EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32015R1350

Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 van de Commissie van 3 augustus 2015 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

PB L 208 van 5.8.2015, p. 10–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/07/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2015/1350/oj

5.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 208/10


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2015/1350 VAN DE COMMISSIE

van 3 augustus 2015

tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 19,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (2) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit onder meer India. Bij Verordening (EG) nr. 1645/2005 (3) heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van pet uit India gewijzigd. Deze wijzigingen waren het resultaat van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 597/2009. Na een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (4) een definitief compenserend recht voor nog eens vijf jaar ingesteld. De compenserende maatregelen zijn vervolgens na gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken door de Raad gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (5) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 (6). Een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van latere datum is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 beëindigd zonder dat de geldende compenserende maatregelen zijn gewijzigd (7). Na een ander nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen heeft de Raad bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 (8) een definitief compenserend recht voor nog eens vijf jaar ingesteld. Bij Besluit 2000/745/EG (9) heeft de Commissie de verbintenissen van drie producenten-exporteurs in India aanvaard waarin een minimuminvoerprijs werd vastgesteld. Bij Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU (10) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenissen ingetrokken, omdat de omstandigheden op basis waarvan de verbintenissen waren aanvaard, gewijzigd waren.

(2)

De geldende maatregelen bestaan uit een specifiek compenserend recht voor met naam genoemde Indiase producenten dat varieert van 0 tot 106,5 EUR per ton, en een residueel recht van 69,4 EUR per ton voor alle andere producenten.

1.2.   Opening van twee gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken

(3)

Twee Indiase producenten-exporteurs van pet, Dhunseri Petrochem & Tea Limited („Dhunseri”) en Reliance Industries Limited („Reliance”), hadden elk een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening ingediend („de indieners van de verzoeken”). Elk van beide verzoeken betrof uitsluitend een onderzoek naar subsidiëring met betrekking tot de indiener van het verzoek.

(4)

De indieners van de verzoeken hadden voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit bleek dat handhaving van de maatregelen op het huidige niveau niet langer noodzakelijk was om de gevolgen van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring te neutraliseren. Uit dat voorlopige bewijsmateriaal bleek in het bijzonder dat het respectieve bedrag van de door hen ontvangen subsidies tot ruim onder het bedrag van de momenteel voor hen geldende rechten was gezakt.

(5)

In het geval van Dhunseri zou deze vermindering van het totale subsidieniveau het gevolg zijn van het feit dat zij haar status van exportgerichte onderneming was kwijtgeraakt en de invoertarieven voor de bij de vervaardiging van het betrokken product gebruikte grondstoffen sinds het onderzoek dat tot het huidige niveau van de maatregelen heeft geleid, waren verlaagd.

(6)

In het geval van Reliance zou deze vermindering van het totale subsidieniveau het gevolg zijn van het feit dat de „Duty Entitlement Passbook Scheme” en de „Status Holder Incentive Scrip Scheme” niet langer van toepassing waren, en de bedragen waarvan de indiener profiteerde in het kader van andere regelingen, zoals de „Focus Market Scheme”, de „Focus Product Scheme”, de „Advance Authorisation Scheme” en de „Export Promotion Capital Goods Scheme”, waren verlaagd.

(7)

Nadat zij had vastgesteld dat elk verzoek voldoende voorlopig bewijsmateriaal bevatte, heeft de Commissie bij berichten van 6 juni 2014 (11) respectievelijk 1 augustus 2014 (12) aangekondigd op grond van artikel 19 van de basisverordening twee afzonderlijke gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken te openen. De nieuwe onderzoeken hadden uitsluitend betrekking op subsidiëring met betrekking tot elk van de indieners van de verzoeken.

1.3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de indieners van de verzoeken, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de vereniging van producenten in de Unie officieel van de opening van de nieuwe onderzoeken in kennis gesteld. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in de berichten van opening genoemde termijnen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

Reliance heeft om een hoorzitting verzocht en is gehoord.

(10)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de indieners van de verzoeken en de Indiase overheid een vragenlijst toegezonden; zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijnen ontvangen.

(11)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van de subsidiëring nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Zij heeft controlebezoeken uitgevoerd bij Dhunseri in Kolkata en Reliance in Mumbai alsmede bij de Indiase overheid in New Delhi (directoraat-generaal Buitenlandse Handel en Ministerie van Handel) en Kolkata (afdeling Handel en Industrie van de West-Bengaalse overheid).

1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

(12)

Het onderzoek naar subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014 (het „tijdvak van het nieuwe onderzoek”).

1.5.   Mededeling van feiten en overwegingen

(13)

Op 16 juni en 1 juli 2015 zijn de Indiase overheid en de overige belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was voor te stellen de rechten die van toepassing zijn op Dhunseri en Reliance, te wijzigen. Deze partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Met alle verstrekte gegevens en gemaakte opmerkingen werd rekening gehouden, zoals hierna wordt uiteengezet.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(14)

Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op pet met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

2.2.   Soortgelijk product

(15)

Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt als het product dat in India wordt vervaardigd en op de binnenlandse markt wordt verkocht. Derhalve wordt geconcludeerd dat de op de binnenlandse markt verkochte en de uitgevoerde producten soortgelijke producten in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening zijn.

3.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

3.1.   Subsidiëring

(16)

Op basis van de door de Indiase overheid en de indieners van de verzoeken verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt:

voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme (AAS, regeling inzake voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Drawback Scheme (DDS, regeling inzake terugbetaling van rechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme (EPCGS, regeling inzake kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Focus Market Scheme (FMS, regeling inzake focusmarkten);

e)

Focus Product Scheme (FPS, regeling inzake focusproducten);

f)

Incremental Exports Incentivisation Scheme (IEIS, regeling inzake extra exportprikkels);

g)

Income Tax Incentive for Research and Development (ITIRAD, regeling inzake vrijstelling van vennootschapsbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling);

regionale regelingen:

h)

West Bengal Subsidy Schemes/Incentive Schemes of the Government of West Bengal (WBIS, subsidieregelingen van West-Bengalen/stimuleringsregelingen van de West-Bengaalse overheid);

voor het gehele land geldende regelingen die zouden zijn beëindigd/niet van toepassing zouden zijn, waarvan voorheen door de indieners van de verzoeken gebruik is gemaakt:

i)

Export oriented Units (EOU) and Special Economic Zones (SEZ) Scheme (EOU/SEZ, regeling inzake exportgerichte ondernemingen/bijzondere economische zones);

j)

Duty Entitlement Passbook Scheme (DEPBS, kredietregeling voor invoerrechten);

k)

Status Holders Incentive Scrip (SHIS, stimuleringscertificaat voor statushouders);

regionale regelingen die zouden zijn beëindigd/niet van toepassing zouden zijn, waarvan voorheen door de indieners van de verzoeken gebruik is gemaakt:

l)

Capital Investment Incentive Scheme of the Government of Gujarat (regeling voor het stimuleren van kapitaalinvesteringen van de overheid van Gujarat).

(17)

De in overweging 16, onder a), c) tot en met f), i), j) en k), genoemde regelingen zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992) (Wet nr. 22 op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Wet buitenlandse handel”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid („Foreign Trade Policy” documents), die elke vijf jaar door het Ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden geactualiseerd. Het document over het buitenlandse handelsbeleid dat relevant is voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek is „Foreign Trade Policy 2009-2014” („FTP 09-14”). Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 09-14 ook vastgesteld in een procedurehandboek, het „Handbook of Procedures, Volume I” („HOP I 09-14”). Dit procedurehandboek wordt regelmatig geactualiseerd. Op 1 april 2015 heeft de Indiase overheid het nieuwe FTP voor de periode 2015-2020 gepubliceerd, waarmee de FMS en de FPS worden beëindigd.

(18)

De in overweging 16, onder b), genoemde regeling is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act (Douanewet) van 1962, op artikel 37 van de Central Excise Act (Wet op de centrale accijnzen) van 1944, op de artikelen 93A en 94 van de Finance Act (Begrotingswet) van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Finance Act Drawback Rules (Terugbetalingsregelingen voor douanerechten, centrale accijnzen en belastingen op diensten) van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd.

(19)

De in overweging 16, onder g), genoemde regeling is gebaseerd op de Income Tax Act (Wet op de vennootschapsbelasting) van 1961, die jaarlijks bij de Finance Act (Begrotingswet) wordt gewijzigd.

(20)

De in overweging 16, onder h), genoemde regeling wordt beheerd door de West-Bengaalse overheid en is neergelegd in Government of West Bengal Commerce & Industries Department notification No 580-CI/H (mededeling nr. 580-CI/H van de afdeling Handel en Industrie van de West-Bengaalse overheid) van 22 juni 1999.

(21)

De in overweging 16, onder l), genoemde regeling wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid van Gujarat voor de stimulering van de industrie.

(22)

Uit het onderzoek is gebleken dat de in overweging 16, onder i) tot en met l), genoemde regelingen zijn beëindigd dan wel de indieners van de verzoeken hiervoor niet langer in aanmerking kunnen komen.

3.2.   Advance Authorisation Scheme (AAS, regeling inzake voorafgaande vergunningen)

(23)

De Commissie heeft vastgesteld dat Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt van de AAS.

3.2.1.   Rechtsgrondslag

(24)

De regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FTP 09-14 en in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van HOP I 09-14.

3.2.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(25)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 26 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft om daarvoor in aanmerking te komen. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de subregelingen voor fysieke uitvoer en voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de subregeling voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van een exportgerichte onderneming, komen in aanmerking voor de subregeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden bij „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” in het kader van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back to Back Inland Letter of Credit (documentair krediet).

3.2.3.   Toepassing in de praktijk

(26)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

a)   fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de vergunning vermeld;

b)   jaarlijkse behoeften: een dergelijke vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoerprestaties in het verleden — elke soort input die bij de vervaardiging van een tot deze groep behorend product wordt gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

c)   leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, kan de inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

d)   met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten de inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die bedoeld zijn om als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” te worden verkocht aan de in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 09-14 vermelde categorieën afnemers. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

e)   ARO: de houder van een voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO's. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO's voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

f)   documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(27)

De Commissie heeft vastgesteld dat Reliance tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek slechts van één van deze subregelingen voor het betrokken product, namelijk die voor fysieke uitvoer, gebruik is blijven maken. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(28)

Wat het gebruik van de in overweging 26, onder a), bedoelde subregeling voor fysieke uitvoer betreft, legt de Indiase overheid in de voorafgaande vergunning de omvang en de waarde van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer vast. Bovendien moet op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de voorafgaande vergunning een aantekening van de desbetreffende transacties worden gemaakt. Voor de hoeveelheden die in het kader van de regeling voorafgaande vergunningen mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-outputnormen („SION's”) die voor de meeste producten en ook voor het betrokken product bestaan.

(29)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht voor elke vergunning in een voorgeschreven vorm een verbruiksregister bij te houden van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen (punten 4.26 en 4.30 alsmede aanhangsel 23 van HOP I 09-14). Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(30)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het specifieke exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (24 maanden met twee mogelijke verlengingen van telkens zes maanden).

(31)

De Commissie heeft vastgesteld dat er geen nauwe samenhang tussen de ingevoerde inputs en de uitgevoerde eindproducten bestaat. De inputs die voor de regeling in aanmerking komen, worden ook ingevoerd en gebruikt voor andere dan het betrokken product. Bovendien kunnen vergunningen voor verschillende producten worden samengevoegd, wat ook gebeurt. Dit betekent dat de uitvoer in het kader van een voorafgaande vergunning voor het ene product recht kan geven op de rechtenvrije invoer van inputs in het kader van een voorafgaande vergunning voor een ander product. Tijdens het controlebezoek van de Commissie heeft Reliance bevestigd dat het verbruik van inputs wegens het ontbreken van deze duidelijke samenhang wordt aangegeven op basis van SION's. Wat de in overweging 29 van deze verordening bedoelde verificatievoorschriften betreft, heeft de onderneming geen registratie bijgehouden waaruit aantoonbaar zou blijken dat de externe controle heeft plaatsgevonden. Al met al heeft de Commissie geconcludeerd dat Reliance niet heeft kunnen aantonen dat aan de desbetreffende FTP-bepalingen was voldaan.

3.2.4.   Conclusie betreffende de AAS

(32)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening: die vrijstelling is namelijk een financiële bijdrage van de Indiase overheid aangezien deze hierdoor inkomsten uit rechten derft die haar normaal zouden toekomen, en de onderzochte exporteurs wordt een voordeel toegekend aangezien hun liquiditeit erdoor wordt verbeterd.

(33)

Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen als zij zich niet tot uitvoer verplicht. De subregeling waarom het in dit geval gaat, is dus rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(34)

De subregeling waarom het in dit geval gaat, kan niet worden aangemerkt als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft niet daadwerkelijk een verificatieregeling of -procedure toegepast om na te gaan of, en zo ja hoeveel, inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). Tevens wordt ervan uitgegaan dat de SION's voor het betrokken product niet nauwkeurig genoeg waren en niet als verificatieregeling voor het werkelijke verbruik kunnen worden gebruikt omdat de Indiase overheid aan de hand van deze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs bij de vervaardiging van de exportproducten zijn verbruikt. De Indiase overheid heeft evenmin een verder onderzoek ingesteld naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening).

(35)

De in overweging 26, onder a), bedoelde subregeling geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

3.2.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(36)

Daar de onderzochte regeling geen toegestane terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs is, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband wordt opgemerkt dat de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten voorziet. Volgens artikel 3, punt 1, onder a), ii), van en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kunnen compenserende maatregelen ten aanzien van het teveel aan kwijtgescholden rechten slechts worden genomen wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. Deze voorwaarden waren in casu echter niet vervuld. Dit betekent dat, indien geen adequaat controlesysteem kan worden aangetoond, de bovenstaande uitzondering inzake terugbetalingsregelingen niet van toepassing is en de normale regel geldt waarbij het bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het beweerde teveel aan kwijtgescholden rechten. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, bij de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, volgens artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening hoeft de onderzoekende autoriteit alleen voldoende bewijsmateriaal over te leggen dat een beweerde verificatieregeling niet geschikt is.

(37)

Zoals uiteengezet in overweging 31, bestaat er slechts een losse band tussen het recht op voordeel (d.w.z. uitvoer op grond van de vergunning) en de toekenning van voordeel (d.w.z. de rechtenvrije invoer van inputs). Er hoeft geen sprake te zijn van een bepaalde volgorde of nabijheid in de tijd. Het is dus mogelijk dat het recht op voordeel zich tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek voordoet, maar de daarmee verband houdende toekenning van voordeel zowel vóór als na het tijdvak van het nieuwe onderzoek plaatsvindt. Voorts kan door het samenvoegen van vergunningen het recht op voordeel op grond van een vergunning voor het ene product worden overgedragen, zodat het voordeel uiteindelijk voor een ander product wordt toegekend.

(38)

In het kader van het onderzoek naar aanleiding waarvan het huidige recht voor Reliance is vastgesteld, namelijk dat van Verordening (EU) nr. 906/2011 („de vorige verordening”), werd de hoogte van de op grond van de AAS toegekende subsidie voor Reliance berekend op basis van de gederfde invoerrechten op alle materialen die werden ingevoerd voor alle producten die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek onder de regeling vielen. Het bedrag van deze subsidie is vervolgens omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(39)

In het onderhavige nieuwe onderzoek beschikte de Commissie niet over de gegevens voor alle invoer op grond van de voorafgaande vergunningen tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Van deze gegevens was bij het vorige onderzoek gebruikgemaakt toen voor het eerst het subsidiepercentage op grond van de AAS voor Reliance werd vastgesteld. In plaats daarvan verstrekte Reliance gegevens in verband met voorafgaande vergunningen die uitsluitend tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek en alleen voor het betrokken product waren afgegeven. De Commissie liet Reliance weten dat deze gegevens om de in de overwegingen 31 en 37 van deze verordening uiteengezette redenen ontoereikend werden geacht, en verzocht de onderneming de desbetreffende gegevens te verstrekken, zoals in de vragenlijst was verlangd. Reliance verstrekte de gevraagde inlichtingen niet, met het argument dat de inputs die waren ingevoerd op grond van de voorafgaande vergunning voor de productie van pet tevens waren ingevoerd op grond van de voorafgaande vergunning die was afgegeven voor veel andere producten, onder meer die welke werden vervaardigd door andere bedrijfsonderdelen van de onderneming.

(40)

Daar zij niet over de passende gegevens beschikte, was de Commissie niet in staat de hoogte van de subsidie te berekenen op basis van de gederfde invoerrechten op alle materialen die werden ingevoerd voor alle producten die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek onder de regeling vielen, zoals wel het geval was bij het vorige onderzoek. In deze omstandigheden werd de berekening, zoals door Reliance voorgesteld, verricht op basis van het totale aantal uitvoertransacties die tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek waren toegestaan voor het betrokken product. De Indiase overheid heeft bevestigd dat het onwaarschijnlijk is dat een onderneming een voordeel waarop zij in het kader van een voorafgaande vergunning aanspraak kan maken, niet opeist. Op basis hiervan kon aan de hand van de SION op betrouwbare wijze worden berekend voor welk bedrag aan rechten over de ingevoerde inputs geen betaling had plaatsgevonden.

(41)

Met betrekking tot deze regeling is vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 4,67 % bedroeg.

3.2.6.   Opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen

(42)

Reliance was het er niet mee eens dat de SION werd gebruikt om het voordeel in het kader van de AAS te berekenen. Zij wees erop dat de Commissie deze methode toepaste omdat Reliance hypothetisch gezien de voor andere producten verleende voorafgaande vergunningen zou kunnen gebruiken om grondstoffen voor de productie van pet in te voeren. Volgens Reliance heeft de Commissie deze stelling niet onderbouwd. Zij voerde verder aan dat de Commissie, door de op de SION gebaseerde methode toe te passen, de grootst mogelijke omvang heeft berekend van het voordeel dat Reliance hypothetisch gezien zou hebben kunnen ontvangen. Tevens heeft de Commissie volgens haar bij eerdere onderzoeken uitsluitend rekening gehouden met het werkelijke voordeel dat voor het betrokken product werd genoten en niet met de hypothetische voordelen die voor andere producten mogelijk waren geweest. De Commissie had bij de berekening van het voordeel in het kader van de AAS uitsluitend moeten uitgaan van het recht dat werd gederfd over alle invoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van actieve voorafgaande vergunningen voor pet.

(43)

De Commissie merkt om te beginnen op dat de bij het lopende onderzoek gebruikte methode door Reliance is geopperd. Dat bij de productie van pet grondstoffen worden gebruikt die zijn ingevoerd in het kader van voorafgaande vergunningen voor andere producten dan pet en geen in het kader van pet-vergunningen ingevoerde grondstoffen, berust niet louter op een hypothese. Wegens de structuur ervan gaat het bij de door Reliance in het kader van voorafgaande vergunningen voor pet rechtenvrij ingevoerde inputs niet om primaire inputs, maar om basisgrondstoffen zoals nafta. Zoals Reliance tijdens het onderzoek heeft bevestigd en in overweging 31 is opgemerkt, worden deze basisgrondstoffen ingevoerd in het kader van voorafgaande vergunningen voor andere producten binnen en buiten de petrochemische sector en gebruikt bij de productie van die andere producten. Er bestaan geen afzonderlijke gesloten systemen voor de productie van elk van deze producten en daarom worden in het kader van voorafgaande vergunningen voor pet ingevoerde inputs onder meer vermengd met andere inputs die worden ingevoerd in het kader van voorafgaande vergunningen voor andere producten. Op basis van deze inputmix wordt een grote verscheidenheid aan producten voor uitvoer in het kader van voorafgaande vergunningen of andere regelingen en voor de binnenlandse markt geproduceerd. Anders dan Reliance stelt, bevestigt deze situatie samen met de in overweging 37 genoemde overwegingen dat het werkelijke voordeel dat wordt verkregen bij de uitvoer van pet in het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet enkel kan worden vastgesteld aan de hand van het onderzoek van de invoer van inputs in het kader van voorafgaande vergunningen voor pet in dat tijdvak.

(44)

Wat de door Reliance genoemde praktijk bij eerdere onderzoeken betreft, relevant is het onderzoek dat tot het huidige niveau van de rechten heeft geleid. Zoals vermeld in de overwegingen 38-40, zijn de Commissie niet voldoende gegevens verstrekt om deze methode toe te kunnen passen. Gelet hierop heeft de Commissie derhalve vastgesteld dat de bij het onderhavige onderzoek gebruikte methode niettemin het werkelijke voordeel dat is verkregen in het kader van de voorafgaande vergunningen voor de uitvoer van pet in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, nauwkeurig weergeeft.

(45)

De Commissie is het er niet mee eens dat volgens de gekozen methode de grootst mogelijke omvang van het voordeel wordt berekend dat Reliance voor de uitvoer van pet zou kunnen ontvangen. De berekeningen zijn gebaseerd op prijzen en rechten die gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek golden, terwijl, zoals in overweging 37 is uiteengezet, de desbetreffende uitvoer vóór, tijdens en na dat tijdvak zou hebben kunnen plaatsvinden. Met betrekking tot de opmerking dat het door de Commissie berekende voordeel hypothetisch is, heeft de Indiase overheid, zoals vermeld in overweging 40, bevestigd dat het onwaarschijnlijk is dat een onderneming een voordeel waarop zij in het kader van een voorafgaande vergunning aanspraak kan maken, niet opeist. Een onderneming zou in het kader van een voorafgaande vergunning alleen maar uitvoeren als zij de desbetreffende inputs reeds heeft ingevoerd of dit in de nabije toekomst van plan is. Anders zou een onderneming voor de hierna beschreven DDS hebben gekozen, waarvoor het niet nodig is dat inputs worden ingevoerd. Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Reliance geen argumenten aangevoerd waarom zij niet in aanmerking zou kunnen komen voor het voordeel waarop zij door de uitvoer in het kader van de AAS recht heeft.

(46)

Volgens Reliance en de Indiase overheid moet het voordeel op basis van de AAS uitsluitend worden berekend voor het deel dat Reliance te veel heeft ontvangen. Huns inziens moet de AAS namelijk worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening, omdat er een op aanhangsel 23 gebaseerde regeling bestaat waarin de werkelijk verbruikte waarden worden aangegeven. Samen met de certificering van de op aanhangsel 23 gebaseerde regeling door onafhankelijke auditors en de mogelijkheid van een audit door de Indiase overheid vormt een dit adequaat controlesysteem. Ten slotte kan volgens Reliance de Indiase overheid er vanwege de efficiëntie van Reliance, zolang de SION in acht wordt genomen, zeker van zijn dat niet te veel rechten worden kwijtgescholden.

(47)

Zoals opgemerkt in overweging 31, wordt het verbruik van inputs wegens de in overweging 43 nader beschreven situatie van Reliance aangegeven op basis van SION's. Tijdens de controle ter plaatse door de Commissie heeft Reliance de Commissie geen aanhangsel 23 voor het betrokken product verstrekt. De Commissie heeft dit aanhangsel 23 pas nadat zij controles ter plaatse bij Reliance en de Indiase overheid had uitgevoerd, via deze overheid in haar bezit gekregen. Zoals blijkt uit aanhangsel 23, bevat de certificering door een onafhankelijke auditor een disclaimer dat de „gecontroleerde daadwerkelijk verbruikte hoeveelheid is vastgesteld aan de hand van de bedrijfsboekhouding”. De Commissie heeft geen bewijzen aangetroffen dat de Indiase overheid voor pet of voor andere door Reliance vervaardigde producten een audit zou hebben uitgevoerd met betrekking tot de in aanhangsel 23 ingediende informatie. In die omstandigheden betwist de Commissie dat er sprake is van een adequaat controlesysteem. Ten slotte kunnen de SION's zelf, zoals vermeld in overweging 34, geen verificatieregeling voor het werkelijke verbruik vormen, omdat de Indiase overheid aan de hand van deze standaardnormen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs bij de vervaardiging van de exportproducten zijn verbruikt. Derhalve betwist de Commissie om de in deze overweging uiteengezette redenen dat de AAS moet worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(48)

Reliance heeft tevens opgemerkt dat vanaf juli 2014 de invoerrechten voor reformaten zijn gedaald van 10 % naar 2,5 %. Aangezien het voordeel in het kader van de AAS werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten, heeft Reliance aangevoerd dat deze — blijvend — gewijzigde rechten tot uitdrukking moesten komen bij de berekening van het voordeel in het kader van die regeling.

(49)

De Commissie wijst erop dat artikel 5 van de basisverordening bepaalt: „De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring”. In overeenstemming met artikel 15, lid 1, van de basisverordening kunnen na het tijdvak van het nieuwe onderzoek opgetreden wijzigingen alleen in aanmerking worden genomen als de subsidies zijn ingetrokken of als de exporteurs hierdoor niet langer een voordeel verkrijgen. Daarvan is in casu geen sprake.

(50)

De Indiase overheid heeft aangevoerd dat de Commissie het voordeel in het kader van de AAS en dat in het kader van de DDS heeft onderzocht voor dezelfde exporttransacties. Volgens haar mag een onderneming inputs voor pet invoeren met gebruikmaking van een voorafgaande vergunning en een deel van het geproduceerde pet daarna uitvoeren in het kader van de DDS. In dat geval zou de onderneming een aantal andere uitvoertransacties moeten verrichten voor de niet-betaalde rechten over de inputs. De Indiase overheid heeft aangevoerd dat indien de Commissie in deze situatie voor de berekening van het voordeel moest uitgaan van alle in het kader van de AAS niet-betaalde invoerrechten over de inputs en van alle in het kader van de DDS bij uitvoer terugbetaalde rechten, het voordeel dubbel zou worden geteld.

(51)

Volgens de Commissie gaat dit argument van de Indiase overheid ervan uit dat het in het kader van de AAS verkregen voordeel uitsluitend werd berekend op basis van de invoer in het tijdvak van het nieuwe onderzoek en het in het kader van de DDS verkregen voordeel uitsluitend op basis van de uitvoer. Zoals uiteengezet in overweging 40, werd het voordeel in het kader van de AAS evenwel berekend op basis van de uitvoer van pet gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek en de over de invoer gederfde rechten waarop die uitvoer aanspraak verleent. In deze situatie kan er geen sprake van zijn dat het voordeel dubbel wordt geteld. De Commissie wijst er tevens op dat de in het kader van deze regeling beschikbare mogelijkheid om inputs onder de ene regeling in te voeren en de daaruit voortvloeiende outputs onder een andere regeling uit te voeren, een aanwijzing te meer is dat de door de Commissie gehanteerde methode geschikt is om het voordeel in het kader van de AAS nauwkeurig te berekenen. Tevens blijkt hieruit dat moeilijk te traceren valt hoeveel en welke inputs daadwerkelijk worden gebruikt, waardoor nog eens wordt aangetoond dat de AAS niet moet worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(52)

Ten slotte heeft Reliance aangevoerd dat de AAS en de DDS elkaar wederzijds uitsluitende regelingen zijn, zodat het in het kader van deze regelingen verkregen voordeel uitsluitend moet worden berekend naar verhouding van de respectieve omvang van die regelingen, met als uitgangspunt het gemiddelde voordeel dat in het kader van de AAS en de DDS kan worden verkregen.

(53)

Zoals Reliance heeft aangevoerd in haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen, heeft de Commissie aan de berekening van het voordeel in het kader van deze twee regelingen het totale volume van het betrokken product dat uit India werd uitgevoerd, ten grondslag gelegd. Deze methode strookt met artikel 7, lid 2, van de basisverordening. Zoals uiteengezet in overweging 51, houdt de Commissie er bij de methoden die zij hanteert voor de berekening van de in het kader van de AAS en de DDS verkregen voordelen voorts rekening mee dat het elkaar wederzijds uitsluitende regelingen betreft. Het argument wordt derhalve afgewezen.

3.3.   Duty Drawback Scheme (DDS, regeling inzake terugbetaling van rechten)

(54)

De Commissie heeft vastgesteld dat de indieners van de verzoeken in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik hebben gemaakt van de DDS.

3.3.1.   Rechtsgrondslag

(55)

De DDS wordt uitvoerig beschreven in de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 en de wijzigingen daarvan bij latere mededelingen.

3.3.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(56)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

3.3.3.   Toepassing in de praktijk

(57)

Een exporteur die aan de voorwaarden voldoet, kan een terugbetaling van rechten aanvragen, die wordt berekend als percentage van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase overheid heeft terugbetalingspercentages vastgesteld voor een aantal producten, waaronder het betrokken product. Deze worden vastgesteld op basis van de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de materialen die als inputs bij de productie van een product zijn gebruikt en het gemiddelde bedrag van de op inputs betaalde rechten. Zij zijn van toepassing ongeacht of er daadwerkelijk invoerrechten zijn betaald. Het DDS-percentage voor het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg tot en met 21 september 2013 3,9 % van de fob-waarde en daarna 3 %.

(58)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens worden ingevoerd in de douaneserver, wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (algemene exportvrachtlijst) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden voor goedkeuring van de uitkering van het terugbetalingsbedrag, door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel.

(59)

De exporteur moet tevens een bewijs van de verwezenlijking van de uitvoer voorleggen in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document mag worden voorgelegd na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een bepaalde termijn indient.

(60)

Het terugbetaalde bedrag mag voor elk gewenst doel worden gebruikt.

(61)

Uit het onderzoek is gebleken dat het bedrag aan terugbetaalde rechten overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten kan worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

3.3.4.   Conclusie betreffende de DDS

(62)

In het kader van de DDS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), i), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Bij het zogeheten terugbetalingsbedrag voor rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien er in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid wordt uitgekeerd. Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Bovendien verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terug te betalen rechten een voordeel, want zijn liquiditeit wordt hierdoor verbeterd.

(63)

Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling evenwel niet de kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen.

(64)

De betaling in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs moet worden beschouwd als een rechtstreekse subsidie van de Indiase overheid die afhankelijk is van exportprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(65)

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

3.3.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(66)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het ogenblik waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat moment is de Indiase overheid verplicht het teruggavebedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), i), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag aan terug te betalen rechten is vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Gezien het bovenstaande acht de Commissie het passend om voor de berekening van het door de DDS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen aan terug te betalen rechten die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn verworven.

(67)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(68)

De Commissie heeft dus met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 3,27 % en voor Reliance in dat tijdvak 1,09 % bedroeg.

3.3.6.   Opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen

(69)

Reliance heeft opgemerkt dat het in het kader van de DDS verkregen voordeel na het tijdvak van het nieuwe onderzoek is teruggelopen van 3 % naar 2,4 %. Het betreft hier volgens haar een wijziging van blijvende aard, zodat hiermee rekening moet worden gehouden bij de berekening van het voordeel in het kader van de DDS. Tevens moet het voordeel op basis van de DDS uitsluitend worden berekend voor het deel dat zij te veel heeft ontvangen, omdat de DDS moet worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening.

(70)

Wat de vermindering van het voordeel in het kader van de DDS betreft, wijst de Commissie erop dat artikel 5 van de basisverordening bepaalt: „De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring”. In overeenstemming met artikel 15, lid 1, van de basisverordening kunnen na het tijdvak van het nieuwe onderzoek opgetreden wijzigingen alleen in aanmerking worden genomen als de subsidies zijn ingetrokken of als de exporteurs hierdoor niet langer een voordeel verkrijgen. Dit is in het lopende onderzoek niet het geval, en daarom moet dit argument worden afgewezen.

(71)

Het argument dat de DDS moet worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, is niet verder onderbouwd. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme (EPCGS, regeling inzake kapitaalgoederen voor exportbevordering)

(72)

De Commissie heeft vastgesteld dat Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van de EPCGS voordelen heeft ontvangen die aan het betrokken product toegerekend zouden kunnen worden.

3.4.1.   Rechtsgrondslag

(73)

De EPCGS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 09-14.

3.4.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(74)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten alsmede dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

3.4.3.   Toepassing in de praktijk

(75)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 3 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS vrij van rechten worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(76)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

3.4.4.   Conclusie betreffende de EPCGS

(77)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(78)

Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(79)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

3.4.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(80)

De Commissie heeft de hoogte van de subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het bedrag van de subsidie voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vervolgens berekend door het totaalbedrag van de niet-betaalde douanerechten te delen door de afschrijvingstermijn. Bij het aldus voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek berekende bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht. Wanneer daartoe een gerechtvaardigde aanvraag was ingediend, werden de voor het verkrijgen van de subsidies noodzakelijke kosten overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening in mindering gebracht om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(81)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(82)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,43 % bedroeg.

3.5.   Focus Market Scheme (FMS, regeling inzake focusmarkten)

(83)

De Commissie heeft vastgesteld dat de indieners van de verzoeken in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik hebben gemaakt van de FMS.

3.5.1.   Rechtsgrondslag

(84)

De FMS wordt uitvoerig beschreven in punt 3.14 van FTP 09-14 en punt 3.8 van HOP I 09-14.

3.5.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(85)

Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

3.5.3.   Toepassing in de praktijk

(86)

In het kader van deze regeling komt de uitvoer van alle producten, met inbegrip van de uitvoer van pet, naar landen die worden genoemd in de tabellen 1 en 2 in aanhangsel 37(C) van HOP I 09-14 in aanmerking voor kredietpunten ter waarde van 3 % van de fob-waarde. Sinds 1 april 2011 kunnen voor de uitvoer van alle producten naar landen die worden genoemd in tabel 3 in aanhangsel 37(C) („Special Focus Markets”) kredietpunten worden verkregen ter waarde van 4 % van de fob-waarde. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoeractiviteiten van ondernemingen die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen.

(87)

De kredietpunten die in het kader van de FMS kunnen worden verkregen, zijn vrij overdraagbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om douanerechten te betalen op later ingevoerde inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(88)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de aanvragende onderneming de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladingsbrieven, bankcertificaten), heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

3.5.4.   Conclusie betreffende de FMS

(89)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de FMS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

(90)

Voorts is de FMS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(91)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch aanspraak op de FMS-voordelen maken. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

3.5.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(92)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd berekend op basis van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, zoals dit door de indieners van de verzoeken werd geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het bedrag van deze subsidie (de teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(93)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,41 % en voor Reliance in dat tijdvak 1,16 % bedroeg.

3.5.6.   Intrekking en vervanging van de FMS

(94)

Op 1 april 2015 heeft de Indiase overheid het nieuwe FTP voor de periode 2015-2020 bekendgemaakt. Hierin wordt de FMS samen met vier andere regelingen vervangen door de Merchandise Export Incentive Scheme („MEIS”, stimuleringsregeling voor goederenuitvoer). De MEIS is niet van toepassing op de uitvoer van het betrokken product, omdat pet niet voorkomt op de lijst van aangegeven producten. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening moeten met betrekking tot deze subsidieregeling geen maatregelen worden genomen.

3.6.   Focus Product Scheme (FPS, regeling inzake focusproducten),

(95)

De Commissie heeft vastgesteld dat de indieners van de verzoeken in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik hebben gemaakt van de FPS.

3.6.1.   Rechtsgrondslag

(96)

Deze regeling wordt uitvoerig beschreven in de punten 3.15, 3.16 en 3.17 van FTP 09-14 en de hoofdstukken 3.9, 3.10 en 3.11 van HOP I 09-14.

3.6.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(97)

Overeenkomstig punt 3.15.2 van FTP 09-14 komen exporteurs van in aanhangsel 37D van HOP I 09-14 vermelde producten voor deze regeling in aanmerking.

3.6.3.   Toepassing in de praktijk

(98)

Een exporteur van in de lijst van aanhangsel 37D van HOP I 09-14 opgenomen producten kan een aanvraag indienen voor een FPS-kredietpuntencertificaat dat gelijk is aan 2 % tot 5 % van de fob-waarde van de uitvoer. Het betrokken product is opgenomen in tabel 1 van aanhangsel 37D en komt in aanmerking voor kredietpunten gelijk aan 2 % van de fob-waarde.

(99)

De FPS is een postexportregeling, dat wil zeggen dat een onderneming eerst moet exporteren om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen. Als gevolg daarvan moet de onderneming een onlineaanvraag bij de betrokken autoriteit indienen tezamen met kopieën van de exportorder en -factuur, het bankafschrift waaruit blijkt dat de aanvraagvergoeding is betaald, een kopie van de ladingsbrieven en een bankcertificaat als bewijs van ontvangst van de betaling of een aankoopcertificaat van vreemde valuta in geval van directe onderhandelingen over documenten. Wanneer het origineel van de ladingsbrieven en/of bankcertificaten is ingediend voor een aanvraag in het kader van een andere regeling, kan de onderneming zelf gewaarmerkte kopieën indienen, met vermelding van de betrokken autoriteit waarbij de originele documenten zijn ingediend. De onlineaanvraag voor FPS-kredietpunten kan betrekking hebben op maximaal 50 ladingsbrieven.

(100)

De Commissie heeft geconstateerd dat overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen FPS-kredietpunten op transactiebasis als inkomsten kunnen worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Die kredietpunten kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen, met uitzondering van kapitaalgoederen en goederen waarop een invoerbeperking rust. Goederen die met gebruikmaking van dergelijke kredietpunten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. FPS-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar en geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van toekenning.

3.6.4.   Conclusie betreffende de FPS

(101)

In het kader van de FPS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FPS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de FPS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

(102)

Voorts is de FPS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(103)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is bovendien geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de FPS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch aanspraak op de FPS-voordelen maken.

3.6.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(104)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat moment is de Indiase overheid gehouden afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, waarin onder meer de voor die uitvoertransactie toe te kennen FPS-kredietpunten worden vermeld, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet verlenen van de subsidie. Gezien het bovenstaande acht de Commissie het passend om voor de berekening van het door de FPS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle kredietpunten die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn verworven.

(105)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 1,66 % en voor Reliance in dat tijdvak 1,27 % bedroeg.

3.6.6.   Intrekking en vervanging van de FPS

(106)

Op 1 april 2015 heeft de Indiase overheid het nieuwe FTP voor de periode 2015-2020 bekendgemaakt. Hierin wordt de FPS samen met vier andere regelingen vervangen door de Merchandise Export Incentive Scheme („MEIS”, stimuleringsregeling voor goederenuitvoer). De MEIS is niet van toepassing op de uitvoer van het betrokken product, omdat pet niet voorkomt op de lijst van aangegeven producten. Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening moeten met betrekking tot deze subsidieregeling geen maatregelen worden genomen.

3.7.   Incremental Exports Incentivisation Scheme (IEIS, regeling inzake extra exportprikkels)

(107)

De Commissie heeft vastgesteld dat Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt van de IEIS.

3.7.1.   Rechtsgrondslag

(108)

De IEIS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 3, punt 3.14.4, van FTP 09-14 en hoofdstuk 3, punt 3.8.3, van HOP I 09-14.

3.7.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(109)

De regeling staat open voor exporteurs die tijdens de boekjaren 2011-2012 en 2012-2013 hebben uitgevoerd.

3.7.3.   Toepassing in de praktijk

(110)

De regeling heeft tot doel de export extra te stimuleren. De regeling is regiospecifiek en bestrijkt de uitvoer naar de VS, Europa en Azië alsmede 53 landen in Latijns-Amerika en Afrika.

(111)

In het kader van die regeling kan een exporteur aanspraak maken op een kredietpuntencertificaat ter waarde van 2 % van de toename van de fob-waarde van de uitvoer tijdens een bepaald boekjaar ten opzichte van het voorafgaande boekjaar. De exporteur moet zijn aanvraag om voor de regeling in aanmerking te komen, indienen aan het eind van het desbetreffende boekjaar. De omvang van het voordeel wordt berekend op basis van de totale waarde van de uitvoer door de exporteur. De op die grondslag berekende en toegekende kredietpunten zijn vrij overdraagbaar. Het desbetreffende certificaat wordt ook afgegeven bij aankopen op de binnenlandse markt en bij de betaling van belasting op diensten.

3.7.4.   Conclusie betreffende de IEIS

(112)

In het kader van de IEIS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een IEIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door de IEIS-kredietpunten een voordeel, omdat zijn liquiditeit erdoor verbetert.

(113)

Voorts is de IEIS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(114)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening, omdat zij niet voldoet aan de regels van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening. Een exporteur is met name niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en de kredietpunten worden niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is bovendien geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden verbruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III bij de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de IEIS in aanmerking. Daarvoor volstaat het dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo kunnen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch aanspraak op de IEIS-voordelen maken.

3.7.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(115)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werd berekend op basis van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie (de teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(116)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,74 % bedroeg.

3.7.6.   Opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen

(117)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Dhunseri aangevoerd dat de regeling was afgelopen en niet opnieuw is ingevoerd in het nieuwe FTP voor de periode 2015-2020.

(118)

De Commissie heeft bevestigd dat de regeling niet opnieuw is ingevoerd met het nieuwe FTP, zodat er overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening geen maatregelen met betrekking tot de IEIS moeten worden genomen. De Commissie heeft het totale subsidiepercentage voor Dhunseri dienovereenkomstig gewijzigd.

3.8.   Income Tax Incentive for Research and Development (ITIRAD, regeling inzake vrijstelling van vennootschapsbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling)

(119)

De Commissie heeft vastgesteld dat Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt van de ITIRAD.

3.8.1.   Rechtsgrondslag

(120)

De ITIRAD wordt uitvoerig beschreven in afdeling 35 (2AB) van de wet op de vennootschapsbelasting.

3.8.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(121)

Ondernemingen die actief zijn op het gebied van biotechnologie of zich bezighouden met de vervaardiging of productie van andere artikelen of voorwerpen dan die welke zijn opgenomen in de lijst van Schedule 11, komen voor deze regeling in aanmerking. De regeling is van toepassing op ondernemingen die zich bezighouden met de productie van pet.

3.8.3.   Toepassing in de praktijk

(122)

Voor uitgaven voor onderzoeks- en ontwikkelingsvoorzieningen binnen de onderneming die werden goedgekeurd door het Indiase Ministerie voor Wetenschappelijk en Industrieel Onderzoek (met uitzondering van uitgaven voor grond of gebouwen), kan een bedrag van 200 % van de feitelijk gemaakte kosten van het belastbare bedrag worden afgetrokken.

3.8.4.   Conclusie betreffende de ITIRAD

(123)

In het kader van de ITIRAD worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 2, punt 2, van de basisverordening. De belastingaftrek overeenkomstig afdeling 35 (2AB) van de wet op de vennootschapsbelasting is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor vennootschapsbelastingopbrengsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de onderneming door de lagere vennootschapsbelasting een voordeel, omdat haar liquiditeit erdoor verbetert.

(124)

Uit de tekst van afdeling 35 (2AB) van de wet op de vennootschapsbelasting blijkt duidelijk dat de ITIRAD de jure specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening en derhalve tot compenserende maatregelen aanleiding geeft. Of een onderneming voor deze regeling in aanmerking komt, hangt niet af van objectieve criteria, dat wil zeggen criteria die neutraal zijn in de zin van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. De voordelen in het kader van deze regeling zijn alleen beschikbaar voor bepaalde bedrijfstakken, omdat de Indiase overheid deze regeling niet voor alle sectoren heeft opengesteld. Deze beperking houdt specificiteit in, aangezien de term „groep van bedrijfstakken” in artikel 4, lid 2, van de basisverordening synoniem is met „beperkt tot bepaalde bedrijfstakken”. Deze beperking is noch economisch van aard noch horizontaal van toepassing, zoals bijvoorbeeld een beperking van het aantal werknemers of de ondernemingsgrootte zou zijn.

3.8.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(125)

De Commissie heeft het subsidiebedrag berekend op basis van het verschil tussen de vennootschapsbelasting die met toepassing van afdeling 35 (2AB) van de wet op de vennootschapsbelasting voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek verschuldigd zou zijn en de vennootschapsbelasting die zonder toepassing van afdeling 35 (2AB) van die wet voor dat tijdvak verschuldigd zou zijn. Deze subsidie heeft betrekking op de gehele — binnenlandse en buitenlandse — verkoop van het betrokken product. Derhalve werd het subsidiebedrag (de teller) overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de door de onderneming voor het betrokken product gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek behaalde omzet (de noemer).

(126)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,04 % bedroeg.

3.8.6.   Opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen

(127)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen heeft Reliance aangevoerd dat de Commissie weliswaar heeft verklaard dat de ITIRAD betrekking heeft op alle verkopen van het betrokken product, maar voor de berekening van het subsidiepercentage in het kader van de regeling uitsluitend de uitvoer van het betrokken product als noemer van de breuk heeft gebruikt.

(128)

Na deze opmerking te hebben geanalyseerd, heeft de Commissie het subsidiepercentage dienovereenkomstig opnieuw berekend. De Commissie heeft aldus met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Reliance in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,01 % bedroeg.

3.9.   West Bengal Incentive Scheme 1999 (WBIS 1999, stimuleringsregeling van West-Bengalen van 1999)

(129)

De Commissie heeft vastgesteld dat Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek gebruik heeft gemaakt van de WBIS 1999.

3.9.1.   Rechtsgrondslag

(130)

De uitvoering van deze regeling door de West-Bengaalse overheid wordt uitvoerig beschreven in Notification No 580-CI/H van 22 juni 1999 van het West-Bengaalse Ministerie van Handel en Industrie.

3.9.2.   Criteria om voor deze regeling in aanmerking te komen

(131)

Ondernemingen die in gebieden met ontwikkelingsachterstand een nieuwe fabriek openen of een bestaande fabriek sterk uitbreiden, komen in aanmerking voor de voordelen uit hoofde van deze regeling. Er bestaat evenwel een uitputtende lijst van niet in aanmerking komende bedrijfstakken (negatieve lijst), waardoor ondernemingen uit bepaalde sectoren niet voor de stimuleringsmaatregelen in aanmerking komen.

3.9.3.   Toepassing in de praktijk

(132)

De West-Bengaalse overheid stimuleert industriële ondernemingen die voor de regeling in aanmerking komen met een aantal voordelen, zoals vrijstelling van de nationale omzetbelasting („CST”) en kwijtschelding van de nationale belasting over de toegevoegde waarde („CENVAT”) op de verkoop van eindproducten, teneinde de industriële ontwikkeling van economisch achtergebleven gebieden in die deelstaat te bevorderen.

(133)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten de ondernemingen investeren in gebieden met ontwikkelingsachterstand. Deze gebieden, die overeenkomen met bepaalde territoriale eenheden in West-Bengalen, zijn naargelang van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld, terwijl er daarnaast ontwikkelde gebieden zijn die van de toepassing van de stimuleringsregelingen zijn uitgesloten. De voornaamste criteria voor het vaststellen van het bedrag van de stimuleringsmaatregelen zijn de omvang van de investering en het gebied waar de onderneming is of zal worden gevestigd.

3.9.4.   Conclusie betreffende de WBIS 1999

(134)

In het kader van deze regeling worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Het gaat om een financiële bijdrage van de West-Bengaalse overheid, aangezien deze door de stimuleringsmaatregelen, in dit geval vrijstelling van de CST en kwijtschelding van de CENVAT op de verkoop van eindproducten, belastinginkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt een onderneming door deze stimuleringsmaatregelen een voordeel; zij verbetert immers haar financiële situatie omdat anders verschuldigde belastingen niet worden betaald.

(135)

Verder is deze regeling regiospecifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en lid 3, van de basisverordening omdat zij enkel openstaat voor bepaalde ondernemingen die investeren in bepaalde afgebakende geografische gebieden die onder de jurisdictie van de betrokken deelstaat vallen. Buiten deze gebieden gevestigde ondernemingen komen niet voor de regeling in aanmerking, terwijl bovendien de omvang van het voordeel wordt gedifferentieerd naar het betrokken gebied.

(136)

De WBIS 1999 geeft daarom aanleiding tot compenserende maatregelen.

3.9.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

(137)

De Commissie heeft het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag van de omzetbelasting en de CENVAT op de verkoop van eindproducten dat normaal gesproken gedurende het tijdvak van het nieuwe onderzoek verschuldigd zou zijn, maar op grond van deze regeling niet werd betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is het subsidiebedrag (de teller) vervolgens omgeslagen over de totale verkoop in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(138)

Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor Dhunseri in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,09 % bedroeg.

3.9.6.   Verval van recht om voor voordelen in kader van WBIS 1999 in aanmerking te komen

(139)

Dhunseri heeft gedurende een periode van elf jaar na de desbetreffende grootschalige capaciteitsuitbouw aanspraak op de regeling kunnen maken. Met ingang van mei 2014 staat deze regeling niet langer voor haar open en verkrijgt zij geen voordeel meer uit hoofde daarvan.

(140)

Overeenkomstig artikel 15, lid 1, van de basisverordening moeten met betrekking tot deze subsidieregeling geen maatregelen worden genomen.

4.   HOOGTE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(141)

De Commissie herinnert eraan dat de bij Verordening (EG) nr. 1645/2005 van de Raad voor Dhunseri vastgestelde subsidiemarge 13,9 % en de bij Verordening (EG) nr. 906/2011 van de Raad voor Reliance vastgestelde subsidiemarge 10,7 % bedroeg.

(142)

Tijdens dit gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek heeft de Commissie vastgesteld dat de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor Dhunseri 3,2 % ad valorem en voor Reliance 6,2 % ad valorem bedroeg.

Tabel 1

Subsidiepercentages voor individuele regelingen ten aanzien waarvan compenserende maatregelen worden genomen

 

AAS

DDS

EPCGS

ITIRAD

TOTAAL

Dhunseri

3,27 %

3,2 %

Reliance

4,67 %

1,09 %

0,43 %

0,01 %

6,2 %

(143)

De Commissie brengt in herinnering dat de compenserende maatregelen die momenteel gelden voor de invoer van pet uit India, uit specifieke rechten bestaan. De Commissie heeft vastgesteld dat de specifieke compenserende rechten voor Dhunseri 35,69 EUR/ton en voor Reliance 69,39 EUR/ton bedroegen.

5.   BLIJVENDE AARD VAN GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN OP SUBSIDIEGEBIED

(144)

Overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening is nagegaan of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring in het tijdvak van het nieuwe onderzoek ingrijpend zijn gewijzigd.

(145)

De Commissie heeft vastgesteld dat de indieners van de verzoeken ook in dat tijdvak tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid ontvingen. Verder zijn de bij dit nieuwe onderzoek vastgestelde subsidiemarges lager dan die welke zijn vastgesteld bij de Verordeningen (EG) nr. 1645/2005 en (EG) nr. 906/2011 van de Raad. Er zijn geen aanwijzingen dat de regelingen ten aanzien waarvan compenserende maatregelen worden genomen, in de nabije toekomst zullen worden stopgezet of dat nieuwe regelingen zullen worden ingevoerd.

(146)

Aangezien is aangetoond dat de indieners van de verzoeken minder subsidies dan vroeger ontvangen en zij waarschijnlijk een lager subsidiebedrag zullen blijven ontvangen dan bij het laatste nieuwe onderzoek is vastgesteld, wordt geconcludeerd dat de bestaande maatregelen hoger zijn dan de schade veroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie en dat het niveau van de maatregelen aan de nieuwe bevindingen moet worden aangepast.

6.   NAAMSVERANDERING VAN EEN VAN DE INDIENERS VAN DE VERZOEKEN

(147)

Dhunseri heeft de Commissie meegedeeld dat haar naam op 1 april 2014 als gevolg van een reorganisatie is veranderd in Dhunseri Petrochem Limited.

(148)

De onderneming heeft aangevoerd dat de reorganisatie en de naamsverandering geen wezenlijke gevolgen voor dit nieuwe onderzoek hebben, aangezien de theedivisie en de petrochemische divisie al twee afzonderlijke eenheden, met twee afzonderlijke boekhoudingen, binnen haar structuur waren.

(149)

De Commissie heeft de verstrekte informatie onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de naamsverandering geenszins van invloed is de bevindingen van dit nieuwe onderzoek.

7.   AANGEBODEN PRIJSVERBINTENISSEN

(150)

Na de mededeling van de definitieve bevindingen heeft zowel Dhunseri als Reliance prijsverbintenissen aangeboden. Beide aanbiedingen werden afgewezen, aangezien de aard van de subsidiëring een situatie creëert waarin de toepassing van een minimumprijsverbintenis bij invoer tot een toename van de subsidiëring zou hebben geleid. De reden hiervoor is dat de hoogte van de subsidies in het kader van de DDS, waarvan beide ondernemingen gebruikmaken, afhangt van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. Voorts zou het wegens de structuur van beide ondernemingen en hun groepen in de praktijk onmogelijk zijn geweest om toezicht op de verbintenissen te houden.

(151)

Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (13),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In de tabel in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 461/2013 van de Raad wordt de rij betreffende Dhunseri Petrochem & Tea Limited vervangen door:

Land

Onderneming

Compenserend recht (EUR/t)

Aanvullende Taric-code

„India

Dhunseri Petrochem Limited

35,69

A585”

In de tabel in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EG) nr. 461/2013 van de Raad wordt de rij betreffende Reliance Industries Limited vervangen door:

Land

Onderneming

Compenserend recht (EUR/t)

Aanvullende Taric-code

„India

Reliance Industries Ltd

69,39

A181”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 3 augustus 2015.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  Verordening (EG) nr. 2603/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat uit Indonesië, de Republiek Korea en Taiwan (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1645/2005 van de Raad van 6 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2603/2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1).

(4)  Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 (PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34).

(5)  Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat (PET) uit, onder meer, India (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1).

(6)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 232 van 9.9.2011, blz. 19).

(7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek inzake de compenserende maatregelen betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit onder meer India (PB L 168 van 28.6.2012, blz. 6).

(8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad van 21 mei 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 137 van 23.5.2013, blz. 1).

(9)  Besluit 2000/745/EG van de Commissie van 29 november 2000 waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88).

(10)  Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU van de Commissie van 4 februari 2014 tot intrekking van Besluit 2000/745/EG waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) uit onder meer India (PB L 59 van 28.2.2014, blz. 35).

(11)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (PB C 171 van 6.6.2014, blz. 11.).

(12)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (PB C 250 van 1.8.2014, blz. 11.).

(13)  Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51).


Top