commissie, waarvan 73 door het Socratesprogramma, 31 door het programma Leonardo da Vinci en 4 door ISPO. (http://www.netdays99.org). De communautaire programma's op het gebied van onderzoek, onderwijs en opleiding (1995-1999) Het uitroepen van het Europees jaar voor onderwijs en scholing tijdens het gehele leven in 1996 met een begroting van 8,4 miljoen EUR heeft de aanzet gegeven tot een bewustmakingscampagne in de lidstaten rond belangrijke thema's in verband met de evolutie van het onderwijs en de opleiding in Europa en de bijdrage van de ICT hieraan. In de periode 1995-99 zijn 166 projecten gefinancierd, waarbij meer dan 1000 organisaties betrokken zijn, in het kader van de actie [47] ter bevordering van het open en afstandsonderwijs van het Socrates-programma. Prioriteit werd verleend aan de kennis en de ontwikkeling van processen, de gezamenlijke vervaardiging van hulpmiddelen en netwerken, alsook van specifieke informatiediensten voor de toepassingsgebieden van het open en afstandsonderwijs en de educatieve multimedia. [47] Bron: "Open en afstandsonderwijs in actie: huidige acties en bezinningen op dit gebied". (http://europa.eu.int/en/comm/dg22/socrates/odl/ind1a.html). Sinds 1997 zijn er in de lidstaten een twaalftal proefprojecten [48] van tweede kans-scholen gestart in partnerschap met de betrokken openbare autoriteiten, verenigingen en sociale diensten en de particuliere sector ten gunste van jongeren die met sociale uitsluiting worden bedreigd. Zij beogen deze jongeren opnieuw te integreren in een sociale dynamiek door hen aangepaste opleidingen voor te stellen met een baan als doel. De nadruk ligt op de verwerving van vaardigheden op het gebied van de ICT. [48] (http://europa.eu.int/en/comm/dg22/2chance/home.html). Meer dan 700 organisaties hebben deelgenomen aan 86 door het programma Telematische Toepassingen gefinancierde projecten op het gebied van onderwijs en opleiding in de periode 1994-98 [49]. De Europese Commissie heeft met een bedrag van meer dan 100 miljoen EUR aan de financiering van de projecten bijgedragen. Het Esprit-programma heeft in 1998 een tiental projecten opgezet voor de productie van multimediale schoolomgevingen met een financiering van 13 miljoen EUR. Het doel is op Europese schaal te experimenteren met de instrumenten, interfaces en methoden die de nieuwe leeromgeving van jonge kinderen zouden kunnen vormen. [49] Bron: "Review of research and development in technologies for education and training: 1994-1998". (http://www2.echo.lu/telematics/education/en/news/intermediate_report.html). Al deze projecten samen hebben het mogelijk gemaakt in Europa een aanzienlijke ervaring en knowhow op te doen. Maar de behoeften en verwachtingen van de leerkrachten en de leerlingen in de scholen, aan de universiteiten en ook in informele kaders blijven uitdagingen van formaat vormen. Vanaf het jaar 2000 zullen de nieuwe actie Minerva van het Socrates II-programma en het vijfde communautair kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling de ontwikkeling en experimentering van innovatieve pedagogische methoden mogelijk maken, de beschikbaarheid van multimediale educatieve toepassingen die functioneren met breedbandtelecommunicatie-infrastructuur en instrumenten waardoor men kan leren dankzij de uitgebreide hulpmiddelen van Internet. Zij hebben de ondersteuning van het onderwijs tijdens het gehele leven, de bevordering van de creativiteit en de culturele en taaleigenheid, alsook de verbetering van de functionaliteit van de toekomstige informatieproducten en -diensten op het oog. Zij maken de studie, het ontwerp, de beproeving en het uittesten van innovatieve methoden, systemen en diensten mogelijk ten behoeve van een zo breed mogelijk gamma leerlingen en opleiders in nauwe samenhang met het onderwijsbeleid in de lidstaten en de op Europees niveau in samenspraak opgestelde beleidslijnen, in overeenstemming met de Europese werkgelegenheidsstrategie. bijlage 2 STATISTIeken 1. algemene gegevens 1999: 195 miljoen Internetgebruikers in de wereld waarvan ongeveer 46 miljoen in Europa en 107 miljoen in Noord-Amerika. (Bron: NUA) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> erdeling van de Internetgebruikers. (Bron: NUA. 1999) - Tussen 1997 en 1999 is het aantal Internetsites met 118 % toegenomen. - Het gemiddelde bedrag aan risicokapitaal dat in de oprichting van een met Internet verbonden onderneming wordt geïnvesteerd bedroeg 10 miljoen $ in het eerste trimester van 1999 tegenover 7,8 miljoen $ in 1998. (Bron: Harper's Index) - Finland is het land met het hoogste aantal sites per 1000 inwoners ter wereld (Bron: NUA). >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Verdeling van de Internetgebruikers in Europa (Bron: EITO. 1998) 2003: 47 miljoen Europese gezinnen zouden thuis toegang tot Internet moeten hebben (Bron: NUA). 2005: Er zouden 700 miljoen niet-Amerikaanse gebruikers moeten zijn op een totaal van meer dan 1 miljard. (Bron: NUA). 1.1 Aantal Internetgebruikers in Europa >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bron: EITO 98 >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Groei van het aantal gebruikers in Europa. Bron: EITO.1998 1.2 Typologie en gebruiksfrequentie van de computer thuis >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bron: EITO. 1998 2. penetratie van de nieuwe technologieen in Europa >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Uitgaven per persoon op het gebied van de ICT. (Bron MESO. 1998) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Percentage van de IT-uitgaven in verhouding tot het BNP. (Bron: MESO. 1998) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Aantal p ersonal computers per 100 inwoners en percentage Internetgebruikers. (Bron MESO. 1998) 3. OVERZICHT VAN DE RELATIEVE ONTWIKKELINGSFACTOREN VAN DE MARKT VOOR NIEUWE TECHNOLOGIEËN OP HET GEBIED VAN ONDERWIJS >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Bron: MESO. 1998 >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bron: MESO. 1998 4. INDICAToren in het onderwijs >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Aantal leerlingen per computer. (Bron: EUN en U.S Department of Education. 1999). >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Percentage op Internet aangesloten scholen. (Bron: EUN en U.S Department of Education. 1999). >RUIMTE VOOR DE TABEL> (a) Uitsluitend Vlaanderen. (b) Uitsluitend Engeland. (c) gegevens 1997 (d) Bron US department of Education. 1999 (*) Naargelang de Länder (lager en middelbaar onderwijs samen). (**) het eerste cijfer stemt overeen met het lager middelbaar, het tweede met het hoger middelbaar onderwijs. Het aantal leerkrachten per computer is niet bekend, behalve in Denemarken (1,3 in het middelbaar onderwijs) en in Zweden (6 in het lager en 2 in het middelbaar onderwijs). Het percentage computers op school dat over multimediale basisfuncties beschikt, is niet bekend. In Denemarken beschikt 47% van de computers in de middelbare scholen over een CD-ROM en 73 % over een geluidskaart. In Finland beschikt 30 % van de computers over multimediale basisfuncties. In Zweden beschikken 2 op 3 lagere scholen over een CD-ROM, alsook de meeste middelbare scholen. Doelstellingen in cijfers: Duitsland // Alle scholen in 2001 op Internet aansluiten. Denemarken // Tussen 5 en 10 leerlingen per sedert minder dan 5 jaar geïnstalleerde computer in 2002-2003 in het lager onderwijs. België // 15 leerlingen per computer in 2000 en vervolgens 10 leerlingen per computer in 2002 zowel in het lager als het middelbaar onderwijs. Finland // 10 leerlingen per computer in het lager onderwijs en 7 leerlingen per computer in het middelbaar onderwijs in 2000. Zweden // 60 000 leerkrachten opleiden en van apparatuur voorzien tegen het jaar 2001. Het percentage scholen dat over connecties met hoog debiet beschikt, is niet bekend, maar het in België in Vlaanderen gestart programma levert slechts connecties aan 64 Kbits/s. In Denemarken zijn alle connecties vast en met een debiet dat gelijk of hoger is dan 64 Kbits/s. In Zweden beschikt 14 % van de lagere scholen over een vaste verbinding (6 %, ISDN) tegenover 65 % van de middelbare scholen (5 %, ISDN). Het percentage aangesloten scholen dat over een lokaal netwerk beschikt is niet bekend, maar in Denemarken beschikt 100% van de scholen over een lokaal netwerk. In Nederland daarentegen slechts 7% van de lagere scholen en 88% van de middelbare scholen. In Zweden bedragen deze percentages respectievelijk 37 en 80%. De bedragen voor de gemiddelde IT-overheidsuitgaven per leerkracht en per leerling zijn niet bekend. In Engeland bedraagt de gemiddelde uitgave £ 5 700 per school en £ 27 per leerling in het basisonderwijs en £ 38 200 per school en £ 45 per leerling in het middelbaar onderwijs. Het percentage leerkrachten dat over basisvaardigheden beschikt op het gebied van IT-technologie is niet bekend. In Zweden waren in 1997 echter 8 leerkrachten op 10 van mening dat hun IT-kennis ontoereikend was. In Finland beschikt 20% van de leerkrachten over basisvaardigheden. In Engeland hebben 68% van de leerkrachten uit het lager en 66 % van de leerkrachten uit het middelbaar onderwijs vertrouwen in hun capaciteiten. De percentages van leerlingen dat de ICT dagelijks en maandelijks gebruikt, zijn niet bekend. In Zweden gebruikt 20% van de leerlingen ze dagelijks en 50% maandelijks. 5. TOTALE UITGAVEN OP ONDERWIJSGEBIED >RUIMTE VOOR DE TABEL> Bron. MESO elaboration of data from different sources (MESO Report, Education at a Glance - OECD Indicators 1997, OECD, Paris, 1997) >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK> Bron: MESO. 1998