EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0803

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 803/2011 van de Raad van 4 augustus 2011 tot intrekking van het compenserend recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van deze invoer naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009

PB L 206 van 11.8.2011, p. 1–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2011/803/oj

11.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/1


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 803/2011 VAN DE RAAD

van 4 augustus 2011

tot intrekking van het compenserend recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India en tot beëindiging van de procedure ten aanzien van deze invoer naar aanleiding van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009


DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”), en met name artikel 18,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie („de Commissie”), ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Geldende maatregelen

(1)

In mei 2005 heeft de Raad, naar aanleiding van een gecombineerd nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en tussentijds nieuw onderzoek („het gecombineerde nieuwe onderzoek”), bij Verordening (EG) nr. 713/2005 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op bepaalde breedspectrumantibiotica, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex29411000 en ex29419000, van oorsprong uit India. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 17,3 % tot 32 %. De oorspronkelijke maatregelen zijn ingesteld bij Verordening (EG) nr. 2164/98 van de Raad (3).

(2)

Naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1176/2008 (4) het compenserende recht gewijzigd dat van toepassing was op een Indiase exporteur.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(3)

Na de bekendmaking van een bericht dat de definitieve antidumpingmaatregelen op korte termijn zouden vervallen (5), heeft de Commissie van twee producenten in de Unie op grond van artikel 18, lid 2, van de basisverordening een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 713/2005: DSM en Sandoz („de indieners van het verzoek”), die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaalde breedspectrumantibiotica in de Unie vertegenwoordigen.

(4)

Het verzoek werd ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk leidt tot het voortduren of opnieuw optreden van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Unie.

(5)

Alvorens het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, en overeenkomstig artikel 10, lid 9, en artikel 22, lid 1, van de basisverordening, heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen. De Indiase overheid werd voor overleg uitgenodigd teneinde de in het verzoek omschreven situatie op te helderen om overeenstemming te bereiken over een oplossing. De Indiase overheid heeft slechts zeer laat op deze uitnodiging gereageerd, en bijgevolg heeft geen dergelijk overleg plaatsgevonden.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

(6)

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 12 mei 2010 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6) („het bericht van opening”) de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 18 van de basisverordening aangekondigd.

1.4.   Onderzoek

1.4.1.   Onderzoektijdvak

(7)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010 („tijdvak van het nieuwe onderzoek” of „TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van het voortduren of opnieuw optreden van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot het einde van het TNO („de beoordelingsperiode”).

1.4.2.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(8)

De Commissie heeft de indieners van het verzoek, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, importeurs, toeleveranciers en gebruikers en de Indiase overheid van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(9)

Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(10)

Gezien het blijkbaar grote aantal in het verzoek genoemde producenten-exporteurs van het betrokken product in India leek het de Commissie raadzaam om overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, werd bovengenoemde partijen op grond van artikel 27 van de basisverordening verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van de nieuwe onderzoeken kenbaar te maken en de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken. Slechts drie producenten-exporteurs hebben zich gemeld. Bijgevolg is geen steekproef samengesteld.

(11)

De Commissie heeft alle haar bekende betrokken partijen en alle partijen die zich binnen de in het bericht van opening vermelde termijn kenbaar hadden gemaakt, een vragenlijst toegezonden. De Commissie heeft antwoorden ontvangen van drie producenten in de Unie, drie producenten-exporteurs en de Indiase overheid. Geen van de andere producenten heeft de vragenlijst beantwoord of enige informatie verstrekt. Geen van de importeurs heeft bij de steekproefprocedure gereageerd en er waren geen andere importeurs die de Commissie informatie verschaften of zich tijdens het onderzoek kenbaar maakten.

(12)

Een van de producenten voerde aan dat bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Unie ook rekening moet worden gehouden met gegevens van een andere producent die volgens hem ook een producent in de Unie is. Aangezien echter werd vastgesteld dat de desbetreffende onderneming het onderzochte product niet produceerde, werd dit argument verworpen.

(13)

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring en daaruit resulterende schade zouden voortduren of opnieuw zouden optreden en om het belang van de Unie te bepalen. Bij de volgende belanghebbenden werd ter plaatse een controle verricht:

a)

producenten in de Unie:

DSM Anti-Infectives BV, Delft (Nederland), dat de vragenlijst van de Commissie ook namens DSM Anti-Infectives Chemferm SA, Santa Perpetua de Mogoda (Spanje) heeft beantwoord. Deze twee ondernemingen worden hierna samen aangeduid als „DSM”,

Deretil SA (voorheen DSM Anti-Infectives Deretil SA), Almería (Spanje), hierna „Deretil” genoemd, en

Sandoz GmbH, Kundl (Oostenrijk), dat de vragenlijst van de Commissie ook namens Sandoz Industrial Products SA, Barcelona (Spanje) heeft beantwoord. Beide ondernemingen worden hierna samen aangeduid als „Sandoz”.

b)

producenten-exporteurs in India:

Lupin Limited, Mumbai,

M/s Surya Pharmaceuticals Ltd, Chandigarh en Baddi, en

Ranbaxy Laboratories Limited, Gurgaon.

c)

Indiase overheid:

ministerie van Handel, New Delhi.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(14)

Het onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als dat waarop Verordening (EG) nr. 713/2005 betrekking heeft, namelijk amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet opgemaakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex29411000 en ex29419000, van oorsprong uit India („het betrokken product”).

(15)

Bij het vorige nieuwe onderzoek werd net als bij het oorspronkelijke onderzoek vastgesteld dat het betrokken product en de door de producenten-exporteurs vervaardigde producten die deze op de binnenlandse markt van India verkoopt, alsook de door de producenten in de Unie vervaardigde en in de Unie verkochte producten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt; zij worden derhalve als soortgelijk product in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening beschouwd.

3.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding

(16)

Zoals vermeld in overweging 11 hebben drie producenten-exporteurs zich gemeld en een ingevulde vragenlijst ingediend. Slechts twee van deze drie producenten-exporteurs gaven evenwel te kennen het betrokken product tijdens het TNO naar de Unie te hebben uitgevoerd.

(17)

Op basis van de informatie in het verzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werd een onderzoek ingesteld naar de hieronder genoemde regelingen in het kader waarvan subsidies zouden worden verstrekt.

 

Voor het gehele land geldende regelingen:

a)

Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

b)

Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

c)

Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

d)

Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

e)

Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer);

f)

Export Oriented Units Scheme („EOU”, regeling exportgerichte bedrijven)/Export Processing Zones Scheme („EPZ”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZ”, regeling bijzondere economische zones);

g)

Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten); en

h)

Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting).

 

Regionale regelingen:

i)

Punjab Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Punjab), en

j)

Gujarat Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Gujarat).

(18)

De regelingen a) tot en met f) zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act van 1992 (nr. 22), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Foreign Trade Act”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in documenten over het buitenlandse handelsbeleid („FTP”, Foreign Trade Policy), die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt. Voor het TNO zijn in dit geval twee documenten van belang: FTP 04-09 en FTP 09-14. Dit laatste document is in augustus 2009 van kracht geworden. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 04-09 en FTP 09-14 vastgelegd in deel I van een procedurehandboek („HOP I 04-09” resp. „HOP I 09-14”). Ook het procedurehandboek wordt regelmatig bijgewerkt.

(19)

Regeling g) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt handelsbanken instructies over exportkrediet te geven.

(20)

Regeling h) is gebaseerd op de Wet op de inkomstenbelasting van 1961, die bij de jaarlijkse Wet op de financiën wordt gewijzigd.

(21)

Regeling i) wordt beheerd door de regering van Punjab en is gebaseerd op de Punjaabse wet inzake het industrieel beleid en de stimulering van de industrie.

(22)

Regeling j) wordt beheerd door de regering van Gujarat en is gebaseerd op het beleid van Gujarat voor de stimulering van de industrie.

3.2.   Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen)

a)   Rechtsgrondslag

(23)

Deze regeling wordt in detail beschreven in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.14 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en de punten 4.1 tot en met 4.30A van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(24)

De AAS bestaat uit zes subregelingen, die in overweging 25 nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor fysieke uitvoer en voor de regeling voorafgaande vergunningen voor jaarlijkse behoeften. Producenten-exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor leveranties van halffabricaten. Hoofdcontractanten die aan de in punt 8.2 van FTP 04-09 en FTP 09-14 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” leveren, zoals de leveranciers van exportgerichte ondernemingen (EOU), komen in aanmerking voor de regeling voorafgaande vergunningen voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Tot slot komen de toeleveranciers van producenten-exporteurs in aanmerking voor de voordelen die gelden voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” op grond van de subregelingen Advance Release Order („ARO”) en Back-to-back inland letter of credit (documentair krediet).

c)   Toepassing in de praktijk

(25)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. Welke producten mogen worden ingevoerd en hoeveel moet worden uitgevoerd, alsmede het soort exportproduct zijn in de voorafgaande vergunning vermeld;

ii)

jaarlijkse behoefte: een dergelijke voorafgaande vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De houder van de voorafgaande vergunning kan — tot een bepaalde maximumwaarde, die wordt bepaald door zijn eerdere uitvoer — elke soort input vrij van rechten invoeren die voor de vervaardiging van een tot de productgroep behorend product wordt gebruikt. Hij kan naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)

leveranties van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De producent-exporteur die het halffabricaat vervaardigt, mag inputs rechtenvrij invoeren en hiervoor kan hem een voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten worden verleend. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het afgewerkte product uit te voeren;

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een hoofdcontractant vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met f), g), i) en j), van FTP 04-09 en FTP 09-14. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën transacties worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een SEZ bevindt;

v)

ARO: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de hierin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen die gelden bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop volgens punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de leverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is zowel mogelijk voor binnenlandse als voor ingevoerde inputs;

vi)

documentair krediet: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank zal op de voorafgaande vergunning de rechtstreekse invoer afboeken, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen bij uitvoer waarin wordt voorzien in punt 8.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 (voorafgaande vergunning leveranties van halffabricaten/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(26)

Tijdens het TNO heeft één van de twee medewerkende exporteurs geprofiteerd van de AAS. Deze onderneming maakte gebruik van subregeling i) fysieke uitvoer. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de overige subregelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(27)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoerverplichting moet worden nagekomen binnen een voorgeschreven termijn na afgifte van de voorafgaande vergunning. Sinds het gecombineerde nieuwe onderzoek is deze periode verlengd tot 36 maanden (24 maanden met twee verlengingen van telkens zes maanden).

(28)

Om verificatie door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de houder van een voorafgaande vergunning wettelijk verplicht voor elke voorafgaande vergunning in een voorgeschreven vorm een verbruiksregister bij te houden (een waarheidsgetrouwe boekhouding te voeren) van de rechtenvrij ingevoerde/in het binnenland aangekochte goederen (punten 4.26 en 4.30 en aanhangsel 23 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14). Dit verbruiksregister moet worden gecontroleerd door een externe accountant, die een certificaat afgeeft waarin wordt verklaard dat de voorgeschreven registers en de relevante documentatie zijn onderzocht en dat de op grond van aanhangsel 23 verstrekte informatie in alle opzichten waarheidsgetrouw en correct is.

(29)

Voor de AAS voor fysieke uitvoer waarvan tijdens het TNO gebruik is gemaakt, legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van de toegestane invoer en de verplichte uitvoer. Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- en uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden vermeld. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regeling mogen worden ingevoerd, baseert de Indiase overheid zich op standaard-input-outputnormen („SION’s”). SION’s zijn vastgesteld voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, en zijn door de Indiase overheid gepubliceerd. Sinds het gecombineerde nieuwe onderzoek zijn de SION’s naar beneden bijgesteld, en tijdens het TNO lagen zij, voor de input van de belangrijkste grondstof en afhankelijk van het traject van het product, 2,3 % tot 16,1 % lager dan tijdens het gecombineerde nieuwe onderzoek.

(30)

Ondanks deze verlaging van de SION’s is vastgesteld dat het werkelijke verbruik van één van de betrokken productsoorten nog onder de SION’s lag. Voorts is vastgesteld dat de onderneming, hoewel dat verplicht is, het in overweging 28 („aanhangsel 23”) vermelde verbruiksregister, dat door een externe accountant kan worden gecontroleerd, niet heeft bijgehouden. Ondanks de niet-naleving van dit voorschrift heeft de onderneming geprofiteerd van de voordelen in het kader van de AAS, die gezien de vastgestelde te hoge schatting van de SION’s de wettelijke bepalingen hiervoor bovendien overstegen.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(31)

De Indiase overheid en één producent-exporteur hebben opmerkingen gemaakt bij de AAS.

(32)

De Indiase overheid voerde aan dat de AAS functioneert als een toegestane terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs met een verificatieregeling die in overeenstemming is met de bijlagen I, II en III van de geldende basisverordening om toezicht te houden op het verband tussen de rechtenvrij ingevoerde inputs en de resulterende uitvoerproducten. De Indiase overheid argumenteerde voorts dat volgens de basisverordening alleen de kwijtschelding of terugbetaling van invoerheffingen voor een hoger bedrag dan dat van de invoerheffingen op de ingevoerde inputs die bij de productie van het exportproduct worden verbruikt, tot compenserende maatregelen aanleiding kunnen geven. Zij bleef er ook bij dat er een geschikte verificatieregeling bestaat. In deze context verwees de Indiase overheid naar een aantal verificatie-elementen waarover zij met het oog op een dergelijke verificatie onder meer beschikt: SION’s, de op de invoer- en uitvoerdocumenten vermelde hoeveelheden en controle op de terugbetaling na in- en uitvoer. De Indiase overheid wees er ook op dat volgens de regeling op ongebruikt materiaal de volledige rechten plus interest moeten worden betaald.

(33)

De producent-exporteur die voor zijn uitvoer naar de Unie van de AAS gebruik had gemaakt had geen opmerkingen bij de bevindingen inzake de beschrijving en de toepassing in de praktijk, zoals samengevat in de punten a) tot en met c), maar hij betwistte een aantal cijfers in de berekening van het bedrag van de subsidie. De berekening is nagetrokken en correcties bleken niet nodig. De betrokken onderneming is daarvan op de hoogte gesteld.

e)   Conclusie

(34)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteur een voordeel heeft verkregen.

(35)

Bovendien is de AAS voor fysieke uitvoer rechtens duidelijk afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt de regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen krachtens artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Een onderneming kan geen voordeel op grond van deze regeling krijgen indien zij zich niet tot uitvoer verplicht.

(36)

Dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen heeft dan ook bevestigd dat de belangrijkste subregeling waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, niet kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de voorschriften in bijlage I (punt i)), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. Hoewel er wel degelijk een verificatieregeling of -procedure bestaat om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening), heeft de Indiase overheid deze niet daadwerkelijk toegepast. De eigenlijke SION’s kunnen niet worden beschouwd als een verificatieregeling voor het werkelijke verbruik, aangezien deze te genereus bleken te zijn en is vastgesteld dat de Indiase overheid excessieve voordelen niet terugvordert. De overheid heeft immers geen doeltreffende, op een correct bijgehouden verbruiksregister gebaseerde controle verricht. De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectieve verificatieregeling is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Tot slot is bevestigd dat, hoewel dat bij wet verplicht is, in de praktijk niet gegarandeerd wordt dat een accountant bij het verificatieproces betrokken wordt.

(37)

Bijgevolg geeft de AAS voor fysieke uitvoer aanleiding tot compenserende maatregelen.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(38)

Daar de onderzochte subsidieregelingen geen toegestane terugbetalingsregelingen voor inputs of voor vervangende inputs zijn, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel uit het bedrag aan kwijtgescholden invoerrechten dat in normale omstandigheden bij invoer van de inputs verschuldigd zou zijn geweest. In dit verband en wat het argument van de Indiase overheid in overweging 32 betreft, voorziet de basisverordening niet alleen in compenserende rechten voor een „teveel” aan kwijtgescholden rechten. Overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), en bijlage I, punt i), bij de basisverordening kan alleen het teveel aan kwijtgescholden rechten tot compenserende maatregelen aanleiding geven wanneer aan de voorwaarden van de bijlagen II en III bij de basisverordening is voldaan. In casu waren deze voorwaarden echter niet vervuld. Indien wordt vastgesteld dat er geen adequate controleprocedure is, is de bovenstaande uitzondering voor terugbetalingsregelingen derhalve niet van toepassing en geldt de normale regel waarbij het totale bedrag aan niet-betaalde rechten (gederfde inkomsten) tot compenserende maatregelen aanleiding geeft, en niet alleen het teveel dat is kwijtgescholden. Volgens bijlage II, punt II, en bijlage III, punt II, van de basisverordening is het niet de taak van de onderzoekende autoriteit om dit teveel aan kwijtgescholden rechten te berekenen. Integendeel, overeenkomstig artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening dient deze autoriteit alleen voldoende bewijsmateriaal te verzamelen om de geschiktheid van een beweerde verificatieregeling te weerleggen.

(39)

De hoogte van de subsidie die in het kader van de AAS aan de exporteur is toegekend, werd berekend op basis van de gederfde invoerrechten (gewone douanerechten en bijzondere aanvullende douanerechten) op de materialen die op grond van de subregeling in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor het betrokken product werden ingevoerd (teller). Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening werden de kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, van het subsidiebedrag afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd waren. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het aldus verkregen subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het betrokken product in het TNO (noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(40)

Het subsidiepercentage voor deze regeling in het TNO wordt, voor de enige medewerkende producent die er gebruik van maakt, vastgesteld op 12,3 %.

3.3.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

a)   Rechtsgrondslag

(41)

De DEPBS wordt in detail beschreven in punt 4.3 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 4 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(42)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(43)

Een in aanmerking komende exporteur kan een DEPBS-krediet aanvragen; dit krediet wordt berekend als percentage van de waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. De Indiase autoriteiten hebben voor de meeste producten, inclusief het betrokken product, een DEPBS-percentage vastgesteld. Zij worden vastgesteld op basis van SION’s (zie overweging 29 hierboven) en van de op die veronderstelde invoer toepasselijke douanerechten, ongeacht of deze invoerrechten daadwerkelijk werden betaald. Tijdens het TNO van dit onderzoek bedroegen de DEPB-percentages voor het betrokken product 8 % voor amoxicillinetrihydraat en 7 % voor ampicillinetrihydraat en cefalexine; deze percentages zijn dus in alle gevallen hoger dan tijdens het gecombineerde nieuwe onderzoek.

(44)

Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvindt, moet de exporteur de Indiase autoriteiten een verklaring overleggen dat de uitvoer in het kader van de DEPBS plaatsvindt. Om de uitvoer van de goederen mogelijk te maken, geven de Indiase douaneautoriteiten tijdens de verzendingsprocedure een ladingsbrief voor de uitvoer af. Daarin is onder meer het bedrag aan DEPBS-krediet vermeld dat voor de uitvoertransactie moet worden toegekend. Op dat moment weet de exporteur dus welk voordeel hij zal ontvangen. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over de toekenning van een DEPBS-krediet. Het percentage voor de berekening van het voordeel is dat wat van toepassing is op het ogenblik van indiening van de uitvoeraangifte. De hoogte van het voordeel kan derhalve niet met terugwerkende kracht worden gewijzigd.

(45)

In overeenstemming met de Indiase standaarden voor jaarrekeningen kunnen DEPBS-kredieten op transactiebasis worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van goederen waarop geen invoerbeperking rust, met uitzondering van kapitaalgoederen. Goederen die met gebruikmaking van DEPBS-kredieten worden ingevoerd, kunnen op de binnenlandse markt worden verkocht (waar zij aan omzetbelasting zijn onderworpen) of op andere wijze worden gebruikt. DEPBS-kredieten zijn vrij overdraagbaar en zijn vanaf de toekenning 24 maanden geldig.

(46)

DEPBS-aanvragen worden langs elektronische weg ingediend en kunnen een onbeperkt aantal uitvoertransacties betreffen. De facto is er geen strikte termijn voor het aanvragen van DEPBS-kredieten. Het elektronische systeem dat voor het beheer van de DEPBS wordt gebruikt, sluit niet automatisch uit dat ook na afloop van de termijnen in punt 4.47 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 aanvragen voor uitvoertransacties kunnen worden ingediend. Zoals in punt 9.3 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 duidelijk wordt bepaald, kunnen aanvragen die na afloop van de indieningstermijnen worden ontvangen, altijd tegen betaling van een kleine boete (10 % van het recht) in overweging worden genomen.

(47)

Eén medewerkende Indiase producent-exporteur bleek tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(48)

De Indiase overheid argumenteerde dat het voordeel voor de ontvanger slechts kan worden gemeten en het feit of de subsidie aanleiding geeft tot compenserende maatregelen slechts kan worden vastgesteld wanneer DEPBS-vergunningen op de markt worden verkocht, aangezien deze volgens de Indiase overheid slechts een voordeel opleveren wanneer zij op de markt worden verkocht. DEPBS-kredieten zouden met andere woorden geen aanleiding geven tot compenserende maatregelen wanneer zij worden gebruikt om de douanerechten te betalen op de ingevoerde goederen die als inputs voor de productie van uitgevoerde goederen worden gebruikt.

e)   Conclusies betreffende de DEPBS

(49)

In het kader van de DEPBS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. DEPBS-kredieten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien zij uiteindelijk zullen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verstrekt het DEPBS-krediet de exporteur een voordeel omdat het zijn liquiditeit verbetert, niet alleen wanneer een vergunning op de markt wordt verkocht, zoals de Indiase regering aanvoerde, maar ook wanneer het wordt gebruikt om douanerechten te betalen op ingevoerde goederen.

(50)

Voorts is de DEPBS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; zij wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

(51)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Bovendien is er geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Ten slotte komt een exporteur ook als hij geen inputs invoert voor de DEPBS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt aankopen en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de DEPBS-regeling in aanmerking.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(52)

Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het TNO werd vastgesteld. Er werd van uitgegaan dat de ontvanger het voordeel verkreeg op het ogenblik dat een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvond. Op dat ogenblik is de Indiase overheid verplicht afstand te doen van de douanerechten, wat een financiële bijdrage is in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening.

(53)

Gezien het bovenstaande lijkt het passend om voor de berekening van het door de DEPBS toegekende voordeel uit te gaan van alle kredieten die in het TNO voor alle uitvoertransacties zijn verworven.

(54)

Wanneer daartoe een gerechtvaardigd verzoek was ingediend, werden de kosten die moesten worden gemaakt om het krediet te verkrijgen overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening afgetrokken van het aldus berekende voordeel om de hoogte van de subsidie (de teller) te bepalen.

(55)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het bedrag van de subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(56)

Gezien het bovenstaande werd met betrekking tot deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die er gebruik van maakt een subsidiepercentage van 6,9 % vastgesteld.

3.4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering)

a)   Rechtsgrondslag

(57)

De EPCGS wordt in detail beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 04-09 en FTP 09-14 en in hoofdstuk 5 van HOP I 04-09 en HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(58)

Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten, en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(59)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op aanvraag en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Er geldt een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid goederen voor uitvoer te vervaardigen. Op grond van FTP 09-14 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd, maar in dat geval geldt wel een kortere termijn voor het nakomen van de uitvoerverplichting.

(60)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt kopen. In dat geval kan de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen zelf de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, rechtenvrij invoeren. Een andere mogelijkheid is dat de binnenlandse fabrikant voor de levering van kapitaalgoederen aan de houder van een EPCGS-vergunning gebruikmaakt van de regeling voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop.

(61)

Beide medewerkende producenten-exporteurs bleken tijdens het TNO van deze regeling gebruik te hebben gemaakt.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(62)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betwistte de Indiase overheid dat EPCGS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. Zij voerde met name aan dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al voor het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties mogen worden beschouwd. Eén producent-exporteur die EPCGS-subsidies bleek te hebben ontvangen, argumenteerde dat met deze subsidies geen rekening had mogen worden gehouden omdat zij volgens hem niet zijn gebruikt voor de aankoop van kapitaalgoederen die voor de productie van het betrokken product zijn gebruikt.

e)   Conclusies betreffende de EPCGS

(63)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat de liquiditeit van de onderneming hierdoor verbetert.

(64)

Het argument dat EPCGS-subsidies voor de aankoop van kapitaalgoederen waarbij al vóór het TNO aan de uitvoerverplichting was voldaan, niet meer als afhankelijk van uitvoerprestaties mogen worden beschouwd, moet worden verworpen. Er wordt inderdaad niet betwist dat de EPCGS rechtens afhankelijk is van uitvoerprestaties, daar vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder uitvoerverbintenis. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen. Het moment waarop werkelijk aan de uitvoerverplichting wordt voldaan, is in dit verband irrelevant. Wat de vraag betreft of de kapitaalgoederen al dan niet voor de productie van het betrokken product worden gebruikt, voorziet de EPCGS overeenkomstig hoofdstuk 5.2 van FTP 09-14 in de mogelijkheid dat kapitaalgoederen worden ingevoerd voor preproductie, productie en postproductie (met inbegrip van complete knock-down („CKD”)/semi-knock-down („SKD”) daarvan en van computersoftwaresystemen). Het is bijgevolg duidelijk dat ook goederen die niet voor de productie van het betrokken product worden gebruikt van de EPCGS kunnen profiteren. Er werd bovendien vastgesteld dat aan de uitvoerverplichting in het kader van de EPCGS is voldaan door uitvoer van het betrokken product. Het argument wordt daarom afgewezen.

(65)

De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(66)

De hoogte van de subsidie werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Bij het subsidiebedrag werd rente opgeteld om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. Het commerciële rentetarief voor leningen in plaatselijke valuta dat in India tijdens het TNO gold, werd daarvoor geschikt geacht.

(67)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties.

(68)

Met betrekking tot deze regeling werd voor het TNO voor de medewerkende producenten-exporteurs een subsidiepercentage van 0,1 %-0,5 % vastgesteld.

3.5.   Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten)

a)   Rechtsgrondslag

(69)

Deze regeling wordt in detail beschreven in de punten 3.9.1 tot en met 3.9.2.2 van FTP 04-09 en de punten 3.14.1 tot en met 3.14.3 van FTP 09-14 en in de punten 3.20 tot en met 3.20.3 van HOP I 04-09 en de punten 3.8 tot en met 3.8.2 van HOP I 09-14.

b)   Subsidiabiliteit

(70)

Alle producenten-exporteurs of handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(71)

In het kader van deze regeling kunnen voor exporten van alle producten naar landen die worden genoemd in aanhangsel 37(C) van HOP I 04-09 en HOP I 09-14 kredietpunten worden verkregen ter waarde van 2,5 % van de fob-waarde van de in het kader van deze regeling uitgevoerde producten. Bepaalde soorten uitvoeractiviteiten zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de uitvoer van eenheden die in speciale economische zones actief zijn/exportondernemingen. Bepaalde soorten producten, zoals diamanten, edelmetalen, ertsen, granen, suiker en aardolieproducten, zijn eveneens van de regeling uitgesloten.

(72)

De kredietpunten die in het kader van de regeling focusmarkten kunnen worden verkregen, zijn vrij verhandelbaar en zijn geldig voor een periode van 24 maanden vanaf de datum van afgifte van het relevante kredietpuntencertificaat. Zij kunnen worden gebruikt om de douanerechten te betalen bij de latere invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen.

(73)

Het kredietpuntencertificaat wordt afgegeven door de haven van waaruit de uitvoer plaatsvond en nadat de goederen zijn uitgevoerd of verzonden. Zolang de aanvrager de autoriteiten kopieën verstrekt van alle relevante uitvoerdocumenten (zoals exportorder, facturen, ladinglijsten, bankcertificaten) heeft de Indiase overheid geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

d)   Opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van feiten en overwegingen

(74)

Na de mededeling van feiten en overwegingen opperde de Indiase overheid dat het kredietpuntencertificaat, tot het op de markt wordt verkocht, de ontvanger geen enkel voordeel zou opleveren en bijgevolg geen aanleiding zou geven tot compenserende maatregelen. Er werd geargumenteerd dat FMS-kredietpunten geen aanleiding zouden geven tot compenserende maatregelen wanneer zij worden gebruikt om de douanerechten te betalen op de ingevoerde goederen die als inputs voor de productie van uitgevoerde goederen worden gebruikt. De medewerkende producent die in het kader van de FMS voordelen heeft genoten, argumenteerde dat de regeling geografisch gerelateerd is aan andere landen en dat de Unie er bijgevolg geen compenserende maatregelen voor kan nemen.

e)   Conclusies betreffende de FMS

(75)

In het kader van de FMS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een FMS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het krediet uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Ongeacht of het kredietpuntencertificaat wordt gebruikt om invoerrechten te vereffenen, dan wel op de markt wordt verkocht, verstrekken FMS-kredietpunten de exporteur een voordeel omdat deze zijn liquiditeit verbeteren.

(76)

Voorts is de FMS-regeling rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties; daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening. Het feit dat EU-landen niet onder de FMS vallen, is niet in tegenspraak met de toepassingen van de regeling in de praktijk, noch met de wijze waarop het FMS-voordeel wordt gebruikt, zoals geargumenteerd in de overwegingen 72 tot en met 74. Daarom moest dit argument worden afgewezen.

(77)

Deze regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoet niet aan de strikte voorschriften in bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) van de basisverordening. De exporteur is niet verplicht de goederen die vrij van rechten werden ingevoerd, ook echt bij het productieproces te verbruiken en het kredietbedrag wordt niet berekend op basis van de werkelijk gebruikte inputs. Er is geen systeem of procedure aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke inputs bij de vervaardiging van het uitgevoerde product werden gebruikt, dan wel of te veel invoerrechten werden betaald in de zin van bijlage I, punt i), en de bijlagen II en III van de basisverordening. Een exporteur komt ook als hij geen inputs invoert voor de FMS in aanmerking. Om het voordeel te verkrijgen, is het voldoende dat de exporteur goederen uitvoert; hij hoeft niet aan te tonen dat inputs werden ingevoerd. Zo komen zelfs exporteurs die al hun inputs op de binnenlandse markt betrekken en geen goederen invoeren die als inputs kunnen worden gebruikt, toch voor de FMS in aanmerking. Bovendien kan een exporteur FMS-kredietpunten gebruiken om kapitaalgoederen in te voeren, ook al vallen kapitaalgoederen niet onder de toelaatbare terugbetalingsregelingen voor inputs, zoals vastgesteld in bijlage I, punt i), van de basisverordening, omdat zij niet worden verbruikt bij de productie van de uitgevoerde producten.

f)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(78)

Het subsidiebedrag dat aanleiding geeft tot compenserende maatregelen werd berekend op basis van het voordeel voor de verkrijger in het onderzoektijdvak, zoals de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik heeft gemaakt het heeft geboekt in de vorm van inkomsten op het ogenblik dat de uitvoertransactie plaatsvond. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(79)

Het subsidiepercentage in het kader van deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruikt heeft gemaakt, bedraagt < 0,1 %.

3.6.   Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer)

(80)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de DFIA hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.7.   Export Oriented Units Scheme („EOU”, regeling exportgerichte bedrijven)/Export Processing Zones Scheme („EPZ”, regeling exportproductiezones)/Special Economic Zones Scheme („SEZ”, regeling bijzondere economische zones)

(81)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de EOU/EPZ/SEZ hadden ontvangen. Daarom hoefden deze regelingen voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.8.   Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten)

a)   Rechtsgrondslag

(82)

Deze regeling is beschreven in Master Circular on Rupee/Foreign Currency Export Credit & Customer Services to Exporters DBOD No DIR.(Exp). BC 07/04.02.02/2009-10 van de RBI, die aan alle handelsbanken in India is gericht.

b)   Subsidiabiliteit

(83)

Voor deze regeling komen producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs in aanmerking.

c)   Praktische uitvoering

(84)

De RBI stelt maximumrentevoeten voor exportkredieten vast in Indiase roepies of in vreemde valuta die handelsbanken in rekening kunnen brengen aan exporteurs. De ECS bestaat uit twee subregelingen: een voor exportkrediet vóór verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat vóór de uitvoer aan exporteurs wordt verstrekt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

(85)

Ten gevolge van deze Master Circulars van de RBI kunnen exporteurs exportkredieten verkrijgen tegen preferentiële rentetarieven vergeleken met de tarieven van het gewone handelskrediet („kaskrediet”), waarvoor marktvoorwaarden gelden. Voor ondernemingen met een goede kredietwaardigheid kan het verschil tussen de rentetarieven kleiner zijn. Zij kunnen een dusdanig goede kredietwaardigheid hebben dat zij in feite onder dezelfde voorwaarden exportkredieten en kaskredieten kunnen verkrijgen.

d)   Conclusie over de ECS

(86)

De preferentiële rentetarieven van een ECS-krediet die in de in overweging 85 vermelde Master Circular van de RBI worden vastgesteld, kunnen de rentekosten van de exporteur lager doen uitvallen dan de louter door marktvoorwaarden bepaalde kredietkosten, waardoor de exporteur een voordeel verkrijgt in de zin van artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Exportfinanciering is niet noodzakelijkerwijs veiliger dan binnenlandse financiering. In feite wordt exportfinanciering doorgaans als riskanter beschouwd en de voor een bepaald krediet verlangde zekerheid is, ongeacht het financieringsobject, een zuiver commerciële beslissing van de handelsbank. Verschillen in rentetarieven tussen verschillende banken vloeien voort uit het feit dat de RBI voor iedere handelsbank afzonderlijk maximumtarieven vaststelt waartegen deze geld kan uitlenen. Bovendien zouden handelsbanken niet verplicht zijn om gunstigere rentevoeten voor exportfinanciering in vreemde valuta aan hun klanten door te berekenen.

(87)

Hoewel deze preferentiële ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend, gaat het bij dit voordeel om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Om tot de conclusie te komen dat het om een subsidie gaat, is het volgens artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening en de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen niet vereist dat gebruik is gemaakt van overheidsmiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van een terugbetaling door de Indiase overheid aan de handelsbanken. Het is voldoende dat de overheid de opdracht heeft gegeven om functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i), a) ii) of a) iii), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 2, onder b), van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid na, bijvoorbeeld het monetaire beleid, en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), tweede streepje, van de basisverordening omdat de handelsbanken zich aan de door de RBI opgelegde voorwaarden moeten houden, onder meer wat betreft de instructies in de Master Circular van de RBI betreffende maximumrentetarieven voor exportkredieten en de bepaling van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Daardoor zijn handelsbanken verplicht functies te vervullen die zijn vermeld in artikel 3, punt 1, onder a) i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van leningen in de vorm van preferentiële exportkredieten. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van leningen op bepaalde voorwaarden is een functie die de overheid normaliter zelf zou vervullen, en de praktijk wijkt in werkelijkheid niet af van praktijken die overheidsinstanties plegen te volgen, in de zin van artikel 3, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentevoeten uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(88)

Het subsidiebedrag is berekend op basis van het verschil tussen de rente die is betaald voor de tijdens het TNO gebruikte exportkredieten en het rentetarief dat de enige medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik maakt voor gewone handelskredieten zou moeten betalen. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is dit subsidiebedrag (de teller) omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het TNO (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd toegekend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(89)

Het subsidiepercentage in het kader van deze regeling voor het TNO voor de medewerkende producent-exporteur die van de regeling gebruik heeft gemaakt, was verwaarloosbaar.

3.9.   Income Tax Exemption Scheme („ITES”, regeling voor vrijstelling van inkomstenbelasting)

(90)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de ITES hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.10.   Punjab Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Punjab)

(91)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de Punjab Industrial Incentive Scheme hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.11.   Gujarat Industrial Incentive Scheme (regeling voor de stimulering van de industrie in Gujarat)

(92)

Bij het onderzoek werd vastgesteld dat de medewerkende Indiase producenten in het TNO geen voordelen uit de Gujarat Industrial Incentive Scheme hadden ontvangen. Daarom hoefde deze regeling voor dit onderzoek niet verder te worden onderzocht.

3.12.   Hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(93)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedragen voor de onderzochte producenten-exporteurs in totaal 7,5 % tot 12,4 % van de waarde. Dat is meer dan de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempel.

(94)

Ingevolge artikel 18 van de basisverordening wordt dus geoordeeld dat de subsidiëring in het TNO is voortgezet.

3.13.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van subsidiëring

(95)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een voortzetting of herhaling van subsidiëring zou leiden.

(96)

In dit verband wordt eraan herinnerd dat slechts twee bekende producenten-exporteurs van het betrokken product aan het onderzoek hebben meegewerkt. Op grond van de beschikbare statistische informatie van India en de Unie kan niet worden vastgesteld welk aandeel deze exporteurs hebben in de totale uitvoer naar de Unie van de Indische producenten-exporteurs van het betrokken product. Deze statistische gegevens wijzen er evenwel op dat er andere producenten zijn die het betrokken product naar de Unie kunnen uitvoeren.

(97)

Er werd vastgesteld dat de medewerkende producenten-exporteurs in het TNO tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid zijn blijven ontvangen. De hierboven onderzochte subsidieregelingen verlenen een periodiek terugkerend voordeel en niets wijst erop dat deze programma’s spoedig afgebouwd of gewijzigd zullen worden of dat de medewerkende producenten-exporteurs ervan af zullen zien van deze regelingen te profiteren.

(98)

Er is geen informatie beschikbaar waaruit zou blijken dat de andere producenten-exporteurs niet van de hierboven geanalyseerde subsidieregelingen zouden blijven profiteren. Daarom wordt geconcludeerd dat de subsidiëring op landelijk niveau voortging.

(99)

Gelet op bovenstaande bevindingen luidt de conclusie dat de subsidiëring tijdens het TNO werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal voortduren.

4.   PRODUCTIE IN DE UNIE

(100)

Gedurende het TNO werd het soortgelijke product door de volgende producenten in de Unie vervaardigd: Sandoz, DSM, Deretil, ACS Dobfar SpA en Antibioticos SA. De verzoekers verzochten om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de geldende antisubsidiemaatregelen. Om de totale productie in de Unie vast te stellen, werd gebruikgemaakt van alle beschikbare informatie over de producenten in de Unie, waaronder de informatie in het verzoek en de gegevens die voor en na de opening van het nieuwe onderzoek van de producenten in de Unie zijn verkregen. Op die basis wordt de totale productie in de Unie tijdens het TNO op 7 093 t geschat.

(101)

De producenten in de Unie (die samen de totale productie in de Unie voor hun rekening nemen) vormen de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening en worden hierna „de bedrijfstak van de Unie” genoemd. Aangezien het soortgelijke product dat wordt vervaardigd door de drie producenten in de Unie die tijdens het TNO de vragenlijst beantwoord hebben teruggestuurd, tot 95 % van de totale productie in de Unie van het soortgelijke product vertegenwoordigen, worden de gegevens van die producenten representatief geacht voor de hele bedrijfstak van de Unie.

5.   SITUATIE OP DE MARKT VAN DE UNIE

5.1.   Opmerking vooraf

(102)

Om de invoervolumes en prijstrends te analyseren is gebruikgemaakt van de Eurostat invoerstatistieken voor de Taric-codes 2941101010, 2941102010 en 2941900030 voor 2007 en 2008 en voor de Taric-codes 2941100010 en 2941900030 voor 2009 en daarna, zoals van toepassing tijdens de beoordelingsperiode.

(103)

Gezien het aantal producenten in de Unie en het feit dat één producent in de Unie het soortgelijke product vervaardigde in het kader van een gebruiksovereenkomst („tolling agreement”) met een andere producent, is de informatie over de bedrijfstak van de Unie waar nodig slechts in de vorm van een index of orde van grootte weergegeven om de vertrouwelijkheid van de gegevens te beschermen.

5.2.   Verbruik in de Unie

(104)

Het soortgelijke product wordt door de bedrijfstak van de Unie verkocht aan niet-verbonden afnemers en verkocht aan/overgebracht naar verbonden ondernemingen voor verdere verwerking.

(105)

De verkoop aan niet-verbonden entiteiten werd als de „vrije markt” beschouwd. De verkoop aan/overdracht aan verbonden entiteiten werd(en) als „intern gebruik” beschouwd.

(106)

Voor de berekening van het zichtbare verbruik in de Unie van het betrokken product en het soortgelijke product, heeft de Commissie de volgende elementen toegevoegd:

het volume van de totale invoer van het onderzochte product in de Unie zoals gerapporteerd door Eurostat,

het volume van de verkoop in de Unie van het door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde soortgelijke product,

het volume van het interne gebruik van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie, en

de geschatte verkoop van het soortgelijke product in de Unie door andere bekende producenten in de Unie.

(107)

Om te voorkomen dat verkoopvolumes dubbel worden geteld, is de verkoop in het kader van een gebruiksovereenkomst („tolling agreement”) tussen twee producenten in de Unie van de bovenstaande berekening uitgesloten.

(108)

Op de bovenstaande basis steeg het verbruik in de Unie van het betrokken product en het soortgelijke product tijdens de beoordelingsperiode geleidelijk met 28 %:

Verbruik (in ton)

2007

2008

2009

TNO

Betrokken product en soortgelijk product

6 601

7 021

7 783

8 423

Index

100

106

118

128

5.3.   Invoer uit India

5.3.1.   Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit India

Invoer (in ton)

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

32,6

16,1

1,9

1,4

Index

100

49

6

4

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

45,5

3,7

15,5

14,5

Index

100

8

34

32

(109)

Volgens gegevens van Eurostat is het volume van de invoer van het betrokken product uit India voor het vrije verkeer tijdens de beoordelingsperiode met 96 % afgenomen. In 2008 is een aanzienlijke daling met 51 procentpunten vastgesteld, die werd gevolgd door een verdere daling met 43 procentpunten in 2009 en twee procentpunten in het TNO.

(110)

Een iets andere trend kon worden vastgesteld voor de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling, waarvoor geen compenserende en douanerechten gelden. Na tussen 2007 en 2008 eerst met 92 % te zijn gedaald, steeg de invoer in 2009 en bleef hij relatief stabiel in het TNO.

Gemiddelde invoerprijs (EUR/ton)

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

25 863

28 934

34 758

19 200

Index

100

112

134

74

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

35 616

37 443

30 894

30 044

Index

100

105

87

84

(111)

De gemiddelde prijs van het betrokken product bij invoer voor het vrije verkeer uit India is tussen 2007 en 2009 met 34 % gestegen, en is vervolgens in het TNO sterk gedaald tot een niveau dat 26 % lager lag dan in 2007. Ook de prijzen van de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling kenden in de beoordelingsperiode een neerwaartse trend en daalden met 16 %. De verschillende prijstrends voor de twee invoerregelingen kunnen worden verklaard doordat hoofdzakelijk een verschillende soort van het betrokken product werd ingevoerd, namelijk cefalexine, dat duurder is dan andere soorten.

Marktaandeel van de invoer uit India

2007

2008

2009

TNO

Invoer van het betrokken product voor het vrije verkeer

0,5 %

0,2 %

0,0 %

0,0 %

Index

100

46

5

3

Invoer van het betrokken product in het kader van de regeling actieve veredeling

0,7 %

0,1 %

0,2 %

0,2 %

Index

100

8

29

25

(112)

Het marktaandeel van de invoer uit India voor het vrije verkeer of in het kader van de regeling actieve veredeling was tijdens de beoordelingsperiode erg laag en daalde in beide gevallen.

(113)

Een producent in de Unie voerde aan dat de invoer uit India, die op Eurostatgegevens gebaseerd was, verkeerd was geschat, aangezien de Indiase uitvoerstatistieken grotere uitvoervolumes meldden dan Eurostat. In dit verband zij erop gewezen dat het de gangbare praktijk van de Commissie is om Eurostatgegevens te gebruiken als basis voor de invoerstatistieken. Er zij ook opgemerkt dat de Indiase uitvoerstatistieken de eindbestemming van de uitvoer niet vermelden, noch of zij werkelijk de Unie binnenkomen. Dit argument moest bijgevolg worden verworpen.

5.3.2.   Prijsonderbieding

(114)

Gezien de uiterst kleine hoeveelheden die uit India voor het vrije verkeer in de Unie zijn ingevoerd, kon inzake prijsonderbieding geen zinvolle conclusie worden getrokken. Wat de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling betreft, was de vastgestelde onderbiedingsmarge negatief. Deze invoer bedroeg evenwel minder dan tien ton en betrof slechts één productsoort (cefalexine), die ook de duurste en minst vertegenwoordigde productsoort op de markt is. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat de transactiegegevens met betrekking tot de invoer in het kader van de regeling actieve veredeling niet representatief zijn voor een zinvolle berekening van de onderbieding en niet geschikt zijn voor verdere analyse.

(115)

De producent in de Unie voerde aan dat een afzonderlijke analyse van de twee invoercategorieën, namelijk voor het vrije verkeer en in het kader van de regeling actieve veredeling, niet strookt met de benadering tijdens de procedure van het vorige nieuwe onderzoek en indruist tegen de vaste praktijk van de Commissie.

(116)

In dit opzicht zij opgemerkt dat, zoals werd geconcludeerd in overweging 115, zowel de hoeveelheden die in het kader van de regeling actieve veredeling als de hoeveelheden die voor het vrije verkeer werden ingevoerd onvoldoende waren om zinvolle conclusies te kunnen trekken. Gezien het lage niveau van het gecumuleerde volume, is deze conclusie ook van toepassing op dat volume.

5.4.   Invoer uit andere derde landen

Invoer uit derde landen

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (in ton)

 

 

 

 

Singapore

1 557,7

1 448,2

2 030,5

2 425,3

Index

100

93

130

156

China

487,6

622,5

1 176,9

1 234,7

Index

100

128

241

253

Oman

373,4

438,5

301,7

287,9

Index

100

117

81

77

Andere derde landen

67,8

327,5

74,2

73,2

Index

100

483

109

108

Totaal

2 486,5

2 836,7

3 583,3

4 021,1

Index

100

114

144

162

(117)

De invoer uit andere landen dan India van het product waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft, is in de beoordelingsperiode met 62 % gestegen, met een marktaandeel dat met meer dan 10 procentpunten is gestegen van 37,6 % tot 47,7 %, wat samenviel met de stijging van het verbruik op de EU-markt. Van de landen van uitvoer waren Singapore, China en Oman de belangrijkste leveranciers op de markt van de Unie.

Gemiddelde invoerprijs (EUR/ton)

2007

2008

2009

TNO

Singapore

44 218

36 590

27 007

22 485

Index

100

83

61

51

China

29 515

26 622

21 224

20 683

Index

100

90

72

70

Oman

29 875

27 665

23 440

22 597

Index

100

93

78

76

Andere derde landen

38 324

35 987

45 628

46 938

Index

100

94

119

122

Totaal

39 020

32 953

25 193

22 385

Index

100

84

65

57

(118)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit derde landen zijn in de beoordelingsperiode aanzienlijk gedaald, namelijk met 43 %. Hoewel de prijzen van de belangrijkste landen van uitvoer (Singapore, China en Oman) de EU-prijzen in het TNO, afhankelijk van het product, met ongeveer 20 % onderbieden en de ingevoerde hoeveelheden als aanzienlijk kunnen worden beschouwd, bleek deze laaggeprijsde invoer de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet te beïnvloeden.

(119)

Een producent in de Unie argumenteerde dat voor de analyse van de gemiddelde trends van de invoerprijzen rekening moest worden gehouden met de verschillende productsoorten. In dit verband zij opgemerkt dat de analyse van onder meer de prijstrends overeenkomstig de vaste praktijk ongeacht het aandeel van elke productsoort op het betrokken product moet worden gebaseerd. In dit geval is voorts geen conclusie getrokken uit de trend van de prijzen bij invoer uit derde landen tijdens de beoordelingsperiode. Het bovenstaande argument moest daarom worden afgewezen.

(120)

Alle producenten in de Unie argumenteerden dat de invoer uit onder meer China en Oman hoofdzakelijk amoxicillinetrihydraat voor diergeneeskundig gebruik betreft en dat daarmee bij de analyse van de bovenstaande prijzen rekening had moeten worden gehouden. In dit verband zij opgemerkt dat het nieuwe onderzoek zowel antibiotica voor menselijk gebruik als antibiotica voor diergeneeskundig gebruik betreft. Bovendien was de informatie die tot staving van dit argument werd verstrekt niet onderbouwd. Bovenstaand argument moest daarom worden afgewezen.

(121)

Een producent in de Unie betwistte de basis waarop de prijsvergelijkingen voor amoxicillinetrihydraat en ampicillinetrihydraat in het TNO zijn uitgevoerd, aangezien Eurostatgegevens geen onderscheid maken tussen deze twee productsoorten. Aangezien werd vastgesteld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie voor deze twee productsoorten vergelijkbaar waren, was het niet onredelijk om een gecumuleerde prijsvergelijking te maken.

(122)

Alle producenten in de Unie argumenteerden dat de invoer uit Singapore tegen verrekenprijzen tussen verbonden partijen plaatsvond. In deze omstandigheden zouden de gemiddelde prijzen van andere derde landen worden vertekend indien met deze invoer rekening werd gehouden. Indien deze invoer van de prijsvergelijking zou worden uitgesloten, zou de hierboven vermelde bevinding inzake de onderbiedingsmarge niet aanzienlijk veranderen en zou de conclusie dat de laaggeprijsde invoer de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie niet aantast, geldig blijven.

5.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(123)

Voor de volgende economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie is vastgesteld dat een zinvolle analyse en evaluatie zich moest concentreren op de situatie op de vrije markt: verkoophoeveelheden en verkoopprijzen op de markt van de Unie, marktaandeel en winstgevendheid. Waar mogelijk en verantwoord werden deze bevindingen vervolgens vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een totaalbeeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(124)

Tijdens het onderzoek werd echter vastgesteld dat de andere economische indicatoren redelijkerwijze slechts konden worden onderzocht door naar de hele activiteit te verwijzen. Productie (zowel voor eigen gebruik als voor de vrije markt), capaciteit, bezettingsgraad, voorraden, investeringen, werkgelegenheid, productiviteit, lonen, groei en het vermogen om kapitaal aan te trekken worden namelijk door de hele activiteit bepaald, ongeacht of de productie intern wordt gebruikt of op de vrije markt wordt verkocht.

(125)

Gevolg gevend aan de opmerkingen van een producent in de Unie naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen op basis waarvan werd voorgesteld om de procedure te beëindigen, zijn een aantal economische indicatoren in de volgende overwegingen gecorrigeerd. Deze wijzigingen gaven geen aanleiding tot een wijziging van de conclusie inzake de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

5.5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2007

2008

2009

TNO

Capaciteit (index)

100

100

104

107

Productie (index)

100

95

96

98

Bezettingsgraad (index)

100

95

92

91

(126)

De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie was stabiel tussen 2007 en 2008 en steeg vervolgens met 4 % tussen 2008 en 2009, en met nog eens 3 procentpunten in het TNO.

(127)

De productiehoeveelheid volgde deze stijging echter niet door onvoorziene technische problemen bij één producent in de Unie in 2008, toen de productiehoeveelheid met 5 % daalde en geleidelijk herstelde tot het TNO.

(128)

Door de stijging van de productiecapaciteit, gecombineerd met een lichte daling van de productie, daalde de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode onafgebroken, tot een niveau in het TNO dat 9 % lager lag dan dat in 2007.

5.5.2.   Verkoopvolume, verkoopprijs en marktaandeel

5.5.2.1.   

Verkoop aan niet-verbonden partijen in de EU

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

97

93

99

Gemiddelde verkoopprijs (index)

100

121

104

104

Marktaandeel (index)

100

90

79

78

(129)

De hoeveelheden die de bedrijfstak van de Unie in het TNO aan niet-verbonden partijen heeft verkocht lagen licht onder het niveau van 2007 nadat zij in 2009 met 7 % waren afgenomen en vervolgens in het TNO met zes procentpunten waren toegenomen.

(130)

De gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt is tijdens de beoordelingsperiode met 4 % gestegen. De prijzen stegen eerst sterk, namelijk met 21 %, in 2008, daalden vervolgens met 17 procentpunten in 2009 en bleven stabiel in het TNO.

(131)

Een producent in de Unie argumenteerde dat de invloed van de prijzen van de invoer uit India op de bedrijfstak van de Unie niet correct werd beoordeeld. Er zij in de eerste plaats op gewezen dat, zoals vermeld in overweging 115, geen onderbieding is vastgesteld. Bovendien zijn de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, zoals vermeld in de vorige overweging, in de beoordelingsperiode met 4 % gestegen. In deze omstandigheden wordt geoordeeld dat de invoer uit India geen negatieve gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie.

(132)

De afnemende verkoop aan niet-verbonden partijen op de EU-markt wordt weerspiegeld in de ontwikkeling van het marktaandeel, dat in het TNO met 22 procentpunten afnam in vergelijking met 2007.

5.5.2.2.   

Markt voor intern gebruik in de EU

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

115

122

128

Gemiddelde verkoopprijs (index)

100

100

111

110

Marktaandeel (index)

100

109

104

100

(133)

Terwijl de hoeveelheid die de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen verkocht daalde ondanks de stijgende vraag in de beoordelingsperiode, steeg de verkoop voor intern gebruik met 28 %.

(134)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie van de markt voor intern gebruik groeide met 9 procentpunten in 2008 en kromp vervolgens geleidelijk tot het niveau van 2007.

5.5.2.3.   

Verkoop aan niet-verbonden partijen, verkoop voor intern gebruik en intern gebruik

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

107

108

114

Marktaandeel (index)

100

100

92

90

(135)

Het hele marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie is berekend door toevoeging van de hoeveelheden van de verkoop in de Unie op de vrije markt en voor intern gebruik. Hoewel deze hoeveelheid in de beoordelingsperiode met 14 % is toegenomen, nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 10 procentpunten af doordat het verbruik op de markt tijdens dezelfde periode met 28 % toenam. Dat wijst erop dat de bedrijfstak van de Unie niet van de groei van het verbruik kon profiteren.

5.5.3.   Voorraden

Voorraden

2007

2008

2009

TNO

Hoeveelheid (index)

100

74

63

46

(136)

Tussen 2007 en het eind van het TNO daalden de voorraden met 54 %, wat hoofdzakelijk toe te schrijven is aan de stijgende vraag voor intern gebruik.

5.5.4.   Winstgevendheid

5.5.4.1.   

Winstgevendheid op de vrije markt

2007

2008

2009

TNO

Index

100

447

218

253

(137)

De winstgevendheid van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie aan niet-verbonden partijen op de markt van de Unie verbeterde tijdens het TNO aanzienlijk, namelijk met 153 procentpunten. Deze ontwikkeling kan worden verklaard door een gemiddelde prijsstijging van 2 % en een daling van de productiekosten. In vergelijking met de winstmarge die werd behaald tijdens het TNO van het laatste onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, is de winst met meer dan 400 procentpunten gestegen.

(138)

Met uitzondering van 2007 lag de winst van de bedrijfstak van de Unie hoger dan de streefwinst die tijdens het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was vastgesteld, namelijk 10 % („streefwinst”), tijdens de beoordelingsperiode.

(139)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat de winstgevendheid niet goed werd beoordeeld, aangezien de winst van verbonden toeleveranciers van hun kosten werd afgetrokken. Het is vaste praktijk om de winsten van verbonden partijen die bij de productie van grondstoffen betrokken zijn, af te trekken. In deze omstandigheden moest dit argument worden afgewezen.

5.5.4.2.   

Winstgevendheid van de verkoop voor intern gebruik

2007

2008

2009

TNO

Index

100

55

153

151

(140)

De winstgevendheid van de verkoop voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie is in het TNO met 51 % verbeterd. Deze ontwikkeling wordt grotendeels verklaard door een gemiddelde stijging van de prijzen met 10 %. Aangezien deze prijstrend op verrekenprijzen gebaseerd zijn, kunnen uit het bovenstaande geen conclusies worden getrokken.

5.5.5.   Investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

 

2007

2008

2009

TNO

Investeringen (index)

100

246

342

129

Rendement van investeringen (index)

100

233

52

62

Kasstroom (index)

100

236

83

107

(141)

In de beoordelingsperiode zijn de investeringen gestegen. De investeringen betroffen verhogingen van de productiecapaciteit voor zowel de markt voor intern gebruik als de vrije markt.

(142)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat het rendement van investeringen, d.w.z. de nettowinst vóór belastingen op het product uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de aan het product toegerekende vaste activa, tijdens de beoordelingsperiode was afgenomen.

(143)

De kasstroom steeg tijdens de beoordelingsperiode met 7 % doordat de daling van de winstgevendheid kon worden gecompenseerd door een daling van de voorraden tijdens de tweede helft van de beoordelingsperiode.

5.5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2007

2008

2009

TNO

Werkgelegenheid (index)

100

106

111

109

Productiviteit (index)

100

89

87

89

Lonen (index)

100

104

106

106

(144)

De werkgelegenheid steeg met 9 % tijdens de beoordelingsperiode net als de investeringen in de productiecapaciteit, terwijl de gemiddelde lonen slechts met 6 % stegen. De productiviteit kende een algemene daling van 11 % na de onverwachte technische problemen waarmee één producent in de Unie te kampen had.

5.5.7.   Hoogte van het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies en herstel van eerdere subsidiëring

(145)

Gezien het volume van de invoer met subsidiëring uit India kan het effect van het werkelijke subsidiebedrag niet als aanzienlijk worden beschouwd.

(146)

De situatie van de bedrijfstak van de Unie is sinds het laatste nieuwe onderzoek en tijdens de beoordelingsperiode aanzienlijk verbeterd. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie erin is geslaagd zich volledig van eerdere subsidiëring te herstellen.

5.6.   Conclusie over de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

(147)

Tussen 2007 en het eind van het TNO was de omvang van de invoer met subsidiëring van het betrokken product verwaarloosbaar. Met uitzondering van bepaalde schade-indicatoren zoals marktaandeel, productievolume en rendement van investeringen, hebben de meeste schade-indicatoren, waaronder de winstgevendheid (+ 153 %), de verkoopprijs (+ 4 %), het verkoopvolume (+ 14 %), de werkgelegenheid (+ 10 %) en de investeringen (+ 29 %) zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld. Met uitzondering van 2007 lagen de winstniveaus die op de EU-markt werden gehaald boven de streefwinst van 10 % die tijdens het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was vastgesteld. De positieve trend van het merendeel van de indicatoren is hoofdzakelijk te danken aan de betrouwbaarheid en de langdurige klantenrelaties die de bedrijfstak van de Unie de laatste jaren heeft ontwikkeld, alsook aan het prijsniveau die zij op de markt wist te bereiken.

(148)

Een producent in de Unie argumenteerde dat voor de analyse van de prijs- en winsttrends rekening moet worden gehouden met de tekorten aan grondstoffen in 2007 en 2008. Deze tekorten zouden hebben geleid tot uitzonderlijke stijgingen van de prijzen en de winsten in 2008 en in beperkte mate ook in 2009. Zoals blijkt uit de tabellen in de punten 5.5.2.1 en 5.5.4.1, waren de prijs- en winstniveaus alleen in 2008 uitzonderlijk hoog. De tekorten aan grondstoffen blijken geen gevolgen meer te hebben voor de winstniveaus in 2009 en in het TNO. De conclusie in overweging 139 dat de winst tijdens de hele beoordelingsperiode boven de streefwinst lag, blijft gelden.

(149)

Doordat de bedrijfstak van de Unie over de mogelijkheid beschikte om een deel van haar productie op de markt voor intern gebruik te verkopen, kon zij hoge bezettingsgraden realiseren, vaste kosten spreiden en wat de kosten betreft, concurrerend blijven.

(150)

Gezien de positieve ontwikkeling van de indicatoren voor de bedrijfstak van de Unie kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

5.7.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(151)

Gezien de kleine hoeveelheden van het betrokken product die tijdens de beoordelingsperiode in de Unie werden ingevoerd, had de invoer met subsidiëring geen negatief effect op de prestaties van de bedrijfstak van de Unie. Zoals hierboven vermeld, wordt geoordeeld dat de bedrijfstak tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

6.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

(152)

De bedrijfstak van de Unie heeft tijdens de beoordelingsperiode geen aanmerkelijke schade geleden, aangezien de meeste schade-indicatoren tijdens die periode positieve trends vertoonden. Op grond van artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd bijgevolg onderzocht of het waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot een herhaling van schade zou leiden.

6.1.   Reservecapaciteit in het betrokken land

(153)

Uit het onderzoek is gebleken dat de bezettingsgraad van de drie medewerkende Indiase producenten in het TNO zeer hoge niveaus had bereikt. Op grond daarvan lijkt de reservecapaciteit die bij het ontbreken van maatregelen op de EU-markt kunnen worden gericht, beperkt te zijn.

(154)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben diverse producenten in de Unie geargumenteerd dat India over grote reservecapaciteiten beschikt en dat de bezettingsgraad van de medewerkende Indiase producenten-exporteurs niet representatief was voor de hele Indiase sector. Een producent in de Unie argumenteerde zelfs dat de reservecapaciteiten van zeven belangrijke Indiase exporteurs volumes vertegenwoordigen die ruimschoots boven het verbruik op de vrije EU-markt liggen.

(155)

In dit verband dient in de eerste plaats te worden onderstreept dat de bezettingsgraad van de drie medewerkende producenten-exporteurs een berekening van het gewogen gemiddelde was die gebaseerd was op gecontroleerde gegevens en specifiek betrekking had op het betrokken product. Bovendien waren de drie betrokken medewerkende producenten-exporteurs grote producenten, die behoorden tot de groep van zeven volgens de producent in de Unie „belangrijke” Indiase importeurs. De gegevens die de producenten in de Unie over de reservecapaciteit van deze zeven Indiase producenten hebben verstrekt, waren daarentegen hoofdzakelijk op marktkennis gebaseerd, en konden, hoewel daar uitdrukkelijk om werd verzocht, niet met stevig feitelijk bewijsmateriaal worden onderbouwd. Met die informatie kon bijgevolg geen rekening worden gehouden en op basis van de gecontroleerde gegevens in het dossier werd bevestigd dat de Indiase reservecapaciteiten beperkt lijken te zijn.

6.2.   Uitvoergedrag van de Indiase producenten-exporteurs

(156)

Op grond van gegevens uit officiële Indiase statistieken is vastgesteld dat de prijzen van de uitvoer naar de tien belangrijkste uitvoermarkten van India gemiddeld 20 % lager waren dan de prijzen van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie in het TNO. Die Indiase uitvoerprijzen stemden overeen met de prijzen van de andere belangrijkste deelnemers op de EU-markt, zoals uiteengezet in overweging 119. Er werd vastgesteld dat de laaggeprijsde invoer uit deze andere landen tijdens de beoordelingsperiode geen negatieve gevolgen had voor de prestatie van de bedrijfstak van de Unie. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat de Indiase uitvoerprijzen, indien de maatregelen vervallen, de bedrijfstak van de Unie waarschijnlijk geen schade zouden veroorzaken, aangezien deze reeds concurrentie ondervindt van andere landen van uitvoer met hetzelfde prijsstellingsgedrag en daardoor geen aanmerkelijke schade leidt.

(157)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat de Indiase producenten, wanneer de maatregelen zouden vervallen, hun uitvoer die momenteel op andere markten wordt verkocht op de Unie zouden richten gezien de aantrekkelijkheid van de EU-markt wat de prijzen betreft. In de eerste plaats wordt opgemerkt dat wanneer Indiase producenten hun uitvoer naar de Unie zouden verleggen, zij in concurrentie zouden treden met andere derde landen die reeds aanzienlijke hoeveelheden naar de Unie uitvoeren. Zoals vermeld in overweging 119 is bovendien geconcludeerd dat de invoer uit derde landen tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de Indiase prijzen bij uitvoer naar andere markten, de prestaties van de bedrijfstak van de Unie niet negatief hebben beïnvloed. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade zou lijden indien de hoeveelheden die uit India in de Unie worden ingevoerd tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die op andere uitvoermarkten, zouden toenemen.

(158)

Twee producenten in de Unie argumenteerden dat het invoerverbod van de VS ten aanzien van bepaalde antibioticaproducenten in India tot gevolg zal hebben dat extra hoeveelheden naar de EU-markt worden verlegd. In dit opzicht blijven de conclusies van de vorige overweging inzake de mogelijke verlegging van de uitvoer gelden.

6.3.   Markt voor intern gebruik

(159)

Terwijl de markt voor intern gebruik tijdens de beoordelingsperiode 50 tot 60 % van de vrije markt en de markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie vertegenwoordigde, steeg het verbruik op de markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie tijdens dezelfde periode met meer dan 20 %. Gezien de eigenschappen en de omvang van deze markt wordt geoordeeld dat de markt voor intern gebruik, indien de maatregelen vervallen, geen negatieve gevolgen zou ondervinden van de waarschijnlijke toename van de invoer uit India en de bedrijfstak van de Unie bijgevolg hoge bezettingsgraden en schaalvoordelen zou blijven garanderen.

6.4.   Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade

(160)

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat de invoer met subsidiëring uit India, indien de maatregelen vervallen, de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade veroorzaakt, aangezien de meeste schade-indicatoren zich tijdens de beoordelingsperiode positief hebben ontwikkeld ondanks aanzienlijke en stijgende invoer uit andere landen tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de uitvoer uit India naar andere landen. Bijgevolg wordt geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat er opnieuw aanmerkelijke schade ontstaat indien de maatregelen vervallen.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(161)

Een producent in de Unie argumenteerde dat een beoordeling van het belang van de Unie had moeten plaatsvinden. Aangezien is geconcludeerd dat herhaling van de schade niet waarschijnlijk is, is een beoordeling van het belang van de Unie nutteloos. In deze omstandigheden werd dit argument afgewezen.

8.   SPECIAAL TOEZICHT

(162)

Gezien de bevinding inzake de waarschijnlijkheid van voortzetting van subsidiëring zoals vermeld in overweging 100 en de mogelijke gevolgen hiervan voor toekomstige handelsstromen, zal de Commissie toezicht houden op de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product. Indien deze hoeveelheden aanzienlijk mochten veranderen, zal de Commissie overwegen of, en zo ja welke, maatregelen moeten worden genomen.

(163)

Het toezicht is beperkt tot een periode van 2 jaar na de bekendmaking van deze verordening.

9.   BEËINDIGING

(164)

Gezien de resultaten van dit nieuwe onderzoek wordt het passend geacht het compenserende recht op bepaalde breedspectrumantibiotica van oorsprong uit India in te trekken.

(165)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan werd voorgesteld het onderzoek te beëindigen, en zij konden hierover opmerkingen maken. De opmerkingen die de Commissie heeft ontvangen zijn in de desbetreffende punten hierboven behandeld en leidden niet tot een wijziging van de bovenstaande conclusies,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde breedspectrumantibiotica, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex29411000 en ex29419000, van oorsprong uit India, dat is geopend overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG) nr. 597/2009, wordt beëindigd en de maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van oorsprong uit India worden ingetrokken.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 augustus 2011.

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.

(2)  PB L 121 van 13.5.2005, blz. 1.

(3)  PB L 273 van 9.10.1998, blz. 1.

(4)  PB L 319 van 29.11.2008, blz. 1.

(5)  PB C 21 van 28.1.2010, blz. 40.

(6)  PB C 123 van 12.5.2010, blz. 11.


Top