This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32009L0040
Directive 2009/40/EC of the European Parliament and of the Council of 6 May 2009 on roadworthiness tests for motor vehicles and their trailers (Recast) (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (Herschikking) (Voor de EER relevante tekst)
PB L 141 van 6.6.2009, p. 12–28
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
No longer in force, Date of end of validity: 19/05/2018; opgeheven door 32014L0045
6.6.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 141/12 |
RICHTLIJN 2009/40/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 6 mei 2009
betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens
(Herschikking)
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 71,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio’s.
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 96/96/EG van de Raad van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (3) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (4). Aangezien de genoemde richtlijn opnieuw wordt gewijzigd, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking ervan te worden overgegaan. |
(2) |
In het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid dient het verkeer van bepaalde voertuigen in de Gemeenschap onder zo gunstig mogelijke omstandigheden plaats te vinden, zowel met betrekking tot de veiligheid als met betrekking tot de concurrentievoorwaarden voor de vervoerders in de verschillende lidstaten. |
(3) |
De steeds grotere verkeersdichtheid en de toenemende gevaren en overlast die daaruit voortvloeien, stellen alle lidstaten voor veiligheidsproblemen van gelijke aard en omvang. |
(4) |
De controle na ingebruikneming van het voertuig moet betrekkelijk eenvoudig, snel en goedkoop zijn. |
(5) |
Er dienen dan ook minimale communautaire normen en methoden voor de technische controle van de in deze richtlijn genoemde punten te worden omschreven in bijzondere richtlijnen. |
(6) |
De in bijzondere richtlijnen vastgestelde normen en methoden moeten snel worden aangepast aan de technische vooruitgang en, teneinde de tenuitvoerlegging van de daartoe vereiste maatregelen te vergemakkelijken, moet een procedure worden ingesteld voor nauwe samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in een comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens. |
(7) |
Voor wat betreft remsystemen, is het moeilijk waarden voor de regeling en opbouw van de luchtdruk in die systemen vast te stellen, gezien de verscheidenheid van de testapparatuur en -methoden die in de Gemeenschap worden gebruikt. |
(8) |
Allen die zich met de technische controle van voertuigen bezighouden, zijn ervan doordrongen dat de controlemethode, en met name de laadtoestand van het voertuig op het moment van de controle, van invloed zijn op het oordeel van degenen die de controle uitvoeren ten aanzien van de bedrijfszekerheid van het remsysteem. |
(9) |
Het voor elk voertuigmodel voorschrijven van referentiewaarden voor de remkracht in verschillende laadtoestanden moet helpen dat oordeel te staven. Deze richtlijn moet deze testmethode mogelijk maken als alternatief voor het testen aan de hand van minimumremkrachtwaarden voor elke voertuigcategorie. |
(10) |
Wat remsystemen betreft, heeft het toepassingsgebied van deze richtlijn voornamelijk betrekking op voertuigen die zijn goedgekeurd overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 71/320/EEG van de Raad van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (5). Bepaalde types voertuigen zijn evenwel goedgekeurd overeenkomstig nationale normen die van de voorschriften van deze richtlijn kunnen afwijken. |
(11) |
De lidstaten mogen de controle betreffende de reminstallatie tot niet in deze richtlijn genoemde voertuigen of punten uitbreiden. |
(12) |
De lidstaten mogen met betrekking tot de reminstallatie strengere of frequentere controles toepassen. |
(13) |
Deze richtlijn heeft tot doel de uitlaatemissies tijdens de nuttige levensduur van voertuigen aan de hand van periodieke controles laag te houden en voertuigen die de oorzaak zijn van aanzienlijke vervuiling uit het verkeer te bannen zolang zij niet goed worden onderhouden. |
(14) |
Een slechte afstelling van de motor en onvoldoende onderhoud zijn nadelig voor de motor en voor het milieu, omdat zij de verontreiniging en het energiegebruik doen toenemen. Het is belangrijk milieuvriendelijk vervoer tot ontwikkeling te brengen. |
(15) |
Voor dieselmotoren (motoren met compressieontsteking) wordt het meten van de opaciteit van de uitlaatemissies geacht te volstaan om de onderhoudstoestand van het voertuig wat betreft de emissies vast te stellen. |
(16) |
Voor conventionele benzinemotoren (motoren met elektrische ontsteking) wordt het meten van de koolmonoxide-emissies van de uitlaatpijp van het voertuig bij stationair draaien van de motor geacht te volstaan om de onderhoudstoestand van het voertuig wat betreft de emissies vast te stellen. |
(17) |
Zonder periodiek onderhoud zou het percentage van bovengenoemde voertuigen dat niet aan de normen inzake uitlaatemissies voldoet, naar verwachting groot kunnen zijn. |
(18) |
Voor voertuigen met een benzinemotor die op grond van de goedkeuringsvoorschriften met geavanceerde emissiebestrijdingssystemen zoals een gesloten driewegkatalysator met lambdasonde uitgerust moeten zijn, zullen de normen voor het controleren van de emissies bij gebruik strenger moeten zijn dan voor conventionele voertuigen. |
(19) |
Richtlijn 98/69/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 met betrekking tot maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (6) bepaalt dat benzinewagens en lichte bedrijfsvoertuigen vanaf het jaar 2000 moeten worden voorzien van diagnostische boordsystemen (OBD-systemen), die de werking van de emissiebeperkingssystemen van het voertuig tijdens het gebruik moeten controleren. Sinds 2003 zijn deze OBD-systemen ook verplicht voor nieuwe dieselvoertuigen. |
(20) |
De lidstaten kunnen in voorkomend geval bepaalde categorieën voertuigen met historische waarde buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn laten. Zij kunnen tevens hun eigen keuringsnormen vaststellen voor zulke voertuigen. De lidstaten hebben weliswaar het recht om hun eigen normen voor historische voertuigen vast te stellen, maar deze normen mogen niet strenger zijn dan de eisen waaraan het voertuig oorspronkelijk moest voldoen. |
(21) |
Er zijn eenvoudige, gangbare diagnosesystemen beschikbaar waarmee de keuringsinstanties de grote meerderheid van de geïnstalleerde snelheidsbegrenzers kunnen beproeven. Bij voertuigen waarbij dergelijke gemakkelijk verkrijgbare diagnosehulpmiddelen niet beschikbaar zijn, dienen de autoriteiten hetzij gebruik te maken van de apparatuur waarover de fabrikant van het oorspronkelijke voertuig beschikt, hetzij te voorzien in de mogelijkheid van aanvaarding van passende certificatie van de beproeving door de voertuigfabrikant of diens franchise-organisatie. |
(22) |
De periodieke controle op de goede werking van de snelheidsbegrenzer moet worden vergemakkelijkt bij voertuigen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2135/98 van de Raad van 24 september 1998 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Richtlijn 88/599/EEG betreffende standaardprocedures voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3820/85 en Verordening (EEG) nr. 3821/85 (7) met het nieuwe controleapparaat (de digitale tachograaf) zijn uitgerust. Nieuwe voertuigen zijn vanaf het jaar 2003 van dergelijke apparatuur voorzien. |
(23) |
De technische voorschriften voor taxi’s en ziekenwagens komen overeen met die voor personenwagens. De te controleren punten kunnen vergelijkbaar zijn, zij het dat de controles met een verschillende frequentie worden uitgevoerd. |
(24) |
Alle lidstaten moeten in hun rechtsgebied ervoor zorgen dat systematisch technische controle van hoog niveau plaatsvindt. |
(25) |
De Commissie moet toezien op de praktische toepassing van deze richtlijn. |
(26) |
Aangezien de doelstellingen van het overwogen optreden, te weten harmoniseren van de voorschriften met betrekking tot de technische controle, voorkomen van vervalsing van de concurrentie tussen transportondernemingen en waarborgen dat de voertuigen op een behoorlijke wijze worden afgesteld en onderhouden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(27) |
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8). |
(28) |
In het bijzonder moet de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om bepaalde minimumnormen en -methoden met betrekking tot de controles vast te stellen en deze aan te passen aan de technische vooruitgang. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG vervatte regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld. |
(29) |
Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
1. In elke lidstaat moeten de in die staat geregistreerde motorvoertuigen, alsmede hun aanhangwagens en opleggers, een periodieke technische controle ondergaan, overeenkomstig deze richtlijn.
2. De categorieën voertuigen die moeten worden gecontroleerd, de frequentie van de controle en de verplicht te controleren punten staan in de bijlagen I en II.
Artikel 2
De technische controle in de zin van deze richtlijn moet worden uitgevoerd door de staat, door met deze taak belaste publieke organisaties of door organen of instellingen die door de staat zijn aangewezen en die onder rechtstreeks toezicht van de staat staan, met inbegrip van naar behoren geautoriseerde particuliere organen. Wanneer als controlecentra aangewezen instellingen ook fungeren als voertuigreparatiewerkplaatsen, zien de lidstaten met name toe op de objectiviteit en de hoge kwaliteit van de technische controle.
Artikel 3
1. De lidstaten nemen de maatregelen die zij nodig achten voor het leveren van het bewijs dat het voertuig met goed gevolg een technische controle heeft ondergaan die minstens voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn.
Deze maatregelen worden aan de overige lidstaten en de Commissie meegedeeld.
2. Iedere lidstaat erkent het in een andere lidstaat afgegeven bewijs dat een motorvoertuig dat op het grondgebied van deze laatste lidstaat is ingeschreven, alsmede de aanhangwagen of oplegger daarvan met goed gevolg een technische controle hebben ondergaan die minstens voldoet aan de bepalingen van deze richtlijn, alsof hij dit bewijs zelf had afgegeven.
3. De lidstaten maken gebruik van passende procedures om, voor zover dit uitvoerbaar is, ervoor te zorgen dat de remkracht van de op hun grondgebied ingeschreven voertuigen voldoet aan de in deze richtlijn vastgestelde eisen.
HOOFDSTUK II
UITZONDERINGEN
Artikel 4
1. De lidstaten kunnen voertuigen van de strijdkrachten, ter handhaving van de openbare orde en van de brandweer uitsluiten van de werkingssfeer van deze richtlijn.
2. De lidstaten kunnen na raadpleging van de Commissie bepaalde voertuigen die worden geëxploiteerd of gebruikt onder bijzondere voorwaarden, alsmede voertuigen die weinig of geen gebruikmaken van de openbare weg, met inbegrip van vóór 1 januari 1960 gebouwde voertuigen met een historische waarde, of die tijdelijk uit het verkeer zijn genomen, uitsluiten van de werkingssfeer van deze richtlijn of onderwerpen aan speciale bepalingen.
3. De lidstaten mogen, na raadpleging van de Commissie, hun eigen keuringsnormen vaststellen voor voertuigen met een historische waarde.
Artikel 5
Niettegenstaande het bepaalde in de bijlagen I en II kunnen de lidstaten:
a) |
de datum van de eerste verplichte technische controle vervroegen en in voorkomend geval eisen dat het voertuig aan een controle wordt onderworpen alvorens het wordt geregistreerd; |
b) |
de periode tussen twee opeenvolgende verplichte technische controles bekorten; |
c) |
de technische controle van de facultatieve uitrusting verplicht stellen; |
d) |
het aantal te controleren punten uitbreiden; |
e) |
de verplichte periodieke technische controle uitbreiden tot andere categorieën voertuigen; |
f) |
aanvullende speciale controles voorschrijven; |
g) |
voor de op hun grondgebied ingeschreven voertuigen hogere minima voor de bedrijfszekerheid van de remsystemen eisen dan de in bijlage II vermelde en daarbij de keuring in zwaarder belaste toestand laten verrichten, mits hiermee de eisen van de oorspronkelijke typegoedkeuring niet worden overschreden. |
HOOFDSTUK III
SLOTBEPALINGEN
Artikel 6
1. De Commissie neemt de bijzondere richtlijnen aan die nodig zijn voor het omschrijven van de minimumnormen en -methoden met betrekking tot de controle van de in bijlage II opgesomde punten, en stelt de wijzigingen vast die nodig zijn om die normen en methoden aan te passen aan de technische vooruitgang.
2. Die maatregelen, die niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn beogen te wijzigingen door deze aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 7, lid 2, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.
Artikel 7
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.
Artikel 8
De Commissie gaat, uiterlijk drie jaar na invoering van de periodieke controle van snelheidsbegrenzers, na of, op basis van de ervaring op dat moment, de voorgeschreven controles volstaan om slecht functionerende snelheidsbegrenzers of snelheidsbegrenzers waarmee gemanipuleerd is, op te sporen, en of de geldende voorschriften eventueel dienen te worden gewijzigd.
Artikel 9
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 10
Richtlijn 96/96/EG, zoals gewijzigd bij de in bijlage III, deel A, genoemde besluiten, wordt ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage III, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen.
Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.
Artikel 11
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 12
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 6 mei 2009.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
H.-G. PÖTTERING
Voor de Raad
De voorzitter
J. KOHOUT
(1) PB C 224 van 30.8.2008, blz. 66.
(2) Advies van het Europees Parlement van 23 september 2008 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 30 maart 2009.
(3) PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1.
(4) Zie bijlage III, deel A.
(5) PB L 202 van 6.9.1971, blz. 37.
(6) PB L 350 van 28.12.1998, blz. 1.
(7) PB L 274 van 9.10.1998, blz. 1.
(8) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
BIJLAGE I
CATEGORIEËN VAN AAN DE TECHNISCHE CONTROLE ONDERWORPEN VOERTUIGEN EN DE FREQUENTIE VAN DEZE CONTROLES
Categorieën voertuigen |
Frequentie van de controles |
||
|
Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar |
||
|
Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar |
||
|
Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar |
||
|
Eén jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens elk jaar |
||
|
Vier jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens om de twee jaar |
||
|
Vier jaar na de datum van ingebruikneming, vervolgens om de twee jaar |
BIJLAGE II
VERPLICHTE CONTROLEPUNTEN
De controle moet op zijn minst betrekking hebben op de onderstaande punten, mits deze de verplichte uitrusting betreffen van het voertuig dat in de betrokken lidstaat wordt goedgekeurd.
De in deze bijlage bedoelde controles mogen worden uitgevoerd zonder demontage van de onderdelen van het voertuig.
Indien het voertuig gebreken vertoont op onderstaande controlepunten, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten in een procedure de voorwaarden vast waaronder het voertuig aan het verkeer mag deelnemen totdat het voldoet aan een nieuwe technische keuring.
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2, 3, 4, 5 EN 6
1. Reminstallatie
De controle van de reminstallatie heeft betrekking op de volgende punten. De tijdens de controle verkregen waarden moeten, voor zover dat doenlijk is, voldoen aan de technische normen van Richtlijn 71/320/EEG.
Te controleren punten |
Redenen voor afkeuring |
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||
|
|
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2 EN 3 |
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 4, 5 EN 6 |
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
||||||||||
|
|
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2, 3, 4, 5 EN 6
8.2. Uitlaatemissies
8.2.1. Motorvoertuigen uitgerust met een benzinemotor met elektrische ontsteking
a) |
De uitlaatemissies worden niet geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:
|
b) |
Indien de uitlaatemissies worden geregeld door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem zoals een driewegkatalysator met een lambdasonde:
|
8.2.2. Motorvoertuigen uitgerust met (diesel)motoren met compressieontsteking
a) |
De opaciteit van de uitlaatgassen wordt gemeten tijdens een vrije acceleratie (bij niet-belaste motor wordt het toerental opgevoerd van het stationair toerental tot het toerental waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt) met de versnellingspook in de vrije stand en niet-ontkoppelde motor. |
b) |
Conditionering van het voertuig
|
c) |
Controleprocedure
|
d) |
Grenswaarden
|
8.2.3. Controleapparatuur
De voertuigemissies worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.
8.2.4. Mocht een voertuigtype bij de EG-typegoedkeuring niet kunnen voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde grenswaarden, dan kunnen de lidstaten voor dit voertuigtype hogere grenswaarden vaststellen op basis van door de constructeur verstrekt bewijsmateriaal. Zij delen dit onmiddellijk mede aan de Commissie, die op haar beurt de andere lidstaten daarvan in kennis stelt.
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 1, 2 EN 3 |
VOERTUIGEN IN DE CATEGORIEËN 4, 5 EN 6 |
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
||||
|
|
(1) 48 % voor voertuigen van categorie 1 die niet zijn uitgerust met ABS of die vóór 1 oktober 1991 zijn goedgekeurd (datum met ingang waarvan het voor de eerste maal in het verkeer brengen zonder Europese typegoedkeuring voor onderdelen verboden is) (Richtlijn 71/230/EEG).
(2) 45 % voor de na 1988 ingeschreven voertuigen of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.
(3) 43 % voor opleggers en aanhangwagens met trekstang die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.
(4) 50 % voor voertuigen van categorie 5 die zijn ingeschreven na 1988 of vanaf de datum van toepassing van Richtlijn 71/320/EEG, in de nationale wetgeving van de lidstaten, afhankelijk van de vraag welke van deze data het laatste valt.
(5) De referentiewaarde voor de as van het voertuig is de in Newton uitgedrukte remkracht die nodig is om deze voorgeschreven minimumremkracht bij het gewicht dat het voertuig bij zijn presentatie heeft, te verkrijgen.
(6) Voor voertuigen van de categorieën 2 en 5 zal de minimale remkracht van de hulprem (die niet viel onder Richtlijn 71/320/EEG) 2,2 m/s2 zijn.
(7) Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8).
(8) Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27).
(9) Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen luchtverontreiniging door emissies van motorvoertuigen (PB L 76 van 6.4.1970, blz. 1).
(10) Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1).
(11) Richtlijn 88/77/EEG van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot de maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door motorvoertuigen met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33).
BIJLAGE III
DEEL A
Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 10)
Richtlijn 96/96/EG van de Raad |
|
Richtlijn 1999/52/EG van de Commissie |
|
Richtlijn 2001/9/EG van de Commissie |
|
Richtlijn 2001/11/EG van de Commissie |
|
Richtlijn 2003/27/EG van de Commissie |
|
Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad |
Uitsluitend bijlage III, punt 68 |
DEEL B
Termijnen voor omzetting in nationaal recht
(bedoeld in artikel 10)
Richtlijn |
Omzettingstermijn |
96/96/EG |
9 maart 1998 |
1999/52/EG |
van 30 september 2000 |
2001/9/EG |
van 9 maart 2002 |
2001/11/EG |
van 9 maart 2003 |
2003/27/EG |
van 1 januari 2004 |
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtlijn 96/96/EG |
De onderhavige richtlijn |
Artikelen 1 tot en met 4 |
Artikelen 1 tot en met 4 |
Artikel 5, aanhef |
Artikel 5, aanhef |
Artikel 5, eerste tot en met zevende streepje |
Artikel 5, onder a) tot en met g) |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
Artikel 6, lid 1 |
— |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 8, lid 2, eerste alinea |
Artikel 7, lid 2 |
Artikel 8, lid 2, tweede alinea |
— |
Artikel 8, lid 3 |
— |
Artikel 9, lid 1 |
— |
Artikel 9, lid 2 |
Artikel 8 |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11, lid 1 |
— |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 9 |
Artikel 11, lid 3 |
— |
— |
Artikel 10 |
Artikel 12 |
Artikel 11 |
Artikel 13 |
Artikel 12 |
Bijlagen I en II |
Bijlagen I en II |
Bijlagen III en IV |
— |
— |
Bijlage III |
— |
Bijlage IV |