Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R0722

    Verordening (EG) nr. 722/2007 van de Commissie van 25 juni 2007 tot wijziging van de bijlagen II, V, VI, VIII, IX en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 164 van 26.6.2007, p. 7–23 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/722/oj

    26.6.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 164/7


    VERORDENING (EG) Nr. 722/2007 VAN DE COMMISSIE

    van 25 juni 2007

    tot wijziging van de bijlagen II, V, VI, VIII, IX en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (1), en met name op artikel 23,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE’s) bij dieren. Zij is van toepassing op de productie en het in de handel brengen van levende dieren en producten van dierlijke oorsprong, en in een aantal specifieke gevallen op de uitvoer daarvan.

    (2)

    Artikel 5 van Verordening (EG) nr. 999/2001 bepaalt dat de BSE-status (BSE: boviene spongiforme encefalopathie) van lidstaten, derde landen of gebieden daarvan („landen of gebieden”) wordt vastgesteld door het land of gebied in te delen in een van de drie categorieën. Bijlage II bij die verordening bevat voorschriften voor de bepaling van de BSE-status van landen of gebieden. Artikel 5 van die verordening bepaalt ook dat de bedoelde indeling van de landen opnieuw moet worden bezien nadat de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) een procedure voor de indeling van landen in de verschillende categorieën heeft vastgesteld.

    (3)

    In bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001 zijn de voorschriften vastgelegd voor de verzameling en verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal en in bijlage IX bij die verordening zijn de voorschriften vastgelegd voor de invoer van levende dieren, embryo’s, eicellen en producten van dierlijke oorsprong in de Gemeenschap.

    (4)

    Op de algemene vergadering van de OIE van mei 2005 is een nieuwe, vereenvoudigde procedure goedgekeurd voor het indelen van landen naar BSE-risico, waarbij drie categorieën worden onderscheiden.

    (5)

    Verordening (EG) nr. 999/2001 is bij Verordening (EG) nr. 1923/2006 gewijzigd om dit nieuwe, vereenvoudigde indelingssysteem in de communautaire wetgeving op te nemen. Naar aanleiding van die wijziging moeten de bijlagen II, V en IX bij Verordening (EG) nr. 999/2001 in verband met het nieuwe indelingssysteem worden gewijzigd.

    (6)

    Zolang geen besluit over de indeling van landen is genomen overeenkomstig artikel 5, leden 2 en 4, van Verordening (EG) nr. 999/2001, kunnen de bepalingen van artikel 9 en bijlage VI niet worden toegepast. Aangezien het nieuwe indelingssysteem op 1 juli 2007 moet ingaan en bijlage VI moet worden aangepast aan de op grond van wetenschappelijke gegevens vastgestelde voorschriften krachtens de overgangsmaatregelen en de in de artikelen aangebrachte wijzigingen, moet bijlage VI worden gewijzigd.

    (7)

    Bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat de voorschriften voor het in de handel brengen en de uitvoer van levende dieren, sperma, embryo’s en eicellen en producten van dierlijke oorsprong. Hoofdstuk C van die bijlage bevat de voorwaarden voor de intracommunautaire handel in bepaalde producten van dierlijke oorsprong. Die voorschriften moeten in verband met het nieuwe indelingssysteem worden gewijzigd.

    (8)

    Deel D, punt 5, van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 bevat maatregelen betreffende de intracommunautaire handel in runderen die vóór 1 augustus in het Verenigd Koninkrijk zijn geboren of gehouden en voor de invoer van vleesproducten van hertachtigen in de Gemeenschap. Met het oog op de bescherming van de gezondheid van mens en dier moeten die maatregelen ook na 1 juli 2007 van toepassing blijven.

    (9)

    Met het oog op de duidelijkheid en de samenhang moeten de bepalingen voor de intracommunautaire handel en de uitvoer naar derde landen van runderen die vóór 1 augustus 1996 in het Verenigd Koninkrijk zijn geboren of gehouden, in bijlage VIII worden opgenomen, en de bepalingen voor de invoer van vleesproducten van hertachtigen in bijlage IX.

    (10)

    De overgangsmaatregelen betreffende gespecificeerd risicomateriaal in bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 moeten voor elk land of gebied worden beeindigd zodra een besluit over de indeling van dat land of gebied is genomen. Bijlage XI moet daarom worden ingetrokken.

    (11)

    Verordening (EG) nr. 999/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (12)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De bijlagen II, V, VI, VIII, IX en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 25 juni 2007.

    Voor de Commissie

    Markos KYPRIANOU

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1923/2006 (PB L 404 van 30.12.2006, blz. 1).


    BIJLAGE

    De bijlagen II, V, VI, VIII, IX en XI bij Verordening (EG) nr. 999/2001 worden als volgt gewijzigd:

    1)

    Bijlage II bij Verordening (EG) nr. 999/2001 komt als volgt te luiden:

    „BIJLAGE II

    BEPALING VAN DE BSE-STATUS

    HOOFDSTUK A

    Criteria

    De BSE-status van de lidstaten, derde landen of gebieden daarvan (hierna „landen of gebieden” genoemd) wordt bepaald aan de hand van de onder a) tot en met e) aangegeven criteria.

    In het land of gebied:

    a)

    wordt een risicoanalyse overeenkomstig hoofdstuk B uitgevoerd, waarbij alle potentiële factoren voor het optreden van BSE in het land of gebied in historisch perspectief worden onderzocht;

    b)

    is een systeem voor permanente bewaking en permanent toezicht op BSE ingevoerd, met name ten aanzien van de in hoofdstuk B beschreven risico’s, waarbij wordt voldaan aan de in hoofdstuk D vastgelegde minimumeisen inzake bewaking;

    c)

    is een permanent bewustmakingsprogramma ingevoerd voor dierenartsen, veehouders en werknemers die bij het vervoer, het in de handel brengen en het slachten van runderen betrokken zijn, om te stimuleren dat alle gevallen van bij BSE passende klinische verschijnselen in deelpopulaties zoals omschreven in hoofdstuk D worden gemeld;

    d)

    geldt een verplichting om alle runderen die bij BSE passende klinische verschijnselen vertonen, officieel te melden en te onderzoeken;

    e)

    wordt hersen- of ander weefsel dat in het kader van het onder b) bedoelde systeem voor bewaking en toezicht is verzameld, in een erkend laboratorium onderzocht.

    HOOFDSTUK B

    Risicoanalyse

    1.   Opzet van de risicoanalyse

    In de risicoanalyse worden de insleep en de blootstelling beoordeeld.

    2.   Beoordeling van de insleep (externe dreiging)

    2.1.

    Bij de beoordeling van de insleep wordt de kans bepaald dat het BSE-agens via mogelijk met een BSE-agens besmette goederen in het land of gebied is ingesleept of daar al aanwezig is.

    Hierbij worden de volgende risicofactoren in aanmerking genomen:

    a)

    de aan- of afwezigheid van het BSE-agens in het land of gebied, en in geval van aanwezigheid, de prevalentie ervan, bepaald aan de hand van de resultaten van de bewaking;

    b)

    de productie van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van de inheemse runderpopulatie;

    c)

    ingevoerd vleesbeendermeel of ingevoerde kanen;

    d)

    ingevoerde runderen, schapen en geiten;

    e)

    ingevoerde diervoeders en diervoederingrediënten;

    f)

    ingevoerde, voor menselijke consumptie bestemde producten van herkauwers waarin mogelijk weefsels als genoemd in punt 1 van bijlage V aanwezig waren en die mogelijk aan runderen zijn vervoederd;

    g)

    ingevoerde producten van herkauwers voor in-vivogebruik in runderen.

    2.2.

    Bij de beoordeling van de insleep moet rekening worden gehouden met speciale uitroeiingsregelingen, bewaking en ander epidemiologisch onderzoek (met name BSE-bewaking bij runderen) die van belang zijn voor de in punt 2.1 genoemde risicofactoren.

    3.   Beoordeling van de blootstelling

    Bij de beoordeling van de blootstelling wordt de kans bepaald dat runderen aan het BSE-agens worden blootgesteld, waarbij wordt gekeken naar:

    a)

    de recycling en vermeerdering van het BSE-agens door vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, of andere diervoeders of diervoederingrediënten die daarmee verontreinigd zijn, aan runderen;

    b)

    het gebruik van karkassen (ook van gestorven dieren), bijproducten en slachthuisafval van herkauwers, de parameters van het destructieproces en de diervoederproductiemethoden;

    c)

    de vraag of vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, al dan niet aan herkauwers worden vervoederd, met inbegrip van maatregelen om versleping bij diervoeders te voorkomen;

    d)

    de huidige intensiteit van de BSE-bewaking van de runderpopulatie en de resultaten ervan.

    HOOFDSTUK C

    Omschrijving van de categorieën

    I.   LAND OF GEBIED MET EEN VERWAARLOOSBAAR BSE-RISICO

    Land of gebied:

    (1)

    waar een risicoanalyse overeenkomstig hoofdstuk B is uitgevoerd om de historische en huidige risicofactoren te bepalen;

    (2)

    dat heeft aangetoond dat er voor de hieronder aangegeven duur adequate specifieke maatregelen zijn genomen om alle geconstateerde risico’s te managen;

    (3)

    dat heeft aangetoond dat er bewaking van type B, zoals omschreven in hoofdstuk D, wordt uitgevoerd, waarbij de desbetreffende streefscore, overeenkomstig tabel 2 van dat hoofdstuk, is gehaald, en

    (4)

    dat zich:

    a)

    hetzij in de volgende situatie bevindt:

    i)

    er heeft zich in het land of gebied geen enkel geval van BSE voorgedaan, of, als dat wel het geval is, waren alle geconstateerde BSE-gevallen ingevoerd en zijn zij volledig vernietigd;

    ii)

    er wordt gedurende ten minste zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en

    iii)

    aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;

    b)

    hetzij in de volgende situatie bevindt:

    i)

    er hebben zich een of meer inheemse gevallen van BSE in het land of gebied voorgedaan, maar alle inheemse gevallen van BSE waren meer dan elf jaar geleden geboren;

    ii)

    er wordt gedurende ten minste zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan;

    iii)

    aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;

    iv)

    de onderstaande dieren zijn, indien zij nog in het land of gebied in leven zijn, permanent geïdentificeerd, hun verplaatsingen worden gecontroleerd en nadat zij geslacht of gestorven zijn, worden zij volledig vernietigd:

    alle BSE-gevallen;

    alle runderen die in hun eerste levensjaar samen met de BSE-gevallen in hun eerste levensjaar zijn gehouden en die blijkens onderzoek in die periode hetzelfde potentieel besmette voeder gekregen hebben, of

    als het in het tweede streepje bedoelde onderzoek geen uitsluitsel biedt, alle runderen die in hetzelfde beslag als de BSE-gevallen en binnen twaalf maanden vóór of na de geboorte daarvan zijn geboren.

    II.   LAND OF GEBIED MET EEN GECONTROLEERD BSE-RISICO

    Land of gebied:

    (1)

    waar een risicoanalyse op grond van de in hoofdstuk B vastgestelde informatie is uitgevoerd om de historische en huidige risicofactoren te bepalen;

    (2)

    dat heeft aangetoond dat passende maatregelen zijn genomen om alle geïdentificeerde risico’s te managen, maar die maatregelen niet voor de relevante periode heeft genomen;

    (3)

    dat heeft aangetoond dat er bewaking van type A, zoals omschreven in hoofdstuk D, wordt uitgevoerd, waarbij de desbetreffende streefscore, overeenkomstig tabel 2 van dat hoofdstuk, is gehaald. Na het behalen van de streefscore mag bewaking van type A worden vervangen door bewaking van type B, en

    (4)

    dat zich:

    a)

    hetzij in de volgende situatie bevindt:

    i)

    er heeft zich in het land of gebied geen enkel geval van BSE voorgedaan, of als dat wel het geval is, waren alle geconstateerde BSE-gevallen ingevoerd en zijn zij volledig vernietigd, er is aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan en aan de hand van adequate controles en audits is aangetoond dat er geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;

    ii)

    er wordt gedurende minder dan zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en/of

    iii)

    er kan niet worden aangetoond dat er gedurende acht jaar controle wordt uitgeoefend op de vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers;

    b)

    hetzij in de volgende situatie bevindt:

    i)

    er heeft zich in het land of gebied een inheems geval van BSE voorgedaan, er is aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan en aan de hand van adequate controles en audits kan worden aangetoond dat er geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers zijn vervoederd;

    ii)

    er wordt gedurende minder dan zeven jaar aan de criteria van hoofdstuk A, onder c), d) en e), voldaan, en/of

    iii)

    er kan niet worden aangetoond dat er gedurende ten minste acht jaar controle wordt uitgeoefend op de vervoedering van vleesbeendermeel of kanen, afkomstig van herkauwers, aan herkauwers;

    iv)

    de onderstaande dieren zijn, indien zij nog in het land of gebied in leven zijn, permanent geïdentificeerd, hun verplaatsingen worden gecontroleerd en nadat zij geslacht of gestorven zijn, worden zij volledig vernietigd:

    alle BSE-gevallen;

    alle runderen die in hun eerste levensjaar samen met de BSE-gevallen in hun eerste levensjaar zijn gehouden en die blijkens onderzoek in die periode hetzelfde potentieel besmette voeder gekregen hebben, of

    als het in het tweede streepje bedoelde onderzoek geen uitsluitsel biedt, alle runderen die in hetzelfde beslag als de BSE-gevallen en binnen twaalf maanden vóór of na de geboorte daarvan zijn geboren.

    III.   LAND OF GEBIED MET EEN ONBEPAALD BSE-RISICO

    Een land of gebied waarvoor de bepaling van de BSE-status niet is afgerond of dat niet voldoet aan de voorwaarden voor indeling in een van de andere categorieën.

    HOOFDSTUK D

    Minimumeisen inzake bewaking

    1.   Typen bewaking

    Voor de toepassing van deze bijlage gelden de volgende definities:

    a)

    Bewaking van type A

    Bewaking van type A is zo opgezet dat bij een aangenomen prevalentie (1) van minimaal één geval per 100 000 in de populatie volwassen runderen in het betrokken land of gebied BSE met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord.

    b)

    Bewaking van type B

    Bewaking van type A is zo opgezet dat bij een aangenomen prevalentie van minimaal één geval per 50 000 de populatie volwassen runderen in het betrokken land of gebied BSE met een betrouwbaarheid van 95 % wordt opgespoord.

    Bewaking van type B mag worden uitgevoerd door landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico om de conclusies van de risicoanalyse te bevestigen, bijvoorbeeld door aan te tonen dat de maatregelen ter beperking van de geconstateerde risicofactoren doeltreffend zijn, door middel van bewaking die erop gericht is de kans dat het falen van die maatregelen wordt opgespoord zo groot mogelijk te maken.

    Bewaking van type B mag ook worden uitgevoerd door landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico nadat zij met bewaking van type A de desbetreffende streefscore hebben gehaald, om na te gaan of het met de bewaking van type A verkregen inzicht in de situatie nog betrouwbaar is.

    Voor de toepassing van deze bijlage worden met het oog op de bewaking de volgende vier subpopulaties runderen onderscheiden:

    a)

    runderen ouder dan 30 maanden die afwijkend gedrag of klinische verschijnselen vertonen die passen bij BSE (klinische verdenkingen);

    b)

    runderen ouder dan 30 maanden die niet kunnen lopen, blijven liggen, niet zonder hulp kunnen opstaan of lopen; runderen ouder dan 30 maanden die naar de noodslachting zijn gestuurd of bij de antemortemkeuring afwijkingen vertonen (noodslachting).

    c)

    runderen ouder dan 30 maanden die op het bedrijf, tijdens het vervoer of in het slachthuis gestorven of gedood zijn (gestorven dieren);

    d)

    runderen ouder dan 36 maanden bij de normale slacht.

    2.   Bewakingsstrategie

    2.1.

    De bewakingsstrategie moet zo opgezet zijn dat de steekproeven representatief zijn voor het beslag van het land of gebied, waarbij demografische factoren zoals het productietype en de geografische locatie, alsmede de eventuele invloed van cultureel unieke veehouderijpraktijken in aanmerking worden genomen. De gevolgde benadering en de gemaakte aannamen worden volledig gedocumenteerd en deze documentatie wordt gedurende zeven jaar bewaard.

    2.2.

    Om de BSE-bewakingsstrategie ten uitvoer te leggen gebruikt het land gedocumenteerde gegevens of betrouwbare schattingen van de leeftijdsverdeling van de populatie volwassen runderen en het naar leeftijd en subpopulatie gestratificeerde aantal op BSE geteste runderen in het land of gebied.

    3.   Puntenwaarden en streefscores

    Bij de bemonstering ten behoeve van de bewaking moeten de in tabel 2 aangegeven streefscores worden gehaald, onder gebruikmaking van de in tabel 1 vermelde puntenwaarden. Alle klinische verdenkingen moeten worden onderzocht, ongeacht de al gerealiseerde score. Een land moet ten minste drie van de vier subpopulaties bemonsteren. De puntenwaarden voor alle bemonsteringen worden samengeteld en de streefscore moet in een periode van maximaal zeven jaar worden bereikt. De totale score wordt op gezette tijden vergeleken met de streefscore voor een land of gebied.

    Tabel 1

    Puntenwaarden voor de bemonstering van dieren per subpopulatie en leeftijdscategorie ten behoeve van de bewaking

    Subpopulatie voor de bewaking

    Normale slacht (2)

    Gestorven dieren (3)

    Noodslachting (4)

    Klinische verdenkingen (5)

    Leeftijd ≥ één jaar en < 2 jaar

    0,01

    0,2

    0,4

    -

    Leeftijd ≥ 2 jaar en < 4 jaar (jongvolwassen)

    0,1

    0,2

    0,4

    260

    Leeftijd ≥ 4 jaar en < 7 jaar (middenvolwassen)

    0,2

    0,9

    1,6

    750

    Leeftijd ≥ 7 jaar en < 9 jaar (oudvolwassen)

    0,1

    0,4

    0,7

    220

    Leeftijd ≥ 9 jaar (oud)

    0,0

    0,1

    0,2

    45


    Tabel 2

    Streefscores voor de verschillende populatiegrootten volwassen runderen in een land of gebied

    Streefscores voor landen of gebieden

    Populatiegrootte volwassen runderen

    (24 maanden en ouder)

    Bewaking van type A

    Bewaking van type B

    ≥ 1 000 000

    300 000

    150 000

    800 000 – 1 000 000

    240 000

    120 000

    600 000 – 800 000

    180 000

    90 000

    400 000 – 600 000

    120 000

    60 000

    200 000 – 400 000

    60 000

    30 000

    100 000 – 200 000

    30 000

    15 000

    50 000 – 100 000

    15 000

    7 500

    25 000 – 50 000

    7 500

    3 750

    4.   Gerichte bemonstering

    Binnen elke van de bovengenoemde subpopulaties in een land of gebied kan een land gerichte bemonstering uitvoeren op runderen die aantoonbaar ingevoerd zijn uit landen of gebieden waar BSE is geconstateerd en runderen waaraan mogelijk besmet diervoeder is vervoederd dat afkomstig is uit landen of gebieden waar BSE is geconstateerd.

    5.   BSE-bewakingsmodel

    Om de aanwezigheid en/of prevalentie van BSE te schatten kan een land naar keuze het volledige BSurvE-bewakingsmodel of een andere, daarop gebaseerde methode gebruiken.

    6.   Onderhoudsbewaking

    Als de streefscore eenmaal gehaald is kan de bewaking — om de BSE-status „gecontroleerd BSE-risico” of „verwaarloosbaar BSE-risico” van een land of gebied te behouden — worden teruggebracht tot bewaking van type B, mits alle andere indicatoren positief blijven. Om echter aan de voorschriften van dit hoofdstuk te blijven voldoen, moet de permanente jaarlijkse bewaking zich nog steeds tot ten minste drie van de vier voorgeschreven subpopulaties uitstrekken. Bovendien moeten alle runderen met een klinische verdenking van BSE worden onderzocht, ongeacht de al gerealiseerde score. De jaarlijkse bewaking in een land of gebied na het behalen van de vereiste streefscore mag niet minder omvatten dan het aantal dat voor een zevende van de totale score voor bewaking van type B vereist is.”.

    2)

    Bijlage V komt als volgt te luiden:

    „BIJLAGE V

    GESPECIFICEERD RISICOMATERIAAL

    1.   Definitie van gespecificeerd risicomateriaal

    De onderstaande weefsels worden aangemerkt als gespecificeerd risicomateriaal indien zij afkomstig zijn van dieren van oorsprong uit een lidstaat of derde land, of gebied daarvan, met een gecontroleerd of onbepaald BSE-risico:

    a)

    voor runderen:

    i)

    de schedel, exclusief de onderkaak, maar inclusief de hersenen en de ogen, en het ruggenmerg van dieren ouder dan 12 maanden;

    ii)

    de wervelkolom, exclusief de staartwervels, de doornuitsteeksels en dwarsuitsteeksels van de hals-, borst- en lendenwervels en de crista sacralis mediana en de alae sacrales, maar inclusief de achterwortelganglia van dieren ouder dan 24 maanden, en

    iii)

    de tonsillen, de ingewanden vanaf de twaalfvingerige darm tot en met het rectum, en het mesenterium van dieren ongeacht de leeftijd;

    b)

    voor schapen en geiten:

    i)

    de schedel, inclusief de hersenen en de ogen, de tonsillen en het ruggenmerg van dieren van meer dan 12 maanden of waarbij een van de blijvende snijtanden door het tandvlees is gebroken, en

    ii)

    de milt en de kronkeldarm van dieren van alle leeftijden.

    2.   Afwijkingen voor bepaalde lidstaten

    In afwijking van punt 1 moeten de aldaar genoemde weefsels die van oorsprong zijn uit een lidstaat met een verwaarloosbaar BSE-risico als gespecificeerd risicomateriaal aangemerkt blijven worden.

    3.   Markering en definitieve verwijdering

    Gespecificeerd risicomateriaal wordt bij verwijdering onmiddellijk met een kleurstof of eventueel op andere wijze gemerkt en wordt definitief verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002, met name artikel 4, lid 2, daarvan.

    4.   Verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal

    4.1.

    Gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd in:

    a)

    slachthuizen, of, indien van toepassing, andere slachtplaatsen;

    b)

    uitsnijderijen, in geval van wervelkolommen van runderen;

    c)

    in voorkomend geval, intermediaire bedrijven als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 of krachtens artikel 23, lid 2, onder c), iv), vi) en vii), van die verordening gemachtigde en geregistreerde gebruikers en verzamelcentra.

    4.2.

    In afwijking van punt 4.1 mag als alternatief voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal worden toegestaan dat onder de volgende voorwaarden een test wordt uitgevoerd:

    a)

    de test wordt toegepast in slachthuizen bij alle dieren waarbij het gespecificeerde risicomateriaal moet worden verwijderd;

    b)

    geen voor menselijke of dierlijke consumptie bestemd product afkomstig van runderen, schapen of geiten, mag het slachthuis verlaten voordat de bevoegde autoriteit de resultaten heeft ontvangen en aanvaard van de tests bij alle geslachte dieren die mogelijk besmet waren, indien bij één daarvan de aanwezigheid van BSE werd bevestigd;

    c)

    als het resultaat van een alternatieve test positief is, moet al het materiaal dat afkomstig is van runderen, schapen of geiten en dat potentieel in het slachthuis verontreinigd is, overeenkomstig punt 3 worden vernietigd, tenzij alle delen van het kadaver van het zieke dier, met inbegrip van de huid, geïdentificeerd en gescheiden gehouden kunnen worden.

    4.3.

    In afwijking van punt 4.1 mogen de lidstaten het volgende toestaan:

    a)

    het verwijderen van het ruggenmerg van schapen en geiten in speciaal daarvoor erkende uitsnijderijen;

    b)

    het verwijderen van de wervelkolom van karkassen of delen van karkassen van runderen in speciaal daarvoor erkende, gecontroleerde en geregistreerde slagerijen;

    c)

    het verzamelen van kopvlees van runderen in speciaal daarvoor erkende uitsnijderijen overeenkomstig punt 9.

    4.4.

    De voorschriften voor de verwijdering van gespecificeerd risicomateriaal van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op categorie 1-materiaal zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1774/2002 dat onder toezicht van de bevoegde autoriteiten wordt gebruikt voor het voederen van met uitsterven bedreigde en beschermde soorten aasetende vogels.

    5.   Maatregelen betreffende separatorvlees

    Niettegenstaande de in artikel 5, lid 2, bedoelde individuele besluiten is het in afwijking van artikel 9, lid 3, in alle lidstaten verboden voor de productie van separatorvlees beenderen en delen met been van runderen, schapen en geiten te gebruiken.

    6.   Maatregelen betreffende beschadiging van weefsel

    Niettegenstaande de in artikel 5, lid 2, bedoelde individuele besluiten is het, tot het tijdstip waarop alle lidstaten als landen met een verwaarloosbaar BSE-risico zijn ingedeeld, in afwijking van artikel 8, lid 3, in alle lidstaten verboden om weefsel van het centrale zenuwstelsel van runderen, schapen en geiten waarvan het vlees voor menselijke of dierlijke consumptie bestemd is, te beschadigen met een lang staafvormig instrument dat na bedwelming in de schedelholte wordt ingebracht.

    7.   Verzamelen van tongen van runderen

    Tongen van runderen van alle leeftijden, bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie, worden in het slachthuis verzameld door middel van een dwarse snede rostraal van de processus lingualis van het basihyoid.

    8.   Verzamelen van kopvlees van runderen

    8.1.

    Kopvlees van runderen ouder dan 12 maanden wordt verzameld in slachthuizen, onder toepassing van een door de bevoegde autoriteit erkend controlesysteem om eventuele verontreiniging van het kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel te voorkomen. Dit systeem bestaat minimaal uit de volgende maatregelen:

    a)

    het verzamelen vindt plaats in een speciale ruimte die fysiek van de overige delen van de slachtlijn gescheiden is;

    b)

    wanneer de koppen vóór het verzamelen van kopvlees van de transportband of de haken worden genomen, worden de inschotopening in het voorhoofd en het achterhoofdsgat afgesloten met een ondoordringbare, duurzame stop. Wanneer de hersenstam voor laboratoriumtests op BSE wordt bemonsterd, wordt het achterhoofdsgat onmiddellijk na de bemonstering afgesloten;

    c)

    kopvlees mag niet worden verzameld van koppen waarvan de ogen onmiddellijk vóór het slachten of daarna beschadigd of verloren gegaan zijn, of die anderszins zodanig beschadigd zijn dat het kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel verontreinigd kan zijn;

    d)

    kopvlees mag niet worden verzameld van koppen die niet deugdelijk zijn afgesloten zoals bepaald onder b);

    e)

    onverminderd de algemene hygiënevoorschriften zijn er specifieke werkvoorschriften om verontreiniging van het kopvlees tijdens het verzamelen te voorkomen, met name wanneer de onder b) bedoelde afsluiting ontbreekt of de ogen bij de bewerking worden beschadigd;

    f)

    er is een bemonsteringsplan voor het aantonen van weefsel van het centrale zenuwstelsel met behulp van een geschikte laboratoriumtest om na te gaan of de maatregelen ter beperking van verontreiniging naar behoren zijn uitgevoerd.

    8.2.

    In afwijking van de voorschriften van punt 8.1 kunnen de lidstaten besluiten in het slachthuis een alternatief controlesysteem voor het verzamelen van kopvlees van runderen toe te passen waarmee verontreiniging van kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel op gelijkwaardige wijze wordt beperkt. Er is een bemonsteringsplan voor het aantonen van weefsel van het centrale zenuwstelsel met behulp van een geschikte laboratoriumtest om na te gaan of de maatregelen ter beperking van verontreiniging naar behoren zijn uitgevoerd. De lidstaten die van deze afwijking gebruikmaken, informeren de Commissie en de overige lidstaten in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid over hun controlesysteem en de resultaten van de bemonstering.

    8.3.

    De punten 8.1 en 8.2 zijn niet van toepassing als het kopvlees wordt verzameld zonder de runderkop van de transportband of de haken te nemen.

    9.   Verzamelen van kopvlees van runderen in erkende uitsnijderijen

    In afwijking van punt 8 mogen de lidstaten besluiten het verzamelen van kopvlees van runderen in speciaal daarvoor erkende uitsnijderijen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a)

    de voor vervoer naar de uitsnijderij bestemde koppen worden tijdens de opslag en het vervoer van het slachthuis naar de speciaal erkende uitsnijderij aan een rek gehangen;

    b)

    voordat de koppen van de transportband of de haken aan de rekken worden gehangen, worden de inschotopening in het voorhoofd en het achterhoofdsgat deugdelijk afgesloten met een ondoordringbare, duurzame stop. Wanneer de hersenstam voor laboratoriumtests op BSE wordt bemonsterd, wordt het achterhoofdsgat onmiddellijk na de bemonstering afgesloten;

    c)

    koppen die niet deugdelijk zijn afgesloten zoals bepaald onder b), waarvan de ogen onmiddellijk vóór het slachten of daarna beschadigd of verloren gegaan zijn of die anderszins zodanig beschadigd zijn dat het kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel verontreinigd kan zijn, mogen niet naar de speciaal erkende uitsnijderijen worden vervoerd;

    d)

    er is een bemonsteringsplan voor het slachthuis voor het aantonen van weefsel van het centrale zenuwstelsel met behulp van een geschikte laboratoriumtest om na te gaan of de maatregelen ter beperking van verontreiniging naar behoren zijn uitgevoerd;

    e)

    het kopvlees wordt verzameld onder toepassing van een door de bevoegde autoriteit erkend controlesysteem om eventuele verontreiniging van het kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel te voorkomen. Dit systeem bestaat minimaal uit de volgende maatregelen:

    i)

    alle koppen worden visueel gecontroleerd op tekenen van verontreiniging of beschadiging, alsmede op deugdelijke afsluiting, voordat met het verzamelen van het kopvlees wordt begonnen;

    ii)

    kopvlees mag niet worden verzameld van koppen die niet deugdelijk zijn afgesloten, waarvan de ogen beschadigd zijn, of die anderszins zodanig beschadigd zijn dat het kopvlees met weefsel van het centrale zenuwstelsel verontreinigd kan zijn. Evenmin mag kopvlees worden verzameld van koppen waarvan vermoed wordt dat ze door bovenbedoelde koppen zijn verontreinigd;

    iii)

    onverminderd de algemene hygiënevoorschriften zijn er specifieke werkvoorschriften om verontreiniging van het kopvlees tijdens het vervoer en het verzamelen te voorkomen, met name wanneer de afsluiting ontbreekt of de ogen tijdens het vervoer of het verzamelen worden beschadigd;

    f)

    er is een bemonsteringsplan voor de uitsnijderij voor het aantonen van weefsel van het centrale zenuwstelsel met behulp van een geschikte laboratoriumtest om na te gaan of de maatregelen ter beperking van verontreiniging naar behoren zijn uitgevoerd.

    10.   Voorschriften voor de handel en het vervoer

    10.1.

    De lidstaten mogen toestaan dat koppen of hele karkassen met gespecificeerd risicomateriaal naar een andere lidstaat worden verzonden mits die lidstaat met die verzending heeft ingestemd en de voorwaarden waaronder de verzending en het vervoer plaatsvinden, heeft goedgekeurd.

    10.2.

    In afwijking van punt 10.1 mogen karkassen, halve karkassen, halve karkassen die in ten hoogste drie delen zijn verdeeld en voor- en achtervoeten, die geen ander gespecificeerd risicomateriaal dan wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, bevatten, van een lidstaat naar een andere lidstaat worden verzonden zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde lidstaat.

    10.3.

    De uitvoer van koppen en van vers vlees van runderen, schapen en geiten waarin gespecificeerd risicomateriaal aanwezig is, naar derde landen is verboden.

    11.   Controles

    11.1.

    De lidstaten verrichten frequent officiële controles om na te gaan of deze bijlage correct wordt uitgevoerd en zien erop toe dat er maatregelen worden getroffen om verontreiniging te vermijden, met name in slachthuizen, uitsnijderijen en andere locaties waar gespecificeerd risicomateriaal wordt verwijderd, zoals slagerijen en inrichtingen als bedoeld in punt 4.1, onder c).

    11.2.

    Met name voeren de lidstaten een regeling in om te waarborgen en te controleren dat gespecificeerd risicomateriaal wordt behandeld en verwijderd overeenkomstig deze verordening en Verordening (EG) nr. 1774/2002.

    11.3.

    Er wordt een controlesysteem ingevoerd voor de verwijdering van de wervelkolom, als omschreven in punt 1, onder a). Dit systeem bestaat minimaal uit de volgende maatregelen:

    a)

    wanneer de wervelkolom niet hoeft te worden verwijderd, worden runderkarkassen met wervelkolom en delen van dergelijke karkassen gekenmerkt door middel van een duidelijk zichtbare blauwe streep op het in Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde etiket;

    b)

    in het handelsdocument betreffende de zendingen vlees wordt het aantal runderkarkassen of delen daarvan vermeld waaruit de wervelkolom moet worden verwijderd en het aantal runderkarkassen of delen daarvan waarbij dit niet hoeft te gebeuren. Bij invoer wordt in voorkomend geval de specifieke informatie opgenomen in het in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 136/2004 van de Commissie (6) bedoelde document;

    c)

    de slagerijen bewaren de onder b) genoemde handelsdocumenten gedurende ten minste één jaar.

    3)

    Bijlage VI komt als volgt te luiden:

    „BIJLAGE VI

    Producten van dierlijke oorsprong die van materiaal van herkauwers zijn afgeleid of die materiaal van herkauwers bevatten, als bedoeld in artikel 9, lid 1,”.

    4)

    Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    hoofdstuk A wordt als volgt gewijzigd:

    i)

    de titel van deel I komt als volgt te luiden:

    ii)

    deel II komt als volgt te luiden:

    „II.   Voorwaarden voor runderen

    Het Verenigd Koninkrijk ziet erop toe dat runderen die vóór 1 augustus 1996 op zijn grondgebied zijn geboren of gehouden niet vanaf zijn grondgebied naar andere lidstaten of naar derde landen worden verzonden.”;

    b)

    hoofdstuk C komt als volgt te luiden:

    „HOOFDSTUK C

    Voorwaarden voor de intracommunautaire handel in bepaalde producten van dierlijke oorsprong

    AFDELING A

    Producten

    Voor de onderstaande producten van dierlijke oorsprong is het in artikel 16, lid 3, bedoelde verbod niet van toepassing, op voorwaarde dat die producten zijn afgeleid van runderen, schapen en geiten die aan de voorschriften van afdeling B voldoen:

    vers vlees;

    gehakt vlees;

    vleesbereidingen;

    vleesproducten.

    AFDELING B

    Voorschriften

    De in afdeling A bedoelde producten moeten aan de volgende voorschriften voldoen:

    a)

    aan de dieren waarvan de producten van runderen, schapen en geiten zijn afgeleid, zijn geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, vervoederd en zij zijn bij een ante- en een postmortemkeuring geschikt bevonden;

    b)

    de dieren waarvan de producten van runderen, schapen of geiten zijn afgeleid, zijn niet geslacht met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij, na bedwelming van het dier, het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd;

    c)

    de producten van runderen, schapen en geiten zijn niet afgeleid van:

    i)

    gespecificeerd risicomateriaal zoals omschreven in bijlage V;

    ii)

    zenuw- en lymfeweefsel dat bij het ontbenen is vrijgelegd;

    iii)

    separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten.”.

    5)

    Bijlage IX wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    hoofdstuk A wordt geschrapt;

    b)

    de hoofdstukken B, C en D komen als volgt te luiden:

    „HOOFDSTUK B

    Invoer van runderen

    AFDELING A

    Invoer uit een land of gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico

    Voor de invoer van runderen uit landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    de dieren geboren en ononderbroken gehouden zijn in een land of gebied dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land respectievelijk gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico;

    b)

    de dieren geïdentificeerd zijn met een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong opgespoord kunnen worden, en het niet om blootgestelde dieren gaat zoals omschreven in bijlage II, hoofdstuk C, deel I, punt 4, onder b), iv), en

    c)

    als er in het betrokken land inheemse gevallen van BSE geweest zijn, de dieren geboren zijn na de datum met ingang waarvan het verbod op het vervoederen aan herkauwers van vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, daadwerkelijk wordt toegepast of na de datum waarop het laatste inheemse geval van BSE is geboren indien dat later is.

    AFDELING B

    Invoer uit een land of gebied met een gecontroleerd BSE-risico

    Voor de invoer van runderen uit landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    het land of gebied overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land respectievelijk gebied met een gecontroleerd BSE-risico;

    b)

    de dieren geïdentificeerd zijn met een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong opgespoord kunnen worden, en het niet om blootgestelde dieren gaat zoals omschreven in bijlage II, hoofdstuk C, deel II, punt 4, onder b), iv);

    c)

    de dieren geboren zijn na de datum met ingang waarvan het verbod op het vervoederen aan herkauwers van vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, daadwerkelijk wordt toegepast of na de datum waarop het laatste inheemse geval van BSE is geboren indien dat later is.

    AFDELING C

    Invoer uit een land of gebied met een onbepaald BSE-risico

    Voor de invoer van runderen uit landen of gebieden met een onbepaald BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    het land of gebied niet overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld dan wel is ingedeeld als land respectievelijk gebied met een onbepaald BSE-risico;

    b)

    de dieren geïdentificeerd zijn met een permanent identificatiesysteem waarmee het moederdier en het beslag van oorsprong opgespoord kunnen worden, en het niet om blootgestelde dieren gaat zoals omschreven in bijlage II, hoofdstuk C, deel II, punt 4, onder b), iv);

    c)

    de dieren ten minste twee jaar na de datum met ingang waarvan het verbod op het vervoederen aan herkauwers van vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, daadwerkelijk wordt toegepast, of na de datum waarop het laatste inheemse geval van BSE is geboren indien dat later is, geboren zijn.

    HOOFDSTUK C

    Invoer van producten van dierlijke oorsprong van runderen, schapen en geiten

    AFDELING A

    Producten

    Op de onderstaande producten van runderen, schapen en geiten, zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (7) zijn, afhankelijk van het BSE-risico van het land van oorsprong, de voorwaarden van afdeling B, C of D van toepassing:

    vers vlees,

    gehakt vlees en vleesbereidingen,

    vleesproducten,

    gesmolten dierlijke vetten,

    kanen,

    gelatine.

    AFDELING B

    Invoer uit een land of gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico

    Voor de invoer van producten van runderen, schapen en geiten als bedoeld in afdeling A uit landen of gebieden met een verwaarloosbaar BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    het land of gebied overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land respectievelijk gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico;

    b)

    de dieren waarvan de producten van runderen, schapen en geiten zijn afgeleid, geboren, ononderbroken gehouden en geslacht zijn in het land met een verwaarloosbaar BSE-risico en bij een ante- en een postmortemkeuring geschikt bevonden zijn;

    c)

    als er in het land of gebied inheemse gevallen van BSE geweest zijn:

    i)

    de dieren geboren zijn na de datum met ingang waarvan het verbod op het vervoederen aan herkauwers van vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, daadwerkelijk wordt toegepast, of

    ii)

    de producten van runderen, schapen en geiten geen gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in bijlage V of separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten bevatten en daar niet van afgeleid zijn.

    AFDELING C

    Invoer uit een land of gebied met een gecontroleerd BSE-risico

    1.

    Voor de invoer van producten van runderen, schapen en geiten als bedoeld in afdeling A uit landen of gebieden met een gecontroleerd BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    het land of gebied overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land respectievelijk gebied met een gecontroleerd BSE-risico;

    b)

    de dieren waarvan de producten van runderen, schapen en geiten zijn afgeleid, bij een ante- en een postmortemkeuring geschikt bevonden zijn;

    c)

    de dieren waarvan de voor uitvoer bedoelde producten van runderen, schapen of geiten zijn afgeleid, niet geslacht zijn met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij, na bedwelming van het dier, het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd;

    d)

    de producten van runderen, schapen en geiten geen gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in bijlage V of separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten bevatten en daar niet van afgeleid zijn.

    2.

    In afwijking van punt 1, onder d), mogen karkassen, halve karkassen, halve karkassen die in ten hoogste drie delen zijn verdeeld en voor- en achtervoeten, die geen ander gespecificeerd risicomateriaal dan wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, bevatten, worden ingevoerd.

    3.

    Wanneer de wervelkolom niet hoeft te worden verwijderd, worden runderkarkassen met wervelkolom of delen van dergelijke karkassen gekenmerkt door middel van een blauwe streep op het in Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde etiket.

    4.

    In geval van invoer wordt in het in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 136/2004 bedoelde document het aantal runderkarkassen of delen daarvan vermeld waaruit de wervelkolom moet worden verwijderd en het aantal runderkarkassen of delen daarvan waarbij dit niet hoeft te gebeuren.

    AFDELING D

    Invoer uit een land of gebied met een onbepaald BSE-risico

    1.

    Voor de invoer van producten van runderen, schapen en geiten als bedoeld in afdeling A uit landen of gebieden met een onbepaald BSE-risico is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    aan de dieren waarvan de producten van runderen, schapen en geiten zijn afgeleid, geen vleesbeendermeel en kanen, afkomstig van herkauwers, zijn vervoederd en zij bij een ante- en een postmortemkeuring geschikt bevonden zijn;

    b)

    de dieren waarvan de producten van runderen, schapen of geiten zijn afgeleid, niet geslacht zijn met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij, na bedwelming van het dier, het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd;

    c)

    de producten van runderen, schapen en geiten niet afgeleid zijn van:

    i)

    gespecificeerd risicomateriaal zoals omschreven in bijlage V;

    ii)

    zenuw- en lymfeweefsel dat bij het ontbenen is vrijgelegd;

    iii)

    separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten.

    2.

    In afwijking van punt 1, onder c), mogen karkassen, halve karkassen, halve karkassen die in ten hoogste drie delen zijn verdeeld en voor- en achtervoeten, die geen ander gespecificeerd risicomateriaal dan wervelkolom, inclusief achterwortelganglia, bevatten, worden ingevoerd.

    3.

    Wanneer de wervelkolom niet hoeft te worden verwijderd, worden runderkarkassen met wervelkolom en delen van dergelijke karkassen gekenmerkt door middel van een duidelijk zichtbare blauwe streep op het in Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde etiket.

    4.

    In geval van invoer wordt in het in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 136/2004 bedoelde document het aantal runderkarkassen of delen daarvan vermeld waaruit de wervelkolom moet worden verwijderd en het aantal runderkarkassen of delen daarvan waarbij dit niet hoeft te gebeuren.

    HOOFDSTUK D

    Invoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide verwerkte producten van runderen, schapen en geiten

    AFDELING A

    Dierlijke bijproducten

    Dit hoofdstuk is van toepassing op de onderstaande dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide verwerkte producten van runderen, schapen en geiten, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1774/2002:

    gesmolten vetten,

    voeder voor gezelschapsdieren,

    bloedproducten,

    verwerkte dierlijke eiwitten,

    beenderen en producten uit beenderen,

    categorie 3-materiaal,

    gelatine.

    AFDELING B

    Voor de invoer van dierlijke bijproducten en daarvan afgeleide verwerkte producten van runderen, schapen en geiten als bedoeld in afdeling A, is een diergezondheidscertificaat vereist waaruit blijkt dat:

    a)

    het dierlijke bijproduct geen gespecificeerd risicomateriaal als omschreven in bijlage V of separatorvlees van beenderen van runderen, schapen en geiten bevat en daar niet van afgeleid is;

    b)

    de dieren waarvan het dierlijke bijproduct is afgeleid, niet geslacht zijn met gebruikmaking van de methode waarbij de dieren worden bedwelmd of onmiddellijk gedood door middel van een gasinjectie in de schedelholte, of waarbij het weefsel van het centrale zenuwstelsel met een lang staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument wordt beschadigd,

    of

    c)

    het dierlijke bijproduct geen materiaal van runderen, schapen en geiten bevat en daar niet van is afgeleid, met uitzondering van materiaal dat afkomstig is van dieren die geboren, ononderbroken gehouden en geslacht zijn in een land of gebied dat overeenkomstig artikel 5, lid 2, is ingedeeld als land of gebied met een verwaarloosbaar BSE-risico.

    c)

    hoofdstuk F komt als volgt te luiden:

    „HOOFDSTUK F

    Invoer van producten van dierlijke oorsprong van gekweekte en wilde hertachtigen

    1.

    Wanneer vers vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 853/2004, afkomstig van gekweekte hertachtigen, uit Canada of de Verenigde Staten in de Gemeenschap worden ingevoerd, gaan de gezondheidscertificaten vergezeld van de onderstaande, door de bevoegde autoriteit van het land van productie ondertekende verklaring:

    „Dit product bevat uitsluitend of is uitsluitend afkomstig van vlees, met uitzondering van slachtafval en ruggenmerg, van gekweekte hertachtigen die bij histopathologisch of immunohistochemisch onderzoek of met behulp van een andere door de bevoegde autoriteit erkende diagnostische methode negatief zijn bevonden op Chronic Wasting Disease en is niet afkomstig van dieren van een beslag waarin gevallen van Chronic Wasting Disease zijn vastgesteld of die ziekte officieel vermoed wordt.”.

    2.

    Wanneer vers vlees, gehakt vlees, vleesbereidingen en vleesproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 853/2004, afkomstig van wilde hertachtigen, uit Canada of de Verenigde Staten in de Gemeenschap worden ingevoerd, gaan de gezondheidscertificaten vergezeld van de onderstaande, door de bevoegde autoriteit van het land van productie ondertekende verklaring:

    „Dit product bevat uitsluitend of is uitsluitend afkomstig van vlees, met uitzondering van slachtafval en ruggenmerg, van wilde hertachtigen die bij histopathologisch of immunohistochemisch onderzoek of met behulp van een andere door de bevoegde autoriteit erkende diagnostische methode negatief zijn bevonden op Chronic Wasting Disease en is niet afkomstig van dieren uit een gebied waar in de afgelopen drie jaar gevallen van Chronic Wasting Disease zijn vastgesteld of die ziekte officieel vermoed wordt.”.”

    d)

    hoofdstuk G wordt geschrapt.

    6)

    Bijlage XI wordt geschrapt.


    (1)  De aangenomen prevalentie dient voor het bepalen van de omvang van een onderzoek, uitgedrukt als streefscore. Als de werkelijke prevalentie groter is dan de aangenomen prevalentie, is het zeer waarschijnlijk dat de ziekte met het onderzoek wordt opgespoord.

    (2)  Runderen ouder dan 36 maanden bij de normale slacht.

    (3)  Runderen ouder dan 30 maanden die op het bedrijf, tijdens het vervoer of in het slachthuis gestorven of gedood zijn (gestorven dieren).

    (4)  Runderen ouder dan 30 maanden die niet kunnen lopen, blijven liggen, niet zonder hulp kunnen opstaan of lopen; runderen ouder dan 30 maanden die naar de noodslachting zijn gestuurd of bij de antemortemkeuring afwijkingen vertonen (noodslachting).

    (5)  Runderen ouder dan 30 maanden die afwijkend gedrag of klinische verschijnselen vertonen die passen bij BSE (klinische verdenkingen).

    (6)  PB L 21, 28.1.2004, blz. 11.”.

    (7)  PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55 rectificatie in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.”


    Top