Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R0177

    Verordening (EU) 2021/177 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat betreft de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis

    PB L 53 van 16.2.2021, p. 1–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/177/oj

    16.2.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 53/1


    VERORDENING (EU) 2021/177 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 10 februari 2021

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 223/2014 wat betreft de invoering van specifieke maatregelen voor de aanpak van de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde lid,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Bij Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3) worden de voorschriften vastgesteld die van toepassing zijn op het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (het “Fonds”).

    (2)

    Op 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk de Europese pijler van sociale rechten (de “pijler”) afgekondigd in reactie op de sociale uitdagingen in de Unie. De pijler omvat twintig beginselen, onderverdeeld in drie categorieën: gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden, en sociale bescherming en inclusie. Die twintig beginselen moeten als leidraad dienen voor de maatregelen in reactie op de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis teneinde een sociaal rechtvaardig en veerkrachtig herstel te waarborgen.

    (3)

    De lidstaten zijn op ongekende wijze getroffen door de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis. De crisis heeft ernstige economische en sociale gevolgen gehad en heeft de situatie van de ruim 20 % van de bevolking van de Unie die risico loopt op armoede of sociale uitsluiting nog verergerd, de maatschappelijke kloof verdiept en het banenverlies, de werkloosheid en de ongelijkheden vergroot. Hierdoor is een uitzonderlijke situatie ontstaan die dringend moet worden aangepakt, met specifieke maatregelen die in overeenstemming zijn met de pijler. De crisis heeft ook een onevenredig grote sociaaleconomische impact gehad op vrouwen en meisjes en leidt tot steeds meer feminisering van armoede. De Commissie en de lidstaten moeten de gelijkheid van mannen en vrouwen blijven waarborgen en de integratie van zowel het non-discriminatiebeginsel als van het genderperspectief tijdens de verschillende fasen en in alle activiteiten van het Fonds volledig in acht nemen, in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (4)

    De COVID-19-crisis heeft een bijzonder negatieve impact op het Fonds en op het vermogen van partnerorganisaties om steun te verlenen aan de mensen die het zwaarst door de crisis zijn getroffen. Sinds de oprichting ervan in 2014 heeft het Fonds jaarlijks 13 miljoen mensen kunnen helpen, onder wie ongeveer 4 miljoen kinderen. Helaas is het aantal personen dat met voedselgebrek en materiële deprivatie te kampen heeft als gevolg van de crisis gestegen en worden de meest behoeftige personen geconfronteerd met bijzondere risico’s en verdere nood. Bovendien brengt de crisis de sociale inclusie van de meest behoeftige personen nog meer in gevaar. De lidstaten worden dus geconfronteerd met een stijgende behoefte aan steunverlening uit het Fonds.

    (5)

    Teneinde het hoofd te bieden aan de grote schokken in de economie en de samenleving, die tot extra druk op de bijstandsstelsels van de lidstaten hebben geleid en ernstige gevolgen voor de werking van de eengemaakte markt hebben gehad door de uitzonderlijke beperkingen die de lidstaten hebben opgelegd om de COVID-19-uitbraak te beheersen, heeft de Europese Raad op 23 april 2020 een “Routekaart voor herstel” met een sterke investeringscomponent verwelkomd, opgeroepen tot de oprichting van een herstelinstrument van de Europese Unie, en de Commissie opgedragen een analyse van de behoeften te verrichten zodat de middelen kunnen worden gericht op de sectoren en geografische gebieden van de Unie die het zwaarst getroffen zijn, en ook het verband met het meerjarig financieel kader voor 2021-2027 te verduidelijken.

    (6)

    Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad (4) maakt aanvullende middelen vrij om de lidstaten te ondersteunen bij hun crisisherstelmaatregelen in het kader van de COVID-19-uitbraak en bij de voorbereiding van het sociale, veerkrachtige en duurzame herstel van de economie en de samenleving. Om te zorgen voor een doeltreffende reactie op de sociale gevolgen van de COVID-19-uitbraak voor de meest behoeftige personen, voorziet die verordening in de toewijzing van aanvullende middelen aan het Fonds indien een lidstaat daartoe besluit en in overeenstemming met zijn behoeften. Daarbij moeten de lidstaten de nodige aandacht besteden aan de stijging van het aantal meest behoeftige personen sinds de COVID-19-uitbraak, rekening houden met de essentiële rol van het Europees Sociaal Fonds (ESF) bij het uitbannen van armoede en het bestrijden van sociale uitsluiting, en de handhaving van de operationele sterkte van het ESF. Daarnaast moeten maxima worden vastgesteld voor de toewijzing van aanvullende middelen aan technische bijstand van de lidstaat. Aangezien de aanvullende middelen naar verwachting snel zullen worden ingezet, moeten de vastleggingen in verband met die aanvullende middelen ook bij de afsluiting van de programma’s worden vrijgemaakt.

    (7)

    De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten ook een algemene regeling van voorwaarden voor de bescherming van de begroting van de Unie.

    (8)

    Bij de vaststelling van maatregelen ter bescherming van de begroting van de Unie is het van essentieel belang dat de legitieme belangen van de eindbegunstigden en de begunstigden naar behoren worden beschermd.

    (9)

    Om ervoor te zorgen dat de lidstaten over voldoende financiële middelen beschikken om de crisisherstelmaatregelen in het licht van de impact van de COVID-19-crisis op armoede en sociale uitsluiting, snel uit te voeren en een sociaal, veerkrachtig en duurzaam herstel van de economie en de samenleving voor te bereiden, is het noodzakelijk om te voorzien in een hoger niveau van voorfinanciering voor de snelle uitvoering van de maatregelen die door de aanvullende middelen worden ondersteund. De omvang van de voorfinanciering moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om zo vroeg mogelijk voorschotten aan de begunstigden te verstrekken teneinde hun onmiddellijk hulp te bieden, en de begunstigden snel na de indiening van de betalingsaanvragen te vergoeden.

    (10)

    Teneinde de druk op de overheidsbegrotingen met betrekking tot crisisherstelmaatregelen in de context van de COVID-19-uitbraak te verlichten en een sociaal, veerkrachtig en duurzaam herstel van de economie en de samenleving voor te bereiden, is het passend dat de lidstaten de uitzonderlijke mogelijkheid wordt geboden om te verzoeken om een medefinancieringspercentage tot 100 % dat moet worden toegepast op de ondersteuning van de aanvullende middelen.

    (11)

    Om ervoor te zorgen dat de lidstaten de maatregelen in het kader van het Fonds in reactie op de COVID-19-uitbraak snel kunnen aanpassen, moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld om de reikwijdte van de technische bijstand te verduidelijken.

    (12)

    Overeenkomstig Verordening (EU) 2020/2094 (6) van de Raad en binnen de grenzen van de daarbij toegewezen middelen, moeten in het kader van dit Fonds maatregelen worden uitgevoerd om de ongekende impact van de COVID-19-crisis aan te pakken. De aanvullende middelen moeten worden gebruikt binnen de in die verordening vastgestelde termijnen en met inachtneming van de daarin en in Verordening (EU) 2020/2221 uiteengezette relevante voorwaarden.

    (13)

    Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de impact van de COVID-19-uitbraak en de sociaal-economische gevolgen daarvan voor de meest behoeftige personen op te vangen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (14)

    Gezien het spoedeisende karakter van de met de COVID-19-uitbraak verband houdende situatie moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (15)

    Artikel 135, lid 2, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (7) bepaalt dat wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (8) of Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad (9) die op of na de datum van inwerkingtreding van dat akkoord worden vastgesteld, niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, voor zover die wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De steun op grond van artikel 6 bis van Verordening (EU) nr. 223/2014 wordt voor 2021 en 2022 gefinancierd door een verhoging van het maximum van de eigen middelen van de Unie, hetgeen gevolgen zou hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. Die steun mag daarom niet van toepassing zijn op of in het Verenigd Koninkrijk.

    (16)

    Verordening (EU) nr. 223/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EU) nr. 223/2014 wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 6, lid 2, wordt vervangen door:

    “2.   Met uitzondering van de in artikel 6 bis bedoelde aanvullende middelen die in reactie op de COVID-19-uitbraak worden toegewezen, staat het bedrag dat uit het Fonds voor de periode 2014-2020 aan elke lidstaat wordt toegewezen, vermeld in bijlage III. Aan elke lidstaat wordt voor de gehele periode minimaal 3 500 000 EUR toegewezen.”.

    2)

    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    “Artikel 6 bis

    Aanvullende middelen in reactie op de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis

    1.   Indien de lidstaat het passend acht, worden de in artikel 6, lid 1, van deze verordening bedoelde middelen overeenkomstig artikel 92 ter, lid 5, zevende alinea, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1) en onder de relevante in dat lid neergelegde voorwaarden verhoogd in reactie op de met de COVID-19-uitbraak verband houdende crisis. De aanvullende middelen vormen externe bestemmingsontvangsten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2020/2094 (*2) van de Raad en vallen onder artikel 3, leden 3, 4, 7 en 9, van die verordening. De aanvullende middelen kunnen van invloed zijn op de vastleggingen in de begroting voor 2021 en 2022.

    2.   In afwijking van artikel 7, lid 1, bestrijken de operationele programma’s waarvoor overeenkomstig lid 1 van dit artikel aanvullende middelen worden toegekend de periode tot en met 31 december 2022.

    3.   In afwijking van artikel 38, eerste alinea, van deze verordening geschieden de begrotingsvastleggingen voor de aanvullende middelen voor elk programma in de jaren 2021 en 2022.

    In afwijking van artikel 59, lid 1, van deze verordening worden de begrotingsvastleggingen in de begroting voor de aanvullende middelen vrijgemaakt overeenkomstig de voor de afsluiting van de programma’s te volgen regels.

    4.   Naast de in artikel 44, lid 1, bedoelde voorfinanciering keert de Commissie een voorfinanciering uit van 11 % van de aanvullende middelen die zijn toegewezen voor het jaar 2021 ingevolge het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de wijziging van een programma voor de toewijzing van de aanvullende middelen.

    Het als initiële voorfinanciering uitgekeerde bedrag als bedoeld in de eerste alinea moet uiterlijk bij afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

    5.   In afwijking van artikel 20 mag een medefinancieringspercentage tot 100 % worden toegepast op de in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvullende middelen.

    (*1)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320)."

    (*2)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel van de COVID-19-crisis (PB L 433I van 22.12.2020, blz.23).”."

    3)

    In artikel 27 wordt lid 4 vervangen door:

    “4.   Op initiatief van de lidstaten kan het operationeel programma tot 5 % van de toewijzing van het Fonds op het moment van de vaststelling van het operationeel programma en tot 5 % van de in artikel 6 bis, lid 1, bedoelde aanvullende middelen gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van het Fonds nodig zijn, met inbegrip van de voorbereiding en uitvoering van de voucherregeling indien deze door de beheerautoriteit of een ander openbaar orgaan die of dat geen partnerorganisatie is, wordt gefinancierd. Het operationeel programma kan ook technische bijstand en capaciteitsopbouw van partnerorganisaties en andere bij de uitvoering van het Fonds betrokken actoren financieren, onder meer ter bevordering van het vermogen tot crisisrespons op de COVID-19-uitbraak. De in dit lid bedoelde maatregelen kunnen betrekking hebben op de volgende programmeringsperiode, onder meer om ervoor te zorgen dat de steun uit het Fonds via andere fondsen van de Unie wordt voortgezet.”.

    4)

    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    “Artikel 63 bis

    Toepasselijkheid

    Artikel 6 bis is niet van toepassing op of in het Verenigd Koninkrijk. De verwijzingen naar de lidstaten in dat artikel worden geacht niet te gelden voor het Verenigd Koninkrijk.”.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 10 februari 2021.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    D.M. SASSOLI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A.P. ZACARIAS


    (1)   PB C 311 van 18.9.2020, blz. 82.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 21 januari 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 2 februari 2021.

    (3)  Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (PB L 72 van 12.3.2014, blz. 1).

    (4)  Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU) (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 30).

    (5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

    (6)  Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument voor de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel in de nasleep van de COVID-19-crisis (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 23).

    (7)  Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).

    (8)  Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).

    (9)  Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).


    Top