EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022H0290

Aanbeveling (EU) 2022/290 van de Raad van 22 februari 2022 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking

ST/6159/2022/INIT

PB L 43 van 24.2.2022, p. 79–83 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2022/290/oj

24.2.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 43/79


AANBEVELING (EU) 2022/290 VAN DE RAAD

van 22 februari 2022

tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punten b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op 30 juni 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen (1).

(2)

Op 2 februari 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking gewijzigd (2) om de criteria te actualiseren die worden gehanteerd om te beoordelen of niet-essentiële reizen vanuit derde landen veilig zijn en moeten worden toegestaan.

(3)

Bij dezelfde wijziging werden mechanismen ingevoerd om de verspreiding van zorgwekkende varianten van het virus SARS-CoV-2 in de EU te beperken (3).

(4)

Op 20 mei 2021 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 gewijzigd (4) om rekening te houden met de uitrol en de positieve effecten van de vaccinatiecampagnes bij het indammen van de verspreiding van het virus, en om de invoer en verspreiding in de EU van de nieuwe, belangwekkende en zorgwekkende varianten verder te beperken.

(5)

Op 14 juni 2021 hebben het Parlement en de Raad de Verordeningen (EU) 2021/953 (5) en (EU) 2021/954 (6) betreffende het digitale EU-covidcertificaat vastgesteld. Het digitale EU-covidcertificaat is een fundamenteel instrument gebleken om het reizen binnen de EU weer mogelijk te helpen maken.

(6)

Sinds de vaststelling van Verordening (EU) 2021/953 heeft de Commissie verschillende uitvoeringshandelingen vastgesteld waarbij wordt bepaald dat door een bepaald derde land afgegeven COVID-19-certificaten gelijkwaardig moeten worden geacht met door de lidstaten overeenkomstig die verordening afgegeven certificaten. Vaccinatie-, herstel- en testcertificaten die onder dergelijke uitvoeringshandelingen vallen, kunnen dus veilig en betrouwbaar worden geauthenticeerd. Daarom hebben het digitale EU-covidcertificaat, en met name de op basis daarvan vastgestelde uitvoeringsbesluiten, het ook gemakkelijker gemaakt om het reizen vanuit derde landen naar de EU weer veilig mogelijk te maken (7).

(7)

De huidige aanpak in Aanbeveling (EU) 2020/912 moet worden geactualiseerd teneinde rekening te houden met de invoering van het digitale EU-covidcertificaat en met de ontwikkeling van de pandemie, met inbegrip van de opmars van de zorgwekkende omikronvariant, de toenemende vaccinatiegraad en de geleidelijke opheffing van de reisbeperkingen wereldwijd.

(8)

Op 22 oktober 2021 heeft de Europese Raad in zijn conclusies, in het licht van de ontwikkeling van de epidemiologische situatie, aangedrongen op verdere coördinatie om het vrije verkeer binnen en het reizen naar de EU te vergemakkelijken, en op een herziening van de twee aanbevelingen, met name Aanbeveling (EU) 2020/912.

(9)

De standaardperiode voor de aanvaarding van door derde landen afgegeven vaccinatiecertificaten die na voltooiing van een primaire vaccinatiereeks worden afgegeven, moet worden vastgesteld op 270 dagen. Met het oog op een gecoördineerde aanpak mogen de lidstaten geen vaccinatiecertificaten aanvaarden die na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks zijn afgegeven, indien sinds de toediening van de daarin vermelde dosis meer dan 270 dagen zijn verstreken. In dat geval moeten de lidstaten vaccinatiecertificaten aanvaarden waarin vermeld staat dat na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks een aanvullende dosis is ontvangen.

(10)

Om veilig reizen naar de EU verder te vergemakkelijken, moet het maximale totale aantal COVID-19-meldingen over een periode van 14 dagen worden verhoogd van 75 naar 100 per 100 000 inwoners. Aangezien de testmogelijkheden bijna twee jaar na de eerste uitbraak van het virus zijn verbeterd, moet tegelijkertijd ook het vereiste minimale wekelijkse testpercentage worden verhoogd en wel van 300 tot 600 tests per 100 000 inwoners. Dit moet de betrouwbaarheid van de gegevens die worden gebruikt om te bepalen in hoeverre niet-essentiële reizen vanuit een bepaald derde land mogelijk moeten zijn, verder vergroten.

(11)

Om niet-essentiële reizen naar de Unie beter mogelijk te maken en om reizigers uit derde landen meer voorspelbaarheid te bieden, moeten de lidstaten niet alleen COVID-19-vaccins aanvaarden waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (8), maar ook vaccins waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is voltooid.

(12)

Bovendien moeten de lidstaten, als alternatief voor vaccinatie, niet-essentiële reizen toestaan voor personen die binnen 180 dagen vóór hun reis naar de EU zijn hersteld van COVID-19 en die houder zijn van een digitaal EU-covidcertificaat of een certificaat dat als gelijkwaardig is erkend.

(13)

Tegelijkertijd kunnen de lidstaten, om het risico op overdracht van het SARS-CoV-2-virus verder te beperken, ook een geldig bewijs verlangen van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) vóór vertrek wanneer de reiziger i) een COVID-19-vaccin heeft ontvangen waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU zijn toegelaten, of ii) binnen 180 dagen vóór de reis naar de EU hersteld is van COVID-19.

(13a)

Aangezien de kans bestaat dat het niet mogelijk is de echtheid, integriteit en geldigheid te verifiëren van de vaccinatiecertificaten die zijn afgegeven door derde landen die geen gebruikmaken van het vertrouwenskader voor het digitaal EU-covidcertificaat of van een vaccinatiecertificaat dat als gelijkwaardig is erkend, zouden de lidstaten ook een geldig bewijs van een negatieve RT-PCR-test vóór vertrek kunnen verlangen wanneer de reiziger volledig is gevaccineerd met een COVID-19-vaccin waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004, maar niet in het bezit is van een digitaal EU-covidcertificaat of een certificaat dat als gelijkwaardig is erkend.

(14)

Kinderen ouder dan 6 jaar en jonger dan 18 jaar moeten kunnen reizen op voorwaarde dat zij vóór vertrek negatief hebben gereageerd op een RT-PCR-test. In deze gevallen zouden de lidstaten na aankomst aanvullende tests, quarantaine of zelf-isolatie kunnen eisen. Als kinderen ouder dan 6 jaar en jonger dan 18 jaar in het bezit zijn van een geldig bewijs van COVID-19-vaccinatie dat is afgegeven op basis van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU toegelaten COVID-19-vaccin, zou geen test mogen worden verlangd. Kinderen jonger dan 6 jaar die samen met een volwassene reizen, zouden niet aan aanvullende eisen mogen worden onderworpen.

(14a)

De lidstaten zouden niet-essentiële reizen kunnen toestaan aan personen voor wie de aanvaarde COVID-19-vaccinatie medisch gecontra-indiceerd is mits deze personen de nodige documentatie hebben ingediend en vóór vertrek negatief hebben getest op een RT-PCR-test.

(15)

Aangezien de vaccinatiegraad wereldwijd toeneemt, is het passend te beginnen te overwegen om geleidelijk over te gaan van de huidige hybride aanpak op basis van land/persoon naar een louter persoonsgebonden aanpak, en de opheffing van reisbeperkingen uitsluitend te baseren op de vaccinatiestatus of de functie/behoefte van reizigers. Momenteel zijn er echter nog derde landen met een beperkte toegang tot vaccins of een lage vaccinatiegraad. Om derde landen de tijd te geven om hun vaccinatiegraad te verhogen en boosterdoses toe te dienen om de geldigheid van de vaccinatiecertificaten te waarborgen, moet — na een voorafgaande algemene beoordeling van de vaccinatiestatus in derde landen op basis van onder meer door de EU-delegaties verstrekte gegevens — de aanbeveling derhalve uiterlijk op 30 april 2022 door de Commissie worden geëvalueerd met het oog op schrapping van bijlage I, rekening houdend met de toenemende vaccinatiegraad wereldwijd. De Commissie moet verslag uitbrengen aan de Raad en kan, naargelang het geval, een voorstel tot schrapping van bijlage I bij de Raad indienen.

(16)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, moet Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling, beslissen of het deze zal uitvoeren.

(17)

Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad (9); Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

(18)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (11).

(19)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (13).

(20)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder A, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (15).

(21)

De juridische status van deze aanbeveling, zoals uiteengezet in de overwegingen 15 tot en met 19, doet geen afbreuk aan de noodzaak dat alle lidstaten, om de goede werking van het Schengengebied te waarborgen, op gecoördineerde wijze tot opheffing van de beperking van niet-essentiële reizen naar de Unie besluiten,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING AANGENOMEN:

Aanbeveling (EU) 2020/912 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Met ingang van 1 maart 2022 wordt in de tweede alinea van punt 2 het cijfer “75” vervangen door “100” en het cijfer “300” door “600”.

2)

Met ingang van 1 maart 2022 worden de eerste, tweede en derde alinea van punt 6 bis vervangen door:

“Onverminderd het bepaalde in punt 6, a) en b), moeten de lidstaten, wanneer zij het bewijs van vaccinatie aanvaarden om af te zien van reisbeperkingen om de verspreiding van COVID-19 te beperken, in beginsel de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen met betrekking tot reizigers die uiterlijk 14 dagen voor binnenkomst in het EU+-gebied de laatste aanbevolen dosis van een krachtens Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (*1) in de EU toegelaten COVID-19-vaccin hebben ontvangen, op voorwaarde dat er minder dan 270 dagen zijn verstreken sinds de toediening van de in het vaccinatiecertificaat voor de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vermelde dosis of er een aanvullende dosis is ontvangen na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks.

De lidstaten moeten ook de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen met betrekking tot reizigers die de laatste aanbevolen dosis van een van de COVID-19-vaccins hebben ontvangen waarvoor uiterlijk 14 dagen voor het binnenkomen in het EU+-gebied de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, op voorwaarde dat er minder dan 270 dagen zijn verstreken sinds de toediening van de in het vaccinatiecertificaat voor de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks vermelde dosis of er een aanvullende dosis is ontvangen na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks.

De lidstaten moeten ook de tijdelijke beperking op niet-essentiële reizen naar de EU opheffen voor reizigers die binnen 180 dagen vóór hun reis naar de EU zijn hersteld van COVID-19.

Reizigers die een niet-essentiële reis naar een lidstaat wensen te ondernemen, moeten bijgevolg in het bezit zijn van ofwel:

a)

een geldig bewijs van vaccinatie tegen COVID-19 dat is afgegeven op basis van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU toegelaten vaccin tegen COVID-19, ofwel

b)

een geldig bewijs van vaccinatie tegen COVID-19 dat is afgegeven op basis van een COVID-19-vaccin waarvoor de procedure voor Emergency Use Listing van de WHO is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU zijn toegelaten, ofwel

c)

een geldig bewijs van herstel.

Voor reizigers die onder de bovenstaande punten b) en c) vallen, kan de lidstaat ook een geldig bewijs verlangen van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) die ten vroegste 72 uur voor vertrek is verricht. Voor reizigers die onder punt b) vallen, kunnen de lidstaten aanvullende gezondheidsmaatregelen toepassen, zoals isolatie, quarantaine of ontvangst van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de EU toegelaten vaccin.

Naast de digitale EU-covidcertificaten moeten de lidstaten dergelijke bewijzen van vaccinatie tegen of herstel van COVID-19 aanvaarden indien zij overeenstemmen met certificaten die zijn erkend als gelijkwaardig met certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad (*2) in een uitvoeringshandeling die de Commissie overeenkomstig artikel 8 van die verordening heeft aangenomen.

Indien een dergelijke handeling betreffende door een derde land afgegeven certificaten niet is vastgesteld, kunnen de lidstaten overeenkomstig het nationale recht een door het derde land afgegeven bewijs van tests en vaccinatie aanvaarden, rekening houdend met de mogelijkheid om de authenticiteit, geldigheid en integriteit van het certificaat te verifiëren en na te gaan of het alle relevante gegevens bevat als bedoeld in Verordening (EU) 2021/953.

In dat geval zouden zij een geldig bewijs van een negatieve RT-PCR-test vóór vertrek kunnen verlangen voor reizigers die volledig zijn gevaccineerd met een COVID-19-vaccin waarvoor een vergunning voor het in de handel brengen is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004, maar die niet in het bezit zijn van een digitaal EU-covidcertificaat of dat als gelijkwaardig is erkend.

Tenzij zij onder de bovenstaande bepalingen vallen, moeten ook kinderen ouder dan 6 jaar en jonger dan 18 jaar niet-essentiële reizen naar een lidstaat kunnen ondernemen als zij in het bezit zijn van een geldig bewijs van een negatieve RT-PCR-test (realtime polymerasekettingreactie) die ten vroegste 72 uur voor vertrek is verricht. In deze gevallen zouden de lidstaten na aankomst aanvullende tests, quarantaine of zelf-isolatie kunnen eisen. Kinderen jonger dan 6 jaar die samen met een volwassene reizen, zouden niet aan aanvullende eisen mogen worden onderworpen.

(*1)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1)."

(*2)  Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1).”."

3)

Een nieuw punt 12 wordt ingevoegd:

“12.

De aanbeveling moet uiterlijk op 30 april 2022 door de Commissie worden geëvalueerd met het oog op schrapping van bijlage I, rekening houdend met de toenemende vaccinatiegraad wereldwijd.

De Commissie dient verslag uit te brengen aan de Raad en kan, naargelang het geval, een voorstel tot schrapping van bijlage I bij de Raad indienen.”.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

C. BEAUNE


(1)  Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad van 30 juni 2020 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (PB L 208 I van 1.7.2020, blz. 1).

(2)  Aanbeveling (EU) 2021/132 van de Raad van 2 februari 2021 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (PB L 41 van 4.2.2021, blz. 1).

(3)  Onder het “EU+-gebied” worden alle Schengenlidstaten (met inbegrip van Bulgarije, Kroatië, Cyprus en Roemenië) en de vier met de Schengenruimte geassocieerde landen verstaan. Het omvat ook Ierland als dat land besluit zich bij dit beleid aan te sluiten.

(4)  Aanbeveling (EU) 2021/816 van de Raad van 20 mei 2021 tot wijziging van Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (PB L 182 van 21.5.2021, blz. 1).

(5)  Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te faciliteren (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele COVID-19-vaccinatie-, test- en herstelcertificaten (digitaal EU-covidcertificaat) ten aanzien van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven of wonen tijdens de COVID-19-pandemie (PB L 211 van 15.6.2021, blz. 24).

(7)  De bijgewerkte lijst van gelijkwaardigheidsbesluiten is gepubliceerd op de volgende webpagina:

https://ec.europa.eu/info/publications/commission-implementing-decisions-eu-equivalence-covid-19-certificates-issued-non-eu-countries_nl

(8)  Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot vaststelling van procedures van de Unie voor het verlenen van vergunningen en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van 30.4.2004, blz. 1).

(9)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(10)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(11)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

(12)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(13)  Besluit 2008/146/EG van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1).

(14)  PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

(15)  Besluit 2011/350/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis betreffende de afschaffing van controles aan de binnengrenzen en het verkeer van personen (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 19).


Top