EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0215

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2013 van de Raad van 11 maart 2013 tot instelling van een compenserend recht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

PB L 73 van 15.3.2013, p. 16–97 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 03/05/2019

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2013/215/oj

15.3.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 73/16


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 215/2013 VAN DE RAAD

van 11 maart 2013

tot instelling van een compenserend recht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1), en met name artikel 17 daarvan,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   OPENING VAN HET ONDERZOEK

(1)

Op 22 februari 2012 heeft de Europese Commissie ("Commissie") met een bericht ("het bericht van inleiding") in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antisubsidieprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("de VRC" of "het betrokken land") aangekondigd.

(2)

De antisubsidieprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 9 januari 2012 was ingediend door EUROFER ("de klager") namens producenten die in dit geval meer dan 70 % van de totale productie van bepaalde organisch beklede staalproducten in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal betreffende de subsidiëring van het product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antisubsidieprocedure in te leiden.

(3)

Voorafgaand aan de inleiding van de procedure heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Chinese overheid ("de GOC") ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen dat bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de VRC met subsidiëring werden ingevoerd en dat de bedrijfstak van de Unie hierdoor aanmerkelijke schade leed. De GOC werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in de klacht omschreven situatie op te helderen om overeenstemming te bereiken over een oplossing. De GOC heeft de uitnodiging aangenomen en het betrokken overleg heeft vervolgens plaatsgevonden. Daarbij kon geen overeenstemming worden bereikt. Er is evenwel nota genomen van de opmerkingen van de autoriteiten van de GOC over de argumenten in de klacht betreffende het ontbreken van compenserende maatregelen voor de regelingen. Na het overleg heeft de GOC opmerkingen ingediend.

1.2.   ANTIDUMPINGPROCEDURE

(4)

Op 21 december 2011 had de Europese Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de VRC aangekondigd.

(5)

Op 20 september 2012 heeft de Commissie bij Verordening (EU) nr. 845/2012 (4) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de VRC.

(6)

De schadeanalysen die in het kader van dit antisubsidieonderzoek en het parallelle antidumpingonderzoek worden uitgevoerd, zijn identiek, aangezien de definitie van de bedrijfstak van de Unie, de representatieve producenten in de Unie en het onderzoektijdvak in beide onderzoeken dezelfde zijn. Daarom wordt in beide procedures rekening gehouden met opmerkingen inzake schadeaspecten die in het kader van één van deze procedures worden gemaakt.

1.3.   BIJ DE PROCEDURE BETROKKEN PARTIJEN

(7)

De Commissie heeft de klagers, andere bekende producenten in de Unie, de bekende producenten-exporteurs in de VRC, importeurs, handelaren, gebruikers, leveranciers, bekende belanghebbende sectorverenigingen en de vertegenwoordigers van de VRC officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(8)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten-exporteurs, producenten in de Unie en niet-verbonden importeurs, werd aan alle bekende producenten-exporteurs en niet-verbonden importeurs gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar overeenkomstig het bericht van inleiding basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product gedurende het tijdvak van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011. Deze informatie werd gevraagd op grond van artikel 27 van de basisverordening om de Commissie in staat te stellen een besluit te nemen ten aanzien van de vraag of steekproeven noodzakelijk waren en zo ja, om steekproeven samen te stellen. De autoriteiten van de VRC werden eveneens geraadpleegd.

(9)

19 Chinese producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs verstrekten in eerste instantie de verlangde informatie en stemden ermee in te worden opgenomen in een steekproef. Op basis van de informatie die de Commissie van hen ontving en in overeenstemming met artikel 27 van de basisverordening, heeft zij aanvankelijk een steekproef samengesteld van de drie producenten-exporteurs of groepen producenten-exporteurs. Echter, een van de in deze steekproef opgenomen producenten-exporteurs trok zijn medewerking in. Deze werd vervolgens vervangen door de in hoogte van het verkoopvolume van de export naar de Unie volgende producent-exporteur. Na de kennisgeving trok ook deze producent-exporteur zijn medewerking in.

(10)

Om eventuele verdere vertraging te vermijden, werd besloten om de steekproef te beperken tot twee groepen van producenten-exporteurs die het meest naar de Unie uitvoerden, namelijk Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd en haar verbonden ondernemingen en Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co., Ltd en haar verbonden ondernemingen. De steekproef van deze twee groepen producenten-exporteurs dient als basis voor de bepaling van de mate van subsidiëring voor deze twee groepen alsmede van de mate van subsidiëring voor alle medewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef werden opgenomen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, leden 2 en 3, van de basisverordening.

(11)

Wat de producenten in de Unie betreft, kondigde de Commissie in het bericht van inleiding aan dat zij voorlopig een steekproef met producenten in de Unie had samengesteld. Deze steekproef bestond uit zes producenten in de Unie die bij de Commissie bekend waren als producenten van soortgelijke producten; zij waren geselecteerd op basis van hun verkoop, omvang, omvang van de productie en geografische ligging in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 46 % van de productie in de Unie en 38 % van de verkoop in de Unie. De belanghebbende partijen werd in het bericht van inleiding ook verzocht om hun standpunten over de voorlopige steekproef uiteen te zetten. Een van de producenten in de Unie verklaarde dat hij niet in de steekproef wilde worden opgenomen; hij werd vervangen door de in omvang van de productie volgende producent.

(12)

Vijf niet-verbonden importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het beperkte aantal medewerkende importeurs bleek een steekproef niet meer nodig.

(13)

De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar de vertegenwoordigers van de VRC, de twee producenten-exporteurs in de VRC die in de steekproef waren opgenomen, 14 andere producenten-exporteurs in de VRC die daarom hadden verzocht, de zes producenten in de Unie die in de streekproef waren opgenomen, de vijf importeurs in de Unie die hun medewerking verleenden en naar de bekende gebruikers.

(14)

De Commissie heeft antwoorden ontvangen van de vertegenwoordigers van de VRC, negen producenten-exporteurs en verbonden ondernemingen in de VRC, de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, twee niet-verbonden importeurs en tien gebruikers.

(15)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van subsidiëring, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende overheidsinstanties en ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

a)

de regering van de Volksrepubliek China

Chinees Ministerie van Handel, Peking, VRC;

b)

producenten in de Unie

ArcelorMittal Belgium, België en haar verbonden verkoopmaatschappij ArcelorMittal Flat Carbon Europe SA, Luxemburg;

ArcelorMittal Poland, Polen;

ThyssenKrupp Steel Europe AG, Duitsland;

voestalpine Stahl GmbH en voestalpine Stahl Service Center GmbH, Oostenrijk;

Tata Steel Maubeuge SA (vroeger bekend als Myriad SA), Frankrijk;

Tata Steel UK Ltd, Verenigd Koninkrijk;

c)

groepen producenten-exporteurs (en verbonden ondernemingen) in de VRC

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd en haar verbonden ondernemingen: Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd, Zhangjiagang Wanda Steel Strip Co., Ltd, Jiangsu Huasheng New Construction Materials Co. Ltd en Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd;

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd en haar verbonden onderneming Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd;

d)

importeurs in de Unie

ThyssenKrupp Mannex, Duitsland;

Macrometal, Hamburg, Duitsland.

(16)

Vervolgens werden alle partijen op de hoogte gesteld van de essentiële feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was om de instelling van definitieve compenserende rechten op de invoer van bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de VRC aan te bevelen ("de definitieve mededeling"). Aan alle partijen werd een periode gegund waarin ze opmerkingen over de definitieve mededeling konden indienen.

(17)

De door de belanghebbende partijen ingediende opmerkingen werden beoordeeld en, indien van toepassing, in aanmerking genomen.

1.4.   ONDERZOEKTIJDVAK EN BEOORDELINGSPERIODE

(18)

Het onderzoek naar de subsidiëring en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 september 2011 ("het onderzoektijdvak" of "OT"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2008 tot het eind van het OT ("de beoordelingsperiode").

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   BETROKKEN PRODUCT

(19)

In het bericht van inleiding wordt met het product dat aan onderzoek is onderworpen bepaalde producten van organisch bekleed staal ("OBS") bedoeld, d.w.z. gewalste platte producten van niet-gelegeerd of gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal), aan ten minste één zijde geverfd, gevernist of bekleed met kunststof, met uitzondering van zogenoemde "sandwichpanelen" van de soort gebruikt in de bouw, bestaande uit twee metalen buitenplaten met een stabiliserende kern van isolatiemateriaal, en met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer gewichtspercenten zink bevat).

2.2.   VERZOEKEN OM HET UITSLUITEN VAN PRODUCTEN

(20)

De Chinese beroepsvereniging voor de ijzer- en staalsector, twee importeurs en twee gebruikers stelden voor om vijf productsoorten uit te sluiten. Deze verzoeken zijn ontvangen en als volgt geanalyseerd:

2.2.1.   OBS MET EEN METALEN BEKLEDING VAN CHROOM OF TIN

(21)

Een gebruiker van OBS diende een verzoek in om OBS met een ondergrond die bekleed is met een metalen bekleding van chroom of tin uit te sluiten van de productomschrijving. In het onderzoek is vastgesteld dat de metalen bekleding van chroom of tin deze productsoort in fysiek en technisch opzicht anders maakt dan de producten van OBS die zijn onderzocht. Daarnaast wordt OBS met een ondergrond die een metalen bekleding van chroom of tin heeft bijna uitsluitend gebruikt in de levensmiddelenverpakkings- en kabelsectoren. Tot slot verklaarde de bedrijfstak van de Unie dat bovengenoemde productsoort volgens de bedrijfstak zelf niet in het onderzoek zou moeten worden opgenomen. Op grond van bovenstaande redenen wordt OBS met een ondergrond die is bekleed met een bekleding van chroom of tin niet opgenomen in de productomschrijving.

2.2.2.   WARMGEWALSTE PLATEN MET ORGANISCHE OF ANORGANISCHE BESCHERMENDE PRIMER

(22)

Dit verzoek werd afgewezen, omdat deze producten niet onder de GN-codes vallen waarop het onderzoek betrekking heeft. De verf of bekleding is alleen bedoeld als roestbescherming en valt derhalve onder GN-post 7208 en niet onder GN-post 7210. Warmgewalste platen met een organische of anorganische beschermende primer zijn niet opgenomen in de productomschrijving en kunnen daarom ook niet van de productomschrijving worden uitgesloten.

2.2.3.   OBS MET EEN ONDERGROND MET EEN DIKTE TUSSEN 0,6 EN 2,0 MM

(23)

CISA en twee importeurs verzochten om de uitsluiting van OBS met een ondergrond met een dikte tussen 0,6 en 2,0 mm, die 5 - 10 % van de invoer uit de VRC vertegenwoordigen, waarbij zij aanvoerden dat er uitsluitend directe concurrentie was tussen de Chinese invoer en de productie van de bedrijfstak van de Unie voor OBS met een ondergrond met een dikte tussen 0,25 en 0,6 mm.

(24)

Dit verzoek werd afgewezen, gezien het feit dat zowel Chinese exporteurs als de bedrijfstak van de Unie OBS met een ondergrond met een dikte tussen 0,6 en 2,0 mm vervaardigen en verkopen, wat betekent dat er tussen deze producten zonder twijfel concurrentie bestaat. Er werd geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat OBS met een ondergrond met een dikte van meer dan 0,6 mm niet concurreert met OBS met een ondergrond met een dikte van minder dan 0,6 mm en dat het derhalve om een andere productsoort zou gaan. Organisch beklede staalproducten met een ondergrond met een dikte van minder dan en van meer dan 0,6 mm hebben dezelfde fysieke en technische basiskenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt; bijgevolg zijn zij hetzelfde product.

2.2.4.   OBS MET EEN ONDERGROND DIE BEKLEED IS MET EEN LEGERING VAN ALUMINIUM EN ZINK

(25)

De twee importeurs voerden aan dat slechts vier van de producenten in de Unie een vergunning hebben voor de productie van deze productsoort en dat maar één onderneming het product daadwerkelijk produceerde. Ze voerden tevens aan dat dit product verschilt van met zink bekleed OBS wat betreft de productkenmerken.

(26)

Dit verzoek werd afgewezen, aangezien de twee productsoorten onderling uitwisselbaar zijn, overlappende gebruiksdoelen hebben en ten minste twee medewerkende producenten in de Unie deze productsoort vervaardigden gedurende het onderzoektijdvak. Opgemerkt zij dat slechts één medewerkende Chinese producent-exporteur deze productsoort tijdens het onderzoektijdvak naar de Unie uitvoerde.

2.2.5.   OBS MET EEN ONDERGROND DIE BEKLEED IS MET EEN ZINKLEGERING

(27)

Dit verzoek werd afgewezen, omdat dit product, in tegenstelling tot wat een gebruiker beweerde, wordt geproduceerd en verkocht in aanzienlijke hoeveelheden door meerdere producenten in de Unie en dezelfde wezenlijke fysieke en technische kenmerken en gebruiksdoelen heeft als andere soorten OBS.

2.3.   VERZOEK OM HET INSLUITEN VAN PRODUCTEN

(28)

Een beroepsvereniging verzocht om OBS met een metalen bekleding van chroom of tin dat ingedeeld is onder de GN-codes 7210122010 en 7210500010 op te nemen in de productomschrijving. Dit verzoek werd afgewezen, aangezien deze codes niet werden vermeld in de oorspronkelijke klacht en de producten die onder deze codes vallen andere fysieke en technische kenmerken hebben dan de producten waarop de klacht betrekking heeft.

2.4.   BETROKKEN PRODUCT

(29)

Gezien de aanvaarding van de uitsluiting van OBS met een metalen bekleding van chroom of tin, zoals uiteengezet in overweging 21, wordt het betrokken product door deze uitsluiting gewijzigd.

(30)

Bij het betrokken product gaat het derhalve om bepaalde organisch beklede staalproducten ("OBS"), d.w.z. gewalste platte producten van niet-gelegeerd of gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal), aan ten minste één zijde geverfd, gevernist of bekleed met kunststof, met uitzondering van zogenaamde "sandwichpanelen" van de soort gebruikt in de bouw, bestaande uit twee metalen buitenplaten met een stabiliserende kern van isolatiemateriaal, met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer gewichtspercenten zink bevat) en met uitzondering van producten met een ondergrond die is bekleed met een metalen bekleding van chroom of tin, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7210 70 80, ex 7212 40 80, ex 7225 99 00 en ex 7226 99 70, van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("het betrokken product").

2.5.   SOORTGELIJK PRODUCT

(31)

Uit het onderzoek is gebleken dat OBS die door de bedrijfstak van de Unie in de Unie worden geproduceerd en verkocht, OBS die op de binnenlandse markt van de VRC worden geproduceerd en verkocht en OBS die uit de VRC in de Unie worden ingevoerd dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Daarom worden deze producten beschouwd als gelijk in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN

(32)

Zowel de GOC als de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs hebben de vragenlijst ingevuld teruggestuurd en hebben ingestemd met controles ter plaatse om de antwoorden te verifiëren.

(33)

Na analyse van het antwoord op de vragenlijst heeft de Commissie de GOC een schriftelijke aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens en twee brieven met de aankondiging van de controlebezoeken toegestuurd. Telkens wanneer daarom werd verzocht en dit gerechtvaardigd was, heeft de Commissie de GOC ruim tijd gelaten om haar opmerkingen te formuleren en in te dienen. In feite zijn de termijnen voor de GOC aanzienlijk verruimd, d.w.z. een verlenging van 20 dagen voor het invullen en terugsturen van de vragenlijst, wat leidde tot een uiteindelijke termijn van 57 dagen voor het invullen en terugsturen van de vragenlijst en 25 dagen voor het antwoord op de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens.

(34)

In haar antwoorden op de vragenlijst, de aanmaningen tot het verstrekken van ontbrekende gegevens en diverse andere brieven verstrekte de GOC slechts informatie over regelingen die worden gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en bepleitte de GOC dat haar niet verzocht zou moeten worden om vragen te beantwoorden met betrekking tot vermeende subsidieregelingen die ook toegankelijk waren voor producenten die niet in de steekproef waren opgenomen of producenten die zichzelf niet bekend hadden gemaakt.

(35)

De Commissie heeft dit standpunt respectvol afgewezen en aan de GOC uitgelegd dat het doel van de aan de GOC verzonden vragenlijst is de Commissie in staat te stellen om informatie te verkrijgen met betrekking tot de subsidiëring van de bedrijfstak die organisch bekleed staal produceert in de VRC en om vast te stellen in welke mate de invoer van het betrokken product in de Unie gesubsidieerd wordt. De Commissie deelde de GOC mede dat bredere informatie over de mate van subsidiëring vereist is om te kunnen reageren op eventuele belangrijke gevallen van niet-medewerking onder exporteurs die voordelen zouden hebben genoten in het kader van specifieke subsidieregelingen die niet worden gebruikt door de ondernemingen in de steekproef of door ondernemingen die hun medewerking verlenen, alsmede op eventuele aanvragen voor individueel onderzoek door producenten-exporteurs die hun medewerking verlenen. Echter, de GOC is niet van standpunt veranderd en heeft geen informatie verstrekt over de meeste andere subsidieregelingen die in de klacht werden genoemd, maar die niet werden gebruikt door de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(36)

Vóór het controlebezoek heeft de GOC de Commissie verzocht aanvullende schriftelijke informatie te verstrekken, met name een lijst met alle vragen die de Commissie van plan was tijdens het controlebezoek te stellen, plus een lijst van de overheidsdepartementen die geacht werden aan het controlebezoek deel te nemen. Bij het uitblijven hiervan werd betoogd dat de GOC "niet op de hoogte is gesteld van wat voorbereid had moeten worden of wat verwacht kon worden tijdens de controle" en dat de brief met de aankondiging van het controlebezoek "in ieder geval geen enkele aanwijzing geeft voor wat de Commissie in feite beoogt te controleren …".

(37)

De Commissie kon het verzoek van de GOC niet inwilligen. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de Commissie voldaan heeft aan alle toepasselijke voorwaarden van artikel 26 van de basisverordening. Vóór het controlebezoek was aan de GOC een gedetailleerde brief gestuurd waarin de agenda (de controledagen en de per controledag te bespreken reeks regelingen) werd bevestigd en werd verzocht om de aanwezigheid van de autoriteiten die bevoegd waren voor de desbetreffende regelingen en van de ambtenaren die betrokken waren bij de opstelling van de opmerkingen van de GOC. De Commissie heeft vóór de controlebezoeken ter plaatse tevens uitgelegd dat uitsluitend de GOC de autoriteiten kon identificeren die bevoegd waren voor de onderzochte regelingen alsmede de ambtenaren die het meest in aanmerking kwamen om aan de controle deel te nemen en vragen te beantwoorden. Wat betreft de lijst met specifieke vragen heeft de Commissie uitgelegd dat een dergelijke lijst niet bij EU-wetgeving vereist is (noch bij WTO-overeenkomst), en dat dit onderzoek tot doel heeft de antwoorden van de GOC op de vragenlijst en de relevante aanvullende opmerkingen te controleren; tijdens het controlebezoek zou de Commissie dan ook de structuur van deze documenten volgen. De Commissie beoogde daarnaast om extra informatie te verkrijgen en te verduidelijken die nodig is voor de lopende procedure, maar de precieze vragen in deze context zouden afhangen van de antwoorden van de GOC op de eerste controle van haar antwoorden. Vóór het controlebezoek ter plaatse werd de GOC ook duidelijk uitgelegd dat weigeringen om de nodige informatie te verstrekken of om de onderzoekende autoriteit bij te staan in de controle van informatie en gegevens die nodig werden geacht voor de procedure, de onderzoeksprocedure ernstig zouden kunnen ondermijnen. De GOC werd ook herinnerd aan de gevolgen van de bepaling in artikel 28 van de basisverordening.

(38)

Tijdens het controlebezoek ter plaatse bij het Chinees ministerie van Handel in Peking heeft de Commissie overeenkomstig de artikelen 11 en 26 van de basisverordening getracht verstrekte informatie te controleren op grond van het bewijsmateriaal dat voor de opstelling van het antwoord van de GOC is gebruikt. Daarbij kwam de Commissie tot de voorlopige conclusie dat de antwoorden op de vragenlijst niet naar behoren konden worden gecontroleerd, omdat de nodige informatie en bewijsstukken niet beschikbaar waren. Bovendien werd bepaalde informatie helemaal niet ingediend, hoewel daar uitdrukkelijk om was verzocht, en zijn bepaalde vragen eenvoudigweg niet beantwoord. Bijgevolg is de GOC geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening.

(39)

De GOC stelde daarnaast dat de Commissie de GOC een onredelijke belasting had opgelegd en in de vragenlijst en daaropvolgende aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens had verzocht om irrelevante en onnodige informatie.

(40)

Wat betreft de gevraagde informatie zij opgemerkt dat de Commissie uitsluitend heeft verzocht om informatie met betrekking tot beweringen in de klacht die nodig wordt geacht om tot een representatieve bevinding te komen en de Commissie volhardde in haar verzoek door tijdens de onderzoeksprocedure om dezelfde gegevens en informatie te vragen en de GOC te verzoeken uitleg te verstrekken bij de ingediende informatie en de gevolgen ervan voor de onderzochte regelingen. Met andere woorden, de Commissie heeft alleen om informatie verzocht die nodig was om het bestaan en de mate van subsidiëring te beoordelen die beschikbaar was voor het betrokken product in het kader van andere subsidieregelingen waarvan de klacht melding maakt. Dergelijke informatie zou het mogelijk hebben gemaakt om tot een nauwkeurige vaststelling te komen van de subsidiëring die verstrekt is in het kader van de andere subsidieregelingen die onderzocht werden en die beschikbaar waren voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs. Aangezien noch de vertegenwoordigers van de VRC noch de niet-medewerkende producenten-exporteurs de informatie hebben verstrekt die nodig was om te bepalen of de andere subsidieregelingen toegankelijk waren voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs, is de Commissie op basis van geschikte beschikbare gegevens tot de conclusie gekomen dat de andere vermeende subsidieregelingen inderdaad toegankelijk waren voor de andere niet-medewerkende producenten-exporteurs en heeft zij de bedragen die het voordeel vertegenwoordigen dat via deze regelingen werd toegekend berekend op basis van geschikte beschikbare gegevens.

3.2.   INDIVIDUEEL ONDERZOEK ("IO")

(41)

Verzoeken om een IO op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening werden ingediend door twee medewerkende producenten-exporteurs, namelijk Union Steel China (Union Steel) en Shenzhen Sino Master Steel Co. Ltd. Het was niet mogelijk om deze IO's aan deze twee ondernemingen toe te kennen, aangezien het vanwege het grote aantal vermeende subsidieregelingen en de tijdrovende aard van antisubsidiëringsonderzoek een onredelijke belasting zou vormen en omdat de tijdige afronding van het onderzoek erdoor in gevaar zou kunnen komen.

(42)

Echter, Union Steel was reeds onderworpen aan een individueel onderzoek binnen het parallel uitgevoerde antidumpingonderzoek en bijgevolg was de individuele schademarge voor deze onderneming berekend.

(43)

Gezien het feit dat de GOC in haar antwoord slechts inging op de regelingen die werden gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, zoals uitgelegd in bovenstaande overweging 34, was het praktisch onmogelijk om sommige van de subsidieregelingen te analyseren die mogelijk door Union Steel werden gebruikt. Bijgevolg werd op basis van de beschikbare feiten op grond van artikel 28 van de basisverordening het gemiddelde subsidiepercentage dat toepasbaar is op andere medewerkende ondernemingen aan deze onderneming toegeschreven.

3.3.   SPECIFIEKE REGELINGEN

(44)

Op grond van de informatie in de klacht heeft de Commissie informatie verzameld met betrekking tot de volgende regelingen, die de verlening van subsidies door de overheidsinstantie zouden omvatten:

I)

Verstrekking van goederen en diensten door de overheid voor een ontoereikende prijs ("Less than Adequate Remuneration" of "LTAR")

Verstrekking van inputs voor een ontoereikende prijs: Warmgewalst en koudgewalst staal

Verlening van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

Programma's bestaande uit de verstrekking van goedkoop water voor een ontoereikende prijs

Programma bestaande uit de verstrekking van elektriciteit voor een ontoereikende prijs

Programma bestaande uit de verstrekking van elektriciteit en water voor een ontoereikende prijs in de provincie Jiangsu

Verstrekking van diverse inputs voor een ontoereikende prijs

II)

Preferentiële leningen en rentetarieven aan de OBS-sector

III)

Programma's met betrekking tot aandelenkapitaal

Schuld-voor-aandelenswaps

Kapitaalinjecties

Niet uitgekeerde dividenden

IV)

Inkomsten- en andere directe belastingen

Fiscale beleidsmaatregelen voor de aftrek van onderzoeks- en ontwikkelingskosten

Belastingvoordelen voor centrale en westelijke regio's

Vennootschapsbelastingteruggave voor de aanschaf van binnenlands geproduceerde productieapparatuur

Preferentiële fiscale beleidsmaatregelen voor ondernemingen die worden bevorderd als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

Vennootschapsbelastingvoordelen voor ondernemingen die gebruikmaken van een breed scala aan hulpbronnen (comprehensive resource utilisation, "bijzondere grondstoffen")

Belastingteruggave in verband met de aanschaf van speciale apparatuur

Preferentiële vennootschapsbelasting voor de ondernemingen in de noordoostelijke regio

Vrijstelling van vennootschapsbelasting voor investeringen in binnenlandse technologische vernieuwing

Diverse kortingen op plaatselijke belastingen (provincie Shandong, de stad Chongqing, de regio Guangxi Zhuang, belastingvoordelen voor de ontwikkeling van centrale en westelijke regio's)

Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

"Two free/three half"-belastingvrijstellingen voor de producerende FIE's

Programma's voor vrijstelling en vermindering van plaatselijke vennootschapsbelasting voor de producerende FIE's

Vennootschapsbelastingteruggave voor FIE's die binnenlands geproduceerde apparatuur kopen

Vennootschapsbelastingsubsidies voor FIE's op grond van geografische locatie

V)

Programma's inzake indirecte belastingen en invoerrechten

Vrijstellingen van invoerrechten en btw voor FIE's en bepaalde binnenlandse ondernemingen die in bevorderde sectoren ingevoerde apparatuur gebruiken

Terugbetaling van btw bij de aankoop van binnenlands geproduceerde apparatuur

BTW-aftrek op vaste activa in de centrale regio

Andere belastingvoordelen van Ma'anshan

VI)

Subsidieprogramma's

China World Top Brand-programma

Famous Brands-programma

Het overheidsfonds voor projecten voor belangrijke technologieën

Programma's voor de vergoeding van juridische kosten in verband met antidumping

VII)

Aankoop van goederen door de overheid voor een hogere prijs dan de toereikende prijs

VIII)

Andere regionale programma's

Subsidies die worden verstrekt in de Binhai New Area in Tianjin en in de Tianjin Economic and Technological Development Area

Programma's met betrekking tot de noordoostelijke regio

Subsidies in het kader van het programma voor wetenschap en technologie van de provincie Jiangsu

Subsidies in het kader van het programma voor wetenschap en technologie van de provincie Hebei

IX)

Ad-hocsubsidies zoals die waarnaar wordt verwezen in de klacht

3.3.1.   VERSTREKKING VAN GOEDEREN EN DIENSTEN DOOR DE OVERHEID VOOR EEN ONTOEREIKENDE PRIJS ("LESS THAN ADEQUATE REMUNERATION" OF "LTAR")

3.3.1.1.    Verstrekking van warmgewalst en koudgewalst staal (WGS en KGS) voor een ontoereikende prijs

(45)

In de klacht werd gesteld dat de GOC op zo'n manier controle uitoefent op bepaalde upstreambedrijfstakken en -producten dat dit resulteert in de verstrekking van gunstig geprijsde inputs aan producenten van OBS. Op grond hiervan ontvangen OBS-producenten compenserende subsidies via de aankoop bij staatsondernemingen van door de overheid geproduceerd WGS en KGS voor een lagere prijs dan de marktprijs en derhalve voor een lagere prijs dan de toereikende prijs voor de staatsondernemingen.

(46)

De Commissie heeft de GOC om gedetailleerde informatie verzocht met betrekking tot staatsondernemingen die WGS en KGS verstrekken aan de Chinese producenten-exporteurs van OBS om de beweringen in de klacht te controleren en om vast te stellen of deze staatsondernemingen overheidsinstanties zijn. In het bijzonder heeft de Commissie voor de GOC aanhangsel B bij de vragenlijst opgesteld met betrekking tot de staatsondernemingen en heeft zij de GOC uitgenodigd de gevraagde informatie hierin op te nemen. In de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens heeft de Commissie de GOC opnieuw verzocht om de in aanhangsel B gevraagde informatie te verstrekken en de GOC aangemoedigd om de antwoorden te coördineren met de desbetreffende staatsondernemingen.

(47)

Echter, de GOC heeft geen van de vragen in aanhangsel B beantwoord en verzuimde tevens om relevante informatie te verstrekken die in de hoofdvragenlijst werd gevraagd (bijv. met betrekking tot het eigendom en de controle van de Chinese overheid van de staatsondernemingen in de staalsector en de betrokkenheid van de overheid bij de reorganisatie van de Chinese staalindustrie). In plaats van de gevraagde informatie te verstrekken, stelde de GOC in haar antwoord op de vragenlijst dat de klagers er niet in waren geslaagd aan te tonen dat de producenten van WGS en KGS overheidsinstanties zijn.

(48)

Vanwege het gebrek aan medewerking door de GOC moest de Commissie andere beschikbare informatie onderzoeken. De Commissie stelde de GOC op de hoogte van dit voornemen. Bij de beoordeling van de vraag of de staatsondernemingen die WGS en KGS verstrekken aan Chinese OBS-producenten overheidsinstanties zijn, nam de Commissie de beperkte door de GOC verstrekte informatie in aanmerking, alsmede de informatie in de klacht, publiek beschikbare, feitelijke informatie afkomstig van soortgelijke procedures die zijn uitgevoerd door andere onderzoekende instanties alsmede andere publiekelijk beschikbare informatie, waarbij de Commissie haar bevindingen baseerde op de totaliteit van de informatie in het dossier.

a)   Staatsondernemingen die warmgewalst en koudgewalst staal verstrekken aan OBS-producenten zijn overheidsinstanties

(49)

De klager stelt dat staatsondernemingen in de VRC overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, onder b), van de basisverordening die goederen (GWS en KGS) verstrekken aan OBS-producenten voor prijzen die onder de marktprijzen liggen en hun derhalve een voordeel toekennen.

(50)

De beroepsinstantie van de WTO (AB - Appellate Body) definieerde in haar verslag in de Verenigde Staten - Definitive Anti-Dumping and Countervailing Duties on Certain Products from China  (5) (het AB-verslag) een overheidsinstantie als een entiteit die "overheidsgezag eigendom, uitoefent of die met overheidsgezag is bekleed" (6). De WTO-beroepsinstantie was tevens van oordeel dat overheidsinstanties ook worden gekenmerkt door de "uitvoering van overheidsfuncties" (7) die "gewoonlijk worden beschouwd als deel uitmakend van de overheidspraktijken in de rechtsorde van het lid in kwestie" (8).

(51)

In het licht van de conclusies van de beroepsinstantie van de WTO zijn er twee vragen voor de analyse, namelijk a) of de staatsondernemingen in kwestie functies uitoefenen die gewoonlijk als onderdeel van de overheidspraktijken in de VRC worden beschouwd, en b) zo ja, of zij overheidsgezag uitoefenen wanneer ze dat doen.

(52)

In de context van de GOC is er ruim voldoende bewijs om aan te tonen dat de overheid zich in sterke mate bezighoudt met het beheer van de economie. De voorname rol van de Chinese overheid in de economie wordt gegarandeerd door de grondwet van de Volksrepubliek China. Artikel 7 van de Chinese grondwet luidt: "De staatseconomie is de sector van socialistische economie die het eigendom is van het gehele volk; het is de leidende kracht van de nationale economie. De staat waarborgt de consolidatie en groei van de staatseconomie.". Dienovereenkomstig luidt artikel 15 van de grondwet: "De staat voert economische planning uit op basis van socialistisch staatseigendom.". Ook het statuut van de Communistische Partij van China (CCP) bevat bepalingen die de voorname rol van het staatseigendom voorschrijven; de preambule van het statuut van de CCP luidt bijvoorbeeld: "de Partij moet het economische basissysteem in stand houden en verbeteren, waarbij staatseigendom een dominante rol speelt …". Ook wijzen de diverse vijfjarenplannen die door de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming ("NDRC" - National Development and Reform Commission) worden verspreid en die worden aangenomen door de hoogste juridische instantie van China, de Raad van State van de VRC, op een zeer sterke greep van de Chinese overheid op de economie.

(53)

Wat betreft de staalsector duidt de informatie in het dossier erop dat de staatsondernemingen die WGS en KGS produceren in de VRC vaak de beschreven overheidsfuncties uitvoeren, onder meer in het kader van de sectorale plannen voor de ijzer- en staalsector. Deze plannen bevestigen dat de GOC ervoor gekozen heeft om nauw betrokken te zijn bij het beheer en de ontwikkeling van de staalsector in de VRC, en de uitvoering van deze plannen door staatsondernemingen kan derhalve worden beschouwd als onderdeel van de overheidspraktijken. De plannen bevatten streefwaarden en doelstellingen voor alle marktdeelnemers in de ijzer- en staalindustrie en geven de gehele sector de opdracht om specifieke resultaten te leveren. De GOC gebruikt de ijzer- en staalproducerende staatsondernemingen in feite als een verlengstuk van de staat om de in de plannen vastgelegde doelstellingen en streefwaarden te bereiken.

(54)

Instructie nr. 35 van de NDRC - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalsector bevat, onder meer, een beleid om het aantal ijzer- en staalsmeltbedrijven te verlagen en stelt doelstellingen vast voor de productie van groepen staalondernemingen die tot de top tien behoren van de binnenlandse markt (artikel 3), bevat in verband met de productiecapaciteit een verbod op de oprichting van nieuwe ijzer- en staalondernemingen (artikel 10), stelt de voorwaarden voor toegang tot de ijzer- en staalsector vast op het niveau van de apparatuur en schrijft tevens de technische en economische indexen voor die ondernemingen moeten volgen (artikel 12), stelt regels vast voor de wijzigingen in de organisatiestructuur van staalondernemingen (artikel 20), beheert investeringen (artikelen 22 en 23), stelt de voorwaarden voor de toegang tot financiële middelen vast (artikelen 25 en 26) en geeft de staat het recht om te interveniëren bij de aankoop van grondstoffen (artikel 30).

(55)

Het twaalfde vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalsector is een samenvatting van de in het bovenstaande plan vastgestelde doelstellingen, heeft betrekking op de ontwikkelingsstrategie en stelt doelstellingen vast voor de gehele staalsector. Het plan stelt, op soortgelijke wijze als instructie nr. 35, zeer specifieke doelstellingen vast op het niveau van de industriële clusters (hoofdstuk III.(III).6), moedigt bepaalde projecten aan en ontmoedigt andere (hoofdstuk IV(IV)) en stelt specifieke ondersteuning vast voor de ijzer- en staalsector in verschillende provincies (hoofdstuk IV(V), stelt ondersteuning van grootschalige staalondernemingen beschikbaar en geeft een leidende rol aan de grootste Chinese staalproducenten die eigendom van de staat zijn zoals Bao Steel, Anshan Iron and Steel, Wuhan Iron and Steel enz. (9) Het plan voorziet ook in de versterking van de regulering en het beheer van de operationele productie van de bestaande staalondernemingen (hoofdstuk V(IV).

(56)

De wet van de Volksrepubliek China inzake de staatsactiva van ondernemingen verplicht de staatsondernemingen (of ondernemingen met overheidskapitaal, zoals ze in deze wet worden genoemd) eveneens om zich aan het nationale industriebeleid te houden (10). Op soortgelijke wijze zijn staatsondernemingen (ondernemingen met overheidskapitaal) op grond van de voorlopige maatregelen voor het toezicht op en het beheer van investeringen door centrale ondernemingen verplicht om ontwikkelingsplannen en industriële beleidsmaatregelen van de overheid te volgen (11). Op grond van de maatregelen voor het beheer van de ontwikkelingsstrategieën en -plannen van centrale ondernemingen moeten alle ondernemingen met overheidskapitaal een ontwikkelings- en strategieplan opstellen, dat moet worden gecontroleerd en goedgekeurd door de toezicht- en beheerscommissie voor staatsactiva van de Raad van State (SASAC - State-owned asset Supervision and Administration Commission). Bij het uitvoeren van een dergelijke controle en vóór het verlenen van goedkeuring moet SASAC onder meer in overweging nemen of een plan al dan niet overeenstemt met de nationale maatregelen op het gebied van ontwikkelingsplanning en industriebeleid en of het al dan niet overeenstemt met de strategische correctie van de organisatie en structuur van de staatseconomie (12).

(57)

De concrete voorbeelden van de uitvoering van de in de plannen beschreven maatregelen, zoals de verhuizing van Capital Steel Corporation (13) of de talrijke fusies tussen staalondernemingen (14) tonen aan dat de plannen niet alleen documenten zijn die slechts als richtsnoer zijn bedoeld, maar dat ze resulteren in concrete maatregelen door de staalondernemingen die eigendom zijn van de staat en dat deze maatregelen door de overheid (vertegenwoordigd door de NDRC en de Raad van State) worden geïnitieerd.

(58)

Alle specifieke maatregelen die in bovenstaande overwegingen worden beschreven, moeten worden opgevolgd en uitgevoerd door de ondernemingen waarop de plannen betrekking hebben. Geconcludeerd wordt dat de staalproducerende staatsondernemingen via deze rechtstreekse betrokkenheid van de overheid bij hun commerciële gedrag fungeren als een verlengstuk van de overheid bij de uitvoering van overheidsfuncties, wat vervolgens leidt tot het bereiken van de doelstellingen en streefwaarden die in de plannen zijn vastgesteld.

(59)

Na de vaststelling dat staatsondernemingen overheidsfuncties uitvoeren, resteert de vraag of zij bij het uitvoeren van overheidsfuncties overheidsgezag uitoefenen. Een belangrijke vraag in dit verband is of zij op betekenisvolle wijze onderworpen zijn aan de zeggenschap van de staat (15). Indien dit het geval is, is het redelijk om vast te stellen, in het licht van al het relevante bewijs, dat staatsondernemingen fungeren als een verlengstuk van de overheid en dat zij daadwerkelijk het in bovenstaande plannen vastgestelde beleid ten uitvoer leggen.

(60)

De staatszeggenschap die in het onderstaande beschreven wordt, geeft aan dat staatsondernemingen overheidsgezag uitoefenen of met overheidsgezag zijn bekleed. Gezag kan worden uitgeoefend via, onder andere, staatseigendom, bestuursrechtelijke regulering en de betrokkenheid van SASAC, raden van bestuur en overheidsplannen.

(61)

Zoals reeds vermeld in bovenstaande paragraaf over niet-medewerking (overwegingen 46 tot en met 48), heeft de GOC verzuimd om de gevraagde informatie over de eigendomsstructuur van de producenten van WGS en KGS in de VRC te verstrekken. Samen met het antwoord op de vragenlijst heeft de GOC een lijst overgelegd van 54 ondernemingen waarvan de GOC de grootste aandeelhouder is, maar tijdens de controlebezoeken beweerde de GOC dat de lijst onjuist is en ook ondernemingen bevat die in particuliere handen zijn. De GOC heeft de lijst niet gecorrigeerd en ook niet gespecificeerd welke van deze ondernemingen in handen zijn van particulieren en welke in handen van de GOC. Vanwege de niet-medewerking moest de Commissie ander bewijsmateriaal in het dossier en publiek beschikbare informatie onderzoeken.

(62)

De klager heeft bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat belangrijke producenten van WGS en KGS staatseigendom zijn en heeft in dit verband gedetailleerde informatie verstrekt in bijlage 10 van de klacht (16). Daarnaast bevestigt andere publiek beschikbare informatie (17) dat de GOC een eigendomsbelang heeft in vele producenten van WGS en KGS.

(63)

Alle informatie in het dossier in aanmerking nemend, is het redelijk om te concluderen dat de GOC een aanzienlijk eigendomsbelang heeft in vele van de Chinese producenten van WGS en KGS.

(64)

SASAC is verantwoordelijk voor het verrichten van de taken van de staat als investeerder en voor het beheer van de aan SASAC toegewezen staatsactiva. In dit verband zij opgemerkt dat, hoewel de GOC in haar antwoord op de vragenlijst en daaropvolgende correspondentie stelde dat SASAC niet betrokken is bij de commerciële activiteiten van staatsondernemingen en deze bewering baseerde op artikel 7 van de tijdelijke maatregelen voor het toezicht op en het beheer van staatsactiva van ondernemingen (18), dit lijkt te worden gelogenstraft door andere artikelen van dezelfde wet en ook door ander bewijsmateriaal in het dossier (19).

(65)

In feite toont het antwoord van de GOC op de antisubsidievragenlijst aan dat SASAC, onder auspiciën van de Raad van State, bevoegd is om de hoogste bestuurders van de aan SASAC toegewezen ondernemingen te benoemen en ontslaan en om hun prestaties te evalueren via juridische procedures. SASAC is tevens verantwoordelijk voor het aanmoedigen van de ondernemingen die onder haar toezicht staan om de beginselen en beleidsmaatregelen die als richtsnoer dienen uit te voeren, draagt verantwoordelijkheid voor het fundamentele beheer van de staatsactiva van ondernemingen en voor de aansturing van en het toezicht op het beheer van plaatselijke staatsactiva op grond van de wet.

(66)

SASAC is ook verantwoordelijk voor de salariëring en evaluatie van de bestuurders van staatsondernemingen. SASAC benoemt bovendien de bestuurders van staatsondernemingen en beslist over hun beloningen en sancties (20). In feite wijst al het bewijsmateriaal erop dat de loopbanen van de bestuurders van staatsondernemingen afhankelijk zijn van SASAC. Deze omstandigheden tonen aan dat SASAC duidelijk bekleed is met overheidsgezag.

(67)

De samenstelling van de raden van bestuur van staatsondernemingen zijn ook een aanwijzing voor de grote mate van zeggenschap van de GOC in de staatsondernemingen. Het bewijsmateriaal in het dossier (21) toont aan dat vele leden van de raden van bestuur en de raden van toezicht overheids- en/of partijfuncties uitoefenen of in het verleden uitoefenden en dat hun selectie sterk wordt beïnvloed door overheidsinstanties zoals SASAC of de Communistische Partij van China (CCP).

(68)

De beleidsmaatregelen, belangen en doelstellingen van de GOC met betrekking tot de staalindustrie zijn in diverse overheidsplannen vastgesteld op zowel centraal als decentraal niveau. De staatsondernemingen worden aangemoedigd om dit beleid te volgen (de ondernemingen die in gebreke blijven, worden zelfs aan sancties onderworpen) en uit de recente acties van enkele grote staalondernemingen in China die in handen van de staat zijn, blijkt dat dit beleid wordt nageleefd en dat de staalproducerende staatsondernemingen streven naar het bereiken van de doelstellingen en streefwaarden die in de plannen zijn vastgesteld.

(69)

Volgens het ontwikkelingsplan van het twaalfde vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalsector zijn het uitsluitend "de ondernemingen die zich houden aan de nationale beleidsmaatregelen voor de ijzer- en staalindustrie en de normen en voorwaarden voor de productie en exploitatie van de ijzer- en staalindustrie, die een voorname rol spelen in fusering en reorganisatie." (22)

(70)

Enkele plannen op provinciaal en lokaal niveau noemen ook specifieke staatsondernemingen en stellen doelstellingen en streefwaarden voor hen vast. De klager heeft uittreksels uit deze plannen overlegd (23). De GOC werd om al deze plannen gevraagd in de vragenlijst en in de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens met het oog op controle en verduidelijking, maar de GOC besloot om ze niet te verstrekken. Echter, er zij opgemerkt dat de GOC de juistheid van deze citaten tijdens de procedure niet heeft betwist. Daarnaast geven ondernemingen die in de provinciale en plaatselijke plannen worden genoemd toe met de overheid samen te werken en beschrijven zij hoe ze handelen of in het verleden hebben gehandeld in overeenstemming met de plannen (24).

(71)

Hoewel de GOC stelt dat enkele van bovenstaande plannen slechts indicatief zijn, niet bindend en slechts bedoeld als richtsnoer, wordt deze bewering niet gestaafd door ander bewijsmateriaal in het dossier. Integendeel, vele wetten en regels die zonder twijfel juridisch bindend (25) zijn, stellen de ontwikkelingsplannen en industriële beleidsmaatregelen van de overheid verplicht voor de staatsondernemingen.

(72)

De GOC formuleert de doelstellingen en streefwaarden voor de ijzer- en staalsector via de vijfjarenplannen en andere relevante officiële documenten en bereikt deze doelstellingen via de hierin omschreven functies en activiteiten. Aangezien deze plannen en documenten worden opgesteld door diensten van de Chinese overheid zoals de Nationale Raad of de NDRC, moeten de functies en activiteiten waarnaar de documenten verwijzen, worden beschouwd als behorende tot de overheidspraktijken. Aangezien de staalproducerende staatsondernemingen verplicht zijn, zoals in het bovenstaande beschreven, om de plannen en beleidsmaatregelen op te volgen, fungeren zij als verlengstuk van de overheid, en gezien het feit dat de overheid op betekenisvolle wijze zeggenschap over hen uitoefent, oefenen ze feitelijk overheidsgezag uit.

(73)

Gezien het gebrek aan medewerking van de GOC is de omschrijving van de entiteiten die als "overheidsinstanties" worden beschouwd niet volledig gedefinieerd. In ieder geval is iedere staatsonderneming waarin de overheid een meerderheidsbelang heeft of de grootste aandeelhouder is, een overheidsinstantie. Entiteiten waarin de overheid geen aandelen heeft, zijn particuliere instanties. Dat gezegd zijnde hoeft er geen scherpe grens te worden getrokken tussen overheids- en particuliere instanties, aangezien in onderstaande overwegingen 85 tot en met 98 wordt aangetoond dat de staat overheidsfuncties toevertrouwt aan alle particuliere instanties in de staalsector en hen met dergelijke functies belast, wat betekent dat ze, in elk relevant opzicht, hetzelfde gedrag vertonen als overheidsinstanties.

b)   Voordeel (overheidsinstanties)

(74)

Om te beoordelen of er sprake is van een voordeel in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening is het nodig om de door de producenten-exporteurs in kwestie voor WGS en KGS betaalde prijzen te vergelijken met de relevante benchmark. Het AB-verslag bevestigde dat het gebruik van externe benchmarks was toegestaan in een geval waarin de markt van het land van levering werd verstoord door de rol van de overheid. Tevens werd in het verslag opgemerkt dat "het in gevallen waarin de overheid de dominante leverancier is, waarschijnlijk is dat particuliere prijzen verstoord worden, maar een individuele analyse blijft vereist" (26). De WTO-beroepsinstantie (AB) verklaarde tevens dat: "… we niet suggereren dat er een grens is waarboven het feit dat de overheid de dominante leverancier is binnen de markt op zich toereikend wordt om te leiden tot prijsverstoring, maar wel is duidelijk dat hoe dominanter de rol van de overheid binnen de markt is, des te waarschijnlijker het is dat deze rol zal leiden tot een verstoring van de particuliere prijzen" (27). De WTO-beroepsinstantie verklaarde voorts dat: "in gevallen waarin de overheid een "belangrijke" leverancier is, bewijs met betrekking tot andere factoren dan marktaandeel nodig is, aangezien de rol van de overheid als een belangrijke leverancier op zich niet als bewijs kan gelden voor de verstoring van particuliere prijzen". Derhalve is de eerste vraag die beantwoord moet worden of het aandeel van de overheid in de productie van WGS en KGS in China dominant is of slechts belangrijk.

(75)

De Commissie heeft de GOC om informatie gevraagd over de markt van WGS en KGS met betrekking tot de verhouding tussen de productie van WGS en KGS door staatsondernemingen en de productie door particuliere ondernemingen, maar de GOC heeft hierover geen relevante informatie verstrekt (28).

(76)

De Commissie heeft andere informatie (29) gebruikt die ten aanzien van dit onderwerp beschikbaar was en op basis hiervan werd vastgesteld dat ten minste 63 % van het WGS in China geproduceerd wordt door staalproducerende staatsondernemingen. Het is belangrijk om op te merken dat dit aandeel van 63 % van staatsondernemingen slechts na een zeer voorzichtige analyse tot stand is gekomen en de absolute ondergrens vertegenwoordigt. Op grond van het feit dat veel van de leveranciers die in particuliere eigendom zouden zijn, handelsondernemingen lijken te zijn (die het product mogelijk indirect van staatsondernemingen hebben gekocht), de niet-medewerking van de GOC (zie bovenstaande overwegingen 46 tot en met 48) en bevindingen van andere onderzoekende instanties (zie voetnoot 32), kan worden geconcludeerd dat het werkelijke aandeel van staatsondernemingen in de markt voor WGS nog veel groter is. Ook de sterke betrokkenheid van de GOC bij deze sector en de markt voor WGS (zie onderstaande overwegingen 85 tot en met 94) beperkt de manoeuvreerruimte voor particuliere ondernemers.

(77)

Gezien het bovenstaande werd vastgesteld dat de staatsondernemingen een dominante rol innemen binnen de markt voor WGS in China. Deze dominantie van staatsondernemingen binnen de markt voor WGS is zo groot dat de particuliere producenten geen andere keuze hebben dan hun prijzen af te stemmen op die van de staatsondernemingen, zoals in het onderstaande wordt aangetoond.

(78)

Met betrekking tot KGS was het door de Chinese producenten-exporteurs gerapporteerde aandeel van staatsondernemingen (18 %) veel lager dan in het geval van WGS, maar dit werd weersproken door andere informatie (zie onderstaande overweging 79). Gezien de niet-medewerking van de GOC, het feit dat veel van de leveranciers die volgens de producenten-exporteurs particulier eigendom zijn handelsondernemingen lijken te zijn (die het product mogelijk indirect van staatsondernemingen hebben gekocht) en de beperkingen die bestaan voor commerciële activiteiten van particuliere marktdeelnemers vanwege de sterke betrokkenheid van de GOC bij deze sector (zie onderstaande overwegingen 85 tot en met 94), wordt geconcludeerd (deels op grond van de beschikbare feiten (zie onderstaande overweging 79) in de zin van artikel 28 van de basisverordening) dat staatsondernemingen ook binnen de markt voor KGS een dominante positie hebben.

(79)

Deze conclusie wordt ondersteund door het World Steel Capacity Book, dat het door Chinese producenten-exporteurs gerapporteerde aandeel van 18 % weerspreekt en aantoont dat meer dan 70 % van de totale productiecapaciteit van KGS in de VRC in handen van de staat is (30).

(80)

De Commissie vroeg de GOC om informatie over de prijzen van WGS en KGS dat door staatsondernemingen en particuliere ondernemingen op de Chinese markt wordt verkocht. De GOC heeft de gevraagde informatie niet verstrekt in haar antwoord op de vragenlijst. Tijdens het onderzoek bij de exporteurs van OBS werd vastgesteld dat de prijzen die tijdens het onderzoektijdvak werden betaald voor WGS en KGS dat van particuliere producenten van WGS en KGS werd afgenomen, consistent zeer dicht bij de prijzen van staatsondernemingen lagen (31). Derhalve wordt door de geanalyseerde gegevens en door de dominantie van staatsondernemingen in deze sector aangetoond dat de prijzen van particuliere leveranciers in feite gelijk lopen met de prijzen die aan staatsondernemingen worden betaald. Daarnaast bleek het contract dat werd verstrekt door een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en dat betrekking had op de levering van WGS door een leverancier in particuliere handen zelfs een voorwaarde te bevatten dat de prijs aan de leveranciersprijs van staatsondernemingen zou worden gekoppeld.

(81)

Op basis van het geheel aan informatie in het dossier wordt vastgesteld dat er sprake is van verstoring van de prijzen van WGS en KGS dat door staatsondernemingen in China wordt verkocht, als gevolg van de grote dominantie van de staatsondernemingen binnen de markten voor WGS en KGS in China. De prijzen van WGS en KGS van particuliere leveranciers worden afgestemd op de prijzen van staatsondernemingen. Op grond hiervan wordt vastgesteld dat er geen betrouwbare prijzen voor WGS en KGS in China zijn. Aangezien er geen "heersende marktvoorwaarden" voor de markt voor WGS en KGS in China zijn, moest de Commissie, overeenkomstig artikel 6, onder d), van de basisverordening, een alternatieve benchmark vinden. Aangezien de Chinese markt volledig verstoord is, wordt het praktisch onuitvoerbaar geacht om de kosten en prijzen in China op welke betekenisvolle manier dan ook te corrigeren, en naar het zich laat aanzien, zijn de invoerprijzen op soortgelijke wijze verstoord door de dominantie van staatsondernemingen. Derhalve werd, overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening, naar een externe benchmark gezocht.

(82)

De meest geschikte benchmark blijkt een door berekening vastgestelde benchmark te zijn op basis van de wereldmarktprijzen van WGS en KGS die regelmatig worden gepubliceerd in diverse gespecialiseerde staalvakbladen zoals Steel Business Briefing, MEPS en CRU.

(83)

De vergelijking van de prijzen van staatsondernemingen met de buitenlandse benchmark (berekend zoals uitgelegd in onderstaande overweging 103) toonde aan dat deze prijzen veel lager waren dan de benchmarkprijzen en derhalve resulteerden in voordeel voor de Chinese producenten-exporteurs van OBS in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

c)   Specificiteit

(84)

Dit subsidieprogramma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening, gezien het feit dat het WGS en KGS door een beperkt aantal sectoren en ondernemingen in China binnen hun productie wordt gebruikt.

d)   Toevertrouwen aan particuliere leveranciers van en het belasten van particuliere leveranciers met overheidsfuncties

(85)

De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of het aan de particuliere producenten van WGS en KGS die geen overheidsinstanties zijn, niettemin wordt toevertrouwd om WGS en KGS aan de OBS-producenten te verstrekken of dat zij hiermee worden belast, in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening.

(86)

Aan het begin is reeds vastgesteld dat de GOC een beleid voert op grond waarvan zij WGS en KGS aan de OBS-sector verstrekt, omdat overheidsinstanties die deel uitmaken van de regering betrokken zijn bij dergelijke verstrekking en een dominante positie in de markt innemen, waardoor ze prijzen kunnen bieden die onder de marktprijzen liggen. Afgezien van de vraag of deze instanties als overheidsinstanties kunnen worden gekarakteriseerd, toont hetzelfde bewijsmateriaal in elk geval aan dat overheidsbeleid een sterk interveniërende rol speelt in deze sector. Nu moet worden bepaald of dit beleid ook betrekking heeft op particuliere leveranciers.

(87)

Een aantal overheidsplannen en beleidsdocumenten bevat aanwijzingen dat staalproducenten in de VRC (zowel staats- als particuliere ondernemingen) bevorderd en ondersteund worden door de GOC. Bepaalde delen van deze documenten wijzen erop dat er een direct verband bestaat tussen de overheid en het gedrag van de particuliere staalondernemingen en in enkele gevallen kan worden waargenomen dat deze "richtsnoeren" leiden tot maatregelen door staalondernemingen overeenkomstig de aanbevelingen in de plannen.

(88)

Bijvoorbeeld, instructie van de NDRC nr. 35 - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalsector moedigt de staalondernemingen aan om op een bepaalde manier te handelen (32), stelt voorwaarden voor investeringen vast en stelt voor investeringen de goedkeuring van de autoriteiten verplicht (33), beïnvloedt de mededinging voor hulpbronnen (34) en voorziet zelfs in sancties voor ondernemingen in gevallen van niet-naleving (35). Ook het twaalfde vijfjarige ontwikkelingsplan voor de staalsector beïnvloedt de commerciële beslissingen van de staalondernemingen, wat vervolgens van invloed kan zijn op de kostenstructuur en de prijzen (36).

(89)

In aanvulling hierop heeft de klager in bijlage 24 bij de klacht een verzameling uittreksels uit diverse beleidsdocumenten van verschillende overheidsorganisaties ingediend die nadrukkelijk wijzen op steun van de GOC aan de staalsector in het algemeen en het segment organische bekledingen in het bijzonder (37).

(90)

Daarnaast is er publiek beschikbare informatie die aantoont dat de particuliere ondernemingen handelen in overeenstemming met verschillende overheidsplannen en beleidsdocumenten (38).

(91)

De GOC heeft stappen gezet om de uitvoer van WGS en KGS te ontmoedigen door het opleggen van uitvoerbeperkingen via het complexe btw-terugbetalingsstelsel. Meer in het bijzonder moet voor WGS en KGS een btw van 17 % betaald worden. Van de btw voor binnenlands verkocht OBS dat wordt geproduceerd uit KGS (dat geproduceerd wordt uit WGS) kan 13 % terugbetaald worden, terwijl er voor bedrijven die ervoor kiezen WGS of KGS uit te voeren helemaal geen btw wordt terugbetaald. Dit stelsel houdt in dat de particuliere producenten van WGS en KGS niet in staat zijn om met de normale commerciële vrijheid te handelen en het gevolg hiervan is dat het binnenlandse aanbod van WGS en KGS toeneemt en de prijs ervan op de Chinese markt onvermijdelijk daalt. Derhalve zijn particuliere producenten van WGS en KGS (op dezelfde wijze als staatsondernemingen) niet in staat om onafhankelijk van het GOC-beleid te handelen.

(92)

In bovenstaand punt over voordeel voor overheidsinstanties is vastgesteld dat de particuliere producenten van WGS en KGS, vanwege de dominantie van de staalproducerende staatsondernemingen in de markt voor WGS en KGS, geen andere keuze hebben dan hun prijzen af te stemmen op de prijzen van de staatsondernemingen. Met andere woorden, ze bepalen de prijzen niet, maar nemen ze over. Dit is opnieuw een aanwijzing dat de particuliere producenten van WGS en KGS niet onafhankelijk van de maatregelen van de GOC en andere overheidsinstanties kunnen handelen.

(93)

Dit feit wordt ook ondersteund door de informatie die is verstrekt door de Chinese producenten-exporteurs die antwoorden indienden op de antisubsidievragenlijsten waaruit blijkt dat de prijzen van particuliere leveranciers van WGS en KGS bijna op één lijn met die van staatsondernemingen worden gebracht. Daarnaast bleek het contract dat werd verstrekt door een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en dat betrekking had op de levering van WGS door een leverancier in particuliere handen zelfs een voorwaarde te bevatten dat de prijs zou worden gekoppeld aan de leveranciersprijs van staatsondernemingen.

(94)

In het licht van bovenstaande bevinding dat de prijzen van staatsondernemingen onder de marktprijzen liggen, is het duidelijk dat de prijzen van particuliere leveranciers ook onder de marktprijzen liggen, gezien het feit dat ze worden afgestemd op die van staatsondernemingen.

e)   Financiële bijdrage

(95)

Op grond van artikel 3, lid 1, onder a), iv), tweede streepje, van de basisverordening is er sprake van een financiële bijdrage wanneer een overheid: "aan een particulier lichaam een of meer van de onder i), ii) en iii) genoemde soorten functies toevertrouwt of dat lichaam daarmee belast, welke functies zij normaal zelf zou vervullen en de praktijk in werkelijkheid niet afwijkt van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen;". De WTO-beroepsinstantie (Appellate Body - AB) heeft "belasten met" uitgelegd als verwijzend naar situaties waarin een overheid haar gezag uitoefent, met inbegrip van enige mate van dwang, ten aanzien van een particulier lichaam, en "toevertrouwen aan" als verwijzend naar situaties waarin een overheid aan een particulier lichaam verantwoordelijkheid geeft (39). Het WTO-panel inzake exportbeperkingen van de VS (40) heeft, in aanvulling hierop, een drieledige test vastgesteld voor de vraag of er sprake is van het toevertrouwen van overheidsfuncties aan ondernemingen of het belasten van ondernemingen met dergelijke functies, waarbij er sprake moet zijn van a) een overheidsmaatregel die b) gericht is op een specifieke partij en c) waarvan het doel een specifieke taak of plicht is (41).

(96)

Op basis hiervan betekent het feit dat het GOC-beleid om WGS en KGS te verstrekken ook op particuliere leveranciers van toepassing is, dat de overheid aan particuliere leveranciers overheidsfuncties "toevertrouwt" en hen met dergelijke functies "belast" om de volgende redenen:

 

Een "overheidsmaatregel":

Het GOC-"beleid" (zie bovenstaande overweging 86) bestaat uit een "maatregel" of "maatregelen". Het beleid wordt uitgevoerd door overheidsinstanties (staatsondernemingen), die een dominante positie binnen de markt innemen en verkopen voor lagere prijzen dan de marktprijzen, alsmede door de GOC, via plannen en de manipulatie van uitvoerbeperkingen. Het algemene effect is dat particuliere leveranciers feitelijk gedwongen worden om de onder de marktprijzen liggende prijzen van overheidsinstanties te volgen.

 

"Gericht op een specifieke partij":

Het overheidsbeleid (in het bijzonder de plannen en uitvoerbeperkingen) is van toepassing op alle producenten van GWS en KGS, zowel staats- als particuliere ondernemingen. In dit opzicht is het beleid "gericht" op alle producenten. Dit wordt bewezen door het feit dat de prijzen van staatsondernemingen en de particuliere prijzen op elkaar worden afgestemd en dat particuliere leveranciers verkopen voor in commercieel opzicht onredelijke prijzen.

 

"Waarvan het doel een specifieke taak of plicht is":

Zoals wordt bewezen door de prijsniveaus in de VRC, is het doel van het overheidsbeleid de verstrekking van WGS en KGS voor prijzen die onder de marktprijzen liggen. De maatregelen van de GOC en staatsondernemingen laten particuliere leveranciers geen andere keus dan de praktijken van overheidsinstanties te volgen en hierdoor wordt hun in feite een specifieke taak of plicht opgelegd. Het GOC-beleid houdt, met name via de plannen en btw-manipulatie, een aanzienlijke beperking in van de mate waarin particuliere leveranciers vrij zijn van deze taak of plicht.

(97)

Alle bovenstaande factoren in aanmerking nemende, kan worden geconcludeerd dat de beperking van de uitvoer door de GOC, de overheidsplanning en de dominantie van staatsondernemingen een beperking inhouden van de vrijheid van particuliere leveranciers van WGS en KGS, waardoor zij verplicht zijn op een niet-commerciële wijze te handelen en om in economisch opzicht irrationele prijzen (onder de marktprijzen) te aanvaarden, hetgeen zij niet zouden doen in een vrije en open markt. Dit bevestigt dat het overheidsbeleid om WGS en KGS te verstrekken (met inbegrip van leveringen aan de sector voor organisch bekleed staal) zich uitstrekt naar particuliere leveranciers.

(98)

In het licht van bovenstaande analyse is de Commissie daarnaast op basis van andere publiek beschikbare informatie tot de conclusie gekomen dat particuliere producenten van WGS en KGS in de VRC door de GOC de taak toevertrouwd krijgen (en met deze taak belast worden) om goederen te verstrekken overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), iii), en artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening en dat zij op dezelfde manier handelen als staalproducerende staatsondernemingen.

f)   Voordeel (particuliere leveranciers)

(99)

De Commissie heeft vastgesteld dat er sprake is van het toevertrouwen van overheidsfuncties aan particuliere leveranciers van WGS en KGS door de GOC en dat de GOC hen met dergelijke functies belast en het onderzoek heeft aangetoond dat de prijzen van particuliere leveranciers van WGS en KGS worden afgestemd op de prijzen van staatsondernemingen (zie bovenstaand punt).

(100)

Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de bevindingen met betrekking tot specificiteit en het voordeel dat ontstaat door de verstrekking van WGS en KGS door staatsondernemingen voor prijzen die onder de marktprijzen liggen ook van toepassing zijn op de verstrekking van WGS en KGS door particuliere leveranciers.

g)   Bevindingen van het onderzoek

(101)

Twee van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben van dit programma gebruikgemaakt. Eén producent-exporteur (Panhua Steel Group) heeft gebruikgemaakt van de verstrekking van WGS voor een ontoereikende prijs, terwijl de andere producent-exporteur (Huadong Steel Group) gebruik heeft gemaakt van de verstrekking van KGS voor een ontoereikende prijs.

h)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(102)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit voordeel wordt berekend door de verschillen tussen de werkelijke aankoopprijzen en de overeenkomstige benchmarkwaarden van de aankopen voor WGS en KGS bij elkaar op te tellen. Het resulterende bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(103)

Aangezien de Chinese markt voor WGS en KGS verstoord is, werden de wereldmarktprijzen van WGS en KGS geschikt geacht voor het door berekening vaststellen van benchmarkprijzen voor WGS en KGS. Op basis van informatie uit diverse staalvakbladen (SBB en MEPS) werden de binnenlandse prijzen, minus belastingen, van vijf landen/regio's geselecteerd (namelijk Europa, de Verenigde Staten, Turkije, Japan en Brazilië).Om tot de representatieve benchmark te komen, heeft de Commissie de grootste markt gekozen voor elke relevante geografische regio, d.w.z. Europa (EU), Noord-Amerika (VS), Latijns Amerika (Brazilië), Azië (Japan) en het Midden-Oosten//Noord-Afrika (Turkije). Van de gemiddelde maandelijkse prijzen voor het OT van elk van de vijf landen/regio's werd het rekenkundige gemiddelde genomen om de maandelijkse benchmarkprijzen te berekenen. De vijf geselecteerde landen/regio's hadden niet de hoogste prijzen in het OT, zij zijn alle lid van de WTO, zij behoren tot de tien grootste staalproducenten van de wereld en zijn op verschillende continenten gevestigd. De op deze manier berekende benchmarkprijzen worden derhalve geacht redelijk en passend te zijn.

(104)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 23,02 % voor de Huadong Group en 27,63 % voor de Panhua Group.

(105)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 25,37 %.

(106)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor een entiteit die verbonden was aan een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef, namelijk 32,44 %.

3.3.1.2.    Verlening van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

a)   Inleiding

(107)

De klager beweerde dat er in China geen functionerende markt voor grond bestaat en dat het door ondernemingen voor het gebruik van grond betaalde bedrag lager is dan de gangbare marktprijs. In haar antwoord op de antisubsidievragenlijst verklaarde de GOC: "Overeenkomstig de wet op het grondbeheer van de VRC is grond in stedelijke districten eigendom van de staat, terwijl grond in plattelands- en voorstedelijke gebieden het collectieve eigendom van de boeren is.". De GOC stelde dat er een gestandaardiseerde grondmarkt is met ordelijk verlopende concurrentie, waarbij grondgebruiksrechten openbaar verhandeld moeten worden overeenkomstig de voor de grondmarkt geldende wet. De GOC stelde tevens dat industriële en commerciële grond verkregen moet worden door het betalen van een vergoeding voor het gebruik binnen een open markt bij opbod, veiling en door middel van mededinging. De GOC heeft geen gegevens verstrekt met betrekking tot de werkelijke prijzen van de grondgebruiksrechten en de door de overheid vastgestelde minimumprijzen die werden genoemd in het antwoord op de antisubsidievragenlijst en tijdens het controlebezoek.

(108)

Tijdens het controlebezoek heeft de Commissie de GOC gevraagd om gegevens te verstrekken ten bewijze van haar bewering dat alle industriële grond in China wordt verdeeld bij opbod, prijsopgave of veiling. De GOC was niet in staat om dergelijke gegevens te verstrekken tijdens het controlebezoek, maar verstrekte wel enige informatie in dit verband na het controlebezoek. Echter, deze informatie toont alleen aan dat van de dertien transacties in verband met grondgebruiksrechten waarbij producenten-exporteurs in de steekproef betrokken waren, er slechts zes plaatsvonden via een biedings- of veilingsproces. De door de Commissie gevraagde informatie over het biedings-/veilingsproces werd niet verstrekt en ook bleek in alle gevallen de uiteindelijke prijs die door de onderneming werd betaald dezelfde te zijn als de door de plaatselijke autoriteiten op willekeurige wijze vastgestelde prijs.

(109)

Aannemende dat er geen marktprijs voor grond is in de VRC, verzocht de Commissie de GOC ook om haar standpunten ten aanzien van mogelijke benchmarks. Hoewel dit slechts een aanname was en in geen geval een bevinding of conclusie op het moment waarop de vragenlijst naar de GOC werd verstuurd, gaf de GOC als standpunt te kennen dat deze aanname onjuist is en diende zij geen mogelijke benchmarks in. De GOC wees ook op een vermeende onvolkomenheid in de klacht in de zin dat de klager enerzijds beweert dat er geen markt voor grond is in China en een "buitenlandse benchmark" gebruikt zou moeten worden, maar anderzijds beweert dat de staatsondernemingen grond verkrijgen van de overheid op gunstige voorwaarden in vergelijking met de particuliere sector, en de GOC stelde voor dat, indien enige benchmark toegepast zou moeten worden, het de prijzen zouden moeten zijn die "niet-bevoordeelde" Chinese sectoren betalen, maar de GOC verstrekte geen informatie over deze prijzen. In dit verband zij opgemerkt dat de klager stelde dat de gehele markt voor grondgebruiksrechten verstoord was en dat zowel OBS-producerende staatsondernemingen als particuliere OBS-producenten grondgebruiksrechten hebben ontvangen voor een ontoereikende prijs.

b)   Rechtsgrondslag

(110)

De verlening van grondgebruiksrechten in China wordt gereguleerd door de wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China en de wet op de onroerendgoedrechten van de Volksrepubliek China.

c)   Toepassing in de praktijk

(111)

Overeenkomstig artikel 2 van de wet op het grondbeheer is alle grond eigendom van de staat, aangezien de grond overeenkomstig de Chinese grondwet en desbetreffende wetsbepalingen eigendom is van de gehele Chinese bevolking. Grond kan niet worden verkocht, maar volgens de wet kunnen grondgebruiksrechten worden verleend. De overheidsinstanties kunnen die rechten verlenen bij publiek opbod, prijsopgave of veiling.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(112)

De medewerkende producenten-exporteurs hebben informatie verstrekt over hun gronden en over de meeste relevante grondgebruiksrechtovereenkomsten of -attesten, maar de GOC heeft slechts zeer beperkte informatie verstrekt over de prijsstelling van grondgebruiksrechten.

(113)

Zoals in het bovenstaande beschreven, voerde de GOC aan dat de grondgebruiksrechten worden toegekend bij opbod, veiling en via mededinging. Dit stemt ook overeen met het bepaalde in artikel 137 van de Wet op de onroerendgoedrechten van de Volksrepubliek China (42).

(114)

Echter, tijdens de controle van medewerkende producenten-exporteurs werd vastgesteld dat het door de GOC beschreven systeem niet altijd op deze manier functioneert in de praktijk. Zo was van de zes grondgebruiksrechten die zijn gekocht door Chongqing Wanda Steel Strip Co. Ltd. (onderdeel van Panhua Group Co. Ltd), er voor vier ervan geen biedingsproces, zoals functionarissen van de onderneming hebben bevestigd. Chongqing Wanda was de enige deelnemer en de uiteindelijke transactieprijs die door de onderneming werd betaald, was feitelijk precies dezelfde als de initiële prijs die op willekeurige wijze was vastgesteld door het plaatselijke bureau voor grondbeheer. Voor de twee resterende grondgebruiksrechten was er een biedingsproces, maar hiervoor zijn geen bewijzen verstrekt door de onderneming of de GOC. Feitelijk blijkt uit de documenten die de GOC indiende na het controlebezoek dat ook deze twee grondgebruiksrechten zijn gekocht voor dezelfde prijs als de door het plaatselijke bureau voor grondbeheer vastgestelde prijs. Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd (ook onderdeel van Panhua Group Co. Ltd) verkreeg drie grondgebruiksrechten via de overdracht ervan door particuliere ondernemingen in ruil voor aandelen in Panhua Group Co. Ltd.

(115)

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co., Ltd verkreeg twee grondgebruiksrechten van het plaatselijke bureau voor grond- en hulpbronnenbeheer, district Xiaoshan, en één van een particuliere onderneming. Volgens de GOC kon er geen bewijs worden verstrekt voor verkoop bij opbod of veiling, aangezien er vóór 1 september 2006 voor transacties in verband met grondgebruiksrechten geen verkoopbevestigingen bestonden, en in feite bevestigde noch ontkende de GOC dat deze transacties hadden plaatsgevonden bij opbod of veiling.

(116)

De bevindingen van deze procedure bevestigen dat de situatie wat betreft de verkoop en aankoop van land in China onduidelijk en niet-transparant is en dat de prijzen vaak op willekeurige wijze door de autoriteiten worden vastgesteld. De autoriteiten stellen de prijzen vast volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat naast andere criteria de instructie bevat om ook het industriebeleid in aanmerking te nemen bij de prijsstelling voor industriële grond. Daarnaast is de toegang tot industriële grond beperkt, in ieder geval in de staalsector, tot uitsluitend ondernemingen die het door de staat vastgestelde industriebeleid eerbiedigen (43).

(117)

Ook wijst de onafhankelijke, door de klager verstrekte informatie erop dat de grond in China wordt verstrekt voor prijzen die onder de gangbare marktprijzen liggen (44).

e)   Conclusie

(118)

Gezien het bovenstaande moet de verlening van grondgebruiksrechten door de GOC worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van de levering van goederen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen. Zoals uiteengezet in bovenstaande overwegingen 114 en 115 is er in de VRC geen functionerende grondmarkt, en blijkt uit het gebruik van een externe benchmark dat het bedrag dat de medewerkende producenten-exporteurs voor grondgebruiksrechten hebben betaald, ver onder de normale marktwaarde ligt. De subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a) en c), van de basisverordening, omdat de toegang tot industriële grond rechtens beperkt is tot ondernemingen die het door de overheid vastgestelde industriebeleid eerbiedigen, er alleen voor bepaalde transacties een biedingsproces was, prijzen vaak worden vastgesteld door de autoriteiten en de overheidspraktijken op dit gebied onduidelijk en ondoorzichtig zijn.

(119)

Deze subsidie wordt derhalve geacht aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(120)

Aangezien geconcludeerd werd dat de situatie van de grondgebruiksrechten in de VRC niet marktgestuurd is, blijken er helemaal geen particuliere benchmarks in China te zijn. Bijgevolg kunnen de kosten of de prijzen in de VRC niet worden gecorrigeerd. In deze omstandigheden wordt geacht dat er in de VRC geen markt is en dat, overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening, het gebruik van een externe benchmark om het bedrag van het voordeel te meten, gerechtvaardigd is. Aangezien de GOC geen medewerking heeft verleend of geen voorstel voor een externe benchmark heeft gedaan, moest de Commissie zich op beschikbare gegevens baseren om een geschikte externe benchmark vast te stellen. In dit verband wordt het passend geacht gebruik te maken van informatie van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan als geschikte benchmark.

(121)

De Commissie is van oordeel dat de grondprijzen in Taiwan de beste benaderingswaarde bieden voor de gebieden in de VRC waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn. De producenten-exporteurs zijn in meerderheid gevestigd in het oosten van de VRC, in ontwikkelde gebieden met een hoog BBP in dichtbevolkte provincies.

(122)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel is berekend door het bedrag dat door elke onderneming voor grondgebruiksrechten is betaald af te trekken van het bedrag dat op basis van de Taiwanese benchmark normaal gezien had moeten worden betaald.

(123)

Voor deze berekening heeft de Commissie gebruik gemaakt van de gemiddelde grondprijs per vierkante meter in Taiwan, gecorrigeerd voor muntdevaluatie en voor de ontwikkeling van het BBP vanaf de data van de respectieve grondgebruiksrechtovereenkomsten. De informatie betreffende de prijzen voor industriegronden is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het ministerie van Economische Zaken van Taiwan. De muntdevaluatie en ontwikkeling van het BBP voor Taiwan zijn berekend op basis van de inflatiecijfers en ontwikkeling van het BBP per hoofd tegen actuele prijzen in USD voor Taiwan, zoals door het IMF gepubliceerd in zijn 2011 World Economic Outlook. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het bedrag van deze subsidie (de teller) gespreid over het OT voor een normale levensduur van het grondgebruiksrecht voor industrieel gebruik in de VRC, namelijk 50 jaar. Dit bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(124)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de medewerkende producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,34 % voor de Huadong Group en 1,12 % voor de Panhua Group.

(125)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,73 %.

(126)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor een entiteit die verbonden was aan een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef, namelijk 1,36 %.

3.3.1.3.    Programma bestaande uit de verstrekking van water voor een ontoereikende prijs

a)   Inleiding

(127)

In de klacht wordt gesteld dat de waterprijzen in de VRC uitsluitend door overheidsinstanties worden bepaald en dat de prijsstructuur is opgezet op grond van industrieel macrobeleid. In de klacht werd tevens gemeld dat de waterprijzen verschillend waren in de diverse gebieden en dat er ook een differentiatie van onderneming tot onderneming was. De klager stelde dat het waarschijnlijk was dat OBS-producenten voordeel hadden gehad van waterprijzen die onder de toereikende prijzen lagen, overeenkomstig het beleid ter bevordering van hoogwaardige staalproducten.

(128)

De watervoorziening en -markt in de VRC wordt beheerd door de NDRC, het ministerie van Water en het ministerie van Milieu. De watervoorzieningsmarkt wordt nog steeds grotendeels gedomineerd door plaatselijke staatsondernemingen, hoewel de entree van buitenlandse investeringsmaatschappijen op de markt in het kader van een aantal watervoorzieningsprojecten van bepaalde steden het monopolie van staatsleveranciers heeft doorbroken. Echter, de GOC was niet in staat om een gedetailleerde lijst te verstrekken van waterleveranciers met inbegrip van hun verzorgingsgebieden en geleverde volumes (zie onderstaande overweging 129), maar beperkte haar antwoord tot een lijst van waterleveranciers in de gebieden van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(129)

Wat betreft de prijsstelling is de NDRC verantwoordelijk voor de vaststelling van het hoofdbeleid inzake prijsstelling en stellen de plaatselijke autoriteiten de lokale waterprijs vast na een raadplegingsprocedure die als doel heeft te komen tot een duurzaam gebruik van watervoorraden. De prijzen zijn een weerspiegeling van de kosten, vermeerderd met een redelijke winst voor de plaatselijke waterleveranciers. De GOC heeft de relevante prijslijsten verstrekt die van toepassing zijn op de gemeenten waar de OBS producerende producenten-exporteurs gevestigd zijn. Daarbij werd verduidelijkt dat de diverse gemeentelijke prijzen van uniforme toepassing zijn op alle industriële gebruikers en niet variëren per onderneming of gebruiker.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(130)

Het onderzoek bevestigde dat de NDRC de basisprijs voor water vaststelt en dat de gemeentelijke overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de prijsstelling de prijs voor iedere gemeente vaststellen op basis van verschillende parameters (bijv. distributiekosten, winst en een redelijke meerwaarde). Aan de waterprijs wordt een vergoeding voor "afvalwaterzuivering" toegevoegd, die eveneens op gemeentelijk niveau wordt vastgesteld.

(131)

Hoewel de basiswaterprijs, de vergoeding voor afvalwaterzuivering en eventuele andere plaatselijke toeslagen van gelijke toepassing zijn op alle gebruikers die tot dezelfde categorieën behoren, werd geconstateerd dat een van de twee in de steekproef opgenomen exporteurs, Zhejiang Huadong Group, de vergoeding voor afvalwaterzuivering niet heeft betaald.

(132)

De exporteur beweerde deze vergoeding als een eenmalig vast bedrag aan het bureau voor milieubescherming te hebben betaald. Echter, er wordt verondersteld dat deze betaling niet is gedaan in de plaats van de vergoeding voor afvalwaterzuivering om de volgende drie redenen: 1) in het officiële document is sprake van een vergoeding voor "afvalwateremissie" en niet een vergoeding voor "afvalwaterzuivering"; 2) de betaling is niet evenredig met het werkelijke waterverbruik; 3) het totale betaalde bedrag is zeer gering in vergelijking met het bedrag dat betaald zou moeten worden, indien de vergoeding voor afvalwaterzuivering berekend zou zijn op basis van het werkelijke waterverbruik.

c)   Financiële bijdrage

(133)

Zhejiang Huadong Group heeft een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii), van de basisverordening ontvangen in de vorm van verstrekking van water door de overheid via de plaatselijke staatsonderneming voor watervoorziening (d.w.z. Hangzhou Xiaoshan Water Supply Co. Ltd.). Op grond van de basisverordening vormt dit een financiële bijdrage van de overheid in de vorm van de verstrekking van goederen anders dan algemene infrastructuur. Ook zou dit beoordeeld kunnen worden als inkomsten die de overheid normaal toekomen, maar waarvan zij afstand doet, omdat een overheidsinstantie ze niet heeft geïnd, overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), ii).

d)   Voordeel

(134)

Huadong Steel Group heeft een voordeel ontvangen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening in de mate waarin de overheid water heeft verstrekt voor een ontoereikende prijs. Er is reeds vastgesteld dat deze exporteur niet de volledige prijs voor watervoorziening heeft betaald die normaal toepasselijk zou zijn op de categorie gebruikers waartoe deze exporteur behoort, aangezien het deel van de waterprijs dat bestaat uit een "vergoeding voor afvalwaterzuivering" niet is betaald.

e)   Specificiteit

(135)

De subsidie in de vorm van de verstrekking van water aan een van de medewerkende exporteurs is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening, aangezien niet alle ondernemingen worden vrijgesteld van het betalen van de vergoeding voor afvalwaterzuivering. Niettegenstaande de afwezigheid van wetgeving die deze subsidie voor bepaalde ondernemingen beperkt, wordt de subsidie in feite specifiek gemaakt door het feit dat voor bepaalde ondernemingen die het betrokken product produceren de mogelijkheid bestaat om water te kopen voor een ontoereikende prijs, in combinatie met het feit dat de plaatselijke autoriteiten kennelijk een discretionaire bevoegdheid hebben om af te zien van het innen van een deel van de vergoeding die normaal voor water wordt betaald. De Commissie kon geen verdere informatie verzamelen over de gronden om van het innen van de vergoeding af te zien, aangezien de producent-exporteur deze informatie niet kon verstrekken.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(136)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dit voordeel wordt geacht het bedrag te zijn van de vergoeding voor afvalwaterzuivering die niet is betaald voor het waterverbruik in het OT. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(137)

Zhejiang Huadong Group heeft voordeel gehad van de niet-betaling van de vergoeding voor afvalwaterzuivering. Het hiervoor berekende subsidiepercentage bedraagt 0,01 %.

(138)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,01 %.

(139)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, namelijk 0,01 %.

3.3.1.4.    Programma bestaande uit de verstrekking van elektriciteit voor een ontoereikende prijs

a)   Inleiding

(140)

De klager stelde dat de GOC elektriciteit heeft geleverd voor een ontoereikende prijs via preferentiële tarieven. In het bijzonder voerde de klager aan dat elektriciteitstarieven in verschillende provincies op verschillende niveaus werden vastgesteld en ook dat preferentiële tarieven werden gebruikt als een industriebeleidsinstrument om hoogwaardige staalproducten te bevorderen en het gebruik van verouderde productiecapaciteiten te ontmoedigen.

(141)

De NDRC is verantwoordelijk voor de regulering van de elektriciteitsmarkt en de prijsstelling in de VRC. De transprovinciale en provinciale netwerken worden geëxploiteerd door twee leveranciers die eigendom van de staat zijn: State Grid Corporation of China en China Southern Power Grid Corporation. De elektriciteitsleveranciers op gemeentelijk niveau zijn dochterondernemingen van deze ondernemingen. Een mededingingsmechanisme wordt momenteel in de VRC ingevoerd via een aantal proefprojecten, maar het effect daarvan is in dit stadium nog te verwaarlozen.

(142)

De elektriciteitsprijzen worden vastgesteld door de NDRC op basis van een procedure die een kostenonderzoek, beoordeling door deskundigen, openbare hoorzittingen alsmede prijsstelling en publicatie omvat. De NDRC publiceert de prijzen die op iedere provincie van toepassing zijn in berichten, waarna de plaatselijke voor prijsstelling verantwoordelijke bureaus de door de centrale NDRC bepaalde prijzen op lokaal niveau invoeren. De uiteindelijke prijs weerspiegelt inkoopkosten, transportkosten en -verliezen alsmede overheidstoeslagen. De prijzen worden gedifferentieerd afhankelijk van de plaatselijke situatie en beleidsdoelstellingen die in de diverse provincies worden nagestreefd. Ze worden vastgesteld voor verschillende categorieën eindgebruikers (bijv. huishoudens, industriële gebruikers). Daarnaast wordt de prijs gedifferentieerd voor verschillende industriële gebruikers om de industriebeleidsdoelstellingen te bereiken die door de GOC zijn vastgesteld, zoals wordt weerspiegeld in de catalogus die is opgenomen in besluit nr. 40 (2005) van de NDRC (zie verdere toelichting in overweging 182). Gebruikers die volgens de NDRC-catalogus behoren tot de categorie "bevorderde" ondernemingen betalen het basistarief voor elektriciteit, terwijl gebruikers die in de categorie "verouderd" of "verboden" vallen een toeslag boven op het basistarief betalen. Gebruikers die niet tot een van de in de catalogus vermelde categorieën behoren, worden ingedeeld bij de standaardcategorie van "toegestane" ondernemingen en betalen ook het basistarief zonder toeslagen. OBS-producenten zouden op grond van besluit nr. 40 van de NDRC normaal worden ingedeeld in de categorie "bevorderde" ondernemingen.

b)   Niet-medewerking

(143)

De Commissie heeft de GOC verzocht om verstrekking van het rechtskader van de elektriciteitsmarkt en de prijsstelling voor elektriciteit en om informatie over de rol die alle relevante lichamen of entiteiten spelen. De GOC heeft verzuimd om de volledige reeks relevante prijsstellingsbeslissingen die door de NDRC en de plaatselijke prijsstellingsbureaus zijn genomen te verstrekken, niet alleen met betrekking tot de producenten-exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, maar ook met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De GOC heeft tevens verzuimd om een nauwkeurige beschrijving te geven van de rol van de NDRC en de plaatselijke prijsstellingsbureaus bij de prijsstelling. In haar brief van 12 augustus 2012 heeft de Commissie de GOC geïnformeerd over deze verzuimen met betrekking tot de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Daarnaast werd na de controlebezoeken ontdekt dat de GOC een onjuist elektriciteitstarief had opgegeven voor een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(144)

Het onderzoek bevestigt dat het de NDRC is die de elektriciteitsprijzen vaststelt die van toepassing zijn in de diverse provincies. Er werd geverifieerd dat het plaatselijke prijsstellingsbureau slechts als uitvoerder van de op centraal niveau door de NDRC getroffen beslissing fungeert. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat de NDRC berichten uitvaardigt waarin de feitelijke prijzen voor iedere provincie worden vastgesteld, waarna deze berichten worden geformaliseerd in plaatselijke berichten die door het plaatselijke prijsstellingsbureau worden aangenomen en op lokaal niveau worden ingevoerd. Tijdens het onderzoek werd tevens geconstateerd dat gedifferentieerde elektriciteitstarieven die worden toegepast op bepaalde sectoren en/of op provinciaal en lokaal niveau, worden vastgesteld op grond van bepaalde factoren, met inbegrip van, in het bijzonder, het nastreven van de industriebeleidsdoelstellingen die de centrale overheid en lokale overheden hebben vastgesteld in hun vijfjarenplannen en in de sectorale plannen.

(145)

Het onderzoek van de medewerkende, in de steekproef opgenomen exporteurs bracht aan het licht dat een van hen, namelijk Chongqing Wanda Steel Strip ("CWSS"), voordeel heeft genoten door een elektriciteitstarief dat lager was dan het tarief dat algemeen geldt voor grote industriële gebruikers. Vastgesteld werd dat in het specifieke gebied waar deze exporteur was gevestigd, een subcategorie van bepaalde industriële gebruikers, met inbegrip van hen die het betrokken product produceren, recht hadden op dit lagere tarief.

d)   Financiële bijdrage

(146)

Een van de medewerkende, in de steekproef opgenomen exporteurs (CWSS) heeft een financiële bijdrage ontvangen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii), van de basisverordening in de vorm van verstrekking van elektriciteit door de overheid via de plaatselijke staatsonderneming voor elektriciteitsvoorziening. Op grond van de basisverordening vormt dit een bijdrage van de overheid in de vorm van de verstrekking van goederen anders dan algemene infrastructuur.

e)   Voordeel

(147)

CWSS heeft een voordeel ontvangen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening in de mate waarin de overheid elektriciteit heeft verstrekt voor een ontoereikende prijs. Er is vastgesteld dat deze exporteur recht had op een lager tarief dan het tarief dat normaal van toepassing is op andere grote industriële gebruikers.

f)   Specificiteit

(148)

De subsidie in de vorm van de verstrekking van elektriciteit aan een van de medewerkende exporteurs is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en lid 3, van de basisverordening. Het lagere elektriciteitstarief is vastgesteld in het desbetreffende NDRC-bericht en is opgenomen in het bericht dat door het lokale prijsstellingsbureau is uitgevaardigd, d.w.z. het tarief wordt verplicht gesteld door een centrale instantie en op lokaal niveau beheerd. De geldigheid van dit lagere tarief wordt beperkt tot bepaalde ondernemingen in bepaalde gespecificeerde bedrijfstakken (hoofdzakelijk producenten van ijzerlegeringen in ondernemingen met elektro-ovens en kunstmestondernemingen), die zijn ingedeeld in een subcategorie van grootschalige industriële gebruikers. Derhalve wordt dit lagere tarief krachtens wetgeving beperkt tot uitsluitend ondernemingen die in deze categorieën zijn ingedeeld in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening.

(149)

De subsidie is ook beperkt tot een bepaalde regio in de zin dat de subsidie uitsluitend van toepassing is binnen een beperkt, afgebakend geografisch gebied waarin de producent-exporteur gevestigd is. De ontwikkeling van dit gebied wordt bevorderd op grond van door de centrale overheid vastgestelde wetgeving, namelijk de circulaire van de Raad van State inzake enkele beleidsmaatregelen voor de realisering van de ontwikkeling van de grote westelijke regio's van China (zie onderstaande overweging 233 voor meer details). Deze circulaire noemt uitdrukkelijk prijsmechanismen voor elektriciteitstransport en -levering als een van de instrumenten om de ontwikkeling van bepaalde sectoren tot stand te brengen. Aangezien de elektriciteitstarieven die in dit gebied van toepassing zijn door een centrale overheidsinstantie worden vastgesteld, is deze subsidie ook regionaal specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

g)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(150)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het voordeel voor de producenten-exporteurs is berekend door het verschil te nemen tussen het werkelijk betaalde tarief per kWh en het tarief dat betaald had moeten worden per kWh voor grote industriële gebruikers en dit verschil te vermenigvuldigen met het elektriciteitsvolume dat in het OT is verbruikt. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is dit bedrag (teller) vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(151)

Een van de medewerkende, in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, namelijk CWSS, die onderdeel is van de groep van ondernemingen Panhua Group, heeft voordeel behaald bij dit lagere elektriciteitstarief. Het voor de Panhua Group vastgestelde subsidiepercentage is 0,14 %.

(152)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,07 %.

(153)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor een entiteit die verbonden was aan een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef, namelijk 0,17 %.

3.3.1.5.    Verstrekking van diverse goederen voor een ontoereikende prijs

(154)

In de klacht werd gewezen op enkele goederen die door de GOC aan OBS-producenten worden vertrekt via de staatsondernemingen van de GOC. In het bijzonder is in de klacht een lijst opgenomen van specifieke transacties in verband met de verstrekking van meerdere door staatsondernemingen vervaardigde staalproducten, met inbegrip van ijzerertsconcentraat, pellets, gesinterd erts, schroot, legeringen en vele andere producten. De klager toonde aan dat de prijs voor de verstrekking van deze goederen werd vastgesteld door verwijzing naar verschillende elementen en/of benchmarks en dat er prijsplafonds of -correcties waren afhankelijk van de verschillende goederen en van de vraag of de transacties betrekking hadden op verbonden partijen.

(155)

De GOC antwoordde dat zij dit programma niet had voor staalproducenten in het OT. Gezien het gebrek aan nadere informatie van de GOC over dit programma heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op de in het dossier beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(156)

Voor zover de prijzen voor de diverse bovengenoemde goederen niet een toereikende prijs weerspiegelen, geeft dit programma aanleiding tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder a), iii), en artikel 6, onder d), van de basisverordening. Echter, door de complexiteit van de diverse transacties voor de verstrekking van deze goederen en de hieraan ten grondslag liggende contracten, die niet beschikbaar waren in het proceduredossier, was de Commissie niet in staat om tot een duidelijke conclusie over dit programma te komen. Derhalve heeft de Commissie besloten om dit programma niet verder te beoordelen.

3.3.2.   PREFERENTIËLE LENINGEN EN RENTETARIEVEN AAN DE OBS-SECTOR

a)   Inleiding

(157)

De klager beweerde dat de OBS-producenten profiteerden van lage (gesubsidieerde) rentetarieven van handelsbanken die eigendom zijn van de staat en van staatsbanken, overeenkomstig het GOC-beleid om de uitbreiding van de staalindustrie in de VRC te ondersteunen en ontwikkelen in het kader van de vijfjarenplannen.

b)   Niet-medewerking en gebruik van de beschikbare gegevens

(158)

De Commissie verzocht de GOC om informatie over de verhoudingen tussen leningen die zijn verstrekt door de banken waarvan de GOC de grootste of enige aandeelhouder is, banken waarin de GOC een deelneming heeft, maar niet de grootste aandeelhouder is, banken waarin de GOC geen aandeelhouders is en banken die in handen zijn van buitenlandse eigenaren, voor zowel de gehele industrie als de bedrijfstak waarop deze procedure betrekking heeft. De GOC antwoordde dat zij geen registers bijhoudt van de hoeveelheden en percentages die door de staatsbanken worden verstrekt en dat de GOC ook geen registers heeft van leningen aan de staalindustrie. De GOC deelde geen alternatieve bron voor deze informatie mede.

(159)

De Commissie heeft tevens verzocht om informatie over het staatseigendom van banken en financiële instellingen, maar de GOC heeft deze informatie niet verstrekt en beweerde dergelijke gegevens niet te bewaren. Hoewel het onwaarschijnlijk is dat de GOC zich niet bewust is van de activa die zij in eigendom heeft, zij opgemerkt dat de GOC volgens de publiek toegankelijke informatie (45)  (46) een grote aandeelhouder is van vele grote banken die in de VRC gevestigd zijn en derhalve heeft zij, zoals in het geval van de staatsondernemingen die WGS en KGS produceren, toegang tot de statuten van banken, waarin gedetailleerde gegevens met betrekking tot de aandeelhouders zouden moeten zijn opgenomen. In dit verband zij tevens opgemerkt dat de banken op grond van artikel 61 van de wet inzake handelsbanken [2003] "de balansen, winst-en-verliesrekeningen en andere jaarrekeningen en statistische rapporten en documenten dienen te overleggen aan het wetgevende orgaan voor banken van de Raad van State en de Volksbank van China".

(160)

De Commissie heeft ook om informatie verzocht (in een specifieke vragenlijst - aanhangsel A) over de structuur van de staatszeggenschap in de desbetreffende Chinese banken en de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen met betrekking tot de staalsector (zoals de raad van bestuur en de raad van aandeelhouders, notulen van de vergaderingen van aandeelhouders/bestuurders, de nationaliteit van de aandeelhouders/bestuurders, het leenbeleid en de risicobeoordeling voor de leningen die aan de medewerkende producenten-exporteurs zijn verstrekt). Echter, in het antwoord op de vragenlijst diende de GOC slechts één aanhangsel A in met enige algemene informatie (voornamelijk samengesteld met behulp van de websites van de banken). Het merendeel van de specifieke gegevens waarom werd verzocht in aanhangsel A is niet verstrekt. De GOC antwoordde op enkele vragen dat zij op dit moment niet over dergelijke informatie beschikte en op andere vragen verstrekte zij alleen informatie over bepaalde banken (bijv. van slechts acht banken zijn de statuten verstrekt). In de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens herhaalde de Commissie haar verzoek en nodigde zij de GOC uit om alle in de oorspronkelijke vragenlijst gevraagde gegevens te verstrekken. In haar antwoord op de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens heeft de GOC enige aanvullende informatie verstrekt. Echter, het antwoord was nog steeds zeer onvolledig en een groot deel van de gevraagde gegevens (bijv. het percentage van staatseigendom binnen staatsbanken, de statuten van enkele in de vragenlijst vermelde banken, volledige antwoorden op vragen in aanhangsel A is niet verstrekt.

(161)

In de vragenlijst, de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens en opnieuw tijdens het controlebezoek ter plaatse heeft de Commissie verzocht om circulaires van de Volksbank van China (People's Bank of China - PBOC) aangaande de uitbreiding van het rentebeleid voor leningen van financiële instellingen (YinFa [2003] nr. 250 en YinFa [2004] nr. 251). De Commissie was zich bewust geworden van het bestaan van deze circulaires tijdens eerder onderzoek. Echter, in plaats van deze circulaires te verstrekken verwees de GOC de Commissie naar de website van de PBOC voor informatie over het rentebeleid voor leningen van de financiële instellingen. Tijdens het controlebezoek werden in dit verband twee bewijsstukken ingediend, maar dit waren slechts afdrukken van de website. Opgemerkt zij dat de volledige inhoud van deze circulaires niet te vinden was op de website van de PBOC.

(162)

De Commissie heeft ook verzocht om verstrekking, tijdens de controle ter plaatse, van de circulaire van de PBOC aangaande de wijzigingen van 8 juni 2012. De GOC heeft deze circulaire niet verstrekt, maar in plaats daarvan slechts algemene, van de PBOC-website afgedrukte informatie verstrekt met betrekking tot de correctie van benchmarkrentetarieven.

(163)

De Commissie heeft de GOC ook gevraagd om vergaderingen bijeen te roepen met specifieke banken om informatie te controleren met betrekking tot preferentiële leningen aan de OBS-sector. De GOC verzuimde echter om dergelijke vergaderingen bijeen te roepen en beweerde niet in staat te zijn om bij staatsbanken te interveniëren om dergelijke vergaderingen te organiseren. Tevens zij opgemerkt dat de Commissie in de brief met de aankondiging van het controlebezoek van 7 juni 2012 heeft uitgelegd dat zij bereid zou zijn om de controle een dag eerder te beginnen en in feite meer tijd voor de controle uit te trekken, indien de GOC van oordeel was dat banken het beste gepositioneerd zouden zijn om verduidelijkingen en toelichtingen te verstrekken met betrekking tot preferentiële leningen. De Commissie heeft de GOC derhalve verzocht om de aanwezigheid van de banken vóór de controle te bevestigen, zodat het controleteam de nodige voorbereidingen kon treffen. De GOC verklaarde in haar brief van 15 juni 2012 dat zij de banken zou blijven verzoeken om medewerking, maar dat zij hen daartoe niet kon dwingen. Uiteindelijk werd pas op de eerste dag van het controlebezoek aan het team van de Commissie meegedeeld dat de vertegenwoordiger van de China Construction Bank beschikbaar was om vragen te beantwoorden en toelichtingen te verschaffen. Aangezien de Commissie hiervan niet op de hoogte was gesteld (hoewel hierom specifiek was verzocht in de brief met de aankondiging van het controlebezoek), was het niet mogelijk om in te gaan op specifieke vragen met betrekking tot contracten en kredietvoorwaarden, maar alleen op vragen van algemene aard. In elk geval werd geen ondersteunende documentatie verstrekt voor de verklaringen van de vertegenwoordiger van de China Construction Bank, met de uitleg dat alle door de Commissie gevraagde documenten vertrouwelijk waren en bestemd waren voor intern gebruik.

(164)

De GOC werd geïnformeerd over de gevolgen van niet-medewerking overeenkomstig artikel 28, leden 1 en 6, van de basisverordening. Gezien dit gebrek aan medewerking moesten niet alleen relevante GOC-documenten die door andere partijen werden overgelegd in aanmerking worden genomen, maar moest ook informatie uit secundaire bronnen, zoals informatie uit de klacht en informatie die via internet publiek toegankelijk is, worden gebruikt.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(165)

Het onderzoek heeft aangetoond dat de Chinese financiële markt door overheidsinterventie wordt gekenmerkt, aangezien de meeste grote banken staatseigendom zijn. De Chinese autoriteiten hebben slechts zeer beperkte informatie verstrekt over de aandeelhouders/eigenaars van de banken in de VRC. Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie echter alle beschikbare informatie bijeengebracht om tot een representatieve bevinding te komen. Tijdens haar onderzoek of banken entiteiten zijn die overheidsgezag hebben of uitoefenen (overheidsinstanties), zocht de Commissie ook informatie betreffende niet uitsluitend de staatseigendom van de banken, maar ook betreffende andere kenmerken zoals de aanwezigheid van de staat in de raad van bestuur, de zeggenschap van de staat in de activiteiten, de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen en de vraag of entiteiten bij wet zijn opgericht.

(166)

Op grond van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de staatsbanken in de VRC het hoogste marktaandeel hebben en de dominante spelers zijn op de Chinese financiële markt. Volgens informatie uit 2006 van Deutsche Bank Research over de banksector in de VRC (47), bedraagt het aandeel van staatsbanken meer dan twee derde van de Chinese markt. Over hetzelfde onderwerp meldde de WTO in haar toetsing van het handelsbeleid van de VRC dat "de hoge mate van staatseigendom nog een bijzonder kenmerk is van de financiële sector in de VRC" (48) en dat "er weinig is veranderd in de marktstructuur van de Chinese banksector, die gedomineerd wordt door staatsbanken" (49). Relevant is dat de vijf grootste handelsbanken in staatseigendom (Agricultural Bank, Bank of China, Construction Bank of China, Bank of Communications en Industrial and Commercial Bank) meer dan de helft van de Chinese banksector blijken te vertegenwoordigen (50).

(167)

De Commissie heeft ook om informatie verzocht over de structuur van de staatszeggenschap in deze Chinese banken en de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van overheidsbelangen met betrekking tot de staalsector (zoals de raad van bestuur en de raad van aandeelhouders, notulen van de vergaderingen van aandeelhouders/bestuurders, de nationaliteit van de aandeelhouders/bestuurders, het leenbeleid en de risicobeoordeling voor de leningen die aan de medewerkende producenten-exporteurs zijn verstrekt). Echter, zoals in bovenstaande overweging 160 opgemerkt, heeft de GOC in dit verband slechts beperkte informatie verstrekt. De Commissie moest zich bijgevolg baseren op de beschikbare informatie. Op basis van de beschikbare gegevens heeft de Commissie geconcludeerd dat deze banken door de staat worden gecontroleerd en overheidsgezag uitoefenen op een wijze waardoor hun acties aan de staat kunnen worden toegeschreven. De relevante gegevens die werden gebruikt om tot de bovenstaande bevindingen te komen, zijn afgeleid van informatie van de GOC, van de jaarverslagen van Chinese banken die door de GOC zijn verstrekt of publiek beschikbaar zijn, van informatie van Deutsche Bank Research uit 2006 over de banksector in de VRC, van de WTO-toetsing van het beleid in de VRC (2010 en 2012), van het China 2030-verslag van de Wereldbank, van informatie van de medewerkende producenten-exporteurs en van informatie in de klacht. Onafhankelijke bronnen schatten dat buitenlandse banken een klein deel van de Chinese banksector vertegenwoordigen en bijgevolg een verwaarloosbare rol vervullen in het leenbeleid; relevante informatie doet vermoeden dat hun aandeel wellicht beperkt is tot 1 % van de Chinese markt (51). Ook belangrijke publiek toegankelijke informatie bevestigt dat Chinese banken, in het bijzonder de grote handelsbanken, zich nog steeds verlaten op overheidsaandeelhouders en op de overheid om kapitaal aan te vullen bij kapitaalontoereikendheid ingevolge kredietexpansie (52).

(168)

Het merendeel van de banken die de medewerkende producenten-exporteurs leningen hebben verstrekt, zijn staatsbanken. Op grond van de beschikbare informatie is namelijk vastgesteld dat minstens 14 van de 17 gerapporteerde banken staatsbanken zijn, waaronder de grootste handelsbanken in de VRC zoals de Bank of China, de China Construction Bank en de Industrial and Commercial Bank of China. Met betrekking tot de resterende staatsbanken in kwestie heeft de Commissie om dezelfde, hierboven vermelde informatie verzocht betreffende de staatszeggenschap en de toepassing van overheidsbeleid of de behartiging van staatsbelangen als voor de staalsector. Dergelijke gedetailleerde informatie is niet verstrekt. Derhalve wordt geconcludeerd dat de banken door de staat worden gecontroleerd en overheidsgezag uitoefenen op een wijze waardoor hun acties aan de staat kunnen worden toegeschreven. Om deze reden moeten de handelsbanken in staatseigendom in de VRC worden beschouwd als overheidsinstanties.

(169)

Een ander teken van de interventie van de GOC in de Chinese financiële markt is de rol die de PBOC speelt bij het opleggen van de specifieke grenzen voor de vaststelling en het schommelen van de rente. Het onderzoek heeft namelijk aangetoond dat de PBOC over specifieke regels beschikt die de renteschommeling in de VRC reguleren. Volgens de beschikbare informatie zijn deze regels vastgesteld in circulaire nr. 251 van 2004 van de PBOC over thema's betreffende de aanpassing van de rente op deposito's en leningen (Yinfa). Financiële instellingen worden verzocht rentetarieven toe te passen binnen een bepaalde marge ten opzichte van de benchmarkrente van de PBOC. Voor leningen van handelsbanken en van commercieel geleide beleidsbanken is er geen bovengrens, maar alleen een ondergrens. Voor coöperatieve kredietinstellingen in steden en op het platteland is er zowel een boven- als een ondergrens. Voor preferentiële leningen en voor leningen waarvoor de Raad van State specifieke reglementen heeft vastgesteld, schommelen de rentetarieven niet opwaarts. De Commissie heeft de GOC verzocht om toelichting bij de definitie en de formulering in de circulaire nr. 251 en bij de daaraan voorafgaande wetgeving (circulaire nr. 250 van 2003 van de PBOC betreffende de expansie van de schommelingsmarge van het rentetarief van de financiële instellingen (YinFa). Echter, zoals opgemerkt in bovenstaande overwegingen 161 en 162, weigerde de GOC om deze circulaires te verstrekken, waardoor de Commissie niet in staat was hun inhoud te controleren en toelichtingen te verkrijgen. Aangezien de GOC in dit verband geen relevante informatie verstrekte die zou doen vermoeden dat de situatie veranderd is sinds mei 2011, toen de Commissie haar antisubsidieonderzoek met betrekking tot gestreken fijn papier voltooide (53), wordt vastgesteld dat de PBOC betrokken is bij en invloed uitoefent op de vaststelling van rentetarieven door handelsbanken in staatseigendom.

De GOC heeft geen gegevens verstrekt ter staving van een verandering van de situatie die werd vastgesteld in het onderzoek voor fijn gestreken papier. Derhalve werd, op grond van de beschikbare gegevens en het andere bovenstaande bewijs geconcludeerd dat de situatie van de methodologie voor het vaststellen van de rentetarieven hetzelfde moest zijn gebleven gedurende het hele OT.

(170)

De Commissie heeft ook gepoogd te analyseren of aan de particuliere handelsbanken in de VRC door de GOC de functie wordt toevertrouwd, of dat zij door de GOC met de functie worden belast, om preferentiële (gesubsidieerde) leningen te verstrekken aan de producenten van organisch bekleed staal, in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening.

(171)

Op grond van bovenstaand punt betreffende de rol van de staat in de banksector (overwegingen 165 tot en met 169) is het duidelijk dat de GOC een beleid voert om preferentiële leningen te verstrekken aan de sector voor organisch bekleed staal, omdat overheidsinstanties (handelsbanken in staatseigendom) (54) bij dergelijke verstrekking betrokken zijn en een dominante positie in de markt innemen, waardoor zij in staat zijn rentetarieven te bieden die onder de markttarieven liggen. Nu moet worden bepaald of dit beleid ook betrekking heeft op particuliere leveranciers.

(172)

De wet inzake handelsbanken [2003] is op dezelfde manier toepasselijk op handelsbanken in staatseigendom en op handelsbanken die in particuliere handen zijn. Artikel 38 van deze wet bijvoorbeeld stelt het voor alle handelsbanken (d.w.z. ook die in particuliere eigendom) verplicht om "het rentetarief vast te stellen overeenkomstig de boven- en ondergrens van het door de PBOC vastgestelde rentetarief", terwijl artikel 34 van de wet inzake handelsbanken het voor handelsbanken verplicht stelt om "kredietverlening uit te voeren op basis van de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en naar de geest van het industriebeleid van de staat".

(173)

Ook wordt er in instructie nr. 35 - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie, en in het bijzonder de artikelen 24 en 25, die de verstrekking van leningen beperken tot uitsluitend de ondernemingen die zich houden aan het nationale ontwikkelingsbeleid van de ijzer- en staalindustrie, geen onderscheid gemaakt tussen handelsbanken die eigendom zijn van de staat en handelsbanken die in particuliere handen zijn.

(174)

Voorts zijn de in bovenstaande overwegingen 161 en 162 genoemde circulaires van de PBOC ook bindend voor handelsbanken die in particuliere handen zijn.

(175)

De bovenstaande verwijzingen naar wetten en voorschriften die relevant zijn voor de banksector tonen aan dat het GOC-beleid om preferentiële leningen te verstrekken aan de producenten van organisch bekleed staal zich ook uitstrekt naar handelsbanken die in particuliere eigendom zijn en dat de GOC het in feite voor hen verplicht stelt om "hun kredietverlening uit te voeren op basis van de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en naar de geest van het industriebeleid van de staat" (55).

(176)

De Commissie heeft de GOC om relevante informatie verzocht om te beoordelen hoe de banken in de VRC de evaluatie van kredietrisico's van de OBS-ondernemingen uitvoeren, voordat zij besluiten om al dan niet leningen aan hen te verstrekken en voordat zij besluiten over de voorwaarden van verstrekte leningen. In aanhangsel A bij de vragenlijst verzocht de Commissie om informatie over hoe de banken risico's in aanmerking nemen bij het verstrekken van leningen, hoe de kredietwaardigheid van de kredietnemer wordt geëvalueerd, welke risicopremies door de bank worden berekend voor verschillende ondernemingen/bedrijfstakken in de VRC, welke factoren de bank in aanmerking neemt bij het beoordelen van een kredietaanvraag, de beschrijving van de kredietaanvraag, het goedkeuringsproces enz. Echter, noch de GOC noch de individuele banken gaven in de vragenlijst enige relevante informatie in dit verband op. De GOC verstrekte slechts antwoorden van algemene aard die niet werden ondersteund door enig bewijs dat er überhaupt enige vorm van evaluatie van kredietrisico's werd uitgevoerd.

(177)

De Commissie heeft tevens de medewerkende producenten-exporteurs om soortgelijke informatie gevraagd en gepoogd deze te controleren tijdens de controlebezoeken ter plaatse bij de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Beide groepen producenten-exporteurs in de steekproef antwoordden dat banken om bepaalde documenten vragen en enige vorm van kredietrisicoanalyse uitvoeren, voordat leningen worden verstrekt. Echter, ze overlegden geen bewijsmateriaal dat deze beweringen staaft. Tijdens de controle ter plaatse verzocht de Commissie om bewijs dat de banken om dergelijke documenten vroegen of bewijs dat deze documenten door de ondernemingen aan de banken werden verstrekt of enige vorm van een door de banken afgegeven melding die zou bewijzen dat dergelijke kredietrisicoanalyses werden uitgevoerd. Echter, de groepen producenten-exporteurs in de steekproef waren niet in staat om dergelijk bewijs te verstrekken, noch waren zij in staat om enig ander bewijs ter staving van hun beweringen te verstrekken. Tevens zij opgemerkt dat aan geen van de in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs of individuele ondernemingen binnen deze groepen een kredietrating is toegekend.

(178)

De belanghebbende partijen is herhaaldelijk om de informatie over de evaluatie van kredietrisico's verzocht, die van cruciaal belang wordt geacht, onder meer gezien i) de bevinding van het IMF-verslag van 2006, waarin werd gesuggereerd dat de liberalisering van de banken in de VRC niet voltooid is en het kredietrisico niet naar behoren weergegeven wordt (56), ii) het IMF-verslag van 2009, waarin de aandacht werd gevestigd op het gebrek aan rentevoetliberalisering in de VRC (57), iii) het IMF-landenverslag van 2010, waarin wordt gesteld dat de kosten van kapitaal relatief laag zijn in de VRC, het verlenen van krediet soms gebeurt op grond van andere elementen dan de prijs, en de hoge spaarquote van ondernemingen gedeeltelijk te danken is aan de lage prijs van diverse inputs (zoals kapitaal en grond) (58) en iv) de economische studie over China van de OESO van 2010 (59) en werkdocument nr. 747 van de afdeling economie van de OESO over de hervormingen van de financiële sector in China (60), waarin staat dat de financiële instellingen nog steeds grotendeels staatseigendom zijn, zodat men zich moet afvragen in welke mate de beslissingen van de banken om leningen te verstrekken uitsluitend op commerciële overwegingen zijn gebaseerd, terwijl de traditionele rol van de banken die van overheidsagentschappen met banden met de overheid blijkt te zijn.

d)   Financiële bijdrage

(179)

Het geheel van het bewijsmateriaal in aanmerking nemend, wordt geconcludeerd dat de overgrote meerderheid van de leningen aan de twee groepen producenten-exporteurs in de steekproef wordt verstrekt door staatsbanken die geacht worden overheidsinstanties te zijn, omdat ze overheidsgezag hebben en overheidsfuncties uitoefenen. Er is verder bewijs dat deze banken daadwerkelijk overheidsgezag uitoefenen, aangezien er, zoals in overweging 169 wordt uitgelegd, duidelijk sprake is van interventie door de staat (d.w.z. PBOC) in de manier waarop handelsbanken beslissingen nemen over rentetarieven voor aan Chinese ondernemingen verstrekte leningen. In deze omstandigheden zijn de leningsactiviteiten van deze instellingen rechtstreeks aan de staat toe te schrijven. Het feit dat banken overheidsgezag uitoefenen, wordt ook bevestigd door de manier waarop NDRC-instructie nr. 35 - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie  (61), besluit nr. 40 en artikel 34 van de wet inzake handelsbanken fungeren met betrekking tot de realisering van het industriebeleid van de overheid. Er zijn ook veel indirecte bewijzen, die worden gestaafd door objectieve studies en verslagen, dat er in het Chinese financiële systeem nog steeds een hoge mate van staatsinterventie is, zoals reeds uitgelegd in bovenstaande overweging 178. Tot slot verzuimde de GOC om informatie te verstrekken die geleid zou kunnen hebben tot een groter begrip van de relatie tussen de staatsbanken en de overheid, zoals uitgelegd in de overwegingen 159 tot en met 164.

Derhalve komt de Commissie tot de conclusie, zoals in het geval van leningen die in de VRC zijn verstrekt door handelsbanken in staatseigendom, dat er sprake is van een financiële bijdrage aan de producenten van organisch bekleed staal in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen van de overheid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Daarnaast toont hetzelfde bewijsmateriaal aan dat aan handelsbanken in staatseigendom (evenals particuliere banken) overheidsfuncties worden toevertrouwd en dat de banken door de overheid met dergelijke functies worden belast, en dit betekent bijgevolg dat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening bestaat.

(180)

Gezien de analyse in bovenstaande overwegingen 170 tot en met 175 wordt tevens vastgesteld dat door de GOC aan particuliere banken de functie wordt toevertrouwd om leningen te verstrekken aan OBS-producenten en dat zij door de GOC met deze functie worden belast, wat betekent dat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en iv), van de basisverordening bestaat.

e)   Voordeel

(181)

Een voordeel overeenkomstig artikel 3, lid 2, en artikel 6, onder b), van de basisverordening bestaat in de mate dat de staatsleningen worden toegekend tegen gunstiger voorwaarden dan de ontvanger feitelijk op de markt zou kunnen krijgen. Aangezien vastgesteld is dat leningen in de VRC die niet door de overheid worden verstrekt geen geschikte marktbenchmark zijn (gezien het feit dat aan particuliere banken functies worden toevertrouwd door de GOC en dat zij door de GOC met functies worden belast), is een dergelijke benchmark door berekening vastgesteld met behulp van de methode die in onderstaande overwegingen 191 en 192 wordt beschreven.

f)   Specificiteit

(182)

De staalsector behoort tot de bevorderde categorie overeenkomstig besluit nr. 40. Dit besluit is een beschikking van de Raad van State, die het hoogste bestuursrechtelijke lichaam in de VRC is, en in dit opzicht is het juridisch bindend voor andere overheidsinstanties en de marktdeelnemers. In het besluit worden de industriesectoren ingedeeld in "bevorderde, restrictieve en geëlimineerde projecten". Deze wet is een richtsnoer voor het industriebeleid en toont net als de catalogus van directory's aan hoe de GOC een beleid handhaaft ter bevordering en ondersteuning van groepen ondernemingen of sectoren, zoals de staalsector, die in de catalogus van directory's bij de "bevorderde sectoren" worden ingedeeld. Wat betreft het aantal sectoren dat in de lijst van "bevorderde sectoren" is opgenomen, zij opgemerkt dat deze sectoren slechts een deel van de Chinese economie vertegenwoordigen. Voorts wordt de status "bevorderd" slechts aan bepaalde activiteiten binnen deze bevorderde sectoren toegekend. Besluit nr. 40 bevat tevens de bepaling, in artikel 17, dat de "bevorderde investeringsprojecten" voordeel hebben van specifieke privileges en stimuleringsmaatregelen, onder andere in de vorm van financiële steun. Voor de "restrictieve en geëlimineerde projecten" daarentegen machtigt besluit nr. 40 de overheidsinstanties om rechtstreeks op te treden en de markt te reguleren. De artikelen 18 en 19 schrijven zelfs voor dat de relevante autoriteit verhindert dat financiële instellingen leningen verstrekken aan dergelijke "restrictieve en geëlimineerde projecten". Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat Besluit nr. 40 voor alle economische instellingen bindende regels vaststelt in de vorm van richtlijnen voor de bevordering en ondersteuning van bevorderde sectoren, waarvan de OBS-sector er één is.

(183)

Bovendien wordt door instructie nr. 35 van de NDRC - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie, de artikelen 24 en 25 in het bijzonder, de verstrekking van leningen beperkt tot uitsluitend de staalondernemingen die zich volledig houden aan het ontwikkelingsbeleid voor de ijzer- en staalindustrie.

(184)

De klager verstrekte ook bewijs dat enkele andere overheidsplannen en -documenten financiële steun bevorderen en verplicht stellen voor de staalindustrie in het algemeen en ook in specifieke geografische gebieden van de VRC (62)  (63).

(185)

Uit dit alles blijkt dat de autoriteiten de financiële instellingen toestaan om preferentiële leningen te verstrekken aan slechts een beperkt aantal sectoren/ondernemingen die zich houden aan het ontwikkelingsbeleid van de GOC. Op grond van het bewijsmateriaal in het dossier en bij gebrek aan medewerking door de GOC wat betreft deze kwestie, wordt geconcludeerd dat de subsidies in de vorm van preferentiële leningen niet algemeen beschikbaar zijn en derhalve specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening. Ook hebben geen van de belanghebbende partijen bewijs ingediend waaruit blijkt dat de subsidie is gebaseerd op objectieve criteria of voorwaarden op grond van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

(186)

Het onderzoek toonde aan dat de twee groepen in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak gebruik hadden gemaakt van de preferentiële leningen.

g)   Conclusie

(187)

Op grond van het bovenstaande moet de financiering van de sector voor organisch bekleed staal worden beschouwd als een subsidie.

(188)

Gezien de financiële bijdrage, het voordeel voor de producenten-exporteurs en de specificiteit moet deze subsidie worden beschouwd als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

h)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(189)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Overeenkomstig artikel 6, onder b), van de basisverordening wordt het aan de ontvangers toegekende voordeel geacht het verschil te zijn tussen het bedrag dat de onderneming betaalt voor de staatslening en het bedrag dat de onderneming zou betalen voor een vergelijkbare commerciële lening die zij op de markt zou kunnen verkrijgen.

(190)

Aangezien de door de Chinese banken verstrekte leningen, zoals hierboven uiteengezet (overwegingen 165 tot en met 178), door substantiële staatsinterventie in de banksector worden gekenmerkt en niet worden verstrekt tegen rentetarieven die op een functionerende markt zouden worden toegepast, is volgens de hieronder beschreven methode door berekening een geschikte marktbenchmark vastgesteld. Gezien het gebrek aan medewerking van de GOC heeft de Commissie zich bovendien ook op beschikbare gegevens gebaseerd om een geschikt benchmarkrentetarief vast te stellen.

(191)

Bij het door berekening vaststellen van een geschikte benchmark wordt het redelijk geacht Chinese rentevoeten toe te passen die zijn gecorrigeerd teneinde rekening te houden met het normale marktrisico. In een context waarin de huidige financiële toestand van de exporteur in een verstoorde markt tot stand is gekomen en er geen betrouwbare informatie van de Chinese banken over de inschatting van het risico en de vaststelling van de kredietwaardigheid beschikbaar is, wordt het namelijk nodig geacht niet de aangegeven kredietwaardigheid van de Chinese exporteurs in aanmerking te nemen, maar hun kredietwaardigheid op te waarderen op grond van het potentiële effect van de Chinese verstoorde markt op hun financiële situatie.

(192)

In verband met wat in bovenstaande overwegingen 160, 163 en 164 is uiteengezet, heeft de Commissie zowel de GOC als de medewerkende producenten-exporteurs om informatie verzocht betreffende het leenbeleid van de Chinese banken en de wijze waarop aan de producenten-exporteurs leningen zijn toegekend. De partijen verzuimden om dergelijke informatie te verstrekken, hoewel hun herhaaldelijk daarom werd verzocht, en weigerden de toegang tot de staatsbanken. Gezien dit gebrek aan medewerking en het geheel van beschikbare gegevens, alsook overeenkomstig artikel 28, lid 6, van de basisverordening wordt het passend geacht te oordelen dat alle ondernemingen in de VRC de hoogste rating voor labiele obligaties (BB bij Bloomberg) krijgen, en de standaardrentevoet van de Volksbank van China te verhogen met de passende toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met deze rating worden uitgegeven. Het voordeel voor de producenten-exporteurs, d.w.z. de rente die in het OT niet is betaald, is berekend door het verschil in rentetarief, uitgedrukt als percentage, te vermenigvuldigen met het uitstaande bedrag van de lening. Dat bedrag is vervolgens omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs.

(193)

Het subsidiepercentage dat ten aanzien van deze regeling voor het OT voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt 0,25 % voor de ondernemingengroep Huadong Group en 0,89 % voor de ondernemingengroep Panhua Group.

(194)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,58 %.

(195)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor een entiteit die verbonden was aan een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef, namelijk 0,97 %.

3.3.3.   PROGRAMMA'S MET BETREKKING TOT AANDELENKAPITAAL

(196)

In de klacht werden vermeende subsidieprogramma's met betrekking tot aandelenkapitaal uiteengezet in verband met producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen en/of niet hun medewerking verleenden aan het onderzoek. De Commissie heeft in de oorspronkelijke en aanvullende vragenlijsten de GOC verzocht om over deze programma's informatie te verstrekken en heeft de GOC vervolgens ruim voldoende gelegenheid gegeven om antwoorden aangaande deze programma's te verstrekken. De GOC stelde zich op het standpunt dat zij alleen antwoorden zou verstrekken met betrekking tot vermeende subsidieprogramma's in verband met de twee producenten-exporteurs die in de steekproef waren opgenomen en de GOC bevestigde dit standpunt tijdens de gehele procedure.

(197)

Door de zeer geringe mate van medewerking in deze procedure werd de Commissie de mogelijkheid ontnomen om informatie en bewijsmateriaal te verzamelen met betrekking tot deze in de klacht genoemde programma's. De Commissie heeft gecontroleerd of de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs geen gebruik hadden gemaakt van deze programma's. Bijgevolg moest de Commissie het bestaan van de subsidieprogramma's bepalen en het residuele recht vaststellen met betrekking tot alle andere programma's waarvoor de GOC geen informatie indiende en die niet toegankelijk waren voor of die niet gebruikt werden door de producenten-exporteurs in de steekproef op grond van de beschikbare gegevens in het dossier overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 1, van de basisverordening.

3.3.3.1.    Schuld-voor-aandelenswaps

a)   Omschrijving

(198)

De klacht bevatte bewijs dat meerdere staalproducenten betrokken waren bij schuld-voor-aandelenswaps in het jaar 2000, die een totale waarde van 62,5 miljard RMB aan schulden vertegenwoordigden. Beweerd wordt dat uitstaande schuld van staalproducenten in staatseigendom aan handelsbanken in staatseigendom werd kwijtgescholden in ruil voor aandelen via de betrokkenheid van vier Chinese vermogensbeheerondernemingen, terwijl deze transactie niet op marktoverwegingen gebaseerd was. In de klacht werd voorts beweerd dat vermogensbeheerondernemingen specifiek waren opgericht om van enorme onrendabele leningen in belangrijke sectoren, waaronder de staalsector, af te komen en om schulden van staatsondernemingen te herstructureren, onder meer door middel van schuld-voor-aandelenswaps. Gezien het feit dat de GOC verzuimd heeft om informatie over dit programma te verstrekken, heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op de beschikbare gegevens in het dossier overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening (zie bovenstaande overwegingen 33 tot en met 35). Om dezelfde reden werd artikel 28 van de basisverordening ook toegepast op de programma's met betrekking tot kapitaalinjecties en niet-uitgekeerd dividend, die worden beschreven in onderstaande overwegingen 204 tot en met 215.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(199)

De bevindingen met betrekking tot dit programma zijn gebaseerd op de informatie in de klacht. Schuld-voor-aandelenswaps zijn een financiële bijdrage in de vorm van kapitaalinjectie en/of leningen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, of in de vorm van inkomsten waarvan de overheid afstand doet ingevolge kwijtgescholden of niet-terugbetaalde schuld in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Deze financiële bijdrage werd geleverd door de overheid via de overheidsinstanties die bij deze transacties betrokken waren, namelijk de vier vermogensbeheerondernemingen en diverse handelsbanken in staatseigendom (zie bovenstaande overweging 168). Bij gebrek aan medewerking door de GOC wordt door het bewijs in het dossier aangetoond dat vermogensbeheerondernemingen overheidsinstanties zijn, omdat ze specifiek waren opgericht door de GOC om van enorme onrendabele leningen af te komen in belangrijke sectoren, met inbegrip van de staalsector, en om de schulden van staatsondernemingen te herstructureren. Om deze reden worden ze geacht overheidsfuncties uit te oefenen.

(200)

Daarnaast heeft de klager voorlopig bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de kwijtschelding van het enorme schuldenbedrag niet afhankelijk was van normale commerciële overwegingen, aangezien de GOC geen evaluatie heeft uitgevoerd die een normale particuliere investeerder zou uitvoeren in verband met het redelijke rendement dat deze schuld-voor-aandelenswaps in de loop van de tijd naar verwachting zouden opleveren In plaats daarvan wisselde de GOC volgens de klager enorme schuldbedragen in voor aandelen met als doel de verlaging van de verhouding schulden/eigen vermogen van staalproducenten om hun concurrentievermogen te vergroten, zonder de commerciële afweging die een particuliere investeerder zou maken. Na een zorgvuldige analyse van de door de klager verstrekte informatie en bij gebrek aan andere informatie kwam de Commissie tot de conclusie dat deze maatregelen bijgevolg een voordeel toekennen in de zin van artikel 6, onder a), van de basisverordening.

(201)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie beperkt wordt tot bepaalde entiteiten waarin de staat aandeelhouder is, de gunning van deze financiering berust op een discretionaire bevoegdheid en er geen objectieve criteria bestaan. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit programma een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is voor producenten-exporteurs van het betrokken product.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(202)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel is een eenmalig voordeel en wordt geacht te bestaan in het volledige bedrag van de schuld-voor-aandelenswaps, d.w.z. het bedrag van de kwijtgescholden schuld. Bij gebrek aan door de GOC verstrekte informatie die gebruikt kon worden voor de beoordeling van dit voordeel heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op informatie in de klacht. Op grond van artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het op deze manier berekende subsidiebedrag toegerekend aan het OT op basis van de normale afschrijvingstermijn voor de vaste activa van de ontvangende ondernemingen. Dit bedrag is aangepast door de toevoeging van rente tijdens dit tijdvak om de waarde van het voordeel in de loop van de tijd te weerspiegelen en om op deze manier het volledige voordeel te bepalen dat door deze regeling aan de ontvangers is verleend. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is dit subsidiebedrag omgeslagen over het productieniveau van het betrokken product in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(203)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd berekend, bedraagt 0,05 %. Het was niet nodig om het subsidiepercentage te berekenen voor de in de steekproef opgenomen en andere medewerkende producenten om de redenen die worden vermeld in de overwegingen 196 en 197.

3.3.3.2.    Kapitaalinjecties

a)   Omschrijving

(204)

In de klacht wordt beweerd dat de GOC in de loop der jaren omvangrijke geldbedragen heeft verstrekt aan staalproducenten door middel van kapitaalinjecties. Volgens de klacht heeft de GOC (via diverse staatsentiteiten) aandelen verworven in ondernemingen waarin de GOC reeds de belangrijkste aandeelhouder was zonder aanvullende aandeelhoudersrechten te verwerven. De klacht bevat ook details van specifieke transacties waarbij door de staat gecontroleerde entiteiten betrokken zijn, met inbegrip van China International Capital Corporation (CICC) en SASAC.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(205)

Aangezien de GOC verzuimde om informatie over dit programma te verstrekken (zie bovenstaande overwegingen 196 en 197), zijn de bevindingen ten aanzien van dit programma gebaseerd op de informatie in de klacht, voor zover deze afkomstig is uit geschikte bronnen. Kapitaalinjecties zijn een rechtstreekse overdracht van middelen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Deze financiële bijdragen werden verstrekt door de overheid via overheidsinstanties die bij deze transacties betrokken waren, waaronder CICC en SASAC. De klacht bevat specifiek bewijsmateriaal met betrekking tot kapitaalinjecties in verband met een staalproducerende staatsonderneming, waarbij CICC optrad als de leidende inschrijver en beheerder van de aandelenemissie. Volgens informatie in de klacht is CICC voor 51 % in handen van de staat en wordt deze onderneming uiteindelijk gecontroleerd door SASAC, welke instantie in de specifieke transacties die in de klacht zijn gedocumenteerd ook optrad als de GOC-entiteit die de staalproducerende staatsonderneming controleerde (zie voor de analyse van de functies van SASAC bovenstaande overwegingen 64 tot en met 66). Derhalve zijn deze transacties uitgevoerd door de GOC via overheidsinstanties in de zin van artikel 2, onder b), van de basisverordening en de toepasselijke WTO-jurisprudentie.

(206)

Deze kapitaalinjecties worden geacht een voordeel te verlenen aan de ontvangende ondernemingen in de zin van artikel 6, onder a), van de basisverordening, aangezien ze niet overeenstemmen met de normale investeringspraktijk van particuliere investeerders. Het feit dat deze kapitaalinjecties niet consistent zijn met de praktijken van particuliere investeerders wordt in detail bewezen in de klacht. Met betrekking tot deze specifieke transacties toont de klacht ten eerste aan dat de staalproducerende staatsonderneming een overgewaardeerde prijs betaalde voor haar deel van de nieuwe aandelenemissie die niet overeenkomt met eerlijke marktvoorwaarden, en ten tweede dat de onderneming de gegenereerde middelen gebruikte om staatsactiva te kopen en te beleggen in aandelen voor prijzen die onder de marktprijzen lagen. De klacht toont ook aan dat de GOC dezelfde prijs betaalde als andere investeerders ondanks het feit dat haar aandelen minder waard waren, aangezien er andere rechten en vooruitzichten aan verbonden waren dan aan de aandelen die aan andere aandeelhouders werden verkocht.

(207)

Deze subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening, omdat ze werden verstrekt aan een beperkt aantal geselecteerde entiteiten waarin de overheid een deelneming had. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit programma een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is voor producenten-exporteurs van het betrokken product.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(208)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de kapitaalinjecties. Bij gebrek aan door de GOC verstrekte informatie die gebruikt kon worden voor de beoordeling van dit voordeel heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op informatie in de klacht. Op grond van artikel 7, lid 3, van de basisverordening is het op deze manier berekende subsidiebedrag toegerekend aan het OT op basis van de normale afschrijvingstermijn voor de vaste activa van de ontvangende ondernemingen. Dit bedrag is aangepast door de toevoeging van rente tijdens dit tijdvak om de waarde van het voordeel in de loop van de tijd te weerspiegelen en om op deze manier het volledige voordeel te bepalen dat door deze regeling aan de ontvangers is verleend. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is dit subsidiebedrag omgeslagen over het totale productieniveau van de ontvangers in het OT bij wijze van geschikte teller, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(209)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd berekend, bedraagt 0,08 %. Het was niet nodig om het subsidiepercentage te berekenen voor de in de steekproef opgenomen en andere medewerkende producenten om de redenen die worden omschreven in de overwegingen 196 en 197.

3.3.3.3.    Niet uitgekeerde dividenden

a)   Omschrijving

(210)

In de klacht werd beweerd dat staatsondernemingen, waaronder de staalondernemingen die OBS produceren, op grond van GOC-beleid geen dividenden aan de overheid in de hoedanigheid van hun eigenaar hoeven uit te keren, zelfs wanneer zij winst maken. Bijgevolg zijn staalproducerende staatsondernemingen in het kader van dit programma in staat om zeer omvangrijke investeringen te financieren door middel van de behouden winsten die niet als dividenden zijn verdeeld.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(211)

Aangezien de GOC verzuimde om informatie over de verdeling van dividend door de staalproducerende staatsondernemingen te verstrekken (zie bovenstaande overwegingen 196 en 197), zijn de bevindingen ten aanzien van dit programma gebaseerd op de informatie in de klacht, voor zover deze afkomstig is uit geschikte bronnen. Niet-uitgekeerde dividenden moeten worden beschouwd als een verkapte subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening of als inkomsten waarvan de overheid afstand doet in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening op grond van het feit dat de GOC geen dividenden int die normaal aan particuliere investeerders over hun aandelen worden uitgekeerd. Deze verkapte subsidies werden verstrekt door de overheid via de entiteit die de rechtstreekse houder van de aandelen in de staalproducerende staatsondernemingen was; in beginsel is dit SASAC. De analyse met betrekking tot SASAC laat zien dat SASAC overheidsfuncties uitvoert (zie voor details de bovenstaande overwegingen 64 tot en met 66).

(212)

Het volledige bedrag aan niet-uitgekeerde dividenden wordt geacht een voordeel te verlenen aan de ontvangende staalproducerende staatsondernemingen in de zin van artikel 6, onder a), van de basisverordening, aangezien dit niet overeenstemt met de normale investeringspraktijk van particuliere investeerders, die de dividenduitkeringen verlangen die normaal aan hun aandelen verbonden zijn. Voor staatsondernemingen die gedeeltelijk in handen van particuliere investeerders zijn, is het bedrag van de voordelen gelijk aan het bedrag van niet-uitgekeerde dividenden die naar evenredigheid over hen zijn verdeeld.

(213)

Deze subsidies zijn specifiek op grond van artikel 4, lid 2, van de basisverordening, omdat ze werden verstrekt aan een beperkt aantal geselecteerde entiteiten waarin de overheid een deelneming had. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit programma een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is voor producenten-exporteurs van het betrokken product.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(214)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de niet-uitgekeerde dividenden. Aangezien de GOC geen andere informatie verstrekte waarmee dit voordeel beoordeeld kan worden, heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op publiekelijk beschikbare financiële informatie over de ontvangers. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het op deze manier berekende subsidiebedrag omgeslagen over de totale omzet van de ontvangers in het OT als geschikte teller, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(215)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd berekend, bedraagt 1,36 %. Het was niet nodig om het subsidiepercentage te berekenen voor de in de steekproef opgenomen en andere medewerkende producenten om de redenen die worden omschreven in de overwegingen 196 en 197.

3.3.4.   PROGRAMMA'S MET BETREKKING TOT VENNOOTSCHAPS- EN ANDERE DIRECTE BELASTINGEN

3.3.4.1.    Fiscale beleidsmaatregelen voor de aftrek van onderzoeks- en ontwikkelingskosten (O&O-kosten)

(216)

Deze regeling verleent een voordeel aan ondernemingen die nieuwe technologieën, nieuwe producten of nieuwe technieken introduceren in hun productie. De subsidiabele ondernemingen kunnen hun vennootschapsbelasting verminderen met 50 % van de werkelijke kosten voor goedgekeurde projecten.

(217)

Opgemerkt zij dat, hoewel de GOC haar antwoord op de vragenlijst en aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens beperkte tot de regelingen die zijn gebruikt door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, zij geen informatie verstrekte over deze regeling, ondanks het feit dat een van de ondernemingen in de steekproef in het antwoord op de vragenlijst had gemeld voordeel te hebben gehad van deze regeling. Toen de GOC tijdens de controle ter plaatse opnieuw om de nodige informatie was gevraagd, verstrekte zij een gedeeltelijk aanvullend antwoord met betrekking tot dit programma. Ondanks de late verstrekking van deze informatie vroeg het controleteam om toelichtingen op verschillende kwesties (zie onderstaande overweging 219), maar deze werden niet verstrekt. Bijgevolg moest de Commissie haar bevindingen baseren op geschikte beschikbare gegevens.

a)   Rechtsgrondslag

(218)

In deze regeling wordt voorzien als preferentiële fiscale behandeling door artikel 30, lid 1, van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (besluit nr. 63 van de president van de Volksrepubliek China, dat op 1 januari 2008 in werking trad), artikel 95 van de voorschriften voor de uitvoering van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (decreet nr. 512 van de Raad van State van de VRC) en de gids inzake belangrijke gebieden (bericht nr. 6, 2007). De GOC heeft decreet nr. 512 en bericht nr. 6 niet verstrekt in deze procedure.

b)   Subsidiabiliteitscriteria

(219)

Zoals in het bovenstaande is opgemerkt, heeft de GOC geen relevante informatie over deze regeling verstrekt in haar antwoorden op de vragenlijst en de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens. In het document dat tijdens de controle ter plaatse werd verstrekt, verklaarde de GOC dat alleen de "onderzoeks- en ontwikkelingskosten van ondernemingen voor de ontwikkeling van nieuwe technologie, nieuwe producten en nieuwe vaardigheden" mogen worden opgenomen in het belastbare inkomen dat gebruikt wordt voor de aftrek. Echter, de GOC ging niet dieper in op de betekenis van de termen "nieuwe technologie", "nieuwe producten" en "nieuwe vaardigheden". De Commissie heeft ook gepoogd om de precieze betekenis van deze termen te achterhalen tijdens de controle van Zhejiang Huadong, maar de onderneming was niet in staat om een concrete uitleg te geven en antwoordde dat dit slechts algemene termen waren.

(220)

Echter, in het onderzoek met betrekking tot gestreken fijn papier is vastgesteld dat uitsluitend O&O-projecten van de ondernemingen die behoren tot de hightechsectoren en in nieuwe technologieën gespecialiseerde sectoren die primaire staatssteun ontvangen en projecten die zijn opgenomen in de gids inzake belangrijke gebieden van hightechindustrialisatie in het kader van de huidige ontwikkelingsprioriteit die door de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming is afgekondigd, in aanmerking komen voor deze regeling (64). Gezien het feit dat in deze procedure geen nieuwe relevante informatie is verstrekt die deze conclusie zou ontkrachten, wordt vastgesteld dat de regeling niet algemeen beschikbaar is, aangezien alleen geselecteerde sectoren/ondernemingen/projecten ervoor in aanmerking komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(221)

Volgens het antwoord van de GOC moeten ondernemingen die dit belastingvoordeel wensen aan te vragen hun vennootschapsbelastingaangifte en "andere relevante documenten" indienen bij de belastingdienst, waarbij niet werd gespecificeerd om welke andere relevante documenten het gaat. In het onderzoek inzake gestreken fijn papier is vastgesteld dat ondernemingen die zich voor het door deze regeling verleende voordeel wensen aan te melden gedetailleerde informatie over de O&O-projecten moeten indienen bij het plaatselijke bureau voor wetenschap en technologie. Na de goedkeuring wordt het bedrag dat onderworpen is aan vennootschapsbelasting verlaagd met 50 % van de werkelijke uitgaven voor goedgekeurde projecten (65).

d)   Bevindingen van het onderzoek

(222)

In het OT maakte slechts één van de medewerkende producenten-exporteurs gebruik van deze regeling, namelijk Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd. Vanwege het gebrek aan medewerking door de GOC en haar late en onvolledige antwoord met betrekking tot deze regeling was het niet mogelijk om de aanvraag- en goedkeuringsprocedure vast te stellen die moet worden gevolgd door ondernemingen die van de regeling gebruik wensen te maken. Zoals in het bovenstaande is opgemerkt, moest de Commissie zich deels baseren op de feiten die in het onderzoek inzake gestreken fijn papier zijn vastgesteld.

e)   Conclusie

(223)

Deze regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(224)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria voor gebruikmaking van de voordelen van deze regeling en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft de gevraagde informatie niet verstrekt in haar antwoord op de vragenlijst en de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens. Daarnaast blijkt de informatie die in dit verband werd ingediend tijdens het controlebezoek ter plaatse onvolledig te zijn in het licht van de bevindingen aangaande dezelfde regeling, die ook gebruikt bleek te worden door de ondernemingen in het onderzoek inzake gestreken fijn papier. In het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit "duidelijk" met positief bewijsmateriaal "moet worden onderbouwd", moest de Commissie haar bevindingen dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren. De meest geschikte beschikbare gegevens waren onder meer de bevindingen van het onderzoek inzake gestreken fijn papier.

(225)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderde sectoren zijn ingedeeld, zoals de ondernemingen die tot de OBS-sector behoren. Bovendien lijken er geen objectieve criteria te zijn om de subsidiabiliteit te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat de subsidiabiliteit automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Opgemerkt zij dat de Commissie vanwege het gebrek aan medewerking door de GOC niet in staat was om het bestaan van dergelijke objectieve criteria vast te stellen.

(226)

Bijgevolg moet deze subsidie worden aangemerkt als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(227)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, na aftrek van wat met de extra 50 % aftrek van de werkelijke uitgaven voor O&O voor de goedgekeurde projecten is betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(228)

Een van de medewerkende, in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, de ondernemingengroep Huadong Group, heeft van deze regeling gebruikgemaakt. Het voor de Huadong Group vastgestelde subsidiepercentage is 0,19 %.

(229)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,09 %.

(230)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend, bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, namelijk 0,19 %.

3.3.4.2.    Belastingvoordelen voor centrale en westelijke regio's

(231)

Deze regeling voorziet in een voordeel voor ondernemingen die in de centrale en westelijke regio's gevestigd zijn. De in aanmerking komende ondernemingen betalen een preferentieel vennootschapsbelastingtarief van 15 % in plaats van het normale, in de VRC geldende vennootschapsbelastingtarief van 25 %.

(232)

De GOC werd verzocht informatie te verstrekken over deze regeling in de vragenlijst, in de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens en opnieuw tijdens de controlebezoeken ter plaatse. In haar antwoord op de vragenlijst en de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens heeft de GOC geen van de vragen beantwoord en verklaarde de GOC dat dit programma niet meer geldig is, aangezien het op 31 december 2010 beëindigd werd. Ook beweerde de GOC dat geen van de ondernemingen in de steekproef in het OT gebruik had gemaakt van deze regeling. Echter, dit is in tegenspraak met de antwoorden van een van de producenten-exporteurs (Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd) en met bewijs dat werd verzameld tijdens het controlebezoek ter plaatse bij deze onderneming.

a)   Rechtsgrondslag

(233)

In deze regeling wordt voorzien als een preferentiële fiscale behandeling door het bericht inzake gunstige fiscale beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van de westelijke regio (gepubliceerd door het ministerie van Financiën, algemene belastingdienst en algemene douane, van kracht met ingang van 1 januari 2001), die is bijgewerkt door het bericht inzake de verdere uitvoering van fiscale beleidsmaatregelen voor de ontwikkeling van de westelijke regio (gepubliceerd door het ministerie van Financiën, algemene belastingdienst en algemene douane, van kracht met ingang van 1 januari 2011), die de geldigheidstermijn van dit programma verlengt tot 31 december 2020.

b)   Subsidiabiliteitscriteria

(234)

Opgemerkt zij dat de GOC geen van de vragen over deze regeling heeft beantwoord in haar antwoord op de vragenlijst, de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens of tijdens het controlebezoek ter plaatse. Echter, volgens het bericht inzake gunstige fiscale maatregelen voor de ontwikkeling van de westelijke regio is deze preferentiële fiscale behandeling beschikbaar voor ondernemingen van het bevorderde type in de westelijke regio ("bevorderd" betreft de ondernemingen met grote klanten die 70 % van hun totale inkomsten vertegenwoordigen, zoals beschreven in de catalogus van sectoren, producten en technologieën die door de staat worden bevorderd). Tijdens de controle ter plaatse van Chongqing Wanda bevestigde de onderneming dat de reden voor het preferentiële belastingtarief is dat zij behoren tot de bevorderde categorie van sectoren in de westelijke en centrale regio.

c)   Toepassing in de praktijk

(235)

Noch de GOC, noch Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd verstrekte informatie over de werking en het beheer van dit programma. Volgens de circulaire van de Raad van State inzake enkele beleidsmaatregelen voor de realisering van de ontwikkeling van de grote westelijke regio's van China is de goedkeuring van de overheid op provinciaal niveau nodig voor de verlaging van het normale belastingtarief van 25 % tot het preferentiële tarief van 15 %. Op het aangifteformulier voor de jaarlijkse vennootschapsbelasting van de onderneming wordt het afgetrokken (vrijgestelde) bedrag aan vennootschapsbelasting vermeld onder post 28 - belastingaftrek.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(236)

In het OT maakte één van de medewerkende producenten-exporteurs gebruik van deze regeling, namelijk Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd. Vanwege de niet-medewerking door de GOC is het moeilijk om de aanvraag- en goedkeuringsprocedure te bepalen die moet worden gevolgd door ondernemingen die gebruikmaken van de regeling. De Commissie moest haar eigen conclusies trekken op grond van ingediende documenten die de rechtsgrondslag voor deze regeling vormen, zonder om toelichting te kunnen vragen bij de GOC.

e)   Conclusie

(237)

Deze regeling moet worden aangemerkt als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening, in de vorm van gederfde inkomsten van de overheid, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen.

(238)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over de subsidiabiliteitscriteria voor gebruikmaking van de voordelen van deze regeling en over het gebruik van de subsidie teneinde vast te stellen in welke mate de toegang tot de subsidie tot bepaalde ondernemingen beperkt is en of de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4 van de basisverordening. De GOC heeft hieromtrent geen informatie verstrekt. In het licht van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, dat bepaalt dat de vaststelling van specificiteit "duidelijk" met positief bewijsmateriaal "moet worden onderbouwd", moest de Commissie haar bevindingen dus overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening baseren op de beschikbare gegevens.

(239)

Deze subsidieregeling is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), en lid 3, van de basisverordening, aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderde sectoren zijn ingedeeld, zoals de ondernemingen die tot de OBS-sector behoren, en die daarnaast gevestigd zijn in bepaalde regio's van de VRC. Bovendien lijken er geen objectieve criteria te zijn om de subsidiabiliteit te beperken en geen afdoend bewijs om vast te stellen dat de subsidiabiliteit voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening. Opgemerkt zij dat de Commissie vanwege het gebrek aan medewerking door de GOC niet in staat was om het bestaan van dergelijke objectieve criteria te beoordelen.

(240)

Bijgevolg moet deze subsidie worden aangemerkt als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(241)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvangers in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale vennootschapsbelastingtarief, na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële vennootschapsbelastingtarief is betaald. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag (teller) omgeslagen over de totale omzet van de medewerkende producenten-exporteurs in het OT, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(242)

Het voor de Panhua Group vastgestelde subsidiepercentage is 0,03 %.

(243)

Het gewogen gemiddelde subsidiepercentage voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen, bedraagt 0,02 %.

(244)

Gezien de geringe mate van medewerking wordt het subsidiepercentage voor alle ondernemingen die geen medewerking hebben verleend bepaald op het niveau van het hoogste subsidiepercentage dat voor deze regeling is vastgesteld voor een entiteit die verbonden was aan een van de medewerkende ondernemingen in de steekproef, namelijk 0,04 %.

3.3.5.   ANDERE VENNOOTSCHAPSBELASTINGPROGRAMMA'S WAARVOOR DE GOC ONVOLDOENDE OF GEEN ANTWOORDEN VERSTREKTE

(245)

In de klacht werden vermeende subsidieprogramma's uiteengezet met betrekking tot producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen en/of niet hun medewerking verleenden aan het onderzoek. De Commissie heeft in de oorspronkelijke en aanvullende vragenlijsten de GOC verzocht om over deze programma's informatie te verstrekken en heeft de GOC vervolgens ruim voldoende gelegenheid gegeven om antwoorden aangaande deze programma's te verstrekken. De GOC stelde zich op het standpunt dat zij alleen antwoorden zou verstrekken met betrekking tot vermeende subsidieprogramma's in verband met de twee producenten-exporteurs die in de steekproef waren opgenomen en de GOC bevestigde dit standpunt tijdens de gehele procedure. Echter, de GOC heeft voor enkele van deze programma's informatie en bewijs verstrekt waardoor wordt aangetoond dat de programma's beëindigd waren en niet van kracht waren in het OT. De Commissie heeft in haar bevindingen rekening gehouden met dit door de GOC ingediende bewijsmateriaal.

(246)

De GOC heeft geen informatie of bewijsmateriaal verstrekt met betrekking tot alle andere programma's. Door de zeer geringe mate van medewerking in deze procedure werd de Commissie de mogelijkheid ontnomen om informatie en bewijsmateriaal te verzamelen met betrekking tot deze door de producenten-exporteurs in de klacht opgenomen programma's. De Commissie heeft gecontroleerd of de producenten-exporteurs in de steekproef niet in aanmerking kwamen voor of geen gebruik hadden gemaakt van deze programma's (voornamelijk vanwege het feit dat ze in particuliere handen waren of omdat ze buiten het toepassingsgebied van het programma vielen of vanwege hun relatief beperkte omvang). Bijgevolg moest de Commissie het bestaan van dit programma aantonen en het residuele recht vaststellen met betrekking tot alle andere programma's waarvoor de GOC geen informatie indiende en die niet toegankelijk waren voor of die niet gebruikt werden door de producenten-exporteurs in de steekproef op grond van de beschikbare gegevens in het dossier overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 1, van de basisverordening.

3.3.5.1.    Vennootschapsbelastingteruggave voor de aanschaf van binnenlands geproduceerde productieapparatuur

a)   Omschrijving

(247)

In het kader van dit programma mag een onderneming belastingteruggave aanvragen voor de aankoop van binnenlands geproduceerde apparatuur, op voorwaarde dat het project overeenstemt met het industriebeleid van de GOC. Een belastingteruggave van maximaal 40 % van de aankoopprijs van binnenlands geproduceerde apparatuur kan van toepassing zijn op de stapsgewijze verhoging van de belastingverplichting van het vorige jaar.

b)   Rechtsgrondslag

(248)

De rechtsgrondslag voor dit programma wordt gevormd door de voorlopige maatregelen voor de vennootschapsbelasting voor investeringen in binnenlands geproduceerde apparatuur voor technologische vernieuwingsprojecten van 1 juli 1999 en het bericht van de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van de aftrek- en vrijstellingsmaatregel voor vennootschapsbelasting van de investeringen van een onderneming in de aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 52 [2008] van de overheidsdienst voor belastingen, van kracht met ingang van 1 januari 2008.

c)   Niet-medewerking

(249)

De GOC antwoordde dat dit programma beëindigd is met ingang van januari 2008 overeenkomstig het genoemde bericht nr. 52 en dat het programma naar haar beste weten niet was vervangen door een ander programma. De Commissie heeft de GOC verzocht om relevante aanvullende informatie te verstrekken, namelijk details van de termijn waarbinnen de voordelen zijn afgeschaft. De GOC heeft deze informatie niet verstrekt en haar antwoord beperkt tot de feitelijk aan alle OBS-producenten toegekende voordelen door eenvoudigweg te verwijzen naar de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten. De Commissie heeft reeds de redenen uitgelegd waarom de GOC verzocht werd om informatie over alle OBS-producenten te verstrekken en niet slechts over de in de steekproef opgenomen producenten (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35). Bovendien verzuimde de GOC ook om informatie te verstrekken over de in de steekproef opgenomen producenten, aangezien zij slechts naar hun antwoorden verwees. De Commissie is van oordeel dat het niet voldoende is om bewijs van de beëindiging van een programma in te dienen zonder aanvullend bewijsmateriaal voor de afschaffing van de feitelijke voordelen van het programma en eventuele vervangende programma's te overleggen. In verband met dit programma zij opgemerkt dat, wanneer in een bepaald jaar een recht op een belastingvoordeel (d.w.z. een belastingteruggave) ontstaat, het mogelijk is dat dit voordeel in werkelijkheid in een ander belastingjaar wordt gebruikt, wat betekent dat de voordelen zich kunnen uitstrekken tot na de geldigheidstermijn van het programma, zelfs indien het in de tussentijd beëindigd is. Bij andere "beëindigde" programma's is gebleken dat de voordelen ervan nog enkele jaren na de officiële beëindigingsdatum van de programma's verleend werden. Ook is het mogelijk dat ongebruikelijk grote voordeelbedragen over de tijd verspreid toegekend worden. Bij gebrek aan door de GOC in dit verband verstrekte informatie baseert de Commissie haar bevindingen op de informatie in het dossier (in dit geval de klacht) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(250)

Dit programma is een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Dit programma verleent de ontvangers een voordeel dat gelijk is aan de belastingbesparing in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de basisverordening, aangezien de belastingbesparing afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(251)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Aangezien dit programma nog niet onderzocht is in een antisubsidieprocedure van de instellingen van de Unie, en bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit van de autoriteiten van de VS. Voor deze gehele verordening geldt dat wanneer subsidiebedragen worden gebaseerd op bevindingen binnen andere onderzoeken, er rekening wordt gehouden met, onder andere, de vraag of er eventuele belangrijke veranderingen in de regeling in kwestie zijn doorgevoerd en of het subsidiebedrag in de loop van de tijd wellicht lager is geworden. Opgemerkt zij dat het bedrag van terugkerende subsidies op deze manier doorgaans niet lager wordt. Bij afwezigheid van dergelijke veranderingen of een verlaging van het subsidiebedrag wordt het oorspronkelijke percentage van het desbetreffende onderzoek gebruikt als het subsidiebedrag in het onderhavige geval.

(252)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,38 % en dit is het percentage dat is vastgesteld voor dit programma in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (blz. 26) (Federal Register/Vol. 73, nr. 227, blz. 70961/24 november 2008). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door belastingprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (66).

3.3.5.2.    Preferentiële fiscale behandelingen voor ondernemingen die zijn erkend als hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

a)   Omschrijving

(253)

Dankzij deze regeling geniet een onderneming die een aanvraag indient voor erkenning als hightechonderneming of een in nieuwe technologieën gespecialiseerde onderneming een gereduceerde vennootschapsbelasting van 15 % in plaats van de normale 25 %. Dit programma is aangemerkt als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie door de Unie in het kader van het onderzoek inzake gestreken fijn papier en ook door de autoriteiten van de VS (67).

b)   Rechtsgrondslag

(254)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 28 van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (nr. 63, afgekondigd op 16 maart 2007), de administratieve maatregelen om te bepalen welke ondernemingen hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen zijn en het bericht van de overheidsdienst voor belastingen inzake aangelegenheden die betrekking hebben op de betaling van vennootschapsbelastingen door hightechondernemingen en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen (Guo Shui Han [2008] nr. 985).

c)   Niet-medewerking

(255)

De GOC antwoordde dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan hen zouden zijn verleend. De Commissie verwijst naar in de in het bovenstaande uiteengezette argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken die niet beperkt zijn tot de in de steekproef opgenomen exporteurs (bovenstaande overwegingen 34 en 35). Derhalve heeft de Commissie haar bevindingen met betrekking tot dit programma gebaseerd op de beschikbare informatie in het dossier (de bevindingen aangaande gestreken fijn papier en de onderhavige klacht) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(256)

Dit programma is een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Het voordeel voor de ontvanger is gelijk aan de belastingbesparing die via dit programma wordt genoten overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de toegang tot de subsidie beperkt is tot bepaalde ondernemingen en sectoren die als bevorderd zijn ingedeeld, zoals ondernemingen in de staalsector. Daarnaast zijn er op grond van wetgeving of door de subsidieverlenende autoriteit geen objectieve criteria vastgesteld voor de subsidiabiliteit voor de regeling en de subsidiabiliteit is niet automatisch overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(257)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële belastingtarief is betaald. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien dit programma reeds onderzocht is in een eerdere antisubsidieprocedure door de instellingen van de Unie, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die voor dit programma is uitgevoerd in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad van 6 mei 2011 tot instelling van een definitief antisubsidierecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China (68), indien nodig gecorrigeerd zoals omschreven in bovenstaande overweging 252.

(258)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,9 % en dit is het rekenkundige gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld voor dit programma in de verordening die wordt genoemd in de vorige overweging.

3.3.5.3.    Vennootschapsbelastingvoordelen voor ondernemingen die gebruikmaken van een breed scala aan hulpbronnen (comprehensive resource utilisation, "bijzondere grondstoffen")

a)   Omschrijving

(259)

In het kader van dit programma kunnen ondernemingen die een materiaal dat is vermeld in de catalogus van vennootschapsbelastingvoordelen voor ondernemingen die gebruikmaken van een breed scala aan hulpbronnen (comprehensive resource utilisation) gebruiken als hun belangrijkste grondstof en die producten die in dezelfde catalogus zijn vermeld vervaardigen op een manier die aan relevante nationale en industriële normen voldoet, de inkomsten die zij daarmee verwerven bij hun totale inkomsten optellen met een korting van 90 %. Dit betekent dat 10 % van de inkomsten afgetrokken kan worden, wanneer de ondernemingen hun vennootschapsbelasting berekenen. Deze vrijstelling wordt voor vijf jaar verleend.

b)   Rechtsgrondslag

(260)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door: artikel 33 van de wet van de VRC op de vennootschapsbelasting, artikel 99 van de voorschriften voor de uitvoering van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC door de Raad van State en de catalogus van vennootschapsbelastingvoordelen voor ondernemingen die gebruikmaken van een breed scala aan hulpbronnen (comprehensive resource utilisation).

c)   Niet-medewerking

(261)

De GOC verklaarde dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan hen zouden zijn verleend. De Commissie verwijst naar in de in het bovenstaande uiteengezette argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken die niet beperkt zijn tot de in de steekproef opgenomen exporteurs (bovenstaande overwegingen 34 en 35). Derhalve heeft de Commissie haar bevindingen met betrekking tot dit programma gebaseerd op de beschikbare informatie in het dossier (in dit geval de klacht) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(262)

Dit programma is een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Het programma verleent een voordeel aan de ontvanger dat gelijk is aan het bedrag van de belastingbesparing overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de toegang tot de subsidie beperkt is tot bepaalde ondernemingen die als hun voornaamste grondstoffen hulpbronnen gebruiken die zijn vermeld in bovenstaande catalogus van belastingvoordelen teneinde producten die in deze catalogus worden vermeld te vervaardigen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(263)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, na aftrek van wat volgens het verlaagde preferentiële belastingtarief is betaald. Bij gebrek aan andere informatie die gebruikt kon worden voor de beoordeling van dit voordeel heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op de informatie in de klacht. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat op deze manier was berekend, omgeslagen over de totale omzet van de ontvangers in het OT als geschikte teller, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(264)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,01 %.

3.3.5.4.    Belastingteruggave in verband met de aanschaf van speciale apparatuur

a)   Omschrijving

(265)

In het kader van dit programma kunnen ondernemingen 10 % van de aanschafkosten voor speciale apparatuur die wordt gebruikt voor milieubescherming, energie- en waterbesparing en productieveiligheid worden verrekend met de in het jaar van aanschaf verschuldigde vennootschapsbelasting. Het resterende deel van de 10 % van het geïnvesteerde bedrag kan worden overgeheveld naar de volgende vijf jaar.

b)   Rechtsgrondslag

(266)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 34 van de wet van de VRC op de vennootschapsbelasting en artikel 100 van de voorschriften voor de uitvoering van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC door de Raad van State.

c)   Niet-medewerking

(267)

De GOC antwoordde dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan hen zouden zijn verleend. De Commissie verwijst naar in de in het bovenstaande uiteengezette argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken die niet beperkt zijn tot de in de steekproef opgenomen exporteurs (bovenstaande overwegingen 34 en 35). Derhalve heeft de Commissie haar bevindingen met betrekking tot dit programma gebaseerd op de beschikbare informatie overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(268)

Dit programma verstrekt een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Het programma verleent een voordeel aan de ontvanger dat gelijk is aan het bedrag van de belastingbesparing overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening

(269)

Met betrekking tot de specificiteit van dit programma is de Commissie van oordeel dat de informatie in het dossier ontoereikend is om tot verdere bevindingen te komen en tot een definitieve conclusie wat betreft de specificiteit van het programma. Daarom kon de Commissie dit programma niet verder beoordelen.

3.3.5.5.    Preferentiële vennootschapsbelasting voor de ondernemingen in de noordoostelijke regio

a)   Omschrijving

(270)

In het kader van dit programma kunnen ondernemingen die gevestigd zijn in de noordoostelijke regio (met inbegrip van de provincies Liaoning, Jilin en Heilongjiang en de gemeente Dalian), ten eerste de waardeverminderingstermijn van vaste activa verminderen met maximaal 40 % voor belastingdoeleinden, waardoor het jaarlijkse bedrag aan waardevermindering dat kan worden afgetrokken van de vennootschapsbelasting wordt verhoogd, en ten tweede de afschrijvingstermijn van immateriële activa verkorten met maximaal 40 %, wat resulteert in een hogere jaarlijkse aftrek. Krachtens een document dat is afgegeven door het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen kunnen belastingplichtige ondernemingen in bepaalde gespecificeerde sectoren, waaronder de metaalsector, ook gebruikmaken van andere voordelen wat betreft de btw, hulpbronnenbelasting en vennootschapsbelasting, namelijk in verband met de aankoop van vaste activa.

b)   Rechtsgrondslag

(271)

De rechtsgrondslagen van dit programma zijn het preferentieel beleid inzake de vennootschapsbelasting voor de vernieuwing van ondernemingen van het oude industriecentrum in het noordoosten (Caishui, nr. 153, 20 september 2004), het bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen inzake de waardevermindering van activa en het uitvoeringsniveau van het afschrijvingsbeleid in het oude industriecentrum in het noordoosten (Caishui, nr. 17, 2 februari 2005). De GOC verstrekte de grondslag waaruit blijkt dat dit programma op 1 januari 2008 werd beëindigd, namelijk het bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen inzake meerdere preferentiële beleidsmaatregelen met betrekking tot de vennootschapsbelasting (nr. 1 [2008]).

c)   Niet-medewerking

(272)

Afgezien van het verstrekken van de bovengenoemde rechtsgrondslag waaruit bleek dat het programma was beëindigd, verwees de GOC eenvoudigweg naar de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan de ontvangers verleend zouden zijn. De Commissie verwijst naar in de in het bovenstaande uiteengezette argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken die niet beperkt zijn tot de in de steekproef opgenomen exporteurs (bovenstaande overwegingen 34 en 35). Daarnaast zij opgemerkt dat - aangezien dit programma subsidies verleent die verbonden zijn aan de aankoop van vaste activa die over meerdere jaren afgeschreven kunnen worden en de GOC verzuimd heeft om gedetailleerde informatie te verstrekken over de afschaffing van de door dit programma verleende voordelen of over de uitstaande voordelen die nog niet volledig zijn afgeschreven - de Commissie heeft besloten om haar bevindingen te baseren op de in het dossier beschikbare informatie (in dit geval de klacht en relevante bevindingen van de VS) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(273)

Dit programma verstrekt een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Het voordeel in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening bestaat in de belastingbesparingen die zijn gegenereerd voor de in aanmerking komende ondernemingen door de aftrek van versnelde waardevermindering en afschrijvingskosten die verbonden waren aan de aankoop van vaste activa. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien de toegang tot de subsidie beperkt is tot ondernemingen die gevestigd zijn in een afgebakend geografisch gebied, namelijk de noordoostelijke regio.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(274)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het verschil tussen het bedrag aan belasting dat betaald zou zijn in het OT op grond van de normale waardeverminderingstermijn voor de activa en het bedrag dat werkelijk betaald is op grond van versnelde waardevermindering. Aangezien dit programma nog niet onderzocht is door de instellingen van de Unie in een antisubsidieprocedure, en bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma (69)) van de autoriteiten van de VS. Zoals in bovenstaande overweging 252 is opgemerkt, geldt voor deze gehele verordening dat wanneer subsidiebedragen worden gebaseerd op bevindingen binnen andere onderzoeken, er rekening wordt gehouden met, onder andere, de vraag of er eventuele belangrijke veranderingen in de regeling in kwestie zijn doorgevoerd en of het subsidiebedrag in de loop van de tijd wellicht lager is geworden. Opgemerkt zij dat het bedrag van terugkerende subsidies doorgaans op deze manier niet lager wordt. Bij afwezigheid van dergelijke veranderingen of een verlaging van het subsidiebedrag wordt het oorspronkelijke percentage van het desbetreffende onderzoek gebruikt als het subsidiebedrag in het onderhavige geval.

(275)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen bedraagt 0,08 % en dit is het percentage voor de regeling voor de "vrijstelling van vennootschapsbelasting voor investeerders in afgebakende geografische gebieden in Liaoning", zoals vastgesteld in de VS-besluitnota (Decision Memorandum) van 3 juni 2010 inzake Wire Decking (blz. 25) (Federal Register/Vol. 75, nr. 111, blz. 32902/10 juni 2010). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door belastingprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (70).

3.3.5.6.    Vrijstelling van vennootschapsbelasting voor investeringen in binnenlandse technologische vernieuwing

a)   Rechtsgrondslag

(276)

De rechtsgrondslagen van dit programma zijn de audit van de vennootschapsbelasting in verband met de kredietbeheersing van investeringen in de technologische transformatie van binnenlandse apparatuur, aangenomen door de overheidsdienst voor belastingen, nr. 13 van 17 januari 2000, en het bericht inzake de afkondiging en verspreiding van maatregelen voor het beheer van belangrijke projecten voor technologische vernieuwing.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(277)

De GOC antwoordde dat dit programma was beëindigd met ingang van 1 januari 2008 door het bericht van de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van de aftrek- en vrijstellingsmaatregel voor vennootschapsbelasting van de investeringen van een onderneming in de aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 52 [2008] van de overheidsdienst voor belastingen. Aangezien dit programma terugkerende belastingvoordelen verleent die zijn beëindigd met ingang van 2008 en er geen bewijs is dat uitstaande voordelen verder afgeschreven zijn in het OT, concludeert de Commissie dat dit programma geen aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

3.3.5.7.    Diverse kortingen op plaatselijke belastingen

a)   Omschrijving

(278)

In de klacht wordt een aantal kortingen op belastingen opgesomd die beschikbaar zijn in meerdere provincies (namelijk Shandong, de gemeente Chongqing, de regio Guangxi Zhuang, de centrale en westelijke regio's) in de vorm van een verlaagde vennootschapsbelasting van 15 % in plaats van het algemeen toepasselijke belastingtarief van 25 %.

b)   Rechtsgrondslag

(279)

De klacht rapporteert de rechtsgrondslag van de belastingkorting in Shandong, namelijk de verminderde vennootschapsbelasting op basis van geografische locatie (provincies Zheijang en Shandong): wet van de VRC op de vennootschapsbelasting voor ondernemingen met buitenlandse investeringen en buitenlandse ondernemingen, artikel 7, aangenomen op 9 april 1991, nr. 45.

c)   Niet-medewerking

(280)

De GOC verklaarde simpelweg dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die hun zouden zijn verleend. Naast de argumenten voor de verplichting van de GOC om volledige antwoorden te verstrekken (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35) merkt de Commissie op dat ten minste een van de verlaagde belastingtarieven die in dit punt worden genoemd voordeel verleende aan een van de medewerkende exporteurs (zie de overwegingen vanaf 231 in het bovenstaande). Derhalve verlaat de Commissie zich voor de beoordeling van dit programma op de in het dossier beschikbare informatie (in dit geval de klacht en relevante bevindingen van de VS) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(281)

Dit programma verstrekt een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Dit terugkerende voordeel is gelijk aan het bedrag van de belastingbesparingen ingevolge de lagere vennootschapsbelasting overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het programma is specifiek, omdat de toegang tot het programma beperkt is tot ondernemingen die gevestigd zijn in afgebakende geografische gebieden in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(282)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting volgens het normale belastingtarief, verminderd met wat volgens het preferentiële belastingtarief is betaald. Aangezien dit programma nog niet onderzocht is in een antisubsidieprocedure van de instellingen van de Unie, en bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS. Zoals reeds in het bovenstaande is opgemerkt, geldt voor deze gehele verordening dat wanneer subsidiebedragen worden gebaseerd op bevindingen binnen andere onderzoeken, er rekening wordt gehouden met, onder andere, de vraag of er eventuele belangrijke veranderingen in de regeling in kwestie zijn doorgevoerd en of het subsidiebedrag in de loop van de tijd wellicht lager is geworden. Opgemerkt zij dat het bedrag van terugkerende subsidies op deze manier doorgaans niet lager wordt. Bij afwezigheid van dergelijke veranderingen of een verlaging van het subsidiebedrag wordt het oorspronkelijke percentage van het desbetreffende onderzoek gebruikt als het subsidiebedrag in het onderhavige geval.

(283)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,66 % en dit is het percentage dat is vastgesteld voor de regeling "verminderde vennootschapsbelasting op basis van geografische locatie", zoals vastgesteld in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 12 juni 2009 inzake Certain Tow Behind Lawn Groomers and Certain Parts Thereof (blz. 11) (Federal Register/Vol. 74, nr. 117, bladzijde 29180/19 juni 2009). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door belastingprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (71).

3.3.5.8.    Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

a)   Omschrijving

(284)

Dit programma bestaat uit een preferentiële fiscale behandeling voor Chinese ingezeten ondernemingen die aandeelhouder zijn in andere Chinese ingezeten ondernemingen in de vorm van een belastingvrijstelling voor inkomsten uit bepaalde dividenden, bonussen en andere beleggingen in aandelen voor de ingezeten moederondernemingen. De Unie heeft voor dit programma compenserende maatregelen ingesteld in de procedure met betrekking tot gestreken fijn papier (72).

b)   Rechtsgrondslag

(285)

De rechtsgrondslag wordt gevormd door artikel 26 van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, artikel 83 van de voorschriften voor de uitvoering van de wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, decreet nr. 512 van de Raad van State, afgekondigd op 6 december 2007.

c)   Niet-medewerking

(286)

De GOC antwoordde dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan hen zouden zijn verleend. De Commissie verwijst naar haar argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken (bovenstaande overwegingen 34 en 35). Derhalve heeft de Commissie besloten om, overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, haar bevindingen ten aanzien van dit programma te baseren op de in het dossier beschikbare informatie, namelijk de bevindingen in het besluit inzake gestreken fijn papier.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(287)

Dit programma verstrekt een subsidie in de vorm van gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Dit voordeel is gelijk aan het bedrag van de belastingbesparingen die worden verleend door de belastingvrijstelling voor dividenden, bonussen en andere beleggingen in aandelen voor Chinese ingezeten ondernemingen overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Dit programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, de toegang tot dit programma heeft beperkt tot in de VRC ingezeten ondernemingen die inkomsten hebben uit dividenden van andere ingezeten ondernemingen, dit in tegenstelling tot ondernemingen die in niet-ingezeten ondernemingen investeren. Dit programma is tevens specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening, aangezien het programma wordt gereserveerd voor uitsluitend belangrijke sectoren en projecten die worden bevorderd door de staat, zoals de staalsector (zie bovenstaande overweging 182), alsmede omdat er geen objectieve criteria zijn om de subsidiabiliteit te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat de subsidiabiliteit automatisch is.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(288)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Dat voordeel wordt geacht te bestaan in de in totaal verschuldigde belasting wanneer de inkomsten uit het dividend van andere in de VRC ingezeten ondernemingen wordt meegeteld, na aftrek van wat werkelijk is betaald met de belastingvrijstelling van het dividend. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien dit programma reeds onderzocht is in een eerdere antisubsidieprocedure door de instellingen van de Unie, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die voor dit programma is uitgevoerd in de procedure inzake gestreken fijn papier, indien nodig gecorrigeerd zoals omschreven in bovenstaande overweging 252.

(289)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,77 % en dit is het rekenkundige gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld voor dit programma in de procedure inzake gestreken fijn papier.

3.3.5.9.    Preferentiële belastingprogramma's voor met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen (Foreign Invested Enterprises - FIE's)

(290)

De klacht bevat een lijst van de volgende regelingen voor preferentiële belastingen die voordeel verlenen aan FIE's:

"Two free/three half"-belastingvrijstellingen voor de producerende FIE's

Programma's voor vrijstelling en vermindering van plaatselijke vennootschapsbelasting voor de producerende FIE's

Vennootschapsbelastingteruggave voor FIE's die binnenlands geproduceerde apparatuur kopen

Vennootschapsbelastingsubsidies voor FIE's op grond van geografische locatie.

(291)

De GOC verstrekte de relevante rechtsgrondslagen om aan te tonen dat programma's voor FIE's beëindigd waren door de aanneming op 16 maart 2007 van de wet op de vennootschapsbelasting van 2008 tijdens de vijfde bijeenkomst van het tiende nationale volkscongres van de Volksrepubliek China, namelijk:

bericht van de Raad van State inzake de uitvoering van de overgangsbeleidsmaatregelen voor preferentiële behandeling met betrekking tot de vennootschapsbelasting nr. 39 [2007] van de Raad van State;

bericht van de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van de aftrek- en vrijstellingsmaatregel voor vennootschapsbelasting van de investeringen van een onderneming in de aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 52 [2008] van de overheidsdienst voor belastingen.

(292)

Uit deze bepalingen blijkt dat de vennootschapsbelastingvoordelen voor FIE's geleidelijk afgeschaft zijn binnen een overgangsperiode die eind 2011 afliep. De GOC heeft ook verklaard dat er geen vervangend programma voor FIE's is en dat de fiscale behandeling van FIE's nu hetzelfde is als voor andere belastingplichtige ondernemingen. Opgemerkt zij dat deze programma's voor preferentiële vennootschapsbelasting voor FIE's nog steeds aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, aangezien het mogelijk is dat OBS-producenten nog steeds uitstaande voordelen genieten, ten minste voor een deel van het OT tot het einde van 2011, en het bestaan van een vervangend programma voor FIE's vanaf 2012 niet kan worden uitgesloten. Niettemin heeft de Commissie besloten deze programma's niet verder te beoordelen met het oog op de noodzaak om de administratieve last voor alle betrokken partijen te verminderen, en ook gelet op het naderende einde van de progressieve afschaffingsperiode en de afwezigheid van aanwijzingen voor een mogelijk vervangend programma.

3.3.6.   PROGRAMMA'S INZAKE INDIRECTE BELASTINGEN EN INVOERRECHTEN

3.3.6.1.    Vrijstellingen van invoerrechten en btw voor FIE's en bepaalde binnenlandse ondernemingen die in bevorderde sectoren ingevoerde apparatuur gebruiken

a)   Omschrijving

(293)

Dit programma voorziet in een vrijstelling van btw en invoerrechten ten gunste van FIE's of binnenlandse ondernemingen voor de invoer van bedrijfsapparatuur die in hun productie wordt gebruikt. Om van de vrijstelling gebruik te kunnen maken mag de apparatuur niet opgenomen zijn in een lijst van apparatuur die niet in aanmerking komt en moet de aanvragende onderneming door de Chinese autoriteiten of door de NDRC erkend zijn als een door de staat bevorderd project overeenkomstig de relevante wetgeving inzake investeringen, belastingen en douaneaangelegenheden. De Unie heeft voor dit programma compenserende maatregelen ingesteld in de procedure met betrekking tot gestreken fijn papier (73).

b)   Rechtsgrondslag

(294)

De rechtsgrondslagen van dit programma zijn de circulaire van de Raad van State inzake de afstemming van het belastingbeleid op het gebied van ingevoerde apparatuur, Guo Fa nr. 37/1997, de aankondiging van het ministerie van Financiën, de algemene douanedienst en de overheidsdienst voor belastingen [2008] nr. 43, het bericht van de NDRC over de desbetreffende aangelegenheden inzake de behandeling van de bevestigingsbrief met betrekking tot binnen- of buitenlands gefinancierde projecten waarvan de ontwikkeling door de overheid wordt bevorderd, nr. 316 2006 van 22 februari 2006 alsmede de catalogus van noch voor FIE's, noch voor binnenlandse ondernemingen van rechten vrijstelbare importartikelen, 2008.

c)   Niet-medewerking

(295)

De GOC voerde aan dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in het OT gebruik had gemaakt van dit programma en verwees naar de antwoorden van de ondernemingen in de steekproef voor informatie over eventuele voordelen die in het kader van dit programma aan hen zouden zijn verleend. De Commissie verwijst naar haar argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstrekken (zie vanaf overweging 34 in het bovenstaande) en zal derhalve haar bevindingen ten aanzien van dit programma baseren op de in het dossier beschikbare informatie overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, namelijk haar bevindingen in de procedure inzake gestreken fijn papier.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(296)

Dit programma wordt aangemerkt als een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, aangezien FIE's en andere binnenlandse ondernemingen die ervoor in aanmerking komen, vrijgesteld worden van de betaling van btw en andere rechten die zij zouden moeten betalen, indien ze niet door de NDRC waren erkend als een door de overheid bevorderd project. Het programma verleent derhalve een voordeel aan de ontvangende ondernemingen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, de toegang tot dit programma heeft beperkt tot ondernemingen die investeren in specifieke bedrijfscategorieën die bij wet uitputtend zijn gedefinieerd en die erkend zijn als door de overheid bevorderd project. Bovendien zijn er voor dit programma geen objectieve criteria om de subsidiabiliteit te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat de subsidiabiliteit voor de regeling automatisch is overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(297)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de btw en rechten op ingevoerde apparatuur waarvoor vrijstelling is verleend. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien dit programma reeds door de Unie onderzocht is in een eerdere procedure met betrekking tot compenserende maatregelen, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die voor dit programma is uitgevoerd in de procedure inzake gestreken fijn papier, indien nodig gecorrigeerd als omschreven in bovenstaande overweging 252.

(298)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,89 % en dit is het rekenkundige gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld voor dit programma in het onderzoek inzake gestreken fijn papier.

3.3.6.2.    Terugbetaling van btw bij de aankoop van binnenlands geproduceerde apparatuur

a)   Omschrijving

(299)

Dit programma biedt voordelen in de vorm van terugbetaling van de btw op door FIE's aangekochte in het binnenland geproduceerde apparatuur. De apparatuur mag niet vermeld zijn in de catalogus van niet voor vrijstelling in aanmerking komende artikelen en de waarde van de apparatuur niet hoger is dan het maximale totale investeringsbedrag voor FIE's volgens de "experimentele administratieve maatregelen inzake de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur". Voor dit programma zijn compenserende maatregelen ingesteld door de Unie in de procedure met betrekking tot gestreken fijn papier (74) en door de autoriteiten van de VS in het kader van een procedure inzake compenserende rechten in verband met onbeklede plaat uit de VRC (75).

b)   Rechtsgrondslag

(300)

De rechtsgrondslagen van dit programma zijn de circulaire van de overheidsdienst voor belastingen inzake de afkondiging van de voorlopige maatregelen voor de dienst belastingaftrek voor de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur door FIE's nr. 171, 199, van 20.9.1999; het bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen betreffende de stopzetting van de uitvoering van het beleid om belasting terug te betalen aan buitenlands gefinancierde ondernemingen voor hun aankoop van binnenlands gemaakte apparatuur, nr. 176 [2008] van het ministerie van Financiën.

c)   Niet-medewerking

(301)

De GOC voerde aan dat dit programma met ingang van 1 januari 2009 beëindigd was door bovenstaand bericht nr. 176 [2008]. De Commissie verzocht de GOC om informatie te verstrekken over de feitelijke beëindiging van voordelen die gedurende een langere periode toegekend zouden moeten zijn, aangezien dit programma verbonden is aan de aankoop van binnenlands geproduceerde activa. De GOC verwees eenvoudigweg naar de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten voor informatie over eventuele voordelen die zij in het kader van dit programma ontvangen zouden kunnen hebben. De Commissie verwijst naar haar argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstekken (overwegingen 34 en verder in het bovenstaande). De Commissie merkt tevens op dat bericht nr. 176 voorziet in een overgangsperiode voor de verwerving van voor het programma in aanmerking komende activa en voor het indienen van een aanvraag om toekenning van de voordelen tot 30 juni 2009. Aangezien de GOC verzuimde om informatie te verstrekken over de stapsgewijze afschaffing van de voordelen en aangezien dergelijke voordelen, omdat ze verbonden zijn aan vaste activa, in de loop van de tijd toegekend en gebruikt kunnen worden in het OT, geeft de Commissie haar bevindingen op grond van de beschikbare informatie overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, namelijk de bevindingen in de procedure inzake gestreken fijn papier.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(302)

Dit programma wordt aangemerkt als een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de ontvangende ondernemingen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Het programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de wetgeving op grond waarvan de subsidieverlenende autoriteit opereert, zelf de toegang tot deze regeling heeft beperkt tot bepaalde ondernemingen (FIE's) voor de aankoop van apparatuur die niet is opgenomen in de catalogus van niet voor vrijstelling in aanmerking komende artikelen. Er is geen aanwijzing voor niet-specificiteit overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening, aangezien er geen objectieve criteria zijn om de subsidiabiliteit te beperken en geen afdoend bewijs om te concluderen dat de subsidiabiliteit automatisch is. Daarnaast is het programma ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder b), van de basisverordening, daar de subsidie afhankelijk is van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(303)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de terugbetaalde btw op de aankoop van in het binnenland geproduceerde apparatuur. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien dit programma reeds door de Unie onderzocht is in een eerdere procedure met betrekking tot compenserende maatregelen, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die voor dit programma is uitgevoerd in het onderzoek inzake gestreken fijn papier, indien nodig gecorrigeerd zoals omschreven in bovenstaande overweging 252.

(304)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,04 % en dit is het rekenkundige gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld voor dit programma in de procedure inzake gestreken fijn papier.

3.3.6.3.    Btw-aftrek op vaste activa in de centrale regio

a)   Omschrijving

(305)

Dit programma heeft betrekking op btw-plichtige ondernemingen die hoofdzakelijk in bepaalde gespecificeerde sectoren opereren, met inbegrip van de metaalsector. In het kader van dit programma kunnen de in aanmerking komende btw-plichtige ondernemingen die gevestigd zijn in 26 steden van de oude industriecentra van de centrale regio en die investeren in bepaalde vaste activa het op de vaste activa betaalde btw-bedrag aftrekken van de totale btw die de onderneming moet betalen.

b)   Rechtsgrondslag

(306)

De rechtsgrondslagen van dit programma zijn het bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen ter afkondiging van de voorlopige maatregelen voor de uitbreiding van het toepassingsgebied van de compensatie van de belasting over de toegevoegde waarde in de centrale regio, nr. 75, 2007 en het bericht van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen inzake de nationale uitvoering van de hervorming van de belasting over de toegevoegde waarde, nr. 170 [2008] van het ministerie van Financiën.

c)   Niet-medewerking

(307)

De GOC voerde aan dat dit programma met ingang van 1 januari 2009 beëindigd is door bericht nr. 170 [2008] en verwees naar de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten voor informatie over eventuele voordelen die aan hen zijn verleend door dit programma. De Commissie verwijst naar haar argumenten voor het verzoek aan de GOC om volledige antwoorden te verstekken (overwegingen 34 en verder in het bovenstaande). De Commissie merkt op dat bericht nr. 170 inderdaad de bepaling bevat dat btw-voordelen voor ondernemingen die gevestigd zijn in de centrale regio aan het einde van 2008 beëindigd worden en tot uiterlijk januari 2009 kunnen worden overgeheveld. Echter, aangezien dergelijke voordelen verbonden zijn aan vaste activa, kunnen ze in de loop van de tijd toegekend worden en tot in het OT bestaan. Daarnaast lijkt het bericht een ander preferentieel btw-stelsel te bevatten voor ondernemingen die gevestigd zijn in de centrale regio, dat met ingang van januari 2009 van kracht is en bestaat uit de helft van de toepasselijke btw-tarieven. Aangezien de GOC geen toelichting heeft verstrekt over de stapsgewijze afschaffing van uitstaande voordelen in het kader van dit programma of op de details van een eventueel vervangend programma, heeft de Commissie derhalve haar bevindingen aangaande dit programma gebaseerd op de in het dossier beschikbare informatie overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(308)

Dit programma wordt aangemerkt als een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de ontvangende ondernemingen in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening, dat gelijk is aan het bedrag van de btw-besparingen die ontstaan door de aftrek van de aanschafkosten voor vaste activa. Het programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de wetgeving de toegang tot het programma beperkt tot bepaalde ondernemingen, namelijk ondernemingen die in de vermelde sectoren actief zijn. Dit programma is tevens specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien het beperkt is tot bepaalde afgebakende gebieden, namelijk de steden van de oude industriecentra van de centrale regio.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(309)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Het aan de ontvangers verleende voordeel wordt geacht te bestaan in het bedrag van de btw-besparingen die ontstaan door de aftrek van de aanschafkosten van vaste activa. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien een vergelijkbaar btw-programma reeds in deze procedure onderzocht is, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die is uiteengezet in de overwegingen 297 en 298.

(310)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,89 %.

3.3.6.4.    Andere belastingvoordelen van Ma'anshan

a)   Bevindingen van het onderzoek

(311)

De klacht bevatte een opsomming van diverse belastingvoordelen in de periode 2008 tot en met 2010 die werden verleend aan in Ma'anshan en Wuhan gevestigde OBS-producenten, met inbegrip van vrijstellingen van onderhouds- en bouwbelastingen en extra toeslagen op financiële middelen voor onderwijs. De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over deze belastingvoordelen te verstrekken. De GOC antwoordde dat de gevraagde informatie niet relevant was voor het onderzoek, omdat geen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs in Ma'anshan gevestigd was. De Commissie verwijst naar haar uitleg dat de GOC verzocht was om ook informatie in te dienen met betrekking tot de vermeende subsidie voor ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen (bovenstaande overwegingen 34 en 35).

(312)

Bij gebrek aan door de GOC verstrekte informatie, komt de Commissie tot de conclusie dat de belastingvoordelen die beschikbaar zijn in Ma'anshan en Wuhan moeten worden aangemerkt als een subsidie in de vorm van door de GOC gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii). Er wordt een voordeel aan de ontvangende ondernemingen verleend in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening, aangezien er een belastingbesparing ontstaat die gelijk is aan het verschil tussen de betaalde belasting en het belastingbedrag dat normaal betaald zou moeten worden indien dit programma niet bestond. Het programma is specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien het beperkt is tot de ondernemingen die gevestigd zijn in bepaalde afgebakende regio's of gemeenten in Ma'anshan.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(313)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan informatie die gebruikt kon worden voor de beoordeling van dit voordeel heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op informatie in de klacht. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat op deze manier was berekend omgeslagen over de totale omzet van de ontvangers in het OT als geschikte teller, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(314)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,08 %.

3.3.7.   SUBSIDIEPROGRAMMA'S

(315)

In de klacht wordt gesteld dat de ondernemingen die het betrokken product produceren vanaf het jaar 2005 tot recentelijk (met inbegrip van het jaar 2009) voordelen hebben genoten in het kader van verschillende subsidieprogramma's en -subprogramma's. Het kan niet worden uitgesloten dat betalingen in het kader van deze programma's nog steeds worden uitgevoerd of dat rechten op eenmalige betalingen zijn ontstaan in verband met bedrijfsinvesteringen, waardoor er nog steeds geldende voordelen bestaan die nog niet volledig zijn afgeschreven tijdens de gekozen afschrijvingsperiode van vijftien jaar. De GOC was verzocht om informatie over deze programma's te verstrekken, maar heeft verzuimd een relevant antwoord te verstrekken ten aanzien van deze programma's. Derhalve heeft de Commissie, bij gebrek aan antwoorden van de GOC, haar bevindingen gebaseerd op het meest geschikte bewijsmateriaal dat beschikbaar was overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

3.3.7.1.    China World Top Brand-programma

a)   Rechtsgrondslag

(316)

Volgens gegevens in de klacht zijn de rechtsgrondslagen van dit programma als volgt:

circulaire over de uitvoering van de evaluatie van producten voor de erkenning als China World Top Brand, GZJH [2005] nr. 95;

aankondiging nr. 5, 2005 van het comité voor de promotie van de VRC voor de Top Brand-strategie, ter afkondiging van de lijst van China Top Brand-producten;

circulaire inzake de toepassing van de China World Top Brands in 2006, ZJZH [2006] nr. 11;

aankondiging nr. 6, 2006 van het comité voor de promotie van de VRC voor de Top Brand-strategie, ter afkondiging van de lijst van China Top Brand-producten;

aankondiging nr. 6, 2007 van het comité voor de promotie van de VRC voor de Top Brand-strategie, ter afkondiging van de lijst van China Top Brand-producten;

circulaire inzake de toepassing van de China World Top Brands in 2008, ZJZH [2008] nr. 23;

door de GOC afgekondigde maatregelen voor het beheer van Chinese Top Brand-producten.

b)   Subsidiabiliteitscriteria

(317)

Uitsluitend producenten aan wie de aanduiding "China World Top Brand" is toegekend, hebben recht op de voordelen van dit programma. In de klacht wordt gesteld dat deze aanduiding is toegekend aan een aantal staalproducten die zijn geproduceerd door de staalondernemingen waarop dit onderzoek betrekking heeft.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(318)

Gezien het gebrek aan medewerking van de GOC, zijn de bevindingen gebaseerd op de informatie in het dossier overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(319)

Dit programma verleent financiële bijdragen in de vorm van subsidies, leningen voor rentetarieven die onder de markttarieven liggen en andere stimuleringsmaatregelen die een rechtstreekse overdracht van middelen inhouden, waardoor een voordeel aan de ontvangers wordt verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en lid 2, van de basisverordening.

(320)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2), onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving de toegang tot de subsidie beperkt tot bepaalde ondernemingen, namelijk de ondernemingen die voor hun producten de aanduiding "China World Top Brand" toegekend hebben gekregen. Daarnaast zijn er door de subsidieverlenende autoriteit geen objectieve criteria vastgesteld voor de subsidiabiliteit voor de regeling en het in aanmerking komen voor de regeling is niet automatisch overeenkomstig artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(321)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs vergelijkbare besluiten van de autoriteiten van de VS Zoals in het bovenstaande is opgemerkt, geldt voor deze gehele verordening dat wanneer subsidiebedragen worden gebaseerd op bevindingen binnen andere onderzoeken, er rekening wordt gehouden met, onder andere, de vraag of er eventuele belangrijke veranderingen in de regeling in kwestie zijn doorgevoerd en of het subsidiebedrag in de loop van de tijd wellicht lager is geworden. Opgemerkt zij dat het bedrag van terugkerende subsidies op deze manier doorgaans niet lager wordt. Bij afwezigheid van dergelijke veranderingen of een verlaging van het subsidiebedrag wordt het oorspronkelijke percentage van het desbetreffende onderzoek gebruikt als het subsidiebedrag in het onderhavige geval.

(322)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,13 % en dit is het rekenkundig gemiddelde percentage voor vergelijkbare programma's dat is vastgesteld in de besluitnota (Decision Memorandum) van de VS van 6 april 2009 inzake Citric Acid and Certain Citrate Salts (blz. 6) (Federal Register Vol. 74, nr. 69, bladzijde 16836/13 april 2009), de VS-besluitnota van 14 mei 2010 inzake Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand (blz. 29) (Federal Register Vol. 75, nr. 98, bladzijde 28557/21 mei 2010), de VS-besluitnota van 28 mei 2010 inzake Certain Steel Grating (blz. 18) (Federal Register Vol. 75, nr. 109, bladzijde 32362/8 juni 2010), de VS-besluitnota van 28 maart 2011 inzake Aluminium Extrusions (blz. 19) (Federal Register Vol. 76, nr. 64, bladzijde 18521/4 april 2011) en de VS-besluitnota van 11 oktober 2011 inzake Multi-layered Wood Flooring (blz. 17) (Federal Register Vol. 76, nr. 201, bladzijde 64313/18 oktober 2011). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door subsidieprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (76).

3.3.7.2.    Famous Brands-programma en -subprogramma's (Famous Brands van Chongqing, Famous Brands van de provincie Hubei, Famous Brands van Ma'anshan, Top Brands van de provincie Shandong, Famous Brands van Wuhan)

a)   Rechtsgrondslag

(323)

Volgens de klacht zijn de rechtsgrondslagen van het subprogramma voor Shandong als volgt:

bericht inzake het drukken en verspreiden van de beleidsmaatregelen voor 2003 voor de bevordering en uitbreiding van de uitvoer van buitenlandse handel naar Shandong, LWJMJCZ, [2003] nr. 180;

beleidsmaatregelen voor 2004 voor de bevordering van de ontwikkeling van buitenlandse handel en economische samenwerking in Shandong, LWJMJCZ, [2003] nr. 1037;

beleidsmaatregelen voor 2005 voor de bevordering van de ontwikkeling van buitenlandse handel en economische samenwerking in Shandong;

bericht inzake het drukken en verspreiden van de beleidsmaatregelen voor 2006 voor het stimuleren van de ontwikkeling van buitenlandse handel en economische samenwerking in Shandong, LCQ [2006] nr. 5;

begroting voor de speciale prijs voor de ontwikkeling van exportmerken, Lucaiqizhi, 2008, nr. 75.

b)   Subsidiabiliteitscriteria

(324)

Dit programma verleent voordelen aan producenten van producten die de aanduiding "Famous Brands" hebben en bedoeld zijn voor exportmarkten. Volgens de klacht hebben een aantal producenten van het betrokken product tot ten minste 2009 van dit programma gebruikgemaakt.

c)   Bevindingen van het onderzoek

(325)

In de klacht wordt gesteld dat dit programma opgezet was om geavanceerde binnenlandse sectoren te bevorderen en de uitvoer van hun producten naar de wereldmarkten te stimuleren. Het hoofdkader van dit programma wordt binnen het centrale programma vastgesteld en provinciale en lokale overheden ontwikkelen hun eigen Famous Brands-programma's in overeenstemming met het centrale programma om de uitvoer van plaatselijke producten te bevorderen. De VS heeft tegen dit programma bezwaar aangetekend bij de WTO (DS 387). Daarnaast hebben de autoriteiten van de VS voor dit programma compenserende maatregelen ingesteld in meerdere procedures, waarnaar in de klacht wordt verwezen. Ook de Commissie heeft voor de voordelen die in het kader van dit programma worden verleend compenserende maatregelen ingesteld in de procedure inzake gestreken fijn papier (77).

(326)

Het "Famous Brands"-programma levert financiële bijdragen in de vorm van leningen met gesubsidieerde rente, O&O-financiering en geldelijke subsidiebedragen als beloning voor de uitvoer van producten. Deze stimuleringsmaatregelen zijn een rechtstreekse overdracht van middelen waardoor een voordeel aan de ontvangers wordt verleend in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), en lid 2, van de basisverordening.

(327)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, omdat de wetgeving de toegang tot de subsidie beperkt tot de ondernemingen die erkend zijn als exporteurs van producten met de aanduiding "Famous Brands". Daarnaast is dit programma specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening, omdat er kennelijk geen objectieve criteria en voorwaarden zijn voor de toepassing van dit programma door de subsidieverlenende autoriteit. De preferentiële behandeling in het kader van dit programma is ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat de voordelen ervan afhankelijk zijn van de uitvoerprestaties van de desbetreffende "Famous Brands"-producten.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(328)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs vergelijkbare besluiten (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS Zoals in het bovenstaande is opgemerkt, geldt voor deze gehele verordening dat wanneer subsidiebedragen worden gebaseerd op bevindingen binnen andere onderzoeken, er rekening wordt gehouden met, onder andere, de vraag of er eventuele belangrijke veranderingen in de regeling in kwestie zijn doorgevoerd en of het subsidiebedrag in de loop van de tijd wellicht lager is geworden. Opgemerkt zij dat het bedrag van terugkerende subsidies op deze manier doorgaans niet lager wordt. Bij afwezigheid van dergelijke veranderingen of een verlaging van het subsidiebedrag wordt het oorspronkelijke percentage van het desbetreffende onderzoek gebruikt als het subsidiebedrag in het onderhavige geval.

(329)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,13 % en dit is het rekenkundige gemiddelde percentage voor vergelijkbare programma's dat is vastgesteld in de besluitnota (Decision Memorandum) van de VS van 6 april 2009 inzake Citric Acid and Certain Citrate Salts (blz. 6) (Federal Register Vol. 74, nr. 69, bladzijde 16836/13 april 2009), de VS-besluitnota van 14 mei 2010 inzake Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand (blz. 29) (Federal Register Vol. 75, nr. 98, bladzijde 28557/21 mei 2010), de VS-besluitnota van 28 mei 2010 inzake Certain Steel Grating (blz. 18) (Federal Register Vol. 75, nr. 109, bladzijde 32362/8 juni 2010), de VS-besluitnota van 28 maart 2011 inzake Aluminium Extrusions (blz. 19) (Federal Register Vol. 76, nr. 64, bladzijde 18521/4 april 2011) en de VS-besluitnota van 11 oktober 2011 inzake Multi-layered Wood Flooring (blz. 17) (Federal Register Vol. 76, nr. 201, bladzijde 64313/18 oktober 2011). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door subsidieprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (78).

3.3.7.3.    Het overheidsfonds voor projecten voor belangrijke technologieën

a)   Niet-medewerking door de Chinese overheid

(330)

In haar antwoord op de vragenlijst verklaarde de GOC slechts dat dit programma beëindigd is in 2003 en dat geen van de in de steekproef opgenomen exporteurs er gebruik van had gemaakt. Aangezien de GOC dit antwoord niet heeft aangevuld met ondersteunend bewijsmateriaal of verdere verduidelijking, heeft de Commissie dit programma geanalyseerd op grond van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

b)   Rechtsgrondslag

(331)

Volgens gegevens in de klacht zijn de rechtsgrondslagen van dit programma als volgt:

overheidscirculaires: Guojingmao Touzi nr. 886 van 1999, Guojingmao Touzi nr. 122 van 1999, Guojingmao Touzi nr. 1038 van 1999, Guojingmao Touzi nr. 822 van 2000 en

maatregelen voor het beheer van het speciale staatsleningenfonds voor belangrijke nationale projecten voor technologische vernieuwing.

c)   Subsidiabiliteitscriteria

(332)

Uit citaten uit de voornaamste rechtsgrondslag waarnaar door de klacht wordt verwezen, blijkt dat ondernemingen die gesteund worden in het kader van dit programma "voornamelijk geselecteerd worden uit qua omvang grote staatsondernemingen en ondernemingen waarin de staat een deelneming heeft onder de 512 kernondernemingen, 120 pilotgroepen van ondernemingen en de leidende ondernemingen van de sector". Er bestaat tevens een geografische voorkeur voor ondernemingen die gevestigd zijn in de oude industriecentra in de noordoostelijke, centrale en westelijke gebieden.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(333)

Gezien het gebrek aan medewerking van de GOC heeft de Commissie gebruikgemaakt van de elementen in de klacht en/of de andere in de klacht genoemde bronnen (79).

(334)

In de klacht wordt gesteld dat dit programma bedoeld is om financiële steun te verstrekken aan in aanmerking komende ondernemingen ter bevordering van technologische vernieuwing in belangrijke sectoren, ondernemingen en producten; de facilitering van technologische moderniseringen; de verbetering van productstructuren, kwaliteitsverbetering, de toename van de voorziening, de uitbreiding van de binnenlandse vraag en de doorlopende en gezonde ontwikkeling van de staatseconomie. Volgens de klacht heeft het fonds 47 ijzer- en staalondernemingen gesteund in verband met investeringen die een totale waarde van 75 miljard RMB vertegenwoordigen. De autoriteiten van de VS hebben voor dit programma in ten minste twee procedures compenserende maatregelen ingesteld.

(335)

Het programma is een subsidie, aangezien het financiële bijdragen levert in de vorm van subsidies voor de aankoop van vaste activa in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, waardoor een voordeel wordt toegekend. Aangezien de subsidie verbonden is aan vaste activa en in de loop van de tijd wordt toegekend, wordt op grond van de beschikbare gegevens geconcludeerd dat dit voordeel ook in het OT blijft voortbestaan.

(336)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a), van de basisverordening, aangezien de steun beperkt is tot bepaalde in omvang grote staatsondernemingen en ondernemingen waarin de staat een deelneming heeft onder 512 kernondernemingen en 120 pilotgroepen van ondernemingen. Voor zover het project gericht is op ondernemingen die gevestigd zijn in specifiek afgebakende geografische gebieden van de oude industriecentra in de noordoostelijke, centrale en westelijke gebieden, is het ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(337)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een soortgelijk besluit van de autoriteiten van de VS, namelijk de besluitnota (Decision Memorandum) van 10 september 2010 inzake Certain Seamless Carbon and Alloy Steel Standard, Line, and Pressure Pipe (bladzijde 19) (Federal Register Vol. 75, nr. 182, bladzijde 57444/21 september 2010).

(338)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor deze regeling in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,01 % en dit is het percentage dat is vastgesteld voor een soortgelijke regeling in het VS-besluit waarnaar in de vorige overweging wordt verwezen.

3.3.7.4.    Programma's voor de vergoeding van juridische kosten in verband met antidumping

a)   Niet-medewerking door de GOC

(339)

In de klacht werd verwezen naar diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd door de autoriteiten van de VS (80) en door de Commissie (procedure inzake gestreken fijn papier), waarin werd vastgesteld dat meerdere provinciale programma's aanleiding gaven tot compenserende maatregelen en dat in het kader van deze programma's 40 % van de juridische kosten voor de deelname van een bedrijf in een antidumpingprocedure werd vergoed door het plaatselijke bureau van financiën. Aangezien de GOC besloot om vragen over dit programma niet te beantwoorden en slechts verklaarde dat de in de steekproef opgenomen exporteurs er geen gebruik van hadden gemaakt, heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op het in het dossier beschikbare bewijsmateriaal overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

b)   Rechtsgrondslag

(340)

Volgens de klacht en het besluit van de Commissie in de procedure inzake gestreken fijn papier (overweging 193) is de rechtsgrondslag van dit programma:

de regels voor de implementatie van het bijstandsbeleid voor ondernemingen die bij een antidumping- of antisubsidieonderzoek of een onderzoek inzake compenserende maatregelen betrokken zijn.

c)   Subsidiabiliteitscriteria

(341)

Dit programma is toegankelijk voor ondernemingen die betrokken zijn bij de antidumpingonderzoeken en die overeenkomstig de instructies van het ministerie van Handel en de provinciale autoriteiten werken.

d)   Bevindingen van het onderzoek

(342)

Dit programma is een subsidie, aangezien het een financiële bijdrage levert in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening voor de betaling van juridische kosten in het kader van antidumpingprocedures, waardoor een voordeel wordt toegekend in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder a) en c), van de basisverordening, omdat de toegang tot de subsidie beperkt is tot bepaalde ondernemingen die het onderwerp zijn van buitenlandse antidumpingprocedures. Ook is dit programma specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien het beperkt is tot bepaalde ondernemingen die geregistreerd zijn in de afgebakende geografische regio's die in het bevoegdheidsgebied vallen van de desbetreffende provinciale autoriteiten die dit programma uitvoeren.

e)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(343)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan informatie die kon worden gebruikt voor de beoordeling van dit voordeel en aangezien dit programma reeds onderzocht is in een eerdere antisubsidieprocedure door de instellingen van de Unie, was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs de beoordeling die voor dit programma is uitgevoerd in de procedure inzake gestreken fijn papier, indien nodig gecorrigeerd zoals omschreven in bovenstaande overweging 252.

(344)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd berekend, is vastgesteld op 0,01 % op basis van de bevindingen van het onderzoek inzake gestreken fijn papier (81).

3.3.8.   AANKOOP VAN GOEDEREN DOOR DE OVERHEID VOOR EEN HOGERE PRIJS DAN DE TOEREIKENDE PRIJS

(345)

De klacht bevat bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de GOC via staatsondernemingen producten heeft gekocht die zijn geproduceerd door OBS-producenten. In de klacht wordt verwezen naar de aankoop door de GOC van een aantal staalproducten, met inbegrip van kleurbeklede plaat, warmgewalste stalen coils, koudgewalste stalen coils, middelzware platen, gegalvaniseerde plaat en vele andere producten. De klager toonde aan dat de prijs voor de aankoop van deze goederen door staatsondernemingen werd vastgesteld door verwijzing naar verschillende elementen en/of benchmarks en dat er prijsplafonds of -correcties waren afhankelijk van de verschillende goederen en van de vraag of de transacties betrekking hadden op verbonden partijen.

(346)

De GOC antwoordde door te verwijzen naar haar algemene argumenten met betrekking tot staatsondernemingen in de zin dat niet aangetoond zou zijn dat de staatsondernemingen die deze staalproducten hebben gekocht overheidsinstanties waren in de zin van de SCM-overeenkomst van de WTO en dat het onmogelijk was voor de GOC om transactiespecifieke gegevens met betrekking tot onbekende entiteiten te verzamelen. De GOC voerde verder aan dat in de klacht niet werd verwezen naar aankopen van goederen waarbij de exporteurs in de steekproef betrokken waren. De Commissie verwijst naar haar conclusies ten aanzien van de vraag of ondernemingen die OBS en andere staalproducten kopen staatsondernemingen zijn (bovenstaande overwegingen 49 tot en met 73) en naar het verzoek aan de GOC om ook informatie te verstrekken over exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35). Gezien het gebrek aan nadere informatie van de GOC over dit programma heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op de in het dossier beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(347)

In de mate waarin prijzen de marktprijzen overschrijden en een voordeel door de overheid wordt toegekend aan OBS-producenten via de aankopende staatsondernemingen, geeft dit programma aanleiding tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), iii), en artikel 6, onder d), van de basisverordening. Tevens zij opgemerkt dat de bewering in de klacht dat er geen betrouwbare particuliere prijs op de markt bestaat vanwege de dominantie van de overheidssector op de staalmarkt, bevestigd is door het onderzoek, aangezien staatsondernemingen een dominant aandeel in de staalmarkt in de VRC hebben, in ieder geval wat betreft warmgewalst staal en koudgewalst staal (zie de overwegingen 76 tot en met 79). Deze subsidie is ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, van de basisverordening, omdat de toegang tot de subsidie beperkt is tot geselecteerde entiteiten waarin de overheid een deelneming heeft binnen de staalsector. Echter, door de complexiteit van deze transacties en de hieraan ten grondslag liggende contracten, in combinatie met het gebrek aan de nodige gegevens in het dossier, was de Commissie niet in staat om tot een duidelijke conclusie over dit programma te komen Derhalve heeft de Commissie besloten om dit programma niet verder te beoordelen.

3.3.9.   ANDERE REGIONALE PROGRAMMA'S

a)   Niet-medewerking door de GOC

(348)

De Chinese overheid antwoordde dat de door de Commissie gevraagde informatie niet relevant was voor het onderzoek, aangezien geen van de in de steekproef opgenomen producenten gevestigd was in de gebieden waarin de regionale programma's van toepassing waren waarnaar in dit punt wordt verwezen. Gezien de relevantie van deze informatie voor het onderzoek (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35) heeft de Commissie, bij gebrek aan een antwoord van de GOC, haar bevindingen ten aanzien van alle regionale programma's die in dit punt worden genoemd op de in het dossier beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

3.3.9.1.    Subsidies die worden verstrekt in de Binhai New Area in Tianjin en in de Tianjin Economic and Technological Development Area

a)   Rechtsgrondslag

(349)

De rechtsgrondslag van de regeling voor versnelde waardevermindering is de circulaire van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen inzake de gerelateerde preferentiële beleidsmaatregelen met betrekking tot de vennootschapsbelasting voor ondersteuning van de ontwikkeling en openheid van de Binhai New Area van Tianjin.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(350)

In de klacht wordt aangevoerd dat het programma bedoeld is om de bouw van een wetenschappelijk-technologische infrastructuur in de Tianjin Binhai New Area (TBNA) en de Tianjin Economic and Technological Development Area (TETDA) te bevorderen en om een systeem en dienstverleningsmogelijkheden voor wetenschappelijk-technologische vernieuwing te realiseren. Volgens de klacht zijn financiële voordelen die aan dit programma zijn verbonden, verleend door het fonds voor wetenschap en technologie en in het kader van het programma voor versnelde waardevermindering. Deze voordelen zouden beperkt zijn tot ondernemingen die gevestigd zijn in het rechtsgebied van het administratieve comité van het TBNA, waaronder ondernemingen die het betrokken product produceren/exporteren. In de klacht werd verwezen naar het besluit van de autoriteiten van de VS in de procedure inzake compenserende maatregelen met betrekking tot bepaalde naadloze standaard-, hoofd- en drukbuizen van koolstof- en staallegeringen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, waarin dit programma werd aangemerkt als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen (82).

(351)

Bij gebrek aan medewerking van de GOC heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, haar besluit ten aanzien van dit programma gebaseerd op de meest geschikte beschikbare gegevens in de klacht en in het bovengenoemde besluit van de autoriteiten van de VS.

(352)

Dit programma verleent een eenmalig voordeel aan de ontvangende ondernemingen in de vorm van subsidies van het fonds voor wetenschap en technologie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening (rechtstreekse overdracht van middelen) en in de vorm van gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening voor wat betreft het programma voor versnelde waardevermindering.

(353)

De subsidies van het fonds voor wetenschap en technologie en in het kader van het programma voor versnelde waardevermindering zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien ze beperkt zijn tot bepaalde ondernemingen die gevestigd zijn in afgebakende geografische regio's (d.w.z. de TBNA en/of de TETDA).

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(354)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit van de autoriteiten van de VS, namelijk de besluitnota (Decision Memorandum) van 10 september 2010 inzake Certain Seamless Carbon and Alloy Steel Standard, Line, and Pressure Pipe (bladzijden 20 en 21) (Federal Register Vol. 75, nr. 182, bladzijde 57444/21 september 2010). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door belasting- en subsidieprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (83).

(355)

Het totale subsidiepercentage dat op deze manier in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,61 % en dit komt overeen met het geaggregeerde percentage voor de regelingen in kwestie, dat is vastgesteld in het besluit waarnaar in de vorige overweging wordt verwezen.

3.3.9.2.    Programma's met betrekking tot de noordoostelijke regio

a)   Rechtsgrondslag

(356)

De rechtsgrondslag is de circulaire van het ministerie van Financiën en de overheidsdienst voor belastingen inzake het drukken en verspreiden van de voorschriften voor relevante kwesties met betrekking tot de uitbreiding van de toepassing van de btw-aftrek in de noordoostelijke gebieden van 14 september 2004.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(357)

De klager stelde dat de GOC het programma voor de vernieuwing van het noordoosten had opgezet in 2003 om een nieuw elan te geven aan het oude industriecentrum dat wordt gevormd door de stad Dalian en de drie noordoostelijke provincies Liaoning, Jilin en Heilongjiang en dat het traditionele centrum van de staalsector van de VRC is. Volgens de klacht heeft de GOC een speciale bank opgericht, namelijk de bank voor de vernieuwing van het noordoosten (Northeast Revitalisation Bank - NRB), die onder zeggenschap staat van de Raad van State en een mandaat heeft om de ondersteuning te financieren van de vernieuwing van het oude centrum voor zware industrie in het noordoosten.

(358)

De klacht verwees tevens naar subsidies die in het kader van dit programma verstrekt zouden zijn door de Export-Import Bank of China ("ExIm Bank") via een vestiging van deze bank in Dalian voor een totaalbedrag van 5 miljard RMB aan exportkredieten en ander "krediet met lage kosten" ter waarde van 150 miljoen RMB aan besparingen voor plaatselijke ondernemingen sinds november 2003. De klacht wees er verder op dat leningen ook waren verleend aan niet-kredietwaardige ondernemingen om het concurrentievermogen te vergroten van slecht presterende staatsondernemingen, die een onevenredige toegang tot financiële middelen hadden ondanks het feit dat zij het hoogste percentage renteloze leningen van het land hadden.

(359)

Bij gebrek aan medewerking van de GOC heeft de Commissie haar besluit ten aanzien van dit programma gebaseerd op de informatie in de klacht en in de besluitnota (Decision Memorandum) van de VS van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (bladzijden 21 en 22) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008), indien nodig gecorrigeerd als omschreven in bovenstaande overweging 252.

(360)

Dit programma verleent een voordeel aan de ontvangende ondernemingen in de vorm van: i) schenkingen in de vorm van gesubsidieerde exportrente en ii) btw-terugbetalingen voor de aankoop van vaste activa.

(361)

Met betrekking tot i) gesubsidieerde exportrente vormt de verstrekking van rentesubsidies een subsidie in de vorm van een schenking in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Het besluit van de VS verwijst naar dit programma als het "fonds voor de ontwikkeling van buitenlandse handel ("Foreign Trade Development Fund") in plaats van het "programma voor de vernieuwing van het noordoosten", zoals ook in de klacht wordt opgemerkt. Dit programma wordt beheerd door de provinciale autoriteiten van Liaoning (namelijk het provinciale bureau van buitenlandse handel en samenwerking van Liaoning en het departement van financiën van Liaoning). Projecten die in aanmerking komen voor het programma zijn projecten die worden uitgevoerd door exporterende ondernemingen, onder meer om het concurrentievermogen van hun exportproducten te verbeteren en om toegang te krijgen tot internationale markten. Omdat deze subsidies afhankelijk zijn van de uitvoerprestaties, is dit programma specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(362)

Wat betreft ii) btw-terugbetalingen voor de aankoop van vaste activa, worden deze aangemerkt als een subsidie in de vorm van door de overheid gederfde inkomsten in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Dankzij dit programma kunnen btw-plichtige ondernemingen in bepaalde sectoren btw op aankopen van vaste activa aftrekken van de btw op de verkoop van eindproducten. Deze btw-aftrek is beperkt tot ondernemingen die gevestigd zijn in de noordoostelijke regio en is derhalve regionaal specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(363)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS.

(364)

De totale subsidie die op deze manier is vastgesteld voor het programma voor de vernieuwing van het noordoosten tijdens het OT voor alle niet-medewerkende ondernemingen bedraagt 0,18 % en dit komt overeen met het geaggregeerde percentage voor de subsidies en btw-terugbetalingen die zijn ontvangen in het kader van het programma voor het fonds voor de ontwikkeling van de buitenlandse handel, dat is vastgesteld in de besluitnota (Decision Memorandum) van de VS van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (bladzijden 21 en 22) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door vergelijkbare programma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (84).

a)   Rechtsgrondslag

(365)

De rechtsgrondslag wordt gevormd door de voorlopige administratieve maatregelen inzake financiële rentesteun voor de productie van hightechproducten en hulpmiddelen voor het productieproces van de provincie Liaoning, vastgesteld op 16 december 2004.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(366)

In de klacht wordt gesteld dat dit programma steun verleent aan ondernemingen om de uitvoer van hightechproducten uit te breiden en de ontwikkeling van in de provincie Liaoning gevestigde ondernemingen ondersteunt. Het programma wordt beheerd door het provinciale bureau van buitenlandse handel en economische samenwerking van Liaoning, het departement van financiën van Liaoning en de economische commissie van de provincie Liaoning. De autoriteiten van de VS hebben dit programma aangemerkt als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen in het bovengenoemde besluit inzake hoofdbuizen (Line Pipe) (zie overweging 359).

(367)

Dit programma kent een voordeel toe in de vorm van rechtstreekse overdracht door de GOC van middelen die worden gebruikt om rente op bankleningen te betalen in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Exportleningen wil zeggen kortlopende leningen die worden verstrekt aan ondernemingen die hightechproducten en hulpmiddelen voor het productieproces produceren in de provincie door banken en non-bancaire financiële instellingen vanwege het gebrek aan de nodige middelen door de productie en exploitatie tussen de aangifte van de productenuitvoer en de ontvangst van de betaling. Om in aanmerking te komen, moeten ondernemingen een uitvoer hebben met een waarde van meer dan 1 miljoen dollar en moeten zij producten hebben uitgevoerd die binnen het bereik vallen van de "uitvoercatalogus van hightechproducten van de VRC" of binnen het bereik van de hulpmiddelen voor het productieproces. Dit programma is derhalve specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, van de basisverordening, omdat het beperkt is tot ondernemingen die aan deze criteria voldoen. Dit programma is ook afhankelijk van uitvoerprestaties in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening. Het programma is tevens regionaal specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, aangezien het beperkt is tot ondernemingen die gevestigd zijn in het afgebakende geografische gebied in het noordoosten van de VRC.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(368)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS.

(369)

Het subsidiepercentage dat op deze manier in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen bedraagt 0,43 %, en dit komt overeen met het percentage dat is vastgesteld voor de exportrentesubsidies in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (blz. 23) (Federal Register/Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door vergelijkbare programma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (85).

a)   Bevindingen van het onderzoek

(370)

De klager verwijst naar het vorige programma met betrekking tot exportrentesubsidies, waarvoor ondernemingen alleen in aanmerking kunnen komen in verband met uitstaande "exportleningen". De autoriteiten van de VS hebben ook dit programma aangemerkt als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen in het besluit inzake hoofdbuizen (Line Pipe).

(371)

De rechtsgrondslag wordt gevormd door de "voorlopige administratieve maatregelen inzake financiële rentesteun voor de productie van hightechproducten en hulpmiddelen voor het productieproces van de provincie Liaoning", vastgesteld op 16 december 2004.

(372)

Dit programma kent een voordeel toe in de vorm van rechtstreekse overdracht door de GOC in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Deze subsidie kent een voordeel toe in de zin van artikel 3, lid 2, en artikel 6, onder b), van de basisverordening dat gelijk is aan het verschil tussen wat de ontvangers hebben betaald en het bedrag dat zij zouden hebben moeten betalen voor een vergelijkbare commerciële lening indien dit programma niet zou bestaan. Deze leningen worden door de overheid verstrekt via haar beleidsbanken en handelsbanken in staatseigendom (zie de analyse in bovenstaande overwegingen 157 tot en met 180). Deze leningen zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening, omdat ze afhankelijk zijn van uitvoerprestaties en tevens in de zin van artikel 4, lid 3, aangezien ze beperkt zijn tot ondernemingen die gevestigd zijn in een afgebakend geografisch gebied in de VRC.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(373)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS.

(374)

Het subsidiepercentage dat op deze manier tijdens het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 1,05 % en dit komt overeen met het rekenkundige gemiddelde van de percentages die zijn vastgesteld voor de exportleningenregeling in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (blz. 23) (Federal Register/Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door vergelijkbare programma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (86).

a)   Bevindingen van het onderzoek

(375)

In de klacht wordt gesteld dat de provinciale overheid van Liaoning op 21 januari 2006 het programma "vijf punten, één lijn voor het kustgebied" heeft ingevoerd. De overheid van Liaoning verstrekt subsidies aan bepaalde ondernemingen die in het gebied gevestigd zijn. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan ondernemingen die in de vijf kerngebieden als exportproductiecentra zijn opgezet. De preferentiële behandeling omvat een aantal voordelen, waaronder een vermindering van de vennootschapsbelasting met 15 % voor ondernemingen die erkend zijn als "hightechondernemingen", vrijstelling van vennootschapsbelasting voor "binnenlands geïnvesteerde" hightechondernemingen, voorrang bij het ontvangen van rentesubsidies, privileges op het gebied van economisch beheer en vrijstellingen van overheidsleges. Volgens de klacht heeft de China Development Bank (CDB), een beleidsbank die staatseigendom is, preferentiële leningen verstrekt in het kader van dit programma.

(376)

De autoriteiten van de VS hebben dit programma aangemerkt als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen in het bovengenoemde besluit inzake hoofdbuizen (Line Pipe).

(377)

De rechtsgrondslag van dit programma is het "advies van de provincie Liaoning ter bevordering van de uitbreiding van de openstelling binnen kernontwikkelingsgebieden aan de kust". De ontwikkelings- en hervormingscommissie van Liaoning en het bureau van financiën van Liaoning beheren de rentesubsidies en het industrieterrein Huludao Beigang en de autoriteit voor industrie en handel beheren de legesvrijstellingen in het kader van dit programma.

(378)

Dit programma biedt financiële voordelen in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen door de GOC in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening en/of inkomsten waarvan de overheid afstand doet of die de overheid niet int in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Deze subsidies vormen een voordeel in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening dat gelijk is aan het bedrag van de schenking en/of de belasting-/legesvrijstelling. Deze subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien ze beperkt zijn tot bepaalde ondernemingen die gevestigd zijn in het afgebakende rechtsgebied van de provinciale autoriteit van Liaoning. Voor de toekenning van deze subsidies wordt de hoogste prioriteit gegeven aan ondernemingen die zijn opgezet in de vijf kerngebieden als exportproductiecentra en daarom zijn ze ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening voor zover ze afhankelijk zijn van uitvoerprestaties.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(379)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte bron van informatie voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS.

(380)

Het subsidiepercentage dat op deze manier in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen, bedraagt 0,30 % en dit komt overeen met het percentage dat is vastgesteld voor deze regeling in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (blz. 23) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door subsidieprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (87).

3.3.9.3.    Subsidies in het kader van het programma voor wetenschap en technologie van de provincie Jiangsu

a)   Rechtsgrondslag

(381)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door de administratieve maatregelen voor het platform voor overheidsdienstverlening in Jiangsu (Sukeji (2006) nr. 102; Sucaijiao (2006) nr. 22).

b)   Bevindingen van het onderzoek

(382)

Volgens de klacht verstrekt dit programma, onder andere, subsidies aan bepaalde ondernemingen. De Chinese overheid verklaarde in haar antwoord op de vragenlijst dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen gebruik had gemaakt of voordelen had genoten van dit programma. De Commissie verwijst naar haar argumenten die uitleggen waarom de GOC verwacht werd ook volledige antwoorden te verstrekken met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35). Daarnaast merkt de Commissie op dat de klacht zowel in de steekproef opgenomen ondernemingen als andere, niet in de steekproef opgenomen OBS-producenten in het desbetreffende toepassingsgebied noemt als potentiële begunstigden. De Commissie heeft haar bevindingen derhalve gebaseerd op de in het dossier beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening, en in het bijzonder op de informatie in de klacht en de bevindingen van de autoriteiten van de VS, die voor dit programma compenserende maatregelen hebben ingesteld in het besluit inzake gevlochten stalen strengen voor voorgespannen beton (Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand) van oorsprong uit de Volksrepubliek China. (88)

(383)

De financiële voordelen die worden toegekend in de vorm van subsidies vormen een bijdrage in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Deze subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening, omdat er geen objectieve criteria of voorwaarden lijken te bestaan voor de subsidiabiliteit voor de voordelen van deze regeling (zoals bepaald in artikel 4, lid 2, onder b), van de basisverordening) en het departement voor wetenschap en technologie van Jiangsu niet op een objectieve manier een discretionaire beslissingsbevoegdheid lijkt uit te oefenen.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(384)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan nauwkeurige kwantificering elders was de meest geschikte informatiebron voor de beoordeling van het voordeel voor de producenten-exporteurs een vergelijkbaar besluit (op grond van overeenkomsten in de aard van het programma) van de autoriteiten van de VS.

(385)

Het subsidiepercentage dat op deze manier in het OT is vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen bedraagt 0,01 % en dit komt overeen met het percentage dat is vastgesteld voor deze regeling in de besluitnota (Decision Memorandum) van de Verenigde Staten (VS) van 14 mei 2010 inzake Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand (bladzijde nr. 35) (Federal Register Vol. 75, nr. 98, bladzijde 28557/21 mei 2010). Wat betreft het door de Amerikaanse autoriteiten uitgevoerde onderzoek zij opgemerkt dat de methodologie die wordt gebruikt voor de berekening van het door subsidieprogramma's verleende voordeel in essentie dezelfde is als de methodologie die wordt gebruikt door de Unie (89).

3.3.9.4.    Subsidies in het kader van het programma voor wetenschap en technologie van de provincie Hebei

a)   Bevindingen van het onderzoek

(386)

In de klacht wordt verwezen naar twee subsidies die in 2009 aan een OBS-producent zijn verstrekt in het kader van het programma voor wetenschap en technologie van de provincie Hebei voor een bedrag van 700 000 RMB en van 2 080 000 RMB. De regering van de VRC verklaarde in haar antwoord op de vragenlijst dat geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen gevestigd was in Hebei en dat de gevraagde informatie daarom niet relevant was voor het onderzoek. De Commissie verwijst naar haar argumenten die uitleggen waarom de GOC volledige antwoorden had moeten verstrekken met betrekking tot de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen (zie bovenstaande overwegingen 34 en 35). De bevindingen van de Commissie zijn derhalve gebaseerd op de beschikbare informatie in het dossier (in dit geval de klacht) overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(387)

De financiële voordelen die in het kader van dit programma worden toegekend in de vorm van schenkingen zijn subsidies, aangezien ze een financiële bijdrage zijn in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening. Ze houden een voordeel in, in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening dat gelijk is aan de bedragen van de schenkingen. Deze subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien ze uitsluitend worden verstrekt aan ondernemingen die in de provincie Hebei gevestigd zijn.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(388)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie wordt berekend in termen van het aan de ontvanger in het OT toegekende voordeel. Bij gebrek aan informatie die gebruikt kon worden voor de beoordeling van dit voordeel heeft de Commissie haar bevindingen gebaseerd op informatie in de klacht. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag dat op deze manier was berekend omgeslagen over de totale omzet van de ontvangers in het OT als geschikte teller, omdat de subsidie niet afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden werd toegekend.

(389)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, is te verwaarlozen (minder dan 0,01 %).

3.3.10.   AD-HOCSUBSIDIES

a)   Bevindingen van het onderzoek

(390)

In de klacht werd een aantal ad-hocsubsidies vermeld die verstrekt zouden zijn aan OBS-producenten, zowel staats- als particuliere ondernemingen. Deze subsidies bestonden uit schenkingen of andere belastingvrijstellingen of -verlagingen, onder meer teneinde particuliere projecten of activa te financieren. Ze werden toegekend in de context van het algemene strategische beleid om de staalsector te moderniseren.

(391)

De Commissie heeft de GOC verzocht om informatie over deze ad-hocsubsidies. De GOC antwoordde dat de beweringen in de klacht gebaseerd waren op citaten uit de jaarverslagen en dat geen van deze verslagen betrekking leek te hebben op ondernemingen die in de steekproef waren opgenomen. Derhalve concludeerde de GOC dat het niet nodig was om in te gaan op transactiespecifieke beweringen met betrekking tot niet in de steekproef opgenomen ondernemingen en provincies. Verder verklaarde de GOC opnieuw dat de vermelding van bepaalde transacties als "subsidies" in het jaarverslag van een onderneming op zich niet als voldoende bewijs kan gelden om een onderzoek naar hen te openen, aangezien het "onvoldoende voorlopig bewijsmateriaal vormt overeenkomstig artikel 11.2 van de SCM-overeenkomst van de WTO".

(392)

De Commissie verwijst naar haar argumenten die uitleggen waarom de GOC verzocht werd om ook informatie in te dienen met betrekking tot de vermeende subsidie voor ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen (bovenstaande overwegingen 34 en 35). De Commissie heeft haar bevindingen ten aanzien van deze ad-hocsubsidies gebaseerd op de in het dossier beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28 van de basisverordening.

(393)

De in de klacht vermelde ad-hocsubsidies zijn een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), i), van de basisverordening in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen wat betreft de schenkingen en vergelijkbare overdrachten van hulpbronnen, en in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening in de vorm van gederfde inkomsten voor de diverse vrijstellingen of verlagingen van belastingen en/of leges op centraal, provinciaal of gemeentelijk niveau die normaal betaald zouden moeten worden. De Commissie merkt op dat de jaarverslagen van de verschillende OBS-producenten zelf naar deze financiële bijdragen verwijzen als "subsidies". Naar het zich laat aanzien, zijn enkele van deze subsidies rechtens specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, van de basisverordening, aangezien ze - bij gebrek aan medewerking van de GOC- worden geacht, verstrekt te worden aan een beperkt aantal staalondernemingen in de bevorderde staalsector en/of vanwege de manier waarop de discretionaire beslissingsbevoegdheid van de subsidieverlenende autoriteiten uitgeoefend is in verband met de toekenning van de subsidies. Daarnaast blijken enkele van deze subsidies ook specifiek te zijn in de zin van artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien de toegang tot de subsidies beperkt was tot bepaalde ondernemingen die gevestigd waren in afgebakende geografische regio's binnen het grondgebied van een bepaalde provincie.

b)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(394)

De Commissie heeft de in het dossier beschikbare informatie over elk van deze ad-hocsubsidies voor de verschillende OBS-producenten zorgvuldig bestudeerd. Zij heeft vastgesteld dat enkele van deze subsidies de handel niet verstoren en/of relatief kleine bedragen aan OBS-producenten verstrekken. Daarentegen zijn er ook een aantal specifieke subsidies die omvangrijke subsidiebedragen aan OBS-producenten blijken te verstrekken. Op grond hiervan en op basis van de in het dossier beschikbare informatie acht de Commissie het passend om het toepasselijke compenserende recht te berekenen door verwijzing naar het eenvoudige gemiddelde van de subsidies en de belastingprogramma's waarvoor in deze procedure compenserende maatregelen zijn ingesteld ondanks de niet-medewerking door de GOC en de desbetreffende OBS-producenten.

(395)

Het subsidiepercentage dat op deze manier voor alle niet-medewerkende ondernemingen werd vastgesteld, bedraagt 0,5 %.

3.4.   OPMERKINGEN VAN DE PARTIJEN NA DE DEFINITIEVE MEDEDELING

(396)

De GOC, één in de steekproef opgenomen producent-exporteur (Zhejiang Huadong) alsmede de klager dienden opmerkingen in ten aanzien van de definitieve mededeling.

3.4.1.   OPMERKINGEN VAN DE GOC TEN AANZIEN VAN DE DEFINITIEVE MEDEDELING

(397)

Gezien de talrijke en zeer gedetailleerde argumenten die door de GOC zijn ingediend en het feit dat het in praktisch opzicht onuitvoerbaar zou zijn (ook vanwege de aanwezigheid van enige vertrouwelijke informatie) om ze allemaal in deze verordening op te nemen, heeft de Commissie bilateraal aan de GOC een schriftelijke toelichting verstrekt op alle juridische en inhoudelijke elementen die ten grondslag liggen aan de afwijzing van deze beweringen.

3.4.1.1.    Procedurele kwesties

(398)

In een aantal van haar argumenten met betrekking tot de inleiding van de procedure leek de GOC het verslag van het WTO-panel inzake GOES (Grain Oriented Flat-rolled Electrical Steel (gewalste elektroplaten met georiënteerde korrels)) (90) als leidend te beschouwen voor de uitlegging van bepaalde bepalingen van de SCM-overeenkomst en de basisverordening van de Unie. Zo meent de GOC dat twijfels door het GOES-panel worden "weggenomen" (91). Hoewel de Commissie nota heeft genomen van de bevindingen van het panel in dezen en een aantal van zijn conclusies niet afwijst, wijzigen deze bevindingen niet het desbetreffende verdrag of de formuleringen in de wetgeving, in het bijzonder artikel 11.2 en 11.3 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies of artikel 9, leden 2 en 3, van de basisverordening inzake compenserende maatregelen, die voor de Commissie relevant en bindend zijn in alle antisubsidieprocedures.

(399)

De GOC stelde dat de Commissie in strijd met artikel 11.2 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (OSCM) heeft gehandeld, omdat zij dit onderzoek heeft geopend op grond van een klacht die geen bewijs bevatte van het "bestaan, de hoogte en de gevolgen van een subsidie" en dat de Commissie derhalve niet had voldaan aan haar plicht krachtens artikel 11.3 om de juistheid en toereikendheid van het bewijsmateriaal te beoordelen.

Dit argument moest worden afgewezen. De verwijzing van de GOC naar "het bestaan, de hoogte en de gevolgen" van de subsidie is een citaat uit artikel 11.1 van de OSCM en beschrijft het doel van een onderzoek. Naar het oordeel van de Commissie houdt dit geen verband met artikel 11.2 van de OSCM, waarin bepaald is dat de klager "voldoende bewijsmateriaal over het bestaan van een subsidie en, zo mogelijk, de hoogte ervan" moet verstrekken en dat de klacht "gegevens die de aanvrager redelijkerwijs bekend zijn" moet bevatten. De Commissie heeft het door de klager ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd, dat aanmerkelijk was, zoals duidelijk blijkt uit de versie die toegankelijk is voor de partijen die bij de klacht belang hebben. De diensten van de Commissie hebben de opening van een onderzoek niet eerder voorgesteld dan na uitvoering van een analyse van de juistheid en toereikendheid van het bewijsmateriaal dat zij als voorlopig bewijsmateriaal voldoende achtten.

(400)

De GOC voerde aan dat ieder element (financiële bijdrage, voordeel en specificiteit) van iedere subsidieregeling individueel bepaald moet worden. De Commissie deelt met de GOC de zienswijze dat vermeende subsidieregelingen individueel moeten worden onderzocht. Echter, het is niet zo dat het bewijsmateriaal dat wordt ingediend ten aanzien van ieder element van ieder subsidieprogramma binnen een afzonderlijk verband moet worden onderzocht. Zo kan bewijs voor het bestaan van specificiteit voor het ene programma uiterst relevant zijn voor het vaststellen van specificiteit met betrekking tot een ander programma, wat afhankelijk is van, onder meer, hoeveel informatie over het programma in kwestie publiekelijk beschikbaar is alsmede van de vraag of er een nauw verband bestaat tussen de programma's en of ze afhankelijk zijn van dezelfde wetgeving.

(401)

De GOC voerde aan dat er bewijs moet zijn voor het bedrag (boven de de-minimisdrempel) van de subsidie tijdens het OT voor ieder programma en dat er toereikend bewijs moet zijn van huidige subsidiëring voor iedere subsidie, niet van "potentiële" of "waarschijnlijke" voordelen. Ten aanzien van dit punt is de Commissie het niet eens met de GOC, aangezien noch de basisverordening noch de SCM-overeenkomst van de WTO de bepaling bevat dat moet worden aangetoond dat subsidies voor een bepaald programma de de-minimisdrempel overschrijden. Het wordt niet bestreden dat een subsidie een voordeel moet verlenen tijdens het OT om compenserende maatregelen te rechtvaardigen en dat de klagers moeten pogen dergelijk bewijs te verstrekken. Echter, artikel 11.2 van de OSCM vereist "voldoende bewijsmateriaal" over subsidiëring op basis van gegevens die de klager "redelijkerwijs bekend" zijn. Aangezien veel informatie over subsidievoordelen (bijv. belastingvrijstellingen, levering van goederen) niet publiek beschikbaar is, is het vaak onmogelijk voor klagers om met zekerheid vast te stellen dat de subsidie een voordeel heeft verleend aan producenten van het betrokken product. In dergelijke situaties dient de klager het beste bewijsmateriaal te verstrekken dat beschikbaar is en waaruit blijkt dat, bijvoorbeeld, producenten van het betrokken product in aanmerking komen voor de subsidie en dat het programma nog steeds van kracht is of voordelen verleent. Het vereiste bewijsniveau is afhankelijk van de feiten van de zaak in kwestie en van hoeveel gegevens de klager redelijkerwijs bekend zijn.

(402)

De GOC stelde dat het bericht van inleiding in strijd is met artikel 22.2, onder iii), van de OSCM en voerde daarbij aan dat de simpele herhaling van de namen die aan de diverse programma's zijn toegekend niet als "beschrijving" van de programma's kan worden beschouwd. De Commissie is van oordeel dat de subsidiepraktijken waarop het onderzoek betrekking heeft afdoende zijn beschreven in het bericht van inleiding door de regelingen in kwestie te specificeren en dat het bericht van inleiding derhalve niet strijdig is met artikel 22.2, onder iii), van de OSCM.

(403)

De GOC voerde aan dat de Commissie ten onrechte een aantal subsidieprogramma's in het onderzoek heeft opgenomen, omdat de Commissie de klacht "op een holistische manier" of "in zijn totaliteit" heeft bekeken in plaats van ieder programma afzonderlijk te onderzoeken. Ook stelde de GOC dat de bevindingen van andere onderzoekende autoriteiten ten aanzien van diverse programma's op zich geen toereikend bewijs vormen voor het inleiden van de procedure. Zoals in overweging 400 is uiteengezet, hebben de diensten van de Commissie ieder programma onderzocht. De mate waarin de bevindingen van andere autoriteiten ten aanzien van een bepaald programma voldoende bewijsmateriaal vormen om een procedure in te leiden, moet van geval tot geval worden beoordeeld en is in zekere mate afhankelijk van welke andere gegevens de klager redelijkerwijs bekend zijn.

(404)

De GOC stelde (verwijzend naar een opmerking van de Amerikaanse autoriteiten in de zaak betreffende GOES  (92)) dat de "bevorderde" status van OBS-producenten in planningsdocumenten van de overheid mogelijk op "collectieve wijze" is toegepast om specificiteit aan te tonen. Dit weerspiegelt de realiteit niet. De wetgeving die OBS-producenten classificeert als "bevorderd" (93) (en de gevolgen die daaruit voortvloeien) is niet (zoals de GOC beweert) "algemene informatie over overheidsbeleid, zonder direct verband met het onderhavige programma". Aangezien deze wetgeving de toegang tot programma's uitdrukkelijk beperkt tot bepaalde ondernemingen (of preferentiële voordelen verleent), houdt dergelijke wetgeving zonder twijfel op zeer direct wijze verband met het programma in kwestie.

(405)

De GOC voerde aan dat er bewijs moet zijn van een huidig voordeel dankzij een subsidieprogramma en dat het feit dat er in andere zaken compenserende maatregelen tegen programma's zijn ingesteld, ontoereikend is, aangezien dergelijke bevindingen betrekking hebben op een ander OT. Het wordt niet bestreden dat een subsidie een voordeel moet verlenen tijdens het OT om compenserende maatregelen te rechtvaardigen en dat de klagers moeten pogen dergelijk bewijs te verstrekken. Echter, met het oog op het inleiden van een onderzoek kan bewijs van het gebruik van een programma in een redelijk recente periode uitermate relevant zijn, bijvoorbeeld indien er geen publiek beschikbare informatie is die aantoont dat het programma beëindigd of gewijzigd is. De verwijzing door de GOC naar het GOES-panel  (94) (paragraaf 7.72 van het panelverslag) is niet afdoende, omdat het hierbij gaat om situaties waarin het "duidelijk" is dat er geen huidige subsidiëring plaatsvindt, in tegenstelling tot het onderhavige geval.

(406)

De GOC stelde dat er bewijs moet zijn dat enkele producenten van het betrokken product daadwerkelijk een voordeel toegekend hebben gekregen door een programma om een procedure te kunnen inleiden. Dit argument kon niet worden aanvaard. Noch de basisverordening, noch artikel 11.2 van de OSCM bevat een bepaling die "voldoende bewijsmateriaal over het bestaan van een subsidie", of uitdrukkelijk bewijs van het daadwerkelijke gebruik door bepaalde producenten, voorschrijft. Aangezien veel informatie over subsidievoordelen (bijv. belastingvrijstellingen, levering van goederen) niet publiek beschikbaar is, is het vaak onmogelijk voor klagers om met zekerheid vast te stellen dat de subsidie een voordeel heeft verleend aan producenten van het betrokken product. In dergelijke situaties dient de klager het beste bewijsmateriaal te verstrekken dat beschikbaar is en waaruit blijkt dat, bijvoorbeeld, producenten van het betrokken product in aanmerking komen voor de subsidie en dat het programma nog steeds van kracht is of voordelen verleent. Het vereiste bewijsniveau is afhankelijk van de feiten van de zaak in kwestie en van hoeveel gegevens de klager redelijkerwijs bekend zijn. Door klagers een dergelijke eis op te leggen, zouden niet-transparante systemen bevoordeeld worden ten opzichte van transparantere systemen die dezelfde soort subsidie verlenen.

(407)

De GOC voerde aan dat de Commissie verzuimd heeft om de GOC een "redelijke periode" te geven om de nodige informatie in te dienen op grond van artikel 12.7 van de SCM-overeenkomst. De GOC stelde tevens dat de Commissie de GOC niet "ruim voldoende gelegenheid" heeft gegeven om al het relevante bewijsmateriaal met betrekking tot het onderzoek in schriftelijke vorm in te dienen overeenkomstig artikel 12.1 van de SCM-overeenkomst. Deze argumenten moeten worden afgewezen, aangezien de Commissie de GOC een redelijke periode en ruim voldoende gelegenheid heeft gegeven om de relevante informatie in te dienen overeenkomstig de relevante bepalingen van de WTO en van de basisverordening. De Commissie merkt op dat zij buitengewoon ruime verlengingen van de termijn voor het antwoord op de oorspronkelijke vragenlijst heeft toegestaan, waardoor de totale termijn voor het antwoord werd uitgebreid van 37 dagen tot bijna twee maanden. Met inbegrip van de procedure voor de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens had de GOC vanaf de inleiding meer dan drie maanden de tijd om de gevraagde informatie te verstrekken. De GOC werd tevens de mogelijkheid geboden om ontbrekende informatie te verstrekken in de aan het controlebezoek voorafgaande periode. De Commissie merkt ook op dat "redelijke periode" gezien moet worden in de procedurele context waarbinnen de Commissie ingevolge de antisubsidiebasisverordening wordt belast met de opdracht om het onderzoek binnen een termijn van dertien maanden af te ronden. Indien de Commissie nog langere termijnen had toegestaan, zoals die waarom de GOC verzocht, zou dit onvermijdelijk negatieve gevolgen hebben gehad voor de mogelijkheid van de Commissie om snel te handelen met het oog op het naleven van de relevante wettelijke termijnen.

(408)

De GOC verwees ook naar haar verzoek aan de Commissie om hulp bij het opstellen van het antwoord op de vragenlijst en was van oordeel dat deze hulp haar door de Commissie is onthouden. Dit stemt niet overeen met de werkelijkheid, omdat het verzoek van de GOC om hulp zo breed en algemeen was (d.w.z. het had betrekking op iedere vraag in de vragenlijst en de aanhangsels) dat de Commissie slechts in staat was om de GOC hulp te bieden met betrekking tot de specifieke problemen waarmee de GOC werd geconfronteerd in de antwoorden, in plaats van de individuele vragen. De GOC besloot geen gebruik te maken van dit hulpaanbod. De Commissie merkt tevens op dat in artikel 12.11 van de OSCM is bepaald dat de gevraagde hulp wordt verleend "voor zover praktisch mogelijk", wat niet het geval is bij brede, algemene verzoeken die een onmogelijk grote belasting opleggen aan de onderzoekende autoriteit, in het bijzonder wanneer de vragenlijst zelfverklarend is. De Commissie merkt op dat de GOC zeer veel ervaring heeft met antisubsidieonderzoek en gebruikmaakt van de diensten van externe juristen.

(409)

Met betrekking tot de in de klacht vermelde subsidieprogramma's die niet werden gebruikt door de in de steekproef opgenomen exporteurs voerde de GOC aan dat zij niet in staat zou zijn om de gevraagde informatie over al deze programma's te verstrekken binnen de daarvoor door de Commissie toegekende tijd vanwege de fragmentatie van de staalsector. De GOC voerde ook aan dat zij pas in een late fase van de procedure van de Commissie begreep wat de potentiële gevolgen zouden zijn van een verzuim om de gevraagde informatie over deze programma's te verstrekken, aangezien ze betrekking hadden op ondernemingen die niet in de steekproef waren opgenomen. In de eerste plaats merkt de Commissie een inconsistentie op in het standpunt van de GOC, aangezien de bewering van de GOC dat zij onvoldoende tijd had om antwoorden te verstrekken binnen de daarvoor toegekende tijd in strijd is met haar weloverwogen keuze om geen antwoord te geven met betrekking tot alle programma's die niet door de exporteurs in de steekproef werden gebruikt, omdat zij naar eigen zeggen het doel van het verzoek van de Commissie en de gevolgen van de weigering om de gevraagde informatie te verstrekken niet begreep. Afgezien daarvan heeft de Commissie, zoals in overweging 407 opgemerkt, de GOC meerdere verlengingen van de termijn toegestaan, zodat de GOC in staat zou zijn om de gevraagde informatie met betrekking tot alle programma's te verstrekken. Derhalve was de totale toegekende tijd (d.w.z. meer dan drie maanden gezien de aanmaningsprocedure) meer dan voldoende om de gevraagde informatie te verstrekken. De GOC zelf erkent in haar opmerkingen dat zij zich inderdaad op het standpunt stelde dat haar niet verzocht had moeten worden om de informatie over deze andere programma's te verstrekken, en dit wordt ook aangetoond door het feit dat de GOC niet eens probeerde een gedeeltelijk of onvolledig antwoord in te dienen om haar bereidheid tot medewerking te tonen, maar eenvoudigweg helemaal geen informatie in dit verband verstrekte.

(410)

Evenmin kan de Commissie het argument van de GOC aanvaarden dat de GOC niet begreep wat de gevolgen waren van een verzuim om de gevraagde informatie over de programma's die niet door de exporteurs in de steekproef werden gebruikt te verstrekken. De Commissie heeft deze gevolgen namelijk bij verschillende gelegenheden sinds het begin van de procedure duidelijk gemaakt. Meer in het bijzonder worden de gevolgen van niet-medewerking uitdrukkelijk aangegeven met verwijzing naar de relevante bepalingen van de basisverordening in het bericht van inleiding en op het titelblad van de vragenlijst. De Commissie heeft ook uitgebreide antwoorden verstrekt wat betreft het doel van de steekproef en de reden waarom de GOC werd verzocht de gevraagde informatie te verstrekken gezien het grote gebrek aan medewerking en het mogelijke onderzoek van aanvragen voor individuele behandeling in haar brieven van 19 maart, 11 april, 4 mei (aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens), 7 juni (aankondiging van het controlebezoek) en 14 augustus 2012. Derhalve is het onmogelijk dat de GOC zich niet bewust was of een onjuist begrip had van de gevolgen van haar gebrek aan medewerking met betrekking tot de programma's die niet door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn gebruikt. In essentie blijkt de GOC het feit te hebben genegeerd dat zij als verlenende instantie van de vermeende subsidieregelingen geacht werd medewerking te verlenen en informatie te verstrekken over alle subsidieregelingen die beschikbaar zouden zijn voor het betrokken product.

(411)

De GOC gaf daarnaast een aantal argumenten met betrekking tot het controleproces en het controlebezoek zelf. De GOC gaf als bezwaar op dat zij uit de brief van de Commissie met de aankondiging van het controlebezoek niet kon opmaken wat de reikwijdte zou zijn van de controle van de relevante informatie en de GOC klaagt over een vermeende weigering van de Commissie om een specifieker bestek voor de controle te verstrekken. De GOC voegde daaraan toe dat zij recht had op enige "inperking" van de mogelijke reikwijdte van de controle (bijv. door middel van een vooraf te ontvangen schriftelijke lijst van alle vragen die de beambten van de Commissie zouden stellen) (95), die naar het oordeel van de GOC niet uitputtend kon zijn gezien de korte duur van het bezoek. Wat betreft het laatstgenoemde argument moet de Commissie de zienswijze van de GOC afwijzen, aangezien noch de OSCM van de WTO noch de antisubsidiebasisverordening van de Unie een rechtsgrondslag bevat die een putatief recht verleent om de reikwijdte van het bezoek op deze manier in te perken. Evenmin bestaat er een beslissing van de WTO die zelfs maar suggereert dat in de uitlegging van wetgeving aangenomen moet worden dat een dergelijk recht bestaat.

Met betrekking tot de andere argumenten van de GOC merkt de Commissie op dat zij op 7 juni 2012 een gedetailleerde brief met de aankondiging van het controlebezoek heeft gestuurd, waarin duidelijk was aangegeven: i) het voorstel voor een tijdsschema waarover eerder informeel overeenstemming was bereikt met de GOC, ii) het doel van het controlebezoek, iii) de reikwijdte, inhoud en het voorwerp van het bezoek, en iv) de mogelijkheid om gebruik te maken van beschikbare gegevens met betrekking tot de programma's die niet door de in de steekproef opgenomen exporteurs zijn gebruikt (zie hierboven). Om zo weinig mogelijk tijd van de betrokken beambten van de GOC in beslag te nemen, heeft de Commissie ook aangegeven op welke dag ieder programma behandeld zou worden. De Commissie ging zelfs nog verder om, in de geest van volledige medewerking, te voldoen aan de verzoeken van de GOC om nadere details betreffende de controlebezoeken, aangezien de Commissie op zeer korte termijn vergaderde met de vertegenwoordigers van de GOC om de gevraagde verduidelijkingen van de details van de controlebezoeken te verstrekken. De Commissie verzorgde vervolgens een follow-up van deze vergadering door verdere verzoeken van de GOC om verduidelijking te beantwoorden in een aantal e-mails die met de GOC werden uitgewisseld. Bijgevolg heeft de Commissie alles wat in haar macht lag gedaan om een succesvol controlebezoek te waarborgen, maar desondanks lijkt de GOC al deze inspanningen te hebben genegeerd.

3.4.1.2.    Verstrekking van WGS en KGS voor een ontoereikende prijs

(412)

De GOC stelde dat de Commissie had moeten zorgen voor een "drempelwaarde" voor de vaststelling van het bestaan van een overheidsinstantie alvorens te vragen om transactiespecifieke informatie in aanhangsel B bij de GOC-vragenlijst. Dit argument kon niet worden aanvaard omdat het in praktisch opzicht onuitvoerbaar zou zijn om het onderzoek op deze manier in twee fasen op te splitsen, waardoor de Commissie twee afzonderlijke verzoeken om informatie zou moeten opstellen en twee afzonderlijke controlebezoeken in China zou moeten uitvoeren. Naast de gevolgen voor de beschikbare middelen zou dit het in de praktijk onmogelijk maken om het onderzoek binnen de termijnen af te ronden. In elk geval kan de totaliteit van het bewijsmateriaal (inclusief de transactiespecifieke gegevens met betrekking tot prijzen en hoeveelheden) relevant zijn om te bepalen of een instantie een overheidsinstantie is.

(413)

De GOC voerde aan dat haar verzuim om antwoorden te verstrekken voor aanhangsel B inzake de staatsondernemingen die WGS en KGS aan de OBS-producenten verstrekken niet zou moeten leiden tot de toepassing van artikel 28 van de basisverordening en dat het gebruik door de Commissie van de beschikbare gegevens strijdig is met artikel 12.7 van de OSCM. De GOC stelde verder dat de Commissie om invulling van aanhangsel B had gevraagd aan vele ondernemingen die niet relevant waren voor het onderzoek. Dit argument moet worden afgewezen. De Commissie heeft aanhangsel B op zo'n manier opgesteld dat zij in staat zou zijn om de beweringen in de klacht te onderzoeken, in overeenstemming met de bevindingen van de WTO-beroepsinstantie in DS379, waarin bepaalde richtsnoeren zijn vastgelegd om te bepalen of een instantie een overheidsinstantie is. De bewering van de GOC dat "aanhangsel B niet alleen op staatsondernemingen betrekking heeft" stemt niet overeen met de werkelijkheid. Het is waar dat de Commissie in eerste instantie alle producenten van WGS/KGS had gevraagd om aanhangsel B in te vullen, maar naar aanleiding van het antwoord van de GOC op de vragenlijst heeft de Commissie het verzoek beperkt tot alleen de staatsondernemingen in kwestie, om het werk van de GOC met het beantwoorden van aanhangsel B te vergemakkelijken (96). Ondanks deze inspanningen van de Commissie hebben de GOC en de staatsondernemingen in kwestie geen antwoord verstrekt met betrekking tot aanhangsel B, hoewel duidelijk is (in het bijzonder op grond van de klacht) dat staatsondernemingen die WGS/KGS leveren aan de producenten-exporteurs van OBS binnen de reikwijdte van dit onderzoek vallen.

(414)

Gezien het bovenstaande had de Commissie geen andere keuze dan artikel 28, lid 1, van de basisverordening toe te passen, hetgeen zij deed in volledige overeenstemming met artikel 12.7 van de OSCM.

(415)

De GOC stelde dat de beschikbare gegevens die door de Commissie zijn gebruikt niet de conclusie steunen dat de geciteerde "richtsnoeren" voor de staalsector juridisch bindend zijn. Het belangrijkste planningsdocument voor de staalsector waarop de Commissie haar bevindingen ten aanzien van het bestaan van een overheidsinstantie heeft gebaseerd, is besluit nr. 35 van de NDRC - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie. De Commissie heeft een directe vraag gesteld over de juridische status van besluiten van de NDRC en bevestigd werd dat besluiten binnen de Chinese wetgeving juridisch bindend zijn, aangezien ze behoren tot een van de vier rechtscategorieën in de VRC. Derhalve is dit argument strijdig met de relevante informatie in het dossier.

(416)

De GOC stelde dat de door de Commissie vastgestelde verstoring van de markt binnen de staalsector irrelevant is voor de bepaling of producenten van WGS/KGS overheidsinstanties zijn en dat de vaststelling van het bestaan van overheidsinstanties specifiek had moeten worden toegepast op de entiteiten die WGS/KGS leverden aan de twee groepen producenten-exporteurs die in de steekproef waren opgenomen, en niet op alle staatsondernemingen die WGS/KGS produceren in de VRC in het algemeen. Volgens de GOC kan de Commissie, indien zij geen informatie over deze entiteiten heeft, de vaststelling van het bestaan van een overheidsinstantie niet uitvoeren omdat zij anders tot een ongeoorloofde negatieve gevolgtrekking zou komen. De Commissie is het niet eens met deze bewering. Het bestaan van de marktverstoring is een relevante, weliswaar niet doorslaggevende, factor in de analyse. De "overheidsinstantiebevinding" van de Commissie binnen de context van deze procedure heeft betrekking op alle producenten van WGS/KGS die gedeeltelijk of volledig het eigendom van de staat zijn, omdat de bevinding tot stand is gekomen op grond van bewijsmateriaal dat betrekking heeft op breed beleid en industriebrede factoren en niet op grond van informatie over specifieke ondernemingen. De staatsentiteiten die WGS/KGS leveren aan de twee in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs vallen duidelijk binnen de reikwijdte van de bevinding ten aanzien van het bestaan van overheidsinstanties; daarom werd het niet noodzakelijk geacht om de vaststelling specifiek tot hen te beperken. In elk geval verstrekte de GOC in haar antwoord op de vragenlijst van de Commissie geen informatie die gebruikt zou kunnen worden om een dergelijke ondernemingsspecifieke vaststelling uit te voeren.

Het argument van de GOC dat de Commissie geen vaststelling kan uitvoeren bij afwezigheid van "feitelijke gegevens" over de specifieke staatsondernemingen in kwestie, zou betekenen dat de GOC in feite zou profiteren van niet-medewerking (aangezien de GOC had geweigerd om de "gegevens" te verstrekken) en op die manier een "gunstiger" resultaat zou bereiken dan wanneer zij medewerking had verleend. Dit zou het tegendeel van een negatieve gevolgtrekking zijn.

(417)

De GOC noemde als bezwaar dat zij pas in de fase van de definitieve mededeling door de Commissie op de hoogte werd gesteld van de analysen met betrekking tot "het toevertrouwen van functies en het belasten met functies" en dat derhalve haar rechten op verdediging waren geschonden. De Commissie kon echter in de eerdere fase van het onderzoek niet weten dat zij tot deze conclusie zou komen. Deze bevinding is een resultaat van alle informatie en gegevens die tijdens de gehele procedure zijn verzameld en werd bekendgemaakt zodra de laatste vaststelling was uitgevoerd, d.w.z. op het moment waarop de definitieve mededeling werd opgesteld. In de klacht werd melding gemaakt van subsidies in verband met de verstrekking van goederen door de overheid via staatsondernemingen. Uit het onderzoek bleek dat het overheidsbeleid in kwestie, dat in eerste instantie betrekking had op staatsondernemingen, ook van toepassing was op particuliere entiteiten, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van het toevertrouwen van functies of het belasten met functies door de overheid.

(418)

De GOC stelde dat de door de Commissie vermelde informatie op geen enkele wijze een rechtvaardiging vormde voor de conclusie dat de overheid aan particuliere entiteiten binnen de staalsector de functie toevertrouwt of hen belast met de functie om de subsidies te verstrekken waartegen compenserende maatregelen worden genomen. Dit argument moest worden afgewezen. In haar analysen betreffende het toevertrouwen van functies en het belasten met functies heeft de Commissie verwezen naar een aantal overheidsplannen en beleidsdocumenten en daaruit delen geciteerd die een direct verband aantonen tussen de overheid en het gedrag van particuliere staalondernemingen en zij heeft deze bevinding gestaafd met voorbeelden van activiteiten die door particuliere ondernemingen worden uitgevoerd.

(419)

De GOC voerde aan dat de Commissie bij de analysen betreffende het toevertrouwen van functies en het belasten met functies verzuimd had om een onderscheid te maken tussen de gevolgen van overheidsoptreden en de bedoeling van overheidsoptreden. Ook dit argument wordt afgewezen. De Commissie heeft het bestaan vastgesteld van overheidsbeleid dat bedoeld is om de staalindustrie te ondersteunen en om WGS/KGS te verstrekken via staatsondernemingen voor prijzen die onder de marktprijzen liggen. Verder werd vastgesteld dat dit beleid particuliere producenten in feite dwong (via de dominantie van staatsondernemingen en de ontmoediging van de uitvoer van WGS/KGS) om de binnenlandse OBS-sector van WGS/KGS te voorzien voor dezelfde, onder de marktwaarde liggende prijzen als die staatsondernemingen in rekening brachten. Er is zelfs bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de prijzen van particuliere leveranciers uitdrukkelijk aan die van staatsondernemingen verbonden worden. Bijgevolg heeft de Commissie geconcludeerd dat een van de doelstellingen van het beleid was om particuliere entiteiten de functie toe te vertrouwen, en hen met deze functie te belasten, om dezelfde praktijken toe te passen als de staatsondernemingen. Dit is een klassiek geval van de overheid die, zowel zelf als via staatsondernemingen, "haar gezag uitoefent" over particuliere leveranciers. Het beleid heeft alle vereiste elementen die verbonden zijn aan het toevertrouwen van functies of het belasten met functies, aangezien er sprake is van een "overheidsmaatregel" die "gericht is op een specifieke partij" en "waarvan het doel een specifieke taak of plicht is". Ter illustratie van de bedoelingen van de overheid zij opgemerkt dat zekere bepalingen van besluit nr. 35 sancties bevatten voor ondernemingen die niet in overeenstemming met het daarin beschreven beleid handelen. Hieruit blijkt dat de GOC de bedoeling heeft om de gehele staalindustrie in een bepaalde richting te leiden en dat ondernemingen die deze bedoeling niet naleven met consequenties geconfronteerd zullen worden.

(420)

De GOC voerde tevens aan dat de Commissie niet heeft vastgesteld dat de GOC een beleid voert om WGS en KGS aan de OBS-sector te verstrekken en dat de Commissie niet tot een conclusie in die zin is gekomen. Dit argument moest worden afgewezen. Zoals de analyse in bovenstaande overwegingen 49 tot en met 72 aantoont, zijn de staatsondernemingen die WGS/KGS aan de OBS-producenten leveren overheidsinstanties, het verlengstuk van de GOC, en is het duidelijk dat zij WGS/KGS verstrekken aan producenten-exporteurs van OBS. Daarnaast werd vastgesteld dat de prijzen van deze inputs niet de marktwaarden weerspiegelen. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de GOC via deze staatsondernemingen een beleid voert om goedkoop WGS en KGS te verstrekken.

(421)

De GOC voerde aan dat de Commissie ten onrechte tot de conclusie was gekomen dat de overheid op indringende wijze controle uitoefent over de staalsector in het algemeen en dat de staalindustrie bepaalde richtsnoeren naleeft, maar dat zij niet heeft vastgesteld dat de verstrekking van staal aan de OBS-sector voor prijzen die onder de marktprijzen liggen een doelstelling is van dit beleid. Dit argument moest worden afgewezen. Zoals in bovenstaande overweging 419 is uiteengezet, heeft de Commissie vastgesteld dat het overheidsbeleid een intentie bevat om particuliere leveranciers te belasten met de taak om de leveringspraktijken van staatsondernemingen te volgen met betrekking tot onder de marktwaarden liggende prijzen.

(422)

De GOC voerde aan dat de Commissie niet heeft vastgesteld dat er een specifieke bedoeling van de GOC is om een feitelijke financiële bijdrage te verlenen in verband met de verstrekking van WGS en KGS, zoals voorgeschreven door het verslag van de WTO-beroepsinstantie US-Countervailing Duty Investigation on DRAMS from Korea  (97). Dit argument moest worden afgewezen. De overheidsmaatregelen in kwestie zijn gebaseerd op een overheidsbeleid dat bedoeld is om particuliere leveranciers te belasten met de taak om de leveringspraktijken van staatsondernemingen met betrekking tot onder de marktwaarden liggende prijzen te volgen. Dit is geen "consequentie" of "bijkomend gevolg" van de overheidsinterventie, het is het doel ervan. Het is duidelijk dat particuliere leveranciers van WGS/KGS geen "vrije keuze" uitoefenen in de markt, omdat de markt verstoord is door de dominantie van staatsondernemingen en de uitvoer van WGS/KGS ontmoedigd wordt.

(423)

De GOC stelt dat de Commissie niet tot bevindingen is gekomen ten aanzien van de feitelijke particuliere entiteiten die WGS/KGS aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen leverden. Dit argument moest worden afgewezen. Zoals in het geval van overheidsinstanties heeft de Commissie een sectorbrede analyse met betrekking tot het toevertrouwen van functies en belasten met functies uitgevoerd die van toepassing is op alle particuliere leveranciers. Aangezien het overheidsbeleid in kwestie van toepassing is op al dergelijke entiteiten, is het niet nodig om dit per specifieke onderneming vast te stellen.

(424)

De GOC voerde aan dat de Commissie het bewijsmateriaal van de GOC met betrekking tot het aandeel van staatsondernemingen in de Chinese productie van WGS en KGS. De door de GOV verstrekte tabel kan in dit verband niet als bewijs worden aangemerkt. De GOC weigerde om de brongegevens voor deze tabel te verstrekken zowel vóór als tijdens de controle en derhalve kan de tabel niet als betrouwbare informatie worden beschouwd. Om deze reden heeft de Commissie gegevens gebruikt uit het World Steel Capacity Book, dat algemeen erkend wordt binnen de wereldwijde staalindustrie.

(425)

De GOC voerde aan dat de Commissie niet heeft uitgelegd waarom de wereldmarktprijzen van WGS en KGS de meest geschikte benchmark zijn en verwees naar de beslissing van de WTO-beroepsinstantie in de procedure US-Softwood Lumber IV (VS-Zacht timmerhout IV) dat de buitenlandse benchmark "verband moet houden met, verwijzen naar of samenhangen met de marktvoorwaarden in dat land en een weergave moet zijn van de prijs, kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere aan- of verkoopvoorwaarden". De GOC stelt tevens dat de "overheidsdominantie" niet kan leiden tot versoepeling van deze jurisprudentie, omdat, indien dat het geval was, de mogelijkheid om een buitenlandse benchmark te gebruiken helemaal niet beschikbaar zou zijn. De GOC voert aan dat de Commissie niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 14 van de OSCM. De Commissie is het met dit argument niet eens. De marktvoorwaarden in China zijn verstoord, zoals door de Commissie is vastgesteld en uiteengezet wordt in bovenstaande overwegingen 49 tot en met 97. Omdat staal wereldwijd door soortgelijke processen wordt geproduceerd en overal ter wereld wordt verhandeld, is de meest redelijke externe benchmark de wereldprijs, aangezien het waarschijnlijk is dat de Chinese prijzen afgestemd zouden worden op de wereldprijzen, als er in de VRC een normale marktsituatie zonder verstoring zou zijn. De GOC verstrekte zeer weinig informatie over de staalmarkt in de VRC, hoewel de Commissie daarom specifiek had verzocht. Evenmin stelde de VRC enige andere benchmark voor behalve de binnenlandse benchmark, die niet geschikt was vanwege de vastgestelde marktverstoringen.

De GOC stelde dat de Commissie de bevinding over specificiteit met betrekking tot de verstrekking van WGS/KGS voor een ontoereikende prijs op niets anders heeft gebaseerd dan op de tautologische bewering van de klagers in de klacht en dat dit niet voldoende is om aan de vereisten van de OSCM te voldoen. Dit argument moest worden afgewezen. Zowel GWS als KGS worden gebruikt als inputs door slechts een beperkt aantal ondernemingen, aangezien ondernemingen in vele sectoren geen gebruiksdoel voor deze producten hebben. De GOC zelf bevestigde in haar antwoord op de vragenlijst dat WGS en KGS slechts door een beperkt aantal bedrijfstakken worden gebruikt. De GOC bestreed dit feit niet in de opmerkingen over de definitieve mededeling. Derhalve wordt bevestigd dat deze subsidie specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, onder c), van de basisverordening, dat dezelfde formulering bevat als artikel 2.1., onder c), van de OSCM.

3.4.1.3.    Preferentiële leningen en rentetarieven aan de OBS-sector

(426)

De GOC voerde aan dat de banken niet verplicht zijn om de industriële richtsnoeren te volgen, dat zij geen individuele bedrijfsbeslissingen gedicteerd krijgen van de overheid en dat de banksector niet gedomineerd wordt door de overheid. Dit argument kan niet worden aanvaard. De artikelen 24 en 25 van besluit nr. 35 beperken de verstrekking van leningen tot de ondernemingen die zich houden aan het nationale beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie, wat betekent dat de bewering van de GOC dat de banken niet verplicht zijn om het industriële beleid te volgen in tegenspraak is met dit bewijsmateriaal. Deze bepalingen houden duidelijk een beperking in van de ondernemingen die de banken kunnen financieren. Ook de bewering dat de banksector niet wordt gedomineerd door de overheid moet terzijde worden gelegd. In dit verband zij opgemerkt dat de GOC slechts zeer beperkte informatie over eigendomsstructuur binnen de banksector heeft verstrekt, waarbij zij aanvoerde dat zij niet over dergelijke informatie beschikte, hoewel alle banken krachtens artikel 24 van de wet inzake handelsbanken verplicht zijn om dergelijke informatie te rapporteren aan de Regelgevende Commissie voor het bankwezen in de VRC, een door de Raad van State geautoriseerd staatsagentschap. De andere gegevens in de dossiers die in deze verordening worden geciteerd, leidden tot de conclusie dat de banksector in de VRC wel degelijk door de overheid worden beheerst (zie de bovenstaande overwegingen 166-169).

In aanvulling op de bronnen waarnaar in deze verordening wordt verwezen, verklaart landenverslag nr. 11/321 inzake China van het IMF van november 2011 dat de overheid ook direct en indirect betrokken is bij de financiële sector en bevat het verslag de aanbeveling van een heroriëntatie van de rol en verantwoordelijkheden van de overheid in de financiële sector, opdat het banksysteem niet langer wordt gebruikt om algemene beleidsdoelstellingen van de overheid te realiseren, maar in plaats daarvan leenbeslissingen worden gebaseerd op commerciële doelstellingen (98)  (99).

(427)

De GOC stelde dat haar verzuim om de in aanhangsel A bij de GOC-vragenlijst gevraagde informatie te verstrekken geen rechtvaardiging kon zijn om beschikbare gegevens te gebruiken, omdat de Commissie de GOC niet verantwoordelijk had mogen maken voor het verstrekken van interne, gevoelige, transactiespecifieke gegevens met betrekking tot banken waarvan vele op generlei wijze het eigendom van de overheid waren. Zoals in bovenstaande overweging 426 is uitgelegd, had de GOC toegang tot ten minste een deel van de gevraagde informatie, maar weigerde zij om antwoorden te verstrekken op vragen in aanhangsel A. In dit verband zij tevens opgemerkt dat, aangezien de GOC weigerde om gegevens over eigendom te verstrekken, de Commissie van veel banken niet wist of ze al dan niet eigendom van de overheid waren.

(428)

Met betrekking tot bepaalde circulaires van de PBOC voert de GOC aan dat de publiek beschikbare samenvattingen van de inhoud van de relevante circulaires samen met de getuigenissen van de PBOC-beambten voldoende zijn om de feitelijke circulaires van de PBOC te vervangen en dat het verzuim van de GOC om deze circulaires te verstrekken niet zou moeten leiden tot het gebruik van beschikbare gegevens. De GOC voerde daarnaast aan dat de Commissie informatie die te goeder trouw is verstrekt heeft afgewezen, d.w.z. de getuigenis van de PBOC-beambte in combinatie met het uittreksel van de circulaires in kwestie en zij verwees naar artikel 28 van de basisverordening, waarin is bepaald dat alleen onjuiste of misleidende informatie buiten beschouwing mag worden gelaten. Daarnaast voerde de GOC aan dat de GOC haar bevindingen niet had gebaseerd op feitelijke beschikbare gegevens of op de verstrekte informatie, maar in plaats daarvan de GOC de last oplegde om te bewijzen dat de situatie die tijdens de procedure inzake gestreken fijn papier werd vastgesteld niet langer actueel was. Naar het oordeel van de GOC zijn de bevindingen van het onderzoek inzake gestreken fijn papier niet eens in tegenspraak met de door de GOC verstrekte informatie, aangezien ze gebaseerd waren op informatie over een ander tijdvak.

De uittreksels van de PBOC en van de website en de getuigenis van de PBOC-beambte hadden niet gecontroleerd kunnen worden zonder de brondocumenten, d.w.z. de circulaires zelf. De Commissie begrijpt niet waarom de GOC enerzijds van oordeel is dat dit vertrouwelijke interne documenten zijn, terwijl anderzijds de samenvattingen van de inhoud ervan op de website van de PBOC gepubliceerd zou zijn. De bevindingen van het onderzoek inzake gestreken fijn papier zijn in hoge mate relevant voor de onderhavige zaak. Het feit dat de informatie betrekking had op een ander tijdvak is van beperkt belang, aangezien de gegevens in het dossier (met inbegrip van de klacht) aantonen dat de praktijken in kwestie sindsdien niet zijn gewijzigd. Wat betreft de bewering van de GOC dat de Commissie de bewijslast omkeert, zij opgemerkt dat de bevindingen van het onderzoek inzake gestreken fijn papier deel uitmaakt van de totaliteit van het bewijsmateriaal dat in aanmerking wordt genomen, maar dat de GOC niet geacht worden "het tegendeel te bewijzen". Medewerking in dergelijke onderzoeken is een tweezijdig proces en alle partijen mogen bewijsmateriaal aanbieden of argumenten inbrengen om ander bewijs in het dossier te weerleggen.

(429)

De GOC voert aan dat de Commissie niet heeft vastgesteld dat de benchmark van de GOC een niet-commerciële verstoring weerspiegelt (daarmee zeggend dat de Chinese marktrentetarieven over het algemeen een toereikende prijs weerspiegelen) en dat het feit dat er uitsluitend een ondergrens is voor de rentetarieven voor commerciële leningen een nadeel is voor de producenten-exporteurs die van dergelijke leningen gebruikmaken in plaats van een voordeel. Zonder de door de PBOC opgelegde ondergrens zouden deze tarieven aanzienlijk lager kunnen zijn geweest. Dit is een misplaatst argument. Het feit dat de GOC (PBOC) de benchmark op willekeurige wijze vaststelt, wijst op zich reeds op niet-commercieel gedrag. Dit wordt ook bevestigd door landenverslag nr. 11/321 van het IMF (100) inzake China van november 2011, dat verwijst naar regulering van de rente.

(430)

De GOC voerde aan dat de Commissie verzuimd heeft om de kredietwaardigheid van de feitelijk onderzochte partijen te evalueren, zoals de Commissie gedaan heeft in de procedure inzake gestreken fijn papier. De Commissie antwoordt hierop dat de kredietwaardigheid van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs niet is geëvalueerd omdat deze hoe dan ook beïnvloed werd door het industriebeleid en door steun en interventies van de overheid. Aangezien vastgesteld werd dat het financiële systeem in de VRC verstoord is, zou dit een zinloze actie zijn. Een dergelijke evaluatie van de kredietwaardigheid is niet uitgevoerd in de procedure inzake gestreken fijn papier.

(431)

De GOC maakt ook bezwaar tegen de vaststelling van de BB-rating, omdat zij deze als "zuiver bestraffend" beschouwt en "de redenen van de Commissie voor deze keuze niet zijn bekendgemaakt op een manier die controleerbaar is". De GOC meent dat, indien de Commissie vaststelt dat de Chinese benchmark plus de BB-risicopremie de juiste waarde oplevert, zij haar redenen in dit verband moet toelichten voor iedere specifieke producent en lening. Dit argument moest worden afgewezen. Gezien de verstoringen en het feit dat de kredietverlenende banken geen adequate evaluatie van de kredietwaardigheid of risico's van de OBS-producenten uitvoeren, had de Commissie de kredietrating van de individuele producenten-exporteurs, voor zover ze een rating hadden, niet zonder meer kunnen overnemen. De BB-rating is in dit geval niet ongunstig voor de producenten-exporteurs, omdat het de beste rating voor labiele obligaties op de markt is.

3.4.1.4.    Verstrekking van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

(432)

De GOC voerde aan dat de Commissie heeft erkend dat de beweringen van de GOC dat de grondgebruiksrechten worden verstrekt op basis van concurrentie zodanig zijn dat ze de noodzaak van een externe benchmark wegnemen. De GOC stelde tevens dat de Commissie zich in haar gehele toelichting op de redenen waarom de beweringen van de GOC werden afgewezen uitsluitend richtte op het bewijsmateriaal van de GOC in plaats van de feitelijk beschikbare gegevens. De GOC verzoekt de Commissie om de feitelijke gegevens bekend te maken die zij gebruikt heeft om vast te stellen dat de lokale autoriteiten de prijzen op willekeurige wijze bepaalden, d.w.z. dat de prijzen niet verwezen naar of verband hielden met de vraag naar en het aanbod van industriegrond.

De GOC heeft een onjuist begrip van deze kwestie. De Commissie heeft niet kunnen vaststellen dat de grondgebruiksrechten op basis van concurrentie worden verstrekt. De Commissie stelde vast dat van de dertien transacties met betrekking tot grondgebruiksrechten slechts zes geacht werden plaats te vinden binnen een biedings- of veilingsproces. Met betrekking tot deze zes transacties bleek uit het ingediende relevante bewijsmateriaal dat de aanbestedingen niet op concurrentie gebaseerd waren, aangezien er slechts één aanbieding/offerte was en de prijs door de autoriteiten werd vastgesteld. De Commissie begreep niet waarom de GOC verzocht om bekendmaking van de beschikbare gegevens die zijn gebruikt omdat een markt voor grondgebruiksrechten ontbreekt, aangezien er wat deze kwestie betreft geen beschikbare gegevens zijn gebruikt om de argumenten van de GOC af te wijzen en de analyse is uitgevoerd op grond van de door de GOC en producenten-exporteurs in dit verband ingediende informatie. De gegevens die zijn gebruikt als basis om vast te stellen dat de prijzen op willekeurige wijze worden bepaald, worden genoemd in bovenstaande overwegingen 114 tot en met 116, namelijk informatie over feitelijke transacties die is verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, het evaluatiesysteem voor stedelijke grond en besluit nr. 35.

(433)

Volgens de GOC heeft de Commissie verzuimd om specificiteit in de zin van de artikelen 2.1 en 2.2 van de OSCM aan te tonen en om haar vaststellingen dat er sprake is van specificiteit duidelijk te onderbouwen overeenkomstig artikel 2.4 van de OSCM. Daarnaast heeft de Commissie verzuimd om een onderbouwing te geven voor de noodzaak om het voordeelbedrag te bepalen aan de hand van een buitenlandse benchmark en om de gekozen benchmark vast te stellen in overeenstemming is met artikel 14, onder d), van de OSCM. Deze argumenten moesten worden afgewezen. De grondslag van de bevindingen van de Commissie ten aanzien van specificiteit is het feit dat alle ondernemingen die zich niet aan het door de overheid vastgestelde industriebeleid houden, worden uitgesloten van de verstrekking van grondgebruiksrechten, de prijzen vaak op willekeurige wijze door de autoriteiten worden bepaald en de overheidspraktijken onduidelijk en ondoorzichtig zijn. De noodzaak van een buitenlandse benchmark is uitgelegd en gerechtvaardigd in bovenstaande overwegingen 109, 118 en 120-121. Aangezien vastgesteld werd dat de markt voor grondgebruiksrechten in de VRC verstoord is, was het niet mogelijk om de binnenlandse benchmark toe te passen, zoals de GOC voorstelde. De Commissie is het niet eens met de bewering dat de benchmark is berekend op een wijze die niet in overeenstemming is met artikel 14, onder d), van de OSCM. De benchmark in Taiwan wordt geacht de beste benaderingswaarde te zijn die voor de Commissie beschikbaar is en is in overeenstemming met de aanbevelingen van de WTO-beroepsinstantie in DS 379.

(434)

De GOC voert aan dat zij heeft voorgesteld dat iedere eventuele benchmark binnenlands zou moeten zijn en gebaseerd zou moeten worden op de prijzen die de "niet-begunstigde" Chinese bedrijfstakken betaalden; volgens de GOC is de reden hiervan dat er überhaupt geen verschil is en dat het subsidiebedrag derhalve niet anders dan nul kan zijn. De Commissie is het niet met dit argument eens en afgezien daarvan heeft de GOC geen informatie verstrekt over de prijzen voor de "niet-begunstigde" bedrijfstakken, die, in theorie, gebruikt zouden kunnen worden om de benchmark door berekening vast te stellen.

(435)

De GOC voert daarnaast aan dat de klager geen aanwijzing of bewijs heeft verstrekt dat grondgebruiksrechten met name aan een bepaalde beperkte groep ondernemingen werden verstrekt en dat de Unie niet tot de cruciale bevinding is gekomen dat de verstrekking van grondgebruiksrechten uitdrukkelijk wordt beperkt tot bepaalde/bevorderde ondernemingen. De Commissie is tot de bevinding gekomen dat de verstrekking van grondgebruiksrechten beperkt wordt tot ondernemingen die zich houden aan het door de NDRC in besluit nr. 35 vastgestelde industriebeleid (bovenstaande overweging 116).

(436)

De GOC voerde aan dat de Commissie geen grondig onderzoek heeft uitgevoerd om een benchmark te vinden die verwijst naar of verband houdt met de situatie in de VRC en dat de Commissie niet haar best heeft gedaan om een benchmark vast te stellen die een benaderingswaarde is van de marktvoorwaarden die zouden bestaan indien er geen verstoring zou zijn, of dat de Commissie, indien zij dit wel heeft gedaan, geen nadere uitleg heeft verstrekt. Dit argument moest worden afgewezen. De Commissie heeft wel degelijk in detail de diverse indicatoren onderzocht en Taiwan vergeleken met zowel de gehele VRC als de individuele Chinese provincies in kwestie. Na deze analyses beschouwt de Commissie Taiwan (101) als een geschikte externe benchmark gezien het geheel van de informatie in het dossier: i) het niveau van economische ontwikkeling en de economische structuur in Taiwan en de desbetreffende Chinese provincies en stad (102) waar de medewerkende producenten-exporteurs gevestigd zijn, ii) de fysieke nabijheid tussen deze twee Chinese provincies en Taiwan, iii) de hoge graad van infrastructuur waarover zowel Taiwan als deze twee Chinese provincies beschikken, iv) de sterke economische banden en grensoverschrijdende handel tussen Taiwan en de VRC, v) de vergelijkbare bevolkingsdichtheid in de betrokken Chinese provincies en in Taiwan, vi) de gelijkenis tussen het soort grond en de transacties om tot een relevante benchmark te komen in Taiwan en in de VRC en vii) de gemeenschappelijke demografische, linguïstische en culturele eigenschappen van Taiwan en de VRC. Daarnaast worden de provincies Jiangsu en Zhejiang samen met de stad Chongqing beschouwd als belangrijke productiecentra in de VRC. Hoewel het BBP per hoofd in Taiwan en in de twee Chinese provincies en de stad Chongqing niet identiek is, is het BBP van deze Chinese provincies en de stad Chongqing de laatste jaren snel gegroeid: zij lopen met andere woorden in op Taiwan.

Ook wijzen recente gegevens erop dat zowel het BBP van de VRC in haar totaliteit als de twee provincies en Chongqing City een veel hoger groeicijfer laten zien dan Taiwan (103), wat wil zeggen ze de achterstand zeer snel aan het inhalen zijn. Echter, het is belangrijk om op te merken dat de exacte vergelijking tussen het BBP van een niet-markteconomie (de VRC) en het BBP van een goed gevestigde markteconomie (Taiwan) niet doorslaggevend is, omdat het normaal is dat het BBP van een niet-markteconomie achterblijft op dat van een functionerende markteconomie. Bovendien kunnen vraag naar en aanbod van industriegrond door tal van andere factoren, zoals planningsregels en milieubeleid, worden beïnvloed. Waar het echt op aankomt, is wat de marktvoorwaarden voor grondgebruiksrechten in de VRC zouden zijn indien het een functionerende markteconomie zou zijn; op grond van alle bewijsmateriaal zouden deze sterk vergelijkbaar zijn met die van Taiwan.

(437)

De GOC voert ook aan dat de Commissie in haar berekening een afschrijvingstermijn van 50 jaar heeft gebruikt, terwijl niet alle relevante overeenkomsten inzake grondgebruiksrechten gebaseerd waren op een termijn van 50 jaar. Dit is echter onjuist. Alle grondgebruiksrechten waartegen binnen deze procedure compenserende maatregelen worden ingesteld, waren gebaseerd op een termijn van 50 jaar.

3.4.1.5.    Programma bestaande uit de verstrekking van elektriciteit voor een ontoereikende prijs

(438)

De GOC voerde aan dat de conclusie ten aanzien van specificiteit "volledig kunstmatig" is in de zin dat de totaliteit van de economische activiteit die geacht wordt het tarief zonder sanctie te betalen het overgrote deel van de Chinese economie omvat. De GOC betwistte ook de bevinding van de Commissie ten aanzien van "regionale" specificiteit en in het bijzonder de conclusie dat de subsidie uitsluitend beschikbaar is in de geografische gebieden waar de producent-exporteur gevestigd is. Volgens de GOC is de sanctie algemeen van toepassing in alle geografische gebieden waar alle producenten-exporteurs gevestigd zijn en derhalve is er geen sprake van regionale specificiteit. Dit argument moest worden afgewezen. De Commissie merkt op dat de GOC haar opmerkingen uitsluitend lijkt te baseren op het differentiële prijsstellingssysteem voor de categorieën "bevorderde", "beperkte", "verboden" en "toegestane" ondernemingen overeenkomstig besluit nr. 40. De Commissie heeft haar bevindingen echter gebaseerd op het speciale prijsstellingssysteem voor elektriciteit dat bestaat in de grotere gemeentelijke regio van Chongqing, waar een van de in de steekproef opgenomen medewerkende exporteurs een fabriek heeft. Deze exporteur geniet voordelen dankzij een lager elektriciteitstarief dat uitsluitend en specifiek van toepassing is op een groep ondernemingen die tot bepaalde sectoren behoren (namelijk ondernemingen die met elektro-ovens ijzerlegeringen produceren en kunstmestondernemingen) binnen dezelfde categorie grote industriële gebruikers. Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het lagere elektriciteitstarief dat uitsluitend van toepassing is op deze zeer beperkte groep ondernemingen die behoren tot deze specifieke, in aanmerking komende sectoren rechtens specifiek is.

Wat betreft "regionale" specificiteit verwijst overweging 149 niet naar enig sanctiesysteem, zoals de GOC in haar opmerkingen aangeeft. Deze paragraaf maakt duidelijk dat dit gunstige elektriciteitstarief dat van toepassing is op de beperkte groep ondernemingen, met inbegrip van de producent van het betrokken product, ook beperkt wordt tot een afgebakend geografisch gebied (namelijk de bredere gemeente Chongqing), dat deel uitmaakt van de grote westelijke regio van de VRC en dat bevorderd wordt overeenkomstig de wet waarnaar in dezelfde overweging wordt verwezen en die verder wordt uitgelegd in bovenstaande overweging 233. Zoals verder in overweging 149 is uiteengezet, verwijst deze wetgeving naar de prijsstelling voor elektriciteit als een van de instrumenten om de belangrijkste beleidsdoelstelling, het bevorderen van de ontwikkeling van deze regio, te bereiken. De bevinding van de Commissie dat deze subsidie ook regionaal specifiek is, wordt hierdoor bevestigd.

(439)

De GOC betwistte de conclusies in bovenstaande overweging 146 betreffende de specificiteit op grond van het feit dat het prijsstellingssysteem differentieert tussen de categorieën "bevorderde", "beperkte", "verboden" en "toegestane" ondernemingen. De GOC legt opnieuw uit dat het verschil in de elektriciteitsprijs die wordt betaald tussen de specifiek ontmoedigde projecten en alle andere als sanctie dient, of als toeslag, om specifieke projecten te ontmoedigen in plaats van als een "korting" die wordt verleend aan bevorderde projecten. De GOC concludeert dat de Commissie tot een bevinding moet komen ten aanzien van welke vergoeding toereikend zou worden geacht en in dit geval heeft de Commissie verondersteld dat de prijs inclusief toeslag een toereikende vergoeding zou zijn. Dit argument moest worden afgewezen. Zoals in het bovenstaande uitgebreid is uiteengezet, verwijst de bevinding van de Commissie ten aanzien van de financiële bijdrage naar het lagere elektriciteitstarief waar deze onderneming recht op heeft als lid van de beperkte groep ondernemingen binnen de bredere categorie van grote industriële gebruikers. De argumenten van de GOC zijn derhalve niet relevant ten opzichte van de bevindingen van de Commissie.

3.4.1.6.    Andere (vennootschaps)belastingprogramma's die niet zijn gebruikt door de producenten in de steekproef en waartegen compenserende maatregelen zijn ingesteld voor het "residuele recht"

(440)

De GOC voerde aan dat de Commissie verzuimd heeft op consistente wijze de relevante WTO-regels inzake steekproeven die zijn vastgesteld in de antidumpingovereenkomst van de WTO (d.w.z. de artikelen 6.10, 9.2 en 9.3) toe te passen, omdat het doel van de uitvoering van steekproeven zou zijn, de reikwijdte van het onderzoek te beperken. Dit argument werd verbonden aan artikel 19.4 van de OSCM van de WTO, dat het bedrag van de compenserende rechten beperkt tot het bedrag van de subsidie "waarvan het bestaan is vastgesteld". De GOC concludeerde dat indien de Commissie van oordeel was dat de mate van subsidiëring niet voldoende werd weerspiegeld door de geselecteerde steekproef, de oplossing zou zijn geweest om meer ondernemingen in de steekproef op te nemen. Ten eerste merkt de Commissie op dat de analogie tussen steekproeven in antidumping- en antisubsidieonderzoeken bepaalde grenzen kent, omdat er bij onderzoeken inzake compenserende maatregelen - in tegenstelling tot antidumpingonderzoeken - geen algemene regel is dat iedere exporteur een individueel recht krijgt en zogeheten "geaggregeerde" gevallen uitdrukkelijk toegestaan zijn. Bovendien is de overheid bij antisubsidieprocedures - in tegenstelling tot antidumpingprocedures - een verplichte deelnemer en respondent en valt de overheid derhalve impliciet binnen de reikwijdte van iedere "steekproef" in het kader van de vaststelling van compenserende maatregelen. Met andere woorden, het optreden van de overheid als verstrekker van de vermeende subsidiëring valt altijd binnen de reikwijdte van het onderzoek inzake compenserende maatregelen, ongeacht het gebruik van een steekproef van producenten-exporteurs.

(441)

Wat betreft de opmerking van de GOC dat de oplossing bestaat in "het opnemen van meer ondernemingen in de steekproef", merkt de Commissie op dat zij dat in dit geval ook heeft gedaan. Naar aanleiding van de intrekking van medewerking door een van de exporteurs die aanvankelijk medewerking had toegezegd, besloot de Commissie om een andere exporteur in de steekproef op te nemen. Echter, kort nadat deze onderneming van haar selectie voor de steekproef op de hoogte was gesteld, liet de onderneming de Commissie weten niet langer aan het onderzoek te willen meewerken. De Commissie was daardoor gedwongen om de steekproef te beperken tot de twee resterende exporteurs die oorspronkelijk waren geselecteerd en die hun medewerking niet hadden ingetrokken, ter vermijding van verdere vertraging die de voorspoedige afronding van het onderzoek binnen de wettelijk voorgeschreven termijnen in gevaar zou brengen. De Commissie merkt op dat het feit dat het mislukken van deze poging uitsluitend door het gedrag van de exporteurs werd veroorzaakt bij uitstek aantoont dat deze bewering van de GOC niet relevant is, omdat de GOC niet ingaat op het probleem van het gebrek aan ondernemingen die zich voor de steekproef aanmelden of van ondernemingen die zich terugtrekken als ze voor de steekproef geselecteerd worden.

(442)

Wat betreft de toepassing van beschikbare gegevens stelde de GOC zich op het standpunt, verwijzend naar artikel 12.7 van de OSCM en geciteerde WTO-jurisprudentie, dat gegevens in het dossier slechts kunnen worden gebruikt om ontbrekende informatie te vervangen en dat niet-medewerking geen bevindingen zonder feitelijke onderbouwingen rechtvaardigt. De Commissie begrijpt de logica van dit argument niet, omdat zij voor haar bevinding gebruik heeft gemaakt van de gegevens in het dossier, zoals toegestaan is krachtens de bepalingen in de WTO-overeenkomst en basisverordening en in volledige overeenstemming met de relevante WTO-jurisprudentie. Zoals ook de GOC heeft erkend, vormen de bevindingen in de procedure inzake gestreken fijn papier en in de diverse besluiten van het Amerikaanse ministerie van Handel de beste gegevens die voor de Commissie beschikbaar zijn en worden ze nu juist gebruikt om de informatie die ontbreekt door de niet-medewerking van de GOC te vervangen.

De GOC betwistte daarnaast het gebruik van deze gegevens, omdat ze geen huidige subsidiëring zouden weerspiegelen en er ook geen specifiek verband was met het betrokken product. De Commissie wijst er in dit verband op dat de meeste van deze subsidieprogramma's niet-terugkerende subsidies betroffen (bijv. schenkingen, belastingvoordelen verbonden aan investering in activa) die normaal over meerdere jaren verspreid worden afgeschreven, wat betekent dat de voordelen ervan in de toekomst kunnen voortbestaan en in dit geval zelfs tot in het OT. Voor zover het om terugkerende subsidies ging, is er geen bewijsmateriaal dat erop wijst dat deze programma's gewijzigd zijn sinds het onderzoek in kwestie. Wat betreft het verband tussen deze programma's en het betrokken product, herinnert de Commissie eraan dat al deze programma's betrekking hebben op de gehele staalsector (ze zijn niet productspecifiek) of van toepassing zijn in de regio waar de OBS-producenten hun fabrieken hebben gevestigd. Bij afwezigheid van materiaal in het dossier dat het tegendeel bewijst, heeft de Commissie besloten dat het redelijk is om te concluderen dat de voordelen van deze programma's nog steeds de beste benaderingswaarden vormen voor de huidige subsidiëring voor producenten van het betrokken product. Benadrukt wordt dat de GOC meer dan voldoende gelegenheid had om voor al deze programma's bewijzen van het tegendeel te verstrekken, maar zij besloot welbewust om dit niet te doen en bijgevolg moest de Commissie zich tevreden stellen met de beschikbare gegevens, zoals voorgeschreven door de basisverordening en de OSCM van de WTO.

3.4.1.7.    Programma's met betrekking tot aandelenkapitaal

(443)

De GOC stelde dat het onderzoek betreffende al deze programma's (niet uitgekeerde dividenden, schuld-voor-aandelenswaps en kapitaalinjecties) niet is ingeleid overeenkomstig de vereisten in de artikelen 11.2 en 11.3 van de OSCM.

Dit argument kon niet worden aanvaard. Zoals is uiteengezet in de paragraaf betreffende de opmerkingen van de GOC over de inleiding (bovenstaande overwegingen 399 tot en met 406), hebben de diensten van de Commissie het door de klager ingediende bewijsmateriaal geanalyseerd, dat aanmerkelijk was, zoals duidelijk blijkt uit de versie die toegankelijk is voor de partijen die bij de klacht belang hebben. De diensten van de Commissie hebben de opening van een onderzoek inzake specifieke regelingen niet eerder voorgesteld dan na uitvoering van een analyse van de juistheid en toereikendheid van het bewijsmateriaal dat zij als voorlopig bewijsmateriaal voldoende achtten.

(444)

Naar het oordeel van de GOC zijn de programma's met betrekking tot aandelenkapitaal unieke ad-hocsubsidies, voor zover ze bestaan, in de zin dat ze alleen van toepassing zijn op één bepaalde ontvanger en niet berusten op bepaalde wetgeving en aangezien "de Commissie weet dat de ondernemingen die aan het residuele recht worden onderworpen deze subsidies niet alleen niet hebben ontvangen, maar ze ook niet hadden kunnen ontvangen gezien hun ad-hockarakter", zouden ze geen aanleiding moeten geven tot compenserende maatregelen. Daarnaast stelde de GOC dat, voor zover bevindingen berusten op beschikbare gegevens, ze gebaseerd moeten zijn op feitelijke gegevens. Om deze reden is het instellen van compenserende maatregelen tegen ad-hocsubsidies voor andere ondernemingen dan de ondernemingen die ze ontvangen zouden hebben, een inbreuk op artikel 12.7 van de OSCM.

Opgemerkt zij dat de GOC geen enkel antwoord verstrekte over deze regelingen in de vragenlijst of in de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens. Derhalve stemt de bewering van de GOC dat "de Commissie weet dat de ondernemingen die aan het residuele recht worden onderworpen deze subsidies niet alleen niet hebben ontvangen, maar ze ook niet hadden kunnen ontvangen gezien hun ad-hockarakter" niet overeen met de werkelijkheid. Integendeel, de klacht bevatte een lijst van meerdere ondernemingen die van deze regelingen met betrekking tot aandelenkapitaal gebruik hebben gemaakt en de klager beweert niet dat deze lijst uitputtend is. Aangezien de GOC geen informatie heeft verstrekt over de aard of subsidiabiliteitscriteria van deze regelingen heeft de Commissie geen andere keuze dan de beschikbare gegevens te gebruiken.

3.4.2.   OPMERKINGEN VAN ZHEJIANG HUADONG

3.4.2.1.    Verstrekking van grondgebruiksrechten voor een ontoereikende prijs

(445)

Zhejiang Huadong stelde de Commissie alle relevante wetgeving met betrekking tot de werking en waardebepaling van de verkoop van grondgebruiksrechten in de VRC te hebben verstrekt en verwees naar de bepalingen inzake de verlening van grondgebruiksrechten voor bouwland in staatseigendom door uitnodigingen tot het doen van een bod, veiling en prijsopgave om aan te tonen dat er in de VRC een goed functionerende onroerendgoedmarkt bestaat, met inbegrip van de openbare bekendmaking van prijsopgaven en betaalde prijzen. Deze onderneming voerde verder aan dat de onroerendgoedmarkt die op dit moment in de VRC bestaat alsmede de alomvattende officiële statistieken die beschikbaar zijn voor de prijzen van grondgebruiksrechten de beste basis vormen voor het beoordelen van de prijs van de grondgebruiksrechten op het moment waarop deze producent-exporteur ze kocht.

Dit argument moest worden afgewezen. De Commissie licht de bevindingen met betrekking tot de grondrechten van Zhejiang Huadong toe in bovenstaande overweging 115. Deze bevindingen werden niet in vraag gesteld in de opmerkingen over de definitieve mededeling. Het onderhavige bewijs toont aan dat de markt voor grondgebruiksrechten in de VRC verstoord is, aangezien de ter plaatse door de Commissie onderzochte inschrijvingen niet concurrerend waren en de prijzen op willekeurige wijze door de autoriteiten werden vastgesteld. De feitelijke grondslag voor de vaststelling dat de prijzen op willekeurige wijze worden vastgesteld, wordt uiteengezet in bovenstaande overwegingen 114 tot en met 116, namelijk informatie over feitelijke transacties die is ingediend door de producenten-exporteurs in de steekproef, het evaluatiesysteem voor stedelijke grond en besluit nr. 35 van de NDRC.

(446)

Zhejiang Huadong voerde aan dat passende benchmarkprijzen verband moeten houden met of moeten verwijzen naar de marktvoorwaarden in het land van levering in de eerste plaats of dat, bij afwezigheid van dergelijke voorwaarden, iedere buitenlandse benchmark gecorrigeerd moet worden om het instellen van compenserende maatregelen tegen vergelijkende voordelen te vermijden. De onderneming stelde verder dat paragraaf 15, onder b), van het toetredingsprotocol van China tot de WTO voorschrijft dat, wanneer de marktvoorwaarden in de VRC niet beschikbaar zijn als geschikte benchmarks, het invoerende WTO-lid dergelijke voorwaarden, indien praktisch uitvoerbaar, moet aanpassen alvorens het gebruik van voorwaarden buiten de VRC te overwegen. Hoewel de Commissie het in grote mate eens is met de juridische theorie achter dit argument, kwam zij ook tot de conclusie dat er in de VRC geen functionerende grondmarkt bestaat en om deze reden werd een externe benchmark voor grondprijzen gebruikt. De noodzaak van een buitenlandse benchmark is uitgelegd en gerechtvaardigd in bovenstaande overwegingen 109, 118 en 120-121. Aangezien vastgesteld werd dat de markt voor grondgebruiksrechten in de VRC verstoord is, was het niet mogelijk om een binnenlandse benchmark te gebruiken, zoals Zhejiang Huadong voorstelt, en er was geen grondslag op basis waarvan een dergelijke benchmark zou kunnen worden aangepast. Daarnaast is het op grond van de informatie die is ingediend over de benchmark die Zhejiang Huadong voorstelt (Xiaoshan van de provincie Zhejiang) niet duidelijk en niet te controleren of de voorgestelde prijsinformatie beperkt is tot de prijzen van grondgebruiksrechten voor beweerdelijk "niet-begunstigde" bedrijfstakken.

(447)

Zhejiang Huadong stelde dat de keuze van Taiwan als benchmark niet redelijk en objectief is om de volgende redenen: 1) de provincie Zhejiang was ten tijde van de aankoop van de grondgebruiksrechten niet een met Taiwan te vergelijken, ontwikkelde regio met een hoog BBP; 2) de selectie door de Commissie van de feitelijke grondprijzen in Taiwan was gebaseerd op vraagprijzen van aangeboden industriegrond en niet op de feitelijke prijzen van erfpacht voor industriegrond, die vergelijkbaar zijn met de aan Zhejiang Huadong toegekende grondgebruiksrechten.

Dit argument moest worden afgewezen. Met betrekking tot 1) heeft de Commissie, zoals is uiteengezet in bovenstaande overweging 436 in detail de diverse indicatoren onderzocht en Taiwan vergeleken met zowel de gehele VRC als de individuele Chinese provincies in kwestie. Na deze analysen acht de Commissie Taiwan een geschikte benchmark die overeenstemt met de basisverordening en de WTO-regels. Met betrekking tot 2) zij opgemerkt dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van de beste gegevens die haar redelijkerwijs bekend waren.

(448)

Zhejiang Huadong wees op een rekenkundige fout in de berekening van het inflatiepercentage dat is gebruikt in de correctie van de benchmark voor inflatie. De Commissie heeft dit argument in aanmerking genomen en de berekening in kwestie gecorrigeerd.

(449)

Zhejiang Huadong voerde aan dat er wat betreft de aankoop van grondgebruiksrechten door deze onderneming geen sprake is van specificiteit, aangezien alle ondernemingen in de VRC op grond van de wetgeving dezelfde behandeling krijgen. Zhejiang Huadong voerde daarnaast aan dat de Commissie de kwestie van specificiteit niet op passende wijze heeft behandeld en dat de definitieve mededeling geen redenen bevatte voor de vaststelling dat de door Zhejiang Huadong betaalde prijs in een voordeel resulteerde.

Dit argument moest worden afgewezen. De grondslag voor de bevindingen van de Commissie ten aanzien van specificiteit is het feit dat alle ondernemingen die zich niet houden aan het door de overheid vastgestelde industriebeleid uitgesloten worden van de verstrekking van grondgebruiksrechten, dat de prijzen vaak op willekeurige wijze door de autoriteiten worden vastgesteld en dat de overheidspraktijken onduidelijk en ondoorzichtig zijn. De Commissie is tot de bevinding gekomen dat de verstrekking van grondgebruiksrechten beperkt is tot ondernemingen die zich houden aan het industriebeleid zoals vastgesteld door de GOC in besluit nr. 35 van de NDRC (bovenstaande overweging 116).

3.4.2.2.    Verstrekking van KGS voor een ontoereikende prijs

(450)

Zhejiang Huadong voerde aan dat de Commissie, met het oog op de redelijkheid en objectiviteit en om redenen van consistentie, voor het vaststellen van de benchmark door berekening de staalprijsgegevens had moeten verzamelen uit dezelfde gegevensbron (d.w.z. Steel Business Bulletin (SBB)) voor alle regio's in de benchmarkpool. De onderneming voerde daarnaast aan dat SBB meerdere verschillende markten voor KGS-prijzen noemt die anders zijn dan die door de Commissie zijn geselecteerd en stelt voor om Mexico en Argentinië toe te voegen, omdat deze landen de opkomende staalmarkt op het Amerikaanse continent vertegenwoordigen. Dit argument moest worden afgewezen omdat de Commissie bij de vaststelling van de benchmark door berekening prijsgegevens heeft gebruikt die de feitelijke marktsituatie in ieder land of iedere regio zo nauwkeurig mogelijk weerspiegelen. Wat betreft de prijzen van Europese landen (in meerderheid lidstaten van de Unie) was de Commissie van oordeel dat het staalvakblad MEPS meer gedetailleerde prijsgegevens bevatte. Als de Commissie had beschikt over MEPS-gegevens voor de andere geselecteerde landen, zou zij deze hebben gebruikt. Met betrekking tot het opnemen van de prijzen in Mexico en Argentinië zij opgemerkt dat dit relatief kleine markten zijn in vergelijking met de VRC en ook in vergelijking met de andere landen/regio's in de benchmarkpool die door de Commissie is gebruikt.

De Commissie heeft haar berekening van de subsidiemarge voor deze regeling herzien na een correctie in de door berekening vastgestelde benchmarkprijzen voor WGS en KGS. De correctie had betrekking op de staalprijzen voor Brazilië die zijn gebruikt in de vaststelling van de benchmark door berekening, waarbij ten onrechte belastingen waren opgenomen in de aan de partijen bekendgemaakte berekeningen.

(451)

Zhejiang Huadong voerde ook aan dat de conclusie van de Commissie ten aanzien van specificiteit niet onderbouwd is (geen positief bewijsmateriaal) en ongegrond, om welke reden de vermeende subsidie door de verstrekking van KGS voor een ontoereikende prijs niet moet worden aangemerkt als aanleiding gevend tot compenserende maatregelen. Zhejiang Huadong stelde dat het voordeel, voor zover het bestaat, van de verstrekking van WGS en KGS voor een ontoereikende prijs niet beperkt is tot bepaalde ondernemingen of sectoren, maar universeel toegekend wordt aan alle potentiële kopers en consumenten uit alle economische sectoren.

Dit argument moest worden afgewezen. De GOC maakte dezelfde opmerking en de Commissie behandelt deze in bovenstaande overweging 415. De "potentiële" kopers zijn per definitie beperkt tot bepaalde ondernemingen.

3.4.3.   OPMERKINGEN VAN DE KLAGER

3.4.3.1.    Verstrekking van water en elektriciteit voor een ontoereikende prijs

(452)

De klager voerde aan dat de Commissie, vanwege de verstoringen en invloed van de overheid op de Chinese markten voor water en elektriciteit, gebruik had moeten maken van internationale benchmarks en de door deze regelingen toegekende voordelen had moeten berekenen overeenkomstig artikel 6, onder d), ii), van de basisverordening.

Dit argument moest worden afgewezen. In dit specifieke geval was de Commissie niet in staat om op grond van het bewijsmateriaal in het dossier vast te stellen dat de markten voor water en elektriciteit zodanig verstoord waren dat het gebruik van een buitenlandse benchmark gerechtvaardigd zou zijn.

3.4.3.2.    Bepaalde belastingprogramma's met betrekking tot met buitenlands kapitaal gefinancierde ondernemingen (FIE's -Foreign Invested Enterprises)

(453)

De klager voerde aan dat de Commissie het subsidiebedrag van twee belastingprogramma's met betrekking tot FIE's had moeten kwantificeren, namelijk de vennootschapsbelastingteruggave voor de aankoop van binnenlands geproduceerde apparatuur en de "two free/three half"-belastingvrijstelling voor de producerende FIE's, gezien het gebrek aan medewerking van de GOC en het feit dat de GOC bewijsmateriaal had moeten verstrekken waaruit blijkt dat in het OT geen voordelen dankzij deze programma's zijn toegekend aan OBS-producenten.

Dit argument moest worden afgewezen. Zoals in bovenstaande overweging 282 is uitgelegd, heeft de Commissie besloten tegen deze programma's geen compenserende maatregelen in te stellen, teneinde de administratieve lasten voor alle belanghebbende partijen te verminderen en met inachtneming van de specifieke situatie in verband met de aanstaande beëindiging van deze regelingen.

3.5.   HOOGTE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(454)

De ad-valorembedragen van de overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zijn in de onderstaande tabel opgenomen:

Producent-exporteur

DEFINITIEVE SUBSIDIEMARGE (%)

HUADONG GROUP

23,8

PANHUA GROUP

29,7

UNION STEEL CHINA

26,8

NIET IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN MEDEWERKENDE ONDERNEMINGEN

26,8

ALLE OVERIGE ONDERNEMINGEN

44,7

(455)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening wordt de totale subsidiemarge voor de medewerkende ondernemingen die niet in de steekproef werden opgenomen berekend op basis van de totale gewogen gemiddelde subsidiemarge die is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, d.w.z. 26,8 %.

(456)

Met betrekking tot alle overige exporteurs in de Volksrepubliek China heeft de Commissie eerst de mate van medewerking bepaald. De vergelijking tussen invoergegevens van Eurostat en de door de medewerkende ondernemingen gerapporteerde gegevens betreffende het uitvoervolume naar de Unie voor het betrokken product voor het onderzoektijdvak laat zien dat de mate van medewerking van de producenten-exporteurs in de Volksrepubliek China gering was, namelijk 58 %. Gezien deze geringe mate van medewerking wordt het totale subsidiepercentage voor alle niet-medewerkende ondernemingen vastgesteld op het niveau van het totaal van de subsidiepercentages die zijn vastgesteld voor alle niet-medewerkende ondernemingen voor alle onderzochte regelingen, d.w.z. 44,7 %.

4.   SCHADE

4.1.   PRODUCTIE IN DE UNIE EN BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(457)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot producenten in de Unie, met inbegrip van informatie in de klacht, gegevens van producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, werden gebruikt om de totale productie van de Unie te bepalen voor de beoordelingsperiode.

(458)

In het OT werd door 22 producenten in de Unie OBS geproduceerd. Op grond van de gegevens waarnaar in de vorige overweging wordt verwezen, werd de totale productie van de Unie gedurende het OT geschat op ongeveer 4 018 310 ton. De producenten in de Unie die de totale EU-productie vertegenwoordigen, vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening en worden hierna de "bedrijfstak van de Unie" genoemd.

4.2.   BEPALING VAN DE RELEVANTE MARKT VAN DE UNIE

(459)

Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat een aanzienlijk deel van de productie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie bestemd was voor intern gebruik, dat wil zeggen de producten werden vaak eenvoudigweg overgedragen (zonder factuur) en/of geleverd voor interne verrekenprijzen binnen dezelfde onderneming of groep ondernemingen voor verdere downstreamverwerking.

(460)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie al dan niet schade had geleden en om het verbruik en de diverse aan de situatie van de bedrijfstak van de Unie verbonden economische indicatoren te bepalen, werd onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het daaropvolgende verbruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

(461)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, zijn gegevens verzameld en geanalyseerd voor de totale OBS-activiteit en werd vervolgens bepaald of de productie bestemd was voor intern gebruik of voor de vrije markt.

(462)

Wat betreft het verkoopvolume en de verkoopprijzen op de markt van de Unie alsmede het marktaandeel werd vastgesteld dat een zinvolle analyse en evaluatie van deze indicatoren gericht zou moeten zijn op de heersende situatie op de vrije markt.

(463)

Echter, de andere economische indicatoren konden alleen op een zinvolle manier worden onderzocht door de gehele activiteit, dus met inbegrip van intern gebruik en interne verkopen, in aanmerking te nemen. Productie, capaciteit, bezettingsgraad, investeringen, voorraden, werkgelegenheid, productiviteit, lonen en het vermogen om kapitaal aan te trekken zijn afhankelijk van de gehele activiteit, ongeacht of de productie voor intern gebruik is of op de vrije markt wordt verkocht.

4.3.   VERBRUIK IN DE UNIE

(464)

Het soortgelijke product wordt door de bedrijfstak van de Unie verkocht aan niet-verbonden afnemers alsmede verkocht/overgedragen aan verbonden ondernemingen voor verdere downstreamverwerking, bijvoorbeeld in staalservicebedrijven.

(465)

Om het verbruik van OBS in de Unie te berekenen, hebben de instellingen het volume van de totale invoer van OBS in de Unie volgens de gegevens van Eurostat opgeteld bij het volume van de verkopen en van het interne gebruik van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde soortgelijke product in de Unie, zoals gerapporteerd in de klacht en zoals gecontroleerd tijdens de controlebezoeken voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(466)

De invoergegevens van Eurostat zijn echter gebaseerd op volledige GN-codes en het is duidelijk dat voor een deel van deze GN-codes het ingevoerde product niet het betrokken product is.

(467)

Dit resulteert in de volgende ontwikkeling van het totale verbruik in de Unie:

 

2008

2009

2010

OT

Verbruik (in ton)

5 197 716

3 879 380

4 548 528

4 811 310

Index (2008=100)

100

75

88

93

(468)

Over de gehele beoordelingsperiode is het totale verbruik in de Unie met 7 % gedaald. Tussen 2008 en 2009 was er een afname van ongeveer 25 %, voornamelijk als gevolg van de wereldwijde negatieve gevolgen van de economische crisis, in het bijzonder in de bouwsector. Daarna begon het verbruik zich te herstellen en was er een toename van in totaal 24 % vanaf 2009 tot het eind van het OT, maar nog steeds onder het oorspronkelijke niveau van 2008.

4.4.   INVOER VANUIT HET BETROKKEN LAND EN MARKTAANDEEL

(469)

De invoer in de Unie vanuit de VRC ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

 

2008

2009

2010

OT

Volume van de invoer vanuit de VRC (ton)

472 988

150 497

464 582

702 452

Index (2008=100)

100

32

98

149

Marktaandeel (%)

9,1

3,9

10,2

14,6

Index (2008=100)

100

43

112

160

Bron:

Eurostat.

(470)

Ondanks de daling van het verbruik nam het volume van de invoer vanuit de VRC tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe met 49 %. Vanwege de negatieve gevolgen van de economische crisis was er in 2009 een scherpe daling van het volume van de invoer uit de VRC. Echter, de invoer vanuit de VRC begon zich razendsnel te herstellen, zodat de stijging vanaf 2009 tot aan het eind van het OT niet minder dan 367 % bedroeg.

(471)

Dienovereenkomstig nam het marktaandeel van deze invoer toe met 60 % tijdens de beoordelingsperiode. Hoewel het marktaandeel van 2008 tot 2009 meer dan halveerde, vertoonde het een indrukkende opwaartse trend vanaf 2009 tot aan het eind van het OT en steeg het met 275 %.

4.4.1.   PRIJZEN VAN DE INVOER EN PRIJSONDERBIEDING

Invoer vanuit de VRC

2008

2009

2010

OT

Gemiddelde prijs in EUR/ton

875

728

768

801

Index (2008=100)

100

83

88

91

Bron:

Eurostat.

(472)

De gemiddelde prijs van de invoer vanuit de VRC daalde tijdens de beoordelingsperiode met 9 %. Tussen 2008 en 2009 nam de prijs aanzienlijk af met 17 %, maar vervolgens steeg de prijs met vijf procentpunten tussen 2009 en 2010 en met nog eens drie procentpunten in het OT.

(473)

De prijzen van de invoer vanuit de VRC bleven doorlopend lager dan de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie tijdens de gehele beoordelingsperiode. Hoewel zelfs de prijsdaling van 17 % in 2009, op het hoogtepunt van de economische crisis, er niet voor kon zorgen dat het marktaandeel van de Chinese invoer behouden bleef in een situatie van plotseling krimpend verbruik en een ingrijpende vertraging van de markt, verklaart de voortdurende onderbieding in de daaropvolgende jaren de gestage, indrukwekkende stijging van het marktaandeel van de invoer uit de VRC tussen 2009 en het eind van het OT, zoals in bovenstaande tabel wordt onderstreept.

(474)

Voor de bepaling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening brengen aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, per productsoort, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van de invoer van de medewerkende Chinese producenten voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-niveau, gecorrigeerd voor kosten na invoer.

(475)

De in bovenstaande overweging genoemde kosten na invoer werden berekend op basis van gecontroleerde gegevens van twee niet-verbonden importeurs van het betrokken product.

(476)

De prijzen werden per productsoort vergeleken na aftrek van rabatten en verminderingen, voor transacties op hetzelfde handelsniveau en ze zijn, indien nodig, gecorrigeerd. Het resultaat van deze vergelijking, uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in het OT, bestond uit gewogen gemiddelde onderbiedingsmarges van de medewerkende Chinese producenten-exporteurs van maximaal 20,2 %.

(477)

Na de mededeling vroeg één producent-exporteur om nadere informatie over de berekening van de prijsonderbieding in gevallen waarin de productsoort die uit de VRC werd uitgevoerd niet overeenkwam met de productsoort die door de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie werd verkocht. Deze onderneming vroeg tevens om informatie over de vraag of een correctie was doorgevoerd voor fysieke verschillen in gevallen waarin de productsoorten niet precies overeenkwamen.

(478)

In gevallen waarin de uitgevoerde productsoort niet overeenkwam met de door de bedrijfstak van de Unie verkochte productsoort heeft de Commissie de uitgevoerde productsoort vergeleken met de door de bedrijfstak van de Unie verkochte productsoort die daar het meeste op leek. In deze gevallen werd een vergelijking gemaakt met de meest gelijkende productsoort, waarbij het enige verschil de dikte van de ondergrond was.

(479)

In gevallen waarin er meer dan een nauw gelijkende productsoort was, heeft de Commissie de uitgevoerde productsoort vergeleken met de goedkoopste productsoort die door de bedrijfstak van de Unie werd verkocht, ongeacht of deze productsoort een dikkere of dunnere ondergrond had. Bijgevolg werd een correctie voor fysieke verschillen niet nodig geacht.

5.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

5.1.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN

(480)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening hebben de instellingen alle relevante economische factoren onderzocht die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(481)

De door de klager verstrekte gegevens met betrekking tot alle producenten van OBS in de Unie, die gecontroleerd zijn aan de hand van andere beschikbare bronnen en gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, zijn gebruikt om macro-economische indicatoren vast te stellen, zoals de productie van de bedrijfstak van de Unie, de productiecapaciteit, de bezettingsgraad, het verkoopvolume, het marktaandeel, de groei, de interne verkoop, de werkgelegenheid en de productiviteit.

(482)

De verstrekte en gecontroleerde gegevens van de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie werden gebruikt om macro-economische indicatoren vast te stellen zoals de verkoopprijs per eenheid, de productiekosten per eenheid, de winstgevendheid, de kasstroom, investeringen, het rendement van investeringen, het vermogen om kapitaal aan te trekken, voorraden en arbeidskosten.

5.2.   GEGEVENS BETREFFENDE DE GEHELE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

5.2.1.   PRODUCTIE, PRODUCTIECAPACITEIT EN BEZETTINGSGRAAD

(483)

Alle beschikbare gegevens met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, met inbegrip van informatie in de klacht, gegevens van producenten in de Unie die werden verzameld voor en nadat het onderzoek werd ingesteld alsmede de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, werden gebruikt om de totale productie van de Unie te bepalen voor de beoordelingsperiode.

 

2008

2009

2010

OT

Productievolume (ton)

4 447 780

3 514 965

3 992 209

4 018 310

Index (2008=100)

100

79

90

90

Productiecapaciteit (ton)

6 007 536

6 128 301

6 099 587

5 923 311

Index (2008=100)

100

102

102

99

Bezettingsgraad (%)

74

57

65

68

Index (2008=100)

100

77

88

92

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst

(484)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de productie tijdens de beoordelingsperiode afnam met 10 %. Overeenkomstig een daling in de vraag was er een scherpe daling van de productie in 2009, waarna er een gedeeltelijk herstel volgde in 2010. Hoewel het verbruik in het OT toenam, bleef het productievolume min of meer op hetzelfde niveau als in 2010.

(485)

De productiecapaciteit bleef tijdens de beoordelingsperiode stabiel. De bezettingsgraad volgde de trend van de productie en daalde met 8 % tijdens de beoordelingsperiode.

5.2.2.   VERKOOPVOLUME, MARKTAANDEEL EN GROEI

 

2008

2009

2010

OT

Verkoopvolume (ton)

2 951 468

2 280 304

2 643 923

2 592 540

Index (2008=100)

100

77

90

88

Marktaandeel (%)

56,8

58,8

58,1

53,9

Index (2008=100)

100

104

102

95

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst

(486)

In 2009 steeg het volume van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden afnemers scherp met 23 %. In 2010 nam het verkoopvolume met dertien procentpunten toe, waarna het echter met twee procentpunten daalde in het OT.

(487)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie nam met 2,9 procentpunten af tijdens de beoordelingsperiode. Na een initiële stijging van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie in 2009 daalde het in 2010 en in het OT tot op een uiteindelijk niveau waarop het marktaandeel in het OT vijf procentpunten lager was dan in 2009. Dit gebeurde tegen de achtergrond van een stijging van het verbruik met meer dan 24 % vanaf 2009 tot het eind van het OT. De bedrijfstak van de Unie was derhalve niet in staat om te profiteren van het groeiende verbruik en om de verkoopvolumes en een deel van het eerder verloren marktaandeel terug te winnen.

(488)

Het verbruik in de Unie daalde tijdens de beoordelingsperiode met 7 % en het volume van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen nam af met 12 %, waarbij het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 2,9 procentpunten daalde van 56,8 % in 2008 tot 53,9 % in het OT.

5.2.3.   WERKGELEGENHEID EN PRODUCTIVITEIT

 

2008

2009

2010

OT

Werkgelegenheid (in voltijdequivalent - VTE)

7 088

6 470

6 097

6 046

Index (2008=100)

100

91

86

85

Productiviteit (ton/VTE)

627

543

655

665

Index (2008=100)

100

87

104

106

Bron:

klacht, antwoorden op de vragenlijst, Eurofer

(489)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie vertoonde een gestaag neerwaartse trend. Het totale aantal werknemers, gemeten in voltijdequivalenten (VTE), in de bedrijfstak nam tijdens de beoordelingsperiode af met 15 % en bereikte het laagste niveau in het OT. De productiviteit steeg echter met 6 % tijdens de beoordelingsperiode, wat aantoont dat de bedrijfstak bezig was met een poging om de productiekosten te rationaliseren.

5.2.4.   INTERN GEBRUIK EN INTERNE VERKOPEN

 

2008

2009

2010

OT

Intern gebruik en interne verkopen (ton)

1 135 987

914 412

986 386

970 757

Index (2008=100)

100

80

87

85

Marktaandeel (%)

22

24

22

20

Index (2008=100)

100

108

99

92

Bron:

klacht en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten

(490)

Zoals in overweging 459 is uiteengezet, is er een omvangrijke markt voor OBS in de Unie die gevormd wordt door het downstreamgebruik van OBS door de bedrijfstak van de Unie.

(491)

Er is vastgesteld dat het interne gebruik en de interne verkopen bedoeld waren voor verdere verwerking door de ondernemingen zelf of door hun verbonden ondernemingen, die hoofdzakelijk actief waren in de bouwmaterialensector, d.w.z. ze waren eindgebruikers van OBS.

(492)

Op grond van het bovenstaande werd vastgesteld dat het interne gebruik en de interne verkopen van de bedrijfstak van de Unie een aandeel van 24 % vertegenwoordigden van het totale productievolume in het OT. Tijdens de beoordelingsperiode namen het interne gebruik en de daaraan verbonden verkoopvolumes af met 15 % en daalde hun marktaandeel met 8 %.

(493)

In het onderzoek werd geen wezenlijk verschil geconstateerd tussen het interne gebruik en de interne verkopen in termen van het eindgebruik van het product. Intern gebruik werd gerapporteerd door ondernemingen waar de downstreamproductie plaatsvond binnen dezelfde juridische entiteit. Interne verkopen, echter, waren de verkopen aan andere verbonden juridische entiteiten met een factuur. Daarnaast was de prijsstellingsmethode bij zowel intern gebruik als verkopen aan verbonden partijen vergelijkbaar, d.w.z. een eerlijke waarde ("cost plus-methode") voor het product werd in rekening gebracht aan zowel de verbonden ondernemingen als downstreamproductie-eenheden van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(494)

De gemiddelde waarde per ton bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode en was 3 % lager dan de prijs van de in de steekproef opgenomen producenten voor verkopen aan niet-verbonden afnemers in het OT. Dit prijsverschil werd niet significant geacht en de trend in de prijs van interne verkopen volgt de trend in de prijs voor niet-verbonden afnemers.

 

2008

2009

2010

OT

Intern gebruik en interne verkopen (EUR/ton)

962

802

901

965

Index (2008=100)

100

83

94

100

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten

(495)

Aangezien het grootste deel van het interne gebruik en de interne verkopen bestemd was voor de downstreamactiviteiten, d.w.z. de productie van bouwmateriaal, van de producenten in de Unie, werden ook deze interne verkopen en het interne gebruik onrechtstreeks blootgesteld aan concurrentie van andere marktdeelnemers, met inbegrip van de invoer met subsidiëring uit de VRC. De interne vraag van de downstreamproductie was afhankelijk van de kans om downstreamproducten te verkopen op de vrije markt die niet beïnvloed werd door invoer van OBS met subsidiëring. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de krimpende volumes en het dalende marktaandeel tijdens de beoordelingsperiode te wijten waren aan concurrentie van invoer met subsidiëring uit de VRC.

5.3.   GEGEVENS BETREFFENDE DE IN DE STEEKPROEF OPGENOMEN PRODUCENTEN IN DE UNIE

5.3.1.   GEMIDDELDE VERKOOPPRIJZEN PER EENHEID IN DE UNIE EN PRODUCTIEKOSTEN

 

2008

2009

2010

OT

Prijs per eenheid in de Unie voor niet-verbonden afnemers (EUR/ton)

1 023

805

911

994

Index (2008=100)

100

79

89

97

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

925

884

893

978

Index (2008=100)

100

95

97

106

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten

(496)

De gemiddelde prijzen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkopen aan niet-verbonden afnemers in de Unie daalden met 3 % tijdens de beoordelingsperiode. De grootste daling, met 21 %, vond in 2009 plaats overeenkomstig de afname in het verbruik. In de periode van 2009 tot het eind van het OT herstelden de prijzen zich met 23 %, overeenkomstig de stijgingen in het verbruik en de verkoopvolumes, maar ze bereikten niet het niveau van 2008.

(497)

Parallel hieraan stegen de gemiddelde kosten voor de productie en verkoop van het soortgelijke product met 6 % tijdens de beoordelingsperiode, wat een gevolg was van een stijging van de grondstoffenkosten.

(498)

Na de daling met 21 % van de eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers in 2009 begon de eenheidsprijs weer te stijgen. De bedrijfstak van de Unie had in 2010 en tijdens het OT te maken met een stijging van de kosten ten opzichte van 2009 en kon slechts een bescheiden prijsverhoging doorvoeren om de kosten te dekken, net genoeg om de winstgevendheid op hetzelfde lage niveau te houden in 2010 en het OT. Echter, dit leidde tot een verder verlies van marktaandeel, aangezien de prijzen van de Chinese invoer voortdurend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

5.3.2.   WINSTGEVENDHEID, KASSTROOM, INVESTERINGEN, RENDEMENT VAN INVESTERINGEN EN VERMOGEN OM KAPITAAL AAN TE TREKKEN

 

2008

2009

2010

OT

Winstgevendheid van verkopen in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

6,7

–9,3

2,8

2,6

Index (2008=100)

100

– 138

41

39

Kasstroom (EUR)

328 190 880

211 298 356

152 030 083

204 650 414

Index (2008=100)

100

64

46

62

Investeringen (EUR)

55 717 957

4 537 128

12 530 132

15 302 264

Index (2008=100)

100

8

22

27

Rendement van investeringen

13,8

–13,9

5,9

6

Index (2008=100)

100

– 101

43

44

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten

(499)

De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie werd bepaald door de nettowinst vóór belastingen van de verkopen van het soortgelijke product uit te drukken als een percentage van de omzet van deze verkopen. In 2009 daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie zeer scherp, wat resulteerde in een verlies van 9,3 %. Vanaf 2010 begon de winstgevendheid zich te herstellen, maar door de stijgende productiekosten kon niet het niveau worden bereikt dat gezond en houdbaar wordt geacht voor de bedrijfstak (6,7 %). Over de gehele beoordelingsperiode nam de winstgevendheid af met 61 %.

(500)

De kasstroom volgde in zekere mate de negatieve trend in winstgevendheid. Het laagste niveau werd in 2010 bereikt en op vergelijkbare wijze daalde het rendement van investeringen met 56 % van 13,8 % in 2008 tot 6 % in het OT.

(501)

De evolutie van de winstgevendheid, de kasstroom en het rendement van investeringen tijdens de beoordelingsperiode beperkte het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om in zijn activiteiten te investeren en ondermijnde de ontwikkeling van de bedrijfstak. De bedrijfstak van de Unie slaagde erin om omvangrijke investeringen te doen aan het begin van de beoordelingsperiode, maar daarna namen de investeringen in 2009 sterk af en ze daalden met 73 % over de gehele beoordelingsperiode.

(502)

Gezien de aard van de bedrijfstak van de Unie, die in zekere mate bestaat uit grote, internationale, geïntegreerde staalondernemingen, werd het vermogen van deze ondernemingen om kapitaal aan te trekken niet negatief beïnvloed door de slechte financiële prestaties van de OBS-sector.

5.3.3.   VOORRADEN

 

2008

2009

2010

OT

Eindvoorraden (ton)

116 852

97 533

124 848

130 593

Index (2008=100)

100

83

107

112

Bron:

gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten

(503)

Voor de zes in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maakten de voorraden ongeveer 8 % van het productievolume in het OT uit. Het niveau van de eindvoorraden steeg met 12 % tijdens de beoordelingsperiode. Hoewel opgemerkt zij dat voorraden geen belangrijke indicator zijn voor de bedrijfstak omdat de productie hoofdzakelijk op bestelling plaatsvindt, vond de belangrijkste stijging in voorraden plaats van 2009 tot het eind van het OT en dit viel samen met de sterke stijging van de invoer met subsidiëring uit de VRC.

5.3.4.   WERKGELEGENHEID, LONEN EN PRODUCTIVITEIT

Gemiddelde arbeidskosten per werknemer (EUR, in de steekproef opgenomen producenten in de Unie)

60 959

57 892

58 637

62 347

Index (2008=100)

100

95

96

102

(504)

De gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen producten in de Unie stegen met slechts 2 % tijdens de beoordelingsperiode, wat lager is dan het inflatiepercentage. Het onderzoek toonde aan dat de in de steekproef opgenomen producenten aanzienlijke besparingen doorvoerden, in het bijzonder in de algemene en administratiekosten en derhalve hun efficiëntie probeerden te verbeteren.

5.3.5.   EFFECTEN VAN DUMPING OF SUBSIDIËRING IN HET VERLEDEN

(505)

Aangezien dit de eerste antisubsidieprocedure is met betrekking tot het betrokken product, zijn er geen gegevens beschikbaar die kunnen worden gebruikt om de effecten van eventuele dumping of subsidiëring in het verleden te beoordelen.

5.4.   HOOGTE VAN DE FEITELIJKE SUBSIDIEMARGE

(506)

Alle marges die zijn vastgesteld en in bovenstaand punt over subsidiëring zijn gespecificeerd, overschrijden de de-minimisdrempel in aanzienlijke mate. De gevolgen van de feitelijke subsidiemarge kunnen, gezien de omvang van de invoer met subsidiëring en de prijzen van de ingevoerde producten uit de VRC, niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

5.5.   CONCLUSIE INZAKE SCHADE

(507)

Uit het onderzoek blijkt dat alle schade-indicatoren (behalve productiviteit) een negatieve trend vertoonden of dat hun ontwikkeling niet gelijk liep met het verbruik tijdens de beoordelingsperiode.

(508)

Tegen een achtergrond van dalend verbruik nam de omvang van de invoer uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk toe. Tegelijkertijd nam het totale verkoopvolume van de bedrijfstak van de Unie af met 12 % en daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van 56,8 % in 2008 tot 53,9 % in het OT. Hoewel het verbruik een herstel met 24 % vertoonde van 2009 tot het eind van het OT, daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie na het jaar waarin de economische crisis de vraag negatief beïnvloedde. De bedrijfstak van de Unie was niet in staat om het verloren marktaandeel terug te winnen gezien de aanzienlijke uitbreiding van de invoer met subsidiëring vanuit de VRC in de markt van de Unie. De laaggeprijsde invoer met subsidiëring nam tijdens de beoordelingsperiode toe, waarbij de prijzen voortdurend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderboden.

(509)

Hierdoor ondervonden ook de schade-indicatoren met betrekking tot de financiële prestaties van de bedrijfstak van de Unie, zoals de kasstroom en de winstgevendheid, zeer negatieve gevolgen. Dit betekent dat het vermogen van de bedrijfstak van de Unie om kapitaal aan te trekken ondermijnd werd.

(510)

In het licht van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   INLEIDING

(511)

Overeenkomstig artikel 8, leden 5 en 6, van de basisverordening is onderzocht of de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VRC schade heeft veroorzaakt met dusdanige gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie dat deze schade als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Er werd onderzoek gedaan naar andere bekende factoren dan de invoer met subsidiëring waardoor de bedrijfstak van de Unie op hetzelfde moment schade kon hebben geleden, om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven.

6.2.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET SUBSIDIËRING

(512)

Het onderzoek toonde aan dat het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode met 7 % daalde, terwijl het volume van de invoer met subsidiëring uit de VRC met ongeveer 49 % toenam en hun marktaandeel ook steeg met 60 % van 9,1 % in 2008 tot 14,6 % in het OT. Tegelijkertijd nam het volume van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen af met 12 % en daalde het marktaandeel van deze verkopen met 2,9 % van 56,8 % in 2008 tot 53,9 % in het OT.

(513)

De invoer uit de VRC had ook te lijden onder de economische crisis en nam af met 68 % van 2008 tot 2009, maar herstelde zich razendsnel van 2009 tot het eind van het OT door een stijging met 367 % aan het eind van OT, hoewel het verbruik in de Unie tijdens deze periode slechts met 24 % toenam. Door de eenheidsprijs met 9 % te verlagen ten opzichte van 2008 en de bedrijfstak van de Unie met maximaal 20,2 % te onderbieden, werd het marktaandeel van de Chinese invoer van 2008 tot het eind van het OT vergroot met 60 % tot 14,6 %.

(514)

Tegelijkertijd daalde het volume van de verkopen van de producenten in de Unie aan niet-verbonden partijen in het OT met 12 %. Ten tijde van het marktherstel, van 2009 tot het eind van het OT, slaagde de bedrijfstak van de Unie erin om hun verkoopvolumes aan niet-verbonden partijen met slechts 13 % te verhogen, maar zij verloren een marktaandeel van 8 %, wat betekent dat zij in beperkte mate profiteerden van het toegenomen verbruik. De Chinese invoer profiteerde het meeste van het herstel van het verbruik en liet de andere marktdeelnemers in dit opzicht ver achter zich.

(515)

De gemiddelde prijzen van de invoer vanuit de VRC daalden tijdens de beoordelingsperiode met 9 %. Hoewel ze een stijgende trend vertoonden na de scherpe daling in 2009, bleven ze van 2009 tot het eind van het OT voortdurend onder de prijsniveaus van de bedrijfstak van de Unie. De eenheidsprijs voor niet-verbonden afnemers in de Unie daalde met slechts 3 %, wat aantoont dat er enige weerstand was tegen de prijsdruk die werd uitgeoefend door de Chinese invoer. Echter, het handhaven van deze prijzen ging duidelijk ten koste van de verkoopvolumes en de winstgevendheid van deze verkopen, aangezien de winstgevendheid met 61 % daalde van 6,7 % in 2008 tot 2,6 % in het OT.

(516)

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de enorme toename van invoer met subsidiëring vanuit de VRC met prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voortdurend onderboden een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de aanmerkelijke schade die door de bedrijfstak van de Unie is geleden, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet in staat was om ten volle te profiteren van het herstel van het verbruik in de Unie.

6.3.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

6.3.1.   INVOER UIT DERDE LANDEN

Land

 

2008

2009

2010

OT

Zuid-Korea

Volume (ton)

228 123

226 568

173 935

237 164

 

Index (2008=100)

100

99

76

104

 

Marktaandeel (%)

4,4

5,8

3,8

4,9

 

Index (2008=100)

100

133

87

112

 

Gemiddelde prijs

901

727

846

903

 

Index (2008=100)

100

81

94

100

India

Volume (ton)

159 999

149 138

155 384

141 391

 

Index (2008=100)

100

93

97

88

 

Marktaandeel (%)

3,1

3,8

3,4

2,9

 

Index (2008=100)

100

125

111

95

 

Gemiddelde prijs

932

667

773

824

 

Index (2008=100)

100

72

83

88

Andere landen

Volume (ton)

249 151

158 461

124 319

167 007

 

Index (2008=100)

100

64

50

67

 

Marktaandeel (%)

4,8

4,1

2,7

3,5

 

Index (2008=100)

100

85

57

72

 

Gemiddelde prijs

951

809

924

955

 

Index (2008=100)

100

85

97

100

Totaal van alle derde landen behalve de VRC

Volume (ton)

637 274

534 167

453 637

545 562

 

Index (2008=100)

100

84

71

86

 

Marktaandeel (%)

12,3

13,8

10,0

11,3

 

Index (2008=100)

100

112

81

92

 

Gemiddelde prijs

929

735

842

898

 

Index (2008=100)

100

79

91

97

Bron:

Eurostat.

(517)

Naast de invoer vanuit de VRC, die 56 % van de totale invoer in de Unie tijdens het OT vertegenwoordigde, waren andere belangrijke bronnen van invoer de Republiek India ("India") (11 %) en Zuid-Korea (19 %). In tegenstelling tot de invoer uit de VRC daalde de totale invoer uit India - hoewel de gemiddelde prijs tijdens de beoordelingsperiode scherp daalde met 12 % - en daalde het marktaandeel van de Indiase invoer met 5 %. De invoer uit Zuid-Korea nam met slechts 4 % toe met een gemiddelde prijs die op hetzelfde niveau bleef als in 2008. Het marktaandeel van de invoer uit India bedroeg in het OT 2,9 %, terwijl de invoer uit Zuid-Korea een marktaandeel van 4,9 % had.

(518)

De invoer uit andere landen, samen goed voor 14 % van de totale invoer, nam af met 33 %, waarbij de gemiddelde prijs op hetzelfde niveau als in 2008 bleef.

(519)

Hoewel de gemiddelde prijs van de invoer uit alle andere landen onder het prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie lag, kunnen de gevolgen van deze invoer, als ze al bestaan, slechts marginaal zijn. Ten eerste heeft de Commissie geen bewijsmateriaal ontvangen dat erop wijst dat de invoer uit andere landen op oneerlijke wijze verhandeld is. Ten tweede was het algemene prijsniveau van de belangrijkste bronnen van invoer uit andere landen, in tegenstelling tot de Chinese invoer, stabieler tijdens de gehele beoordelingsperiode, wat aantoont dat de bedrijfstak van de Unie met succes kan concurreren in de marktsegmenten met invoer uit deze landen. Ten derde heeft de totale invoer uit andere landen een negatieve trend vertoond tijdens de beoordelingsperiode en deze invoer bevindt zich nog steeds op een laag niveau, zowel in het algemeen als voor de belangrijkste uitvoerlanden afzonderlijk. Bovendien bevestigt de daling van het marktaandeel van de invoer uit andere landen dat deze invoer geen schade kon hebben veroorzaakt aan de bedrijfstak van de Unie.

6.3.2.   UITVOERPRESTATIES VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

 

2008

2009

2010

OT

Uitvoer, Eurostat (ton)

669 790

612 204

580 477

605 760

Index (2008=100)

100

91

87

90

Gemiddelde prijs (EUR/ton)

1 068

937

995

1 092

Index (2008=100)

100

88

93

102

Uitvoer door in de steekproef opgenomen producenten in de Unie

53 542

46 516

48 102

46 228

Index (2008=100)

100

87

90

86

Gemiddelde verkoopprijs (EUR/ton)

1 086

826

984

1 132

Index (2008=100)

100

76

91

104

Bron:

Eurostat en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

(520)

De totale uitvoer van OBS door de bedrijfstak van de Unie naar derde landen nam volgens Eurostat tijdens de beoordelingsperiode af met 10 %. Echter, de gemiddelde prijs was relatief hoog en steeg met 2 % tijdens de beoordelingsperiode. De uitvoer vertegenwoordigde 15 % van de totale productie in de Unie en hielp in die zin de bedrijfstak van de Unie om door schaalvergrotingen kostenbesparingen door te voeren en de totale productiekosten te verlagen. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de uitvoeractiviteit van de bedrijfstak van de Unie geen medeoorzaak van de aanmerkelijke schade kon zijn geweest.

(521)

Dit algemene beeld wordt weerspiegeld door de situatie van de uitvoer door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie naar niet-verbonden afnemers in derde landen. De uitvoer naar deze afnemers nam af met 14 % tijdens de beoordelingsperiode. Echter, de uitvoerprijs per eenheid was voortdurend hoger (gemiddeld 2 tot 14 % afhankelijk van het jaar) dan de prijs in de Unie.

6.3.3.   INVOER VANUIT DE VRC DOOR DE KLAGERS

(522)

Tijdens het onderzoek en na de definitieve mededeling werd aangevoerd dat de klagers (via hun verbonden ondernemingen) zelf betrokken waren bij de invoer van het betrokken product vanuit de VRC en dat deze invoer 20 tot 40 % zou vertegenwoordigen van de totale invoer vanuit de VRC. Er werd echter geen bewijsmateriaal ingediend om deze bewering te staven. Na deze beweringen te hebben onderzocht door de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie te analyseren, kwam de Commissie tot de vaststelling dat zij in het OT slechts ongeveer 10 000 ton hadden ingevoerd, wat zo goed als overeenstemde met de gegevens in de klacht. Een vergelijkbaar volume, dat niet bekend werd gemaakt op grond van artikel 29 van de basisverordening, bleek ingevoerd te zijn door verbonden ondernemingen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Deze invoer in zijn totaliteit maakte slechts 2 % uit van de totale invoer vanuit de VRC. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de klagers dergelijke grote hoeveelheden uit de VRC importeerden en met een zodanig patroon dat zou kunnen worden getwijfeld aan hun status als producent in de Unie overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), van de basisverordening of dat zij zichzelf schade toegebracht zouden kunnen hebben. Bijgevolg wordt dit argument afgewezen.

6.3.4.   INTERN GEBRUIK EN INTERNE VERKOPEN

(523)

Door enkele belanghebbende partijen is gesteld dat de schade aan de bedrijfstak van de Unie werd veroorzaakt door haar activiteiten in het downstreamsegment van de productie van bouwmaterialen (bijv. sandwichpanelen, trapeziumplaten enz.), hetzij rechtstreeks, hetzij via verbonden ondernemingen binnen de groepen. In het bijzonder werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Unie OBS beschikbaar stelde aan haar eigen downstreamproductieondernemingen voor lagere prijzen dan de prijzen voor niet-verbonden ondernemingen en hen aldus binnen de groep "subsidieerde", zodat ze in staat waren hun concurrenten binnen het downstreamsegment te onderbieden.

(524)

Zoals in het bovenstaande is aangetoond, was de gemiddelde waarde van het interne gebruik en de interne verkopen per ton slechts 3 % lager dan de verkoopprijs voor niet-verbonden afnemers in het OT. Uit het onderzoek bleek dat het interne gebruik en de interne verkopen zelf zeer waarschijnlijk de negatieve gevolgen van de oneerlijke concurrentie door de invoer met subsidiëring hebben ondervonden. Als er, zoals beweerd wordt, enig voordeel zou zijn geweest voor het downstreamsegment, zou dit tot uitdrukking zijn gekomen in de vergelijking tussen de prijzen voor interne verkopen en die voor verkopen aan niet-verbonden afnemers. Bijgevolg wordt dit argument afgewezen.

(525)

Na de definitieve mededeling voerde CISA opnieuw aan dat de bedrijfstak van de Unie OBS beschikbaar stelde aan zijn verbonden downstreamactiviteiten voor een "gesubsidieerde" prijs en daarmee de prijzen van hun concurrenten in het downstreamsegment onderbood. Er werd echter geen bewijsmateriaal verstrekt dat aanleiding was om de conclusie van de Commissie in overweging 524 te wijzigen, namelijk dat het prijsverschil tussen de verkopen aan verbonden en niet-verbonden ondernemingen klein was (2 %) en dat dit niet een geval van zelf veroorzaakte schade was.

(526)

CISA trok tevens de gegevens inzake de productiekosten voor OBS in twijfel en, bij uitbreiding, de prijs van OBS voor verbonden partijen. CISA stelt dat de productiekosten voor OBS in het onderzoektijdvak niet meer dan 900 EUR/ton konden zijn, gezien de verkoopprijs van thermisch verzinkte coils, een grondstof voor de productie van OBS.

(527)

Ten eerste is niet duidelijk in welke mate alle kosten, zoals verkoop-, algemene en administratiekosten en de kosten van financiering, zijn opgenomen in de totale kosten waarnaar VISA verwees. Ten tweede heeft de Commissie de productiekosten voor OBS van alle in de steekproef opgenomen producenten van de Unie gecontroleerd en is zij ervan overtuigd dat de totale productiekosten de kosten van grondstoffen, verwerking, bekleding, verkoop-, algemene en administratiekosten, financieringskosten enz. omvatten.

(528)

CISA voerde vervolgens aan dat de verkoop van OBS aan verbonden partijen verlieslijdend is en derhalve schade veroorzaakt voor de bedrijfstak van de Unie. Dit is gebaseerd op een vergelijking van de totale productiekosten (978 EUR/ton) met de gemiddelde prijs van de gerelateerde verkoop (965 EUR/ton).

(529)

Hoewel het waar is dat een eenvoudige rekenkundige vergelijking erop zou wijzen dat de desbetreffende verkopen verlieslijdend zijn, is dit gebaseerd op de aanname dat de producenten van de Unie even hoge verkoop-, algemene, administratieve en andere algemene verkoopkosten zouden hebben voor hun interne verkopen als voor de verkopen aan hun niet-verbonden afnemers. Zoals in overweging 493 opgemerkt, werden de prijzen voor de verkopen aan verbonden partijen vastgesteld op basis van de "cost plus"-methode en verdiende de bedrijfstak van de Unie derhalve zijn kosten voor deze verkopen terug.

6.3.5.   ECONOMISCHE CRISIS

(530)

De economische crisis en de gevolgen ervan voor de bouwsector vormen in ieder geval een gedeeltelijke verklaring voor het krimpen van de vraag en de prijsdruk tijdens de beoordelingsperiode. Zoals hierboven opgemerkt, daalde het verbruik in 2009 met 25 %. Echter, vanaf 2010 begon de markt te zich herstellen en tussen 2009 en het eind van het OT groeide het verbruik met 24 %.

(531)

Echter, de analyse van de schade en het oorzakelijk verband brengt een scheiding aan tussen het ineenstorten van de markt in 2009 en het daaropvolgende herstel van 2009 tot het eind van het OT. In de analyse van de schade en het oorzakelijk verband is duidelijk aangetoond dat de invoer uit de VRC ten volle profiteerde van het herstellende verbruik en bovendien voortdurend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood, waardoor de mogelijkheid van gelijke kansen voor alle marktdeelnemers om de negatieve trend om te buigen veranderd werd in een doorlopende strijd om te overleven.

(532)

Na de uiterste termijn voor opmerkingen bij de mededeling van de definitieve bevindingen heeft een belanghebbende de aandacht gevestigd op de aangekondigde sluiting van een fabriek in België en op door overmacht veroorzaakte moeilijkheden voor de normale productie en het vervoer vanuit een andere fabriek in België. De belanghebbende voerde aan dat dit wijst op een te laag niveau van voorzieningszekerheid voor OBS in de Unie en dat dit een reden is om importeurs en gebruikers zelf hun leverancier voor OBS in de Unie en in China te laten kiezen.

(533)

Deze argumenten worden afgewezen. Omdat de bezettingsgraad in de Unie laag is, betreft het hier geen probleem inzake voorziening, want de bedrijfstak van de Unie heeft voldoende beschikbare capaciteit. In elk geval werden in de in België gesloten fabriek geen OBS vervaardigd. Voorzieningszekerheid is uiteraard belangrijk, maar de hier voorgestelde rechten hebben niet tot doel de levering van OBS uit China te beëindigen, maar uitsluitend te voorkomen dat die OBS met dumping op de Unie-markt worden verkocht.

6.3.6.   STRUCTURELE OVERCAPACITEIT

(534)

Enkele belanghebbende partijen hebben aangevoerd dat de oorzaak van de schade aan de bedrijfstak van de Unie, die voornamelijk bestaat uit verticaal geïntegreerde staalproducenten, niet de invoer vanuit de VRC was, maar structurele problemen van de staalsector van de Unie, zoals overcapaciteit. Tevens werd gesteld dat de consolidatie van de staalsector die plaatsvond vóór de beoordelingsperiode heeft geleid tot overcapaciteit en dat de geleden schade een gevolg was van een teveel aan productiefaciliteiten.

(535)

Het is waar dat de productie van OBS kapitaalintensief is en dat de bedrijfstak relatief hoge vaste kosten heeft. Echter, de consolidatie van de staalsector, die plaatsvond vóór het begin van de beoordelingsperiode, had geen overcapaciteit als gevolg. Na een kleine stijging van de geïnstalleerde capaciteit in 2009 verminderde de bedrijfstak haar capaciteit enigszins in 2010 en opnieuw in het OT. De geïnstalleerde capaciteit tijdens het OT was lager dan het totale verbruik in de Unie en indien de vraag in het OT zich had hersteld tot het niveau van 2008 en de bedrijfstak van de Unie in staat was geweest die toegenomen vraag te benutten, zou de bezettingsgraad ongeveer 74 % geweest zijn.

(536)

De negatieve gevolgen van overcapaciteit kunnen slechts voor een zeer klein deel aan de OBS-producenten in de Unie worden toegeschreven. Ten eerste toonde het onderzoek aan dat de bedrijfstak van de Unie klaarblijkelijk maatregelen heeft genomen om haar efficiëntie te handhaven, aangezien de productiviteit voor de gehele bedrijfstak steeg met 6 %. Ten tweede zorgen doorlopende investeringen in productieketens en flexibiliteit in het gebruik van productieketens voor de productie van andere producten ervoor dat door schaalvergroting kostenbesparingen mogelijk werden en dat de vaste kosten werden verlaagd. Dit betekent dat, terwijl de bezettingsgraad van de in de steekproef opgenomen ondernemingen daalde met 18 % tijdens de beoordelingsperiode, de gemiddelde productiekosten met slechts 6 % stegen en die stijging ook de stijging van de grondstoffenkosten omvat. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de overcapaciteit het oorzakelijk verband verbreekt. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

6.4.   CONCLUSIE INZAKE HET OORZAKELIJK VERBAND

(537)

Er is aangetoond dat de omvang en het marktaandeel van de invoer met subsidiëring van oorsprong uit de VRC in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn toegenomen, in het bijzonder vanaf 2009 tot het OT. Ook werd vastgesteld dat deze invoer op de markt van de Unie doorlopend de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbood en in het bijzonder gedurende het OT.

(538)

Deze toename van de omvang en het marktaandeel van de laaggeprijsde invoer uit de VRC viel samen met de negatieve ontwikkelingen in de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie. Deze situatie verslechterde in het OT, toen de bedrijfstak van de Unie, ondanks het herstel van het verbruik, niet in staat was om het verloren marktaandeel terug te winnen en de winstgevendheid te herstellen. Andere financiële indicatoren zoals het rendement van investeringen stagneerden op het niveau van 2010 en de werkgelegenheid bereikte het laagste niveau.

(539)

Bij de analyse van de andere bekende factoren die eventueel schade aan de bedrijfstak van de Unie hadden kunnen toebrengen, bleek dat deze factoren geen zodanige rol hadden gespeeld dat het geconstateerde oorzakelijke verband tussen de invoer met subsidiëring vanuit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade erdoor werd verbroken.

(540)

Gezien bovenstaande analyse, waarbij de effecten van alle bekende factoren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie naar behoren zijn onderscheiden, en zijn gescheiden van de schade veroorzakende gevolgen van de uitvoer met subsidiëring, werd geconcludeerd dat de invoer met subsidiëring vanuit de VRC aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht in de zin van artikel 8, lid 6, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE UNIE

7.1.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN

(541)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening zijn de instellingen nagegaan of er ondanks de bovenstaande bevindingen dwingende redenen zijn om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is compenserende maatregelen vast te stellen. De analyse van het belang van de Unie was gebaseerd op een beoordeling van alle aanwezige, diverse belangen, met inbegrip van de belangen van de bedrijfstak van de Unie, van de importeurs en van de gebruikers van het betrokken product.

7.2.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE UNIE

(542)

De gehele bedrijfstak van de Unie bestaat uit 22 bekende producenten die samen de gehele productie van OBS in de Unie vertegenwoordigen. Deze producenten zijn gevestigd in verschillende lidstaten en hebben meer dan 5 400 werknemers die rechtstreeks bij de productie en verkoop van het soortgelijke product betrokken zijn.

(543)

Geen van de producenten had bezwaar tegen het instellen van het onderzoek. Zoals in het bovenstaande met betrekking tot de macro-economische indicatoren is aangetoond, verslechterde de situatie van de gehele bedrijfstak van de Unie en werd de bedrijfstak geconfronteerd met de negatieve gevolgen van de invoer met subsidiëring.

(544)

De bedrijfstak van de Unie heeft aanmerkelijke schade geleden als gevolg van de invoer met subsidiëring vanuit de VRC. Alle schade-indicatoren vertoonden tijdens de beoordelingsperiode een negatieve trend. In het bijzonder ondervonden de schade-indicatoren met betrekking tot de financiële prestaties van de producenten in de Unie, zoals de winstgevendheid en het rendement van investeringen, zeer negatieve gevolgen. Als er geen maatregelen worden genomen, lijkt een verdere verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk.

(545)

De instelling van compenserende rechten zal naar verwachting leiden tot het herstel van effectieve en eerlijke handelsvoorwaarden op de markt van de Unie, zodat de bedrijfstak van de Unie in staat zal zijn de prijzen van OBS zodanig te bepalen dat die de kosten van de verschillende componenten en de marktvoorwaarden weerspiegelen. Door de instelling van compenserende maatregelen kan de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk ten minste een deel van haar tijdens de beoordelingsperiode verloren marktaandeel terugwinnen, wat een positief effect zal hebben op haar winstgevendheid en haar algemene economische situatie.

(546)

Indien geen maatregelen worden ingesteld, kunnen verdere verliezen van marktaandeel en een verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie verwacht worden. Dit zou leiden tot een onhoudbare situatie op de middellange tot lange termijn. Het is ook waarschijnlijk dat enkele individuele producenten hun productiefaciliteiten zouden moeten sluiten, aangezien ze tijdens de beoordelingsperiode verlies maakten. Gezien de geleden verliezen en de omvangrijke investeringen in de productie die aan het begin van de beoordelingsperiode zijn gedaan, valt te verwachten dat de meeste producenten in de Unie hun investeringen niet zouden kunnen terugverdienen indien geen maatregelen zouden worden ingesteld.

(547)

Derhalve wordt geconcludeerd dat het instellen van compenserende rechten in het belang van de Unie zou zijn.

7.3.   BELANG VAN GEBRUIKERS EN IMPORTEURS

(548)

Zoals in bovenstaande overweging 14 vermeld, maakten vijf importeurs zich bekend, maar verstrekten slechts twee van hen antwoorden op de vragenlijst. Van de ongeveer 100 gebruikers die in de klacht werden genoemd, maakten 19 hun belangstelling voor de procedure bekend. Vervolgens dienden tien ondernemingen antwoorden op de vragenlijst in.

(549)

De actiefste gebruikers en importeurs hebben gezamenlijk antwoorden ingediend en in de loop van het onderzoek zijn verschillende hoorzittingen gehouden. Hun belangrijkste argumenten met betrekking tot het instellen van maatregelen worden in het onderstaande geanalyseerd.

(550)

Na de definitieve mededeling werden van importeurs en andere belanghebbende partijen opmerkingen ontvangen. Er werden echter geen nieuwe elementen genoemd anders dan de onderstaande.

7.3.1.   CONCURRENTIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

(551)

Gebruikers en importeurs voerden aan dat er op de markt voor OBS in de Unie niet voldoende concurrentie was en dat de invoer vanuit de VRC nodig was om meer onderhandelingsmacht te geven aan ondernemingen die OBS invoeren en gebruiken. Ze suggereerden tevens dat de bedrijfstak van de Unie betrokken was bij oligopolistische afspraken om de markt te beheersen. De producenten in de Unie concurreerden op dezelfde markten en verkochten vaak aan dezelfde afnemers of aan elkaars bouwondernemingen. Gezien het feit dat er geen bewijs werd verstrekt anders dan anekdotische klachten over moeilijkheden bij prijsonderhandelingen en dat afgezien van de vijf groepen klagende producenten in de Unie er nog elf andere producenten van OBS actief zijn in de Unie, waaronder enkele zeer grote ondernemingen, alsmede in aanmerking nemende dat er een verscheidenheid aan andere bronnen voor invoer bestaat, werden deze argumenten afgewezen.

7.3.2.   ONTOEREIKEND AANBOD

(552)

Gebruikers en importeurs voerden daarnaast aan dat de instelling van maatregelen tegen de Chinese invoer zou leiden tot een tekort aan OBS op de markt van de Unie. Echter, gezien de in het bovenstaande beschreven grote verscheidenheid aan voorzieningsbronnen alsmede de vrije productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Unie, wordt het niet waarschijnlijk geacht dat een dergelijk tekort zich zou voordoen. Bijgevolg wordt dit argument afgewezen.

7.3.3.   CONCLUSIE INZAKE HET BELANG VAN GEBRUIKERS EN IMPORTEURS

(553)

De tien medewerkende gebruikers vertegenwoordigden 7 % van de totale invoer uit de VRC in het OT. Het onderzoek toonde aan dat alle gebruikers diverse voorzieningsbronnen hebben. Gemiddeld maakten aankopen uit de VRC ongeveer 15 % uit van hun totale aankopen van OBS-producten; bovendien bleken de grootste volumes afkomstig van producenten in de Unie (73 %) en werd 12 % ingevoerd vanuit derde landen. In feite is het belang van klantenbinding nogal betrekkelijk, aangezien het betrokken product in hoge mate gestandaardiseerd is, en zowel gebruikers als importeurs kunnen dan ook vrij gemakkelijk van voorzieningsbron veranderen voor zover het om de productkwaliteit gaat.

(554)

Uit het onderzoek bleek dat alle medewerkende gebruikers op één na winstgevend waren in de sector die het betrokken product gebruikt en hun winstgevendheid tijdens het OT varieerde binnen het bereik van 1 tot 13 %, afhankelijk van de onderneming. De winstgevendheid van deze ondernemingen was niet in aanzienlijke mate afhankelijk van de invoer van het betrokken product uit de VRC.

(555)

Op grond van de antwoorden op de vragenlijst van de gebruikers werd de waarschijnlijke weerslag van de voorgestelde maatregelen geschat. Hieruit volgde dat - zelfs indien we uitgaan van het onwaarschijnlijke worst-casescenario voor medewerkende gebruikers, namelijk het geval waarin prijsstijgingen niet zouden kunnen worden doorberekend en ze gedwongen zouden zijn om dezelfde volumes in te voeren vanuit de VRC als in het OT - de weerslag van het niveau van de rechten op hun productiekosten tussen 1 en 5 % zou bedragen en een verlaging zou inhouden van de winstgevendheid met 1 tot 2,8 procentpunten voor de meeste ingevoerde producten en met ongeveer 4 procentpunten voor invoer onder het residuele recht. Echter, het meer waarschijnlijke scenario is dat de gevolgen veel minder ingrijpend zullen zijn. De invoer uit de VRC vertegenwoordigt een vrij klein deel van de activiteiten van de gebruikers, en verwacht mag worden dat de kostenstijging vanwege de compenserende maatregelen relatief gemakkelijk doorberekend zal kunnen worden. Gezien het feit dat naast de vele producenten in de Unie aanzienlijke alternatieve bronnen van invoer, waartegen geen maatregelen zijn ingesteld, beschikbaar zijn zoals India en Zuid-Korea, wordt daarnaast verwacht dat de prijzen op de markt na de instelling van de maatregelen ook deze factoren zullen weerspiegelen.

(556)

De twee medewerkende importeurs vertegenwoordigden ongeveer 6 % van de totale invoer uit de VRC tijdens het OT; het precieze bedrag kon niet bekend worden gemaakt overeenkomstig artikel 29 van de basisverordening. Zoals de gebruikers hadden ook de importeurs verschillende voorzieningsbronnen naast de VRC. Ook werd vastgesteld dat de winstgevendheid van de importeurs mogelijk meer gevolgen van de maatregelen zou ondervinden dan die van de gebruikers, indien zij het invoerpatroon dat zij tijdens het OT volgden zouden handhaven. Echter, in de praktijk zijn importeurs vaak zelfs flexibeler dan gebruikers en zij zouden zeer waarschijnlijk de eersten zijn die zich tot de alternatieve voorzieningsbronnen zouden wenden.

(557)

Een deel van het voordeel dat de gebruikers en importeurs hebben dankzij de Chinese invoer wordt feitelijk verworven en mogelijk gemaakt door de oneerlijke prijsdiscriminatie waarvan Chinese exporteurs gebruikmaken en niet door een natuurlijk concurrentievoordeel. Derhalve zal het herstel van concurrentieneutraliteit op de markt van de Unie, door een correctie van de verstoring van de handel ten gevolge van de invoer met subsidiëring, de OBS-markt in staat stellen terug te keren naar een gezonde, door de markteconomie gestuurde dynamiek en prijsontwikkeling en tegelijkertijd geen nadeel inhouden voor andere marktdeelnemers (gebruikers, producenten, eindconsumenten) die niet direct in staat zijn om van invoer met subsidiëring te profiteren.

7.4.   CONCLUSIE INZAKE HET BELANG VAN DE UNIE

(558)

Gezien deze overwegingen luidt de conclusie dat er, gezien de beschikbare informatie over het belang van de Unie, geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC pleiten.

8.   DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

8.1.   SCHADEMARGE

(559)

Gelet op de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie moeten compenserende maatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie nog meer schade lijdt door de invoer met subsidiëring.

(560)

Om de hoogte van deze maatregelen te bepalen, werd rekening gehouden met de vastgestelde subsidiëring en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om de schade voor de bedrijfstak van de Unie op te heffen.

(561)

Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende subsidiëring op te heffen, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen om zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die bij normale concurrentie -dat wil zeggen zonder invoer met subsidiëring - redelijkerwijs op de verkoop van het soortgelijke product in de Unie door dergelijke bedrijfstakken kan worden behaald. De Commissie is van oordeel dat de winst die behaald had kunnen worden zonder gesubsidieerde invoer gebaseerd moet worden op het jaar 2008, toen de invoer uit de VRC minder aanwezig was op de markt van de Unie. Aangenomen wordt dat een winstmarge van 6,7 % op de omzet kan worden beschouwd als een passend minimum dat de bedrijfstak van de Unie zonder schade veroorzakende subsidiëring hadden kunnen verwachten.

(562)

Op basis hiervan werd voor het soortgelijke product een prijs berekend waarbij de bedrijfstak van de Unie geen schade lijdt. Deze geen schade veroorzakende prijs is berekend door de productiekosten met de hierboven genoemde winstmarge van 6,7 % te vermeerderen.

(563)

De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs van de producenten-exporteurs in de VRC, gecorrigeerd voor invoerkosten en douanerechten met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Unie gedurende het OT op de markt van de Unie. Het verschil dat deze vergelijking opleverde, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gemiddelde cif-waarde bij invoer van de vergeleken productsoorten.

(564)

Na de definitieve mededeling maakten belanghebbende partijen bezwaar tegen het gebruik van 6,7 % als de streefwinst van de bedrijfstak van de Unie en tegen de keuze van 2008 als representatief jaar voor winstgevendheid. Echter, hun argument dat de door de bedrijfstak van de Unie in 2008 gemaakte winst negatief beïnvloed werd door de financiële crisis, waardoor 2008 een uitzonderlijk jaar werd, lijkt te wijzen op een argument dat de in 2008 gerealiseerde winst lager is dan wat de bedrijfstak zou verwachten in een normaal jaar. Dit argument wordt afgewezen, omdat er geen bewijsmateriaal is ingediend met betrekking tot wat de winst van de bedrijfstak van de Unie in 2008 geweest zou zijn indien de financiële crisis was uitgebleven.

(565)

Belanghebbende partijen hebben er ook op gewezen dat de invoervolumes vanuit de VRC op hun laagste niveau waren in 2009 en niet in 2008. Echter, gezien het feit dat de bedrijfstak van de Unie in 2009 niet winstgevend was, is het onmogelijk om de gegevens van 2009 te gebruiken om een streefwinst voor de bedrijfstak van de Unie vast te stellen.

(566)

CISA voerde verder aan dat de winst van verkopen aan niet-verbonden afnemers in 2008 niet kan worden gebruikt als streefwinst, omdat dit jaar het grootste prijsverschil kende tussen verkopen aan verbonden afnemers en verkopen aan niet-verbonden afnemers. Dit argument werd afgewezen, aangezien dit prijsverschil niet relevant is voor de berekening van de winst van de verkopen aan niet-verbonden afnemers.

(567)

CISA stelde vervolgens voor dat de streefwaarde voor de winst op verkopen van OBS aan niet-verbonden partijen gebaseerd zou worden op de gemiddelde totale winst van de multinationale onderneming ArcelorMittal voor de jaren 2010 en 2011. Dit werd afgewezen als een betrouwbare bron voor de winst op OBS in de Unie bij afwezigheid van met dumping verkochte invoer, omdat de winst van de totale wereldwijde groep ArcelorMittal-ondernemingen duidelijk niet representatief is voor de winst op de verkoop van OBS in de Unie.

(568)

Eén belanghebbende partij trok de methodologie van de Commissie voor de berekening van de prijsonderbiedingsmarge in twijfel. Deze opmerking was echter gebaseerd op de onjuiste aanname dat de Commissie de prijsonderbiedingsmarge had berekend door de gemiddelde winst van de bedrijfstak van de Unie in het OT (2,6 %) af te trekken van de marktprijs om het break-even point (d.w.z. een prijs die winst noch verlies oplevert) te verkrijgen en vervolgens dit break-even point te vermeerderen met de streefwinst.

(569)

De Commissie heeft de prijsonderbiedingsmarge berekend door de streefwinst op te tellen bij de productiekosten voor iedere productsoort. De door deze belanghebbende partij voorgestelde methodologie heeft tekortkomingen, omdat de gemiddelde winst van 2,6 % niet automatisch werd behaald voor iedere verkoop van ieder model door alle ondernemingen waarvan de gegevens gebruikt werden.

(570)

Eén belanghebbende partij trok daarnaast de schadeberekeningen van de Commissie in twijfel. Aangezien deze partij niet de volledige toegang had tot de gegevens die de Commissie heeft gebruikt om de schademarge te berekenen, probeerde de partij deze zelfstandig te berekenen, op basis van haar begrip van het prijsverschil op de markt tussen ondergronden met een bekleding van een aluminium-zinklegering en ondergronden met een bekleding van zink, dat zij had berekend op 50 USD per MT. Deze "herberekening", die gebaseerd is op onvolledige gegevens, resulteert in een lagere schademarge dan de marge die de Commissie heeft berekend en medegedeeld.

(571)

Hun argumenten werden afgewezen, omdat het vermeende prijsverschil niet kon worden vastgesteld in de analyse van de volledige gegevens van zowel de producenten-exporteurs als de bedrijfstak van de Unie. Bijgevolg dient benadrukt te worden dat de gegevens die de belanghebbende partijen heeft gebruikt onvolledig waren en derhalve geen betrouwbare grondslag vormden om de schadeberekeningen van de Commissie te reproduceren.

8.2.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

(572)

Gezien de conclusies ten aanzien van subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Unie wordt in overeenstemming met artikel 15 van de basisverordening geoordeeld dat op de invoer van OBS van oorsprong uit de VRC een definitief compenserend recht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de subsidiemarge of aan de schademarge indien deze lager is. In dit geval moet het recht bijgevolg worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde subsidiemarges. Op grond van het bovenstaande worden de in te stellen rechten als volgt vastgesteld:

Naam van de onderneming

Subsidiemarge (%)

Schademarge (%)

Compenserend recht (%)

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd.; Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd.; Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd.

29,7

55,8

29,7

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd; Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd.

23,8

29,7

23,8

Union Steel China

26,8

13,7

13,7

Andere medewerkende ondernemingen

26,8

43,0

26,8

Residueel recht

44,7

58,3

44,7

(573)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende rechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dat onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op "alle andere ondernemingen") gelden dus uitsluitend bij de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die door deze ondernemingen en dus door de specifiek genoemde juridische entiteiten vervaardigd zijn. De rechten zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in artikel 1 met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor "alle andere ondernemingen".

(574)

Verzoeken in verband met de toepassing van individuele compenserende rechten voor bepaalde ondernemingen (bijv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (104) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien de naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

(575)

Om een goede toepassing van het compenserende recht te garanderen, moet het residuele recht niet alleen gelden voor niet-medewerkende producenten-exporteurs, maar ook voor producenten die het betrokken product in het OT niet naar de Unie hebben uitgevoerdm

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van organisch beklede staalproducten, d.w.z. gewalste platte producten van niet-gelegeerd of gelegeerd staal (uitgezonderd roestvrij staal), aan ten minste één zijde geverfd, gevernist of bekleed met kunststof, met uitzondering van zogenaamde "sandwichpanelen" van de soort gebruikt in de bouw, bestaande uit twee metalen buitenplaten met een stabiliserende kern van isolatiemateriaal, en met uitzondering van producten met een laatste bekleding van zinkstof (een zinkrijke verf die 70 of meer gewichtspercenten zink bevat), en met uitzondering van producten met een ondergrond die bekleed is met een metalen bekleding van chroom of tin, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 7210 70 80, ex 7212 40 80, ex 7225 99 00, ex 7226 99 70 (Taric-codes 7210708011, 7210708091, 7212408001, 7212408021, 7212408091, 7225990011, 7225990091, 7226997011 en 7226997091), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve compenserende rechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven producten, vervaardigd door onderstaande ondernemingen, zijn als volgt:

Onderneming

Recht (%)

Aanvullende Taric-code

Union Steel China

13,7

B311

Zhangjiagang Panhua Steel Strip Co., Ltd.; Chongqing Wanda Steel Strip Co., Ltd.; Zhangjiagang Free Trade Zone Jiaxinda International Trade Co., Ltd.

29,7

B312

Zhejiang Huadong Light Steel Building Material Co. Ltd en haar verbonden onderneming Hangzhou P.R.P.T. Metal Material Company Ltd.

23,8

B313

Angang Steel Company Ltd.

26,8

B314

Baoutou City Jialong Metal Works Co., Ltd.

26,8

B317

Changshu Everbright Material Technology Co., Ltd.

26,8

B318

Changzhou Changsong Metal Composite Material Co., Ltd.

26,8

B319

Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd.

26,8

B321

Jigang Group Co., Ltd.

26,8

B324

Maanshan Iron & Steel Company Limited

26,8

B325

Qingdao Hangang Color Coated Sheet Co., Ltd.

26,8

B326

Shandong Guanzhou Co., Ltd.

26,8

B327

Shenzen Sino Master Steel Sheet Co.,Ltd.

26,8

B328

Tangshan Iron & Steel Group Co., Ltd.

26,8

B329

Tianjin Xinyu Color Plate Co., Ltd.

26,8

B330

Wuhan Iron and Steel Company Limited

26,8

B331

Zhejiang Tiannu Color Steel Co., Ltd.

26,8

B334

Alle andere ondernemingen

44,7

B999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 maart 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

E. GILMORE


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB C 52 van 22.2.2012, blz. 4.

(3)  PB C 373 van 21.12.2011, blz. 16.

(4)  PB L 252 van 19.9.2012, blz. 33.

(5)  Document WT/DS379/AB/R, 11 maart 2011.

(6)  Paragraaf 317 van het AB-verslag.

(7)  Paragraaf 290 van het AB-verslag.

(8)  Paragraaf 297 van het AB-verslag.

(9)  Bladzijde 33 van de Engelse versie van het twaalfde vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalindustrie (12th 5 year Development Plan for Steel Industry).

(10)  Artikel 36 van de wet van de Volksrepubliek China inzake de staatsactiva van ondernemingen luidt: "Een onderneming met overheidskapitaal die investeringen doet, dient zich aan het nationale industriebeleid te houden, …".

(11)  Artikel 6 van de voorlopige maatregelen voor het toezicht op en het beheer van de investeringen door centrale ondernemingen luidt: "Het beginsel van conformiteit met de ontwikkelingsplannen en het industriebeleid van de staat dient in acht te worden genomen bij de investeringsactiviteiten van de onderneming met inbegrip van het toezicht op en het beheer van de investeringsactiviteiten van de ondernemingen door SASAC.".

(12)  Artikel 13, leden 1 en 2, van de maatregelen voor het beheer van ontwikkelingsstrategieën en -plannen van centrale ondernemingen.

(13)  De Chinese vice-premier Zheng Peiyan zei dat de verhuizing van Capital Steel in Hebei het gevolg is van een belangrijke politiek besluit dat werd genomen door het Centrale Comité van de Communistische Partij van China en de Raad van State (Xinhua Nieuwsagentschap, 23 oktober 2005).

(14)  Zie bijv. "China approves Anshan Steel merger with Panzhihua" ("China keurt fusie van Anshan Steel met Panzhihua goed"), http://www.reuters.com/article/2010/05/25/us-china-steel-merger-idUSTRE64O2G020100525

Steel merger will become China's biggest "(Fusie creëert grootste Chinese staalonderneming"), http://www.chinadaily.com.cn/bizchina/2010-04/19/content_9747309.htm.

"Four Chinese steel makers agree to merge" ("Vier Chinese staalproducenten bereiken akkoord over fusie"), http://online.wsj.com/article/SB10001424052748703792704575366830150284538.html.

"New steel group formed by merger in China's Hubei Province" ("Nieuwe staalgroep gevormd door fusie in Chinese provincie Hubei"), http://www.steelorbis.com/steel-news/latest-news/new-steel-group-formed-by-merger-in-chinas-hubei-province-685647.htm.

(15)  "… naar ons oordeel mag het bewijs dat een overheid op betekenisvolle wijze zeggenschap uitoefent over een entiteit en haar gedrag, in bepaalde omstandigheden dienen als bewijs dat de entiteit in kwestie overheidsgezag eigendom en dergelijk gezag uitoefent tijdens de uitvoering van overheidsfuncties.". DS379 Verslag van de beroepsinstantie van de WTO (Appellate Body), paragraaf 318.

(16)  De 17 ondernemingen die in de bijlage worden vermeld, behoren tot enkele van de grootste staalproducenten die in handen zijn van de staat in China.

(17)  Bijv. http://en.wikipedia.org/wiki/Shougang_Corporation, http://en.wikipedia.org/wiki/Hebei_Iron_and_Steel, http://companies.china.org.cn/trade/company/559.html, http://companies.china.org.cn/trade/company/557.html, enz.

(18)  Artikel 7 van de tijdelijke maatregelen voor het toezicht op en het beheer van staatsactiva van ondernemingen: "de overheden van het volk op verschillende niveaus dienen ten strengste de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot staatsactiva uit te voeren, dienen zich te houden aan de scheiding tussen de overheidsfunctie van het beheer van overheidsaangelegenheden en de functie van leverancier van staatsactiva, dienen zich te houden aan de scheiding tussen overheidsinstanties en ondernemingen en de scheiding tussen eigendoms- en bestuurlijke bevoegdheden. De instanties die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op en het beheer van staatsactiva mogen niet de overheidsfunctie van het beheer van overheidsaangelegenheden uitoefenen, en de andere overheidsinstanties en -departementen mogen niet de functie van leverancier van staatsactiva uitoefenen.".

(19)  The state-business nexus in China's steel industry - Chinese market distortions in domestic and international perspective, studie uit 2009, uitgevoerd door Think!Desk - China research & Consulting for Eurofer, Analyses of State-owned Enterprises and State Capitalism in China, 2011, Capital Trade Incorporated prepared for the U.S.-China Economic and Security Review Commission.

(20)  De artikelen 22, 27 en 29 van de wet van de Volksrepubliek China inzake de staatsactiva van ondernemingen.

(21)  The state-business nexus in China's steel industry - Chinese market distortions in domestic and international perspective, studie uit 2009, uitgevoerd door Think!Desk - China research & Consulting for Eurofer, Analyses of State-owned Enterprises and State Capitalism in China, 2011, Capital Trade Incorporated, opgesteld voor de U.S.-China Economic and Security Review Commission, en bijlage 10 bij de klacht.

(22)  Ontwikkelingsplan van het twaalfde vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de staalsector, hoofdstuk IV(VII) - Fusering en reorganisatie bevorderen.

(23)  Bladzijden 108-109 van de klacht.

(24)  Bijv. de website van Chongqing Iron and Steel (http://en.cqgtjt.com/), de website van Baosteel (http://www.baosteel.com/group_e/01news/ShowArticle.asp?ArticleID=2553).

(25)  Bijv. de voorlopige maatregelen voor het toezicht op en het beheer van investeringen door centrale ondernemingen, maatregelen voor het beheer van de ontwikkelingsstrategieën en -plannen van centrale ondernemingen, de wet van de Volksrepubliek China inzake de staatsactiva van ondernemingen en instructie nr. 35 van de NDRC - Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie.

(26)  DS 379 AB-verslag, paragraaf 441.

(27)  DS 379 AB-verslag, paragraaf 444.

(28)  De GOC heeft een tabel verstrekt met cijfers die betrekking hadden op de productie van WGS en KGS door staatsondernemingen en particuliere ondernemingen, maar tijdens de controle bleek deze tabel niet volledig te zijn en de GOC weigerde om de informatie te verstrekken die was gebruikt om deze tabel op te stellen en waarmee een gedegen controle had kunnen worden uitgevoerd.

(29)  The responses of 4 Chinese exporting producers (2 sampled, 2 voluntary responses) concerning their purchases of HRS (and CRS). The similar investigations by other investigating authorities confirm these figures. For example the USDOC established that the following proportions of HRS in China were produced by SOEs in the past: stalen hogedrukcilinders (70 %), stalen roosters (de USDOC stelde vast dat overheidsinstanties zorgden voor een meerderheid van de tijdens het onderzoektijdvak geproduceerde WGS), dunwandige rechthoekige buizen en pijpen (70,81 %).

(30)  Volgens het World Steel Capacity Book bedraagt de productiecapaciteit van KGS in China ongeveer 81 035 000 ton per jaar en volgens publiek beschikbare eigendomsgegevens wordt ongeveer 57 490 000 ton geproduceerd door staatsondernemingen.

(31)  Het gemiddelde prijsverschil tussen de prijzen van staatsondernemingen en die van particuliere leveranciers bedroeg tijdens het OT slechts 3,75 %.

(32)  Artikel 18 van instructie nr. 35 - Het beleid voor ingevoerde technologieën en apparatuur: ondernemingen worden aangemoedigd om gebruik te maken van binnenlands gemaakte apparatuur en technologieën en de uitvoer te verminderen.

Artikel 20 van instructie nr. 35 - De ijzer- en staalondernemingen worden aangemoedigd om zich te groeperen en strategische reorganisatie door te voeren in de vorm van allianties tussen machtige ondernemingen …

(33)  Artikel 22 van instructie nr. 35 - De investeringen in alle ijzer- en staalprojecten moeten onderzocht en goedgekeurd of gecontroleerd worden door de NDRC overeenkomstig relevante bepalingen.

Artikel 23 van instructie nr. 35 - Voor alle buitenlandse investeringen in de ijzer- en staalindustrie van China geldt in beginsel dat zij geen meerderheidsbelang mogen hebben.

(34)  Artikel 24 van instructie nr. 35 - In gevallen waarin een project niet in overeenstemming is met het ontwikkelingsbeleid voor de ijzer- en staalindustrie en niet voor onderzoek en goedkeuring is voorgelegd of waarin het onderzoek en de goedkeuring van een project niet in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen, zal het departement van overheidsgrond en -hulpbronnen niet de formaliteiten afhandelen voor landgebruik en zal het departement van handel en industrie de registratie ervan niet accepteren, zal het administratieve departement van handel geen goedkeuring verlenen voor het contract en de samenstelling, zal de financiële instelling geen lening of enige vorm van kredietsteun verstrekken …

Artikel 25 van instructie nr. 35 - Teneinde middellang en lang krediet te verstrekken voor investeringen in vaste activa voor de projecten op het gebied van het smelten van ijzer, het smelten van staal en het walsen van staal, dienen financiële instellingen zich te houden aan het ontwikkelingsbeleid voor de ijzer- en staalsector en hun risicobeheer te versterken.

(35)  Artikel 30 Indien twee of meer binnenlandse ondernemingen elkaar op schadelijke wijze beconcurreren in verband met een buitenlandse hulpbron, kan de staat de bestuursrechtelijke coördinatie op zich nemen om een alliantie te vormen of een van de ondernemingen te selecteren om de investering te doen, zodat schadelijke concurrentie voorkomen wordt.

(36)  Hoofdstuk III (III)6 van het twaalfde vijfjarenplan voor de staalsector- clusterniveau: het aantal staalondernemingen aanzienlijk verminderen; het aandeel van de staalproductie van de top tien van staalondernemingen ten opzichte van het totale aantal ondernemingen stijgt van 48,6 % tot ongeveer 60 %.

III.(V) van het twaalfde vijfjarenplan voor de staalsector - De structuur van de industrie optimaliseren.

Dit hoofdstuk beschrijft hoe de staalsector geherstructureerd moet worden met behulp van fusies, verhuizingen, aanpassingen van de productiecapaciteit, verboden in sommige provincies en steun in andere.

(37)  Bijlage 24 bij de klacht - verzameling relevante citaten uit diverse plannen en wetten.

(38)  De Jiangsu Shagang Group bijvoorbeeld verklaarde op haar website (http://www.sha-steel.com/eng/index.html): "De Shagang Group zal nauwgezet het staatsbeleid met betrekking tot de ontwikkeling van de staalindustrie uitvoeren. Ondersteund door wetenschappelijke inzichten is Shagang voornemens de strategie van duurzame ontwikkeling na te streven, een nieuwe weg naar industrialisatie in te slaan, te zorgen voor een versnelling van de transformatie en modernisering, de aanpassing van de productstructuur ten zeerste te bevorderen, te werken aan een verdere uitbreiding van de eigen industriële keten, voldoende aandacht te schenken aan ondersteunende ondernemingen, een moderne logistiek op te zetten, kapitaaltransacties te doen en doorlopend het algemene concurrentievermogen van het bedrijf te verbeteren teneinde door te gaan met Shagang perfect, sterk en uitstekend te maken en ons best te doen om Shagang tot een beroemd merk te maken als "honderdjarige fabriek". Ook zal Shagang opnieuw bijdragen leveren om een harmonieus Jiangsu te bouwen en van China een machtige staalnatie te maken.".

(39)  Verslag van de WTO-beroepsinstantie (AB-verslag), US - Countervailing Duty Investigation on DRAMS, paragrafen 111 en 116.

(40)  Dispuut nr. DS194 United States - Measures treating export restraints as subsidies (panelverslag van 29 juni 2001).

(41)  Paragrafen 8.28-8.30 van het panelverslag. Hoewel de "overheidsmaatregel" oorspronkelijk werd gekwalificeerd als "expliciet en positief", wijzen latere bevindingen van de WTO-beroepsinstantie erop dat dit wellicht een te strikte norm is.

(42)  Wat betreft de grond die wordt gebruik voor doeleinden zoals de industrie, bedrijven, entertainment of commerciële verhuur enz. en wat betreft de grond met twee of meer beoogde gebruikers, dient de afstoting ervan plaats te vinden op manieren zoals veilingen, inschrijvingen of iedere andere methode op basis van openbare biedingen.

(43)  Artikel 24 van Besluit van de NDRC nr. 35 (Beleid voor de ontwikkeling van de ijzer- en staalindustrie): in gevallen waarin een project niet in overeenstemming is met het ontwikkelingsbeleid voor de ijzer- en staalindustrie en niet voor controle en goedkeuring is voorgelegd of waarin de controle en de goedkeuring van een project niet in overeenstemming zijn met de toepasselijke bepalingen, zal het departement van overheidsgrond en -hulpbronnen niet de formaliteiten afhandelen voor landgebruik.

(44)  George E. Peterson, Land leasing and land sale as an infrastructure-financing option, World Bank Policy Research Working Paper 4043, van 7 november 2006.

(45)  Informatie uit 2006 van Deutsche Bank Research over de banksector in de VRC.

(46)  Documenten WT/TPR/S/230, blz. 79, en WT/TPR/C/264, blz. 122.

(47)  http://www.dbresearch.com/PROD/DBR_INTERNET_EN-PROD/PROD0000000000204417.PDF

(48)  Document WT/TPR/S/230, blz. 79, april 2010.

(49)  Document WT/TPR/S/264, blz. 122, juli 2012.

(50)  Ibid.

(51)  Informatie uit "2006 Deutsch Bank Research on China's banking sector", bladzijden 3-4.

(52)  Informatie uit het China Monetary Report Quarter Two, 2010 van de Monetary Policy Analysis Group van de People's Bank of China, d.d. 5 augustus 2010, bladzijde 10.

(53)  Overwegingen 87 en 90 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(54)  Zie bevinding met betrekking tot overheidsinstanties in paragraaf 53.

(55)  Artikel 34 van de wet inzake handelsbanken.

(56)  Werkdocument van het IMF, "Progress in China's Banking Sector Reform: Has Bank Behaviour Changed?", WP/06/71, maart 2006, (zie de bladzijden 3-4, 13, 18-20).

(57)  Werkdocument van het IMF, "Interest Rate Liberalization in China", WP/09/171, augustus 2009, (zie bladzijden 3-4, 21-23).

(58)  Landenverslag van het IMF, VRC: 2010 raadpleging uit hoofde van artikel IV, nr. 10/238, juli 2010, (zie de bladzijden 22, 24 en 28-29).

(59)  OECD 2010 Economic Survey of China, februari 2010, (zie hoofdstuk 3, bladzijden 71, 73-81, 97).

(60)  OECD China's Financial Sector Reforms, Economic Department Working Paper nr. 747, ECO/WKP (2010) 3, 1 februari 2010, (zie de bladzijden 2, 8-15, 36).

(61)  De artikelen 16, 24 en 25.

(62)  Een bericht met betrekking tot uitvoeringsmaatregelen voor de correctie en revitalisering van tien belangrijke sectoren voor de provincie Hubei stelt voor om "te zorgen voor een actieve integratie van het ondersteunende financiële kapitaal van de provincie voor industriële ontwikkeling, optimalisatie van kapitaalinvesteringen en om innovatief te zijn op diverse ondersteunende manieren. Zorg voor intensievere ondersteuning voor innovatie en technologische vooruitgang op het gebied van ijzer en staal …", "Maak gebruik van financiële maatregelen om de consolidatie van de industrie te bevorderen en maak het gemakkelijker voor concurrerende ondernemingen om financiering voor fusies en acquisities te verkrijgen", "Voer ondersteuningsplannen uit voor kernsectoren". IJzer- en staalindustrie: Alle financiële instellingen moeten zorgen voor een verbetering en optimalisatie van de kredietverlening aan gespecialiseerde projecten van de verwerkingsindustrie voor staal en non-ferrometalen, teneinde tegemoet te komen aan de financiële behoeften van relevante ondernemingen met betrekking tot investeringen, de uitvoer en andere essentiële gebieden" enz.

(63)  Gedetailleerde regels voor de uitvoering van het correctie- en revitaliseringsprogramma voor de staalindustrie [2009] voorzien in "het verhogen van de financiële steun voor belangrijke kernondernemingen".

(64)  Overweging 116 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(65)  Overweging 117 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(66)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op de bladzijden 25 en 26 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (blz. 26) (Federal Register/Vol. 73, nr. 227, blz. 70961/24 november 2008).

(67)  Certain Steel Wheels From the People's Republic of China, Preliminary Affirmative Countervailing Duty Determination, 6 september 2011, US Federal Register, documentnummer 2011-22720.

(68)  PB L 128 van 14.5.2011, blz. 18.

(69)  Beide programma's hebben betrekking op een soortgelijke preferentiële behandeling wat betreft de vennootschapsbelasting in hetzelfde geografische gebied.

(70)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 25 van het VS-besluit (Decision Memorandum) van 3 juni 2010 inzake Wire Decking (blz. 25) (Federal Register/Vol. 75, nr. 111, bladzijde 32902/10 juni 2010).

(71)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 11 van de VS-besluitnota (Decision Memorandum) van 12 juni 2009 inzake Certain Tow Behind Lawn Groomer and Certain Parts Thereof (Federal Register/Vol. 74, nr. 117, bladzijde 29180/19 juni 2019).

(72)  Overwegingen 125-136 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(73)  Overwegingen 137-147 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(74)  Overwegingen 148-159 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(75)  Issues and Decision Memorandum for the Final Determination in the Countervailing Duty Investigation of Coated Free Sheet from the People's Republic of China, 17 oktober 2007; US Federal Register, C-570-907.

(76)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 18 van het VS-besluit (Decision Memorandum) van 28 mei 2010 inzake Certain Steel Grating (Federal Register Vol. 75, nr. 109, bladzijde 32362/8 juni 2010).

(77)  Overwegingen 172-181 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(78)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 18 van het VS-besluit (Decision Memorandum) van 28 mei 2010 inzake Certain Steel Grating (Federal Register Vol. 75, nr. 109, bladzijde 32362/8 juni 2010).

(79)  Bijv. Conference of the High Tech Industries of the Chinese Academy of Sciences, 11 november 2002, Issues and Decesion Memorandum for the Final Affirmative CVD Determination: OTR tires from the PRC, 18 april 2011; US Federal Register, C-570-913, blz. 24.

(80)  Issues and Decision Memorandum for the Final Affirmative Countervailing Duty Determination: Laminated Woven sacks for the PRC, 16 juni 2008; US Federal Register, C-570-917, blz. 27; Issues and Decision Memorandum for the Final Determination in the Countervailing Duty Investigation of Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe from the PRC, 23 maart 2009, US Federal Register, C-570-936, blz. 18, Issues and Decision Memorandum for the Final Determination in the Countervailing Duty Investigation of Light-Walled Rectangular Pipe and Tube from the PRC, 13 juni 2008, US Federal Register, C-570-915, blz. 13.

(81)  Overweging 202 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad.

(82)  Certain Seamless Carbon and Alloy Steel Standard, Line, and Pressure Pipe From the People's Republic of China, bepaling van definitieve positieve compenserende rechten, 21 september 2010, US Federal Register Vol. 75, nr. 182, blz. 57444.

(83)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op de bladzijden 20 en 21 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 10 september 2010 inzake Certain Seamless Carbon and Alloy Steel Standard, Line, and Pressure Pipe (Federal Register Vol. 75, nr. 182, bladzijde 57444/21 september 2010).

(84)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op de bladzijden 20 en 21 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (Federal Register/Vol. 73, nr. 227, bladzijde 70961/24 november 2008).

(85)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op de bladzijden 23 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, blz. 70961/24 november 2008).

(86)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 23 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, blz. 70961/24 november 2008).

(87)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 23 van de besluitnota van de VS (Decision Memorandum) van 17 november 2008 inzake Circular Welded Carbon Quality Steel Line Pipe (Line Pipe) (Federal Register Vol. 73, nr. 227, blz. 70961/24 november 2008).

(88)  Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand from the People's Republic of China, bepaling van voorlopige positieve compenserende rechten, 2 november 2009, US Federal Register, documentnummer E9-26322, blz. 56576-56592.

(89)  De methodologie voor de berekening van het subsidiebedrag wordt uitgelegd op bladzijde 35 van het VS-besluit (Decision Memorandum) van 14 mei 2010 inzake Pre-Stressed Concrete Steel Wire Strand (Federal Register Vol. 75, nr. 98, bladzijde 28557/21 mei 2010).

(90)  Panelverslag inzake de VRC - Countervailing and Anti-Dumping Duties on Grain Oriented Flat-rolled Electrical Steel from the United States.

(91)  Ibid.

(92)  Panelverslag inzake de VRC - Countervailing and Anti-Dumping Duties on Grain Oriented Flat-rolled Electrical Steel from the United States.

(93)  Besluit nr. 40 van de Raad van State tot afkondiging en implementering van de "Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur".

(94)  Panelverslag inzake de VRC - Countervailing and Anti-Dumping Duties on Grain Oriented Flat-rolled Electrical Steel from the United States.

(95)  Voor zover de Commissie begreep, zou een dergelijke lijst uitputtend moeten zijn en daardoor de controle iedere vorm van flexibiliteit ontnemen en bij voorbaat de mogelijkheid uitsluiten van het stellen van vervolgvragen of vragen naar aanleiding van argumenten of feiten die tijdens de controle aan de orde zouden kunnen komen.

(96)  Vraag 5.12 van de aanmaning tot het verstrekken van ontbrekende gegevens aan de GOC.

(97)  De WTO-beroepsinstantie in het onderzoek US-Countervailing Duty Investigation on DRAMS from Korea: het toevertrouwen van functies en het belasten met functies heeft geen betrekking op "de situatie waarin de overheid op enige wijze in de markt intervenieert, met al dan niet een bepaald resultaat als gevolg, enkel gebaseerd op de gegeven feitelijke omstandigheden en op de uitoefening van vrije keuze door de deelnemers aan die markt. Derhalve kan "het toevertrouwen van functies" of "belasten met functies" niet onwillekeurig zijn of slechts een bijkomend gevolg van overheidsregulering."

(98)  De grote posities van banken in staatsondernemingen, de door rentevoorschriften gegarandeerde marges, de nog steeds beperkte aansprakelijkheid en bereidheid om krediettarieven te differentiëren, gekoppeld aan de impliciete sturing van het tempo en bestemming van nieuw krediet ondermijnen de ontwikkeling van doeltreffend kredietrisicobeheer van de banken. Het is belangrijk dat banken instrumenten en stimulansen hebben om leenbeslissingen zuiver op grond van commerciële doelstellingen te nemen.

(99)  Een groot deel van de banksector is in eigendom van de staat, zoals een groot aantal klanten van de banken. Als belangrijkste aandeelhouder benoemt de staat het hoogste niveau van leidinggevenden van alle grote banken. Bij gebrek aan een uitdrukkelijk depositogarantiestelsel en beslissingskader in dit verband staat de overheid impliciet ook garant voor alle deposito's. Het feit dat de overheid een grote rol speelt binnen vele aspecten van het financiële stelsel vermindert de marktdiscipline, verzwakt corporate governance en houdt een groot risico van zwakke budgettaire restricties in.

(100)  2011 Internationaal Monetair Fonds, november 2011, IMF-landenverslag nr. 11/321, People's Republic of China: Financial System Stability Assessment.

(101)  Informatie afkomstig van http://www.taiwanembassy.org/be/ct.asp?xItem=306196&CtNode=3382&mp=102&xp1 en http://en.wikipedia.org/wiki/Taiwan.

(102)  Informatie afkomstig van http://en.wikipedia.org/wiki/Jiangsu; http://en.wikipedia.org/wiki/Zhejiang#Economy en http://en.wikipedia.org/wiki/Chongqing#Economy.

(103)  Informatie afkomstig van https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/rankorder.

(104)  Europese Commissie, directoraat-generaal handel, directoraat H, B-1049 Brussel.


Top