EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0319

2007/319/EG: Beschikking van de Commissie van 8 september 2006 betreffende steunmaatregel C 45/04 (ex NN 62/04) ten behoeve van de Tsjechische staalproducent Třinecké železárny, a.s. (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5245) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 119 van 9.5.2007, p. 37–44 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/319/oj

9.5.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 119/37


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 8 september 2006

betreffende steunmaatregel C 45/04 (ex NN 62/04) ten behoeve van de Tsjechische staalproducent Třinecké železárny, a.s.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 5245)

(Slechts de tekst in de Tsjechische taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/319/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op Protocol nr. 2 van de Akte van Toetreding van 2003 betreffende de herstructurering van de Tsjechische ijzer- en staalindustrie,

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1),

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

(1)

Op 12 november 2003 vernam de Commissie dat de Tsjechische regering een „Besluit inzake de voltooiing van de herstructurering van de staalsector en inzake een voorstel voor een oplossing voor Třinecké železárny, a.s.” (hierna „TŽ” genoemd) had goedgekeurd. Uit dit besluit bleek dat de regering voornemens was staatssteun aan TŽ te verlenen voor een bedrag van circa 1,9 miljard CZK (circa 67 miljoen EUR) (2).

(2)

In het besluit gaf de Tsjechische regering toestemming voor de volgende transacties:

De Tsjechische regering verwerft van TŽ, door middel van het Tsjechische consolidatieagentschap („CCA”), een belang van 10,54 % van TŽ in de staalonderneming ISPAT Nová Huť („INH”). De prijs van de desbetreffende aandelen zal worden vastgesteld door het ministerie van Financiën in overleg met het ministerie van Industrie en Handel.

Het CCA draagt 10 000 obligaties met een nominale waarde van 1 miljard CZK (35 miljoen EUR), uitgegeven door TŽ en momenteel in het bezit van CCA, weer over op de oorspronkelijke emittent, TŽ, voor een totaalbedrag van 100 miljoen CZK (3,5 miljoen EUR), d.w.z. voor slechts 10 % van de nominale waarde.

(3)

Het besluit bepaalt tevens dat beide transacties pas kunnen worden uitgevoerd indien de Tsjechische mededingingsautoriteit (het Bureau voor de bescherming van de mededinging) hieraan, na overleg met de Commissie, haar goedkeuring hecht.

(4)

Bij brief van 26 november 2003 verzocht de Commissie om inlichtingen over bovengenoemde transacties.

(5)

Op 10 december 2003 en 7 januari 2004 werden bijeenkomsten gehouden tussen de Tsjechische eerste minister en de minister van Handel en Industrie en het lid van de Commissie voor Concurrentie. Overeengekomen werd dat de laatste bepaling van het besluit in acht zou worden genomen (zie punt 3).

(6)

Op 20 februari 2004 ontving de Commissie een beschrijving van alle projecten waarvoor de Tsjechische overheid voornemens was staatssteun aan TŽ te verlenen. Op 17 maart 2004 vond in Brussel technisch overleg plaats tussen de diensten van de Commissie, vertegenwoordigers van de Tsjechische autoriteiten en de onderneming.

(7)

Op 29 maart en 29 april 2004 deelde de Commissie de Tsjechische autoriteiten mee dat op basis van de verstrekte inlichtingen niet kon worden uitgesloten dat met de voorgenomen verwerving van de INH-aandelen van TŽ door de Tsjechische overheid een hogere prijs dan de marktprijs zou zijn gemoeid, hetgeen zou neerkomen op staatssteun ten gunste van TŽ, en dat de financiering van verschillende projecten van TŽ met staatsmiddelen niet verenigbaar leek met de vigerende communautaire regels op het gebied van staatssteun.

(8)

Op 22 en 30 april 2004 hechtte de Tsjechische mededingingsautoriteit haar goedkeuring aan de aan TŽ toegekende steun.

(9)

Op 14 december 2004 deelde de Commissie de Tsjechische autoriteiten mee dat zij besloten had de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag met betrekking tot de maatregelen in te leiden, en vroeg zij om enkele inlichtingen.

(10)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure werd gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3). De Commissie verzocht belanghebbenden opmerkingen over de maatregel te maken. Er werden geen opmerkingen ontvangen.

(11)

Bij brieven van 31 januari 2005, voor ontvangst ingeschreven op 1 februari 2005, beantwoordden de Tsjechische autoriteiten enkele vragen die in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure aan de orde waren gesteld.

(12)

Op 18 april 2005 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen; deze werden verstrekt bij brief van 16 mei 2005, ingeschreven op 18 mei 2005.

(13)

Bij brief van 4 juli 2005 verzocht de Commissie om een kopie van bepaalde documenten die door de Tsjechische autoriteiten werden genoemd; deze werden bij brief van 21 juli 2005, ingeschreven op 25 juli 2005 toegezonden.

(14)

Op 10 augustus 2005 deelden de Tsjechische autoriteiten de Commissie per elektronische post nieuwe gegevens mee.

(15)

Bij brief van 28 september 2005 verzocht de Commissie om aanvullende inlichtingen, welke tijdens een bijeenkomst met de Tsjechische autoriteiten op 29 september 2005 en bij brief van 18 oktober 2005, ingeschreven op 19 oktober 2005, werden verstrekt.

(16)

Op 15 december 2005 verzocht de Commissie opnieuw om inlichtingen; deze werden bij brief van 20 maart 2006, ingeschreven op 21 maart 2006, verstrekt. In deze brief verklaarden de Tsjechische autoriteiten dat zij de sluitingssteun niet zouden uitbetalen omdat TŽ haar bedrijfsstrategie had gewijzigd.

(17)

Bij brief van 18 juli 2006 verzocht de Commissie om nadere inlichtingen, die bij brief van 16 augustus 2006 werden verstrekt.

a)   Maatregelen van april 2004

(18)

Op 14 april 2004 besloot de Tsjechische regering dat 1 250 CZK per aandeel aan TŽ zou worden betaald voor de 1 306 920 aandelen van de onderneming in INH, goed voor 10,54 % van het kapitaal van INH. Op 22 april 2004 oordeelde de Tsjechische mededingingsautoriteit dat deze transactie geen staatssteun inhield in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De transactie vond aan het eind van die maand plaats.

(19)

Op 30 april 2004 hechtte de mededingingsautoriteit haar goedkeuring aan de toekenning van staatssteun aan TŽ in de vorm van een overdracht van obligaties met een totale nominale waarde van circa 576,7 miljoen CZK (20 miljoen EUR) voor projecten in verband met milieu, onderzoek en ontwikkeling, opleiding en sluiting, gepland voor de jaren 2004-2006. Een deel van dit bedrag, 44 088 300 CZK (1,5 miljoen EUR) betrof steun voor opleidingsprojecten en 4 152 500 CZK (0,14 miljoen EUR) was bestemd voor een sluitingsproject.

b)   Informatie over de onderneming

(20)

TŽ werd halverwege de jaren negentig geprivatiseerd en is sindsdien volledig geherstructureerd zonder staatssteun.

(21)

De onderneming is vooral actief in de metallurgische productie (van staal) in een gesloten metallurgische cyclus. Naast cokes, ruwijzer en staal is de onderneming vooral gespecialiseerd in walserijproducten, zoals blokken, plaatstaal, knuppels, walsdraad, betonstaal en licht, halfzwaar en zwaar profielstaal. TŽ is de enige producent van rails in Tsjechië.

2.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(22)

Het besluit van de Commissie om de formele onderzoekprocedure in te leiden betrof drie van de maatregelen die de staat ten gunste van TŽ had genomen, namelijk de aankoop van aandelen, de opleidingssteun en de sluitingssteun. De overige steunmaatregelen (O & O en milieubescherming) werden in overeenstemming met de desbetreffende regels geacht en worden in de onderhavige procedure buiten beschouwing gelaten (4). In haar besluit tot inleiding van de procedure wees de Commissie erop dat deze drie vóór de toetreding door Tsjechië uitgevoerde maatregelen mogelijk verkapte herstructureringssteun aan TŽ vormden, en in strijd waren met Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van 2003 (hierna „Protocol nr. 2” genoemd).

(23)

De Commissie betwijfelde ook of de sluitingssteun en de steun voor opleidingsprojecten voldeden aan alle bepalingen van de EG-staatssteunregels die ten tijde van de toekenning van de steun van kracht waren (5). Uit de in februari en maart 2004 bij de Commissie ingediende documenten viel niet goed op te maken wat het doel en de voorwaarden van deze twee steunmaatregelen waren. Doordat de in de besluiten van de Tsjechische mededingingsautoriteit vervatte informatie vaag was, kon niet worden gecontroleerd of de steun inderdaad overeenkomstig de relevante voorschriften was verleend.

(24)

Ten aanzien van de aankoop van de INH-aandelen van TŽ betwijfelde de Commissie of de prijs van 1 250 CZK per aandeel die door de overheid was betaald, aanvaardbaar zou zijn geweest voor een investeerder in een markteconomie, en of deze geen steun inhield ten voordele van de verkoper. Immers, in maart 2004 had de Tsjechische beurstoezichthouder INH toegestaan haar beursgenoteerde aandelen terug te kopen voor 550 CZK per aandeel. In haar brief aan de beurstoezichthouder rechtvaardigde INH de voorgestelde prijs met een door een deskundige opgesteld taxatierapport. De Commissie wees erop dat de overheid geen rekening had gehouden met de veel lagere prijs die door de beurstoezichthouder enkele weken tevoren was goedgekeurd en dat zij had ingestemd met de prijs die door haar eigen deskundige (KPMG) was berekend.

(25)

De titel van Besluit nr. 1126 van de Tsjechische regering van 12 november 2003, waarin wordt gesteld dat het besluit „de voltooiing van de herstructurering van de staalsector betreft en een oplossing voorstelt voor Třinecké železárny”, versterkte de twijfels van de Commissie nog.

(26)

Daarom heeft de Commissie besloten te onderzoeken of deze drie maatregelen verkapte herstructureringssteun vormen aan staalproducent TŽ en derhalve in strijd zijn met Protocol nr. 2.

3.   OPMERKINGEN VAN TSJECHIË

(27)

De Tsjechische autoriteiten hebben de Commissie kopieën vestrekt van alle projecten van TŽ op het gebied van de opleiding van werknemers in de periode 2004-2006, die door de mededingingsautoriteit waren beoordeeld en op basis waarvan de staatssteun was verleend. Bovendien zetten zij uitvoerig uiteen welke activiteiten onder „algemene” en „specifieke” opleiding vielen en lichtten zij toe hoe de opleidingssteun het vaardigheidsniveau van het personeel van de onderneming zou verbeteren en actualiseren en daardoor zijn inzetbaarheid zou vergroten in het licht van de nieuwe uitdagingen van de markt.

(28)

De opleidingsprojecten, die van 2004 tot 2006 zullen worden uitgevoerd, bestaan uit een omvattend opleidingsprogramma met veel verschillende cursussen (persoonlijke ontwikkeling, communicatie, marketing, managementopleiding, controle van de rekeningen, nieuwe technologieën, engineering, kwaliteit, enz.). De totale subsidiabele kosten van deze projecten bedragen […] (6) CZK. Het totale steunbedrag beloopt 44 088 300 CZK (1,5 miljoen EUR).

(29)

In hun brief van 20 maart 2006 verklaarden de Tsjechische autoriteiten dat zij de sluitingssteun van 4 152 500 CZK (140 000 EUR) ter dekking van de ontslagvergoedingen aan werknemers van de gesloten oven niet zouden uitbetalen, omdat TŽ haar bedrijfsstrategie had gewijzigd.

(30)

De Tsjechische autoriteiten beweren dat zij als een investeerder in een markteconomie hebben gehandeld door geen rekening te houden met de prijs van 550 CZK die door de beurstoezichthouder was goedgekeurd en de prijs met de verkoper — TŽ — uitsluitend overeen te komen op basis van het deskundigenrapport (KPMG-rapport). Om deze bewering te staven hebben de Tsjechische autoriteiten een aantal punten naar voren gebracht.

(31)

Ten eerste voeren zij aan dat een investeerder in een markteconomie weet dat het in het belang van een onderneming (in dit geval INH) is om, wanneer zij eigen aandelen terugkoopt, een zo laag mogelijke prijs te betalen. Daarom zal een rationele investeerder bij zijn onderhandelingen met de verkoper over de prijs van de aandelen, de prijs die in het kader van de terugkooptransactie wordt aangeboden niet als werkelijke afspiegeling van de marktwaarde beschouwen.

(32)

Ten tweede beweren de Tsjechische autoriteiten dat uit het feit dat de door INH voorgestelde prijs werd onderbouwd met een deskundigenrapport en door de beurstoezichthouder was goedgekeurd, niet kan worden opgemaakt dat deze prijs de marktwaarde van de aandelen vertegenwoordigde:

a)

wat het deskundigenrapport betreft, weet de investeerder in een markteconomie immers dat de deskundige door INH is gekozen en betaald, waarbij INH een bijzonder belang had bij het vaststellen van een lage aankoopprijs. Daarom kan worden betwijfeld of het deskundigenrapport onpartijdig was en is het vermoeden gerechtvaardigd dat de prijs aan de lage kant was;

b)

ten aanzien van de goedkeuring van de prijs door de beurstoezichthouder benadrukken de Tsjechische autoriteiten dat de beurstoezichthouder, in tegenstelling tot wat de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure veronderstelt, een aanbod beoordeelt op basis van de toepasselijke wetgeving en zijn interne methode baseert op „deskundigenrapporten voor het vaststellen van de prijs van effecten bij een verplicht overnamebod en bij een openbaar aanbod tot aankoop van aandelen”; hij is niet bevoegd de prijs van de aandelen zelf te bepalen of een taxatierapport van een deskundige te vervangen door zijn eigen analyse. De beurstoezichthouder heeft uitsluitend onderzocht of het openbaar bod tot terugkoop van de aandelen van de onderneming en het taxatierapport aan alle wettelijke vereisten voldeden.

(33)

Ten derde wijzen de Tsjechische autoriteiten er, als aanvulling van de laatste overweging, op dat de beurstoezichthouder, voordat hij uiteindelijk in maart 2004 zijn goedkeuring verleende, reeds een aanbod van INH en één van LNM (de meerderheidsaandeelhouder van INH) had verworpen. In beide gevallen bevatten de deskundigenrapporten waarop de voorgestelde prijs was gebaseerd ernstige tekortkomingen, zodat zij niet aan de wettelijke vereisten voor een dergelijk rapport voldeden. INH deed vervolgens een nieuw aanbod op basis van een taxatierapport dat wel aan alle wettelijke vereisten voldeed. Nu had de beurstoezichthouder geen reden meer om het aanbod te verwerpen en hij keurde het dan ook goed. Volgens de Tsjechische autoriteiten zou een investeerder in een markteconomie deze dubbele weigering van de beurstoezichthouder hebben opgevat als een bevestiging van zijn vermoeden dat INH en LNM via deze tekortkomingen die door de beurstoezichthouder in de taxatierapporten waren vastgesteld, probeerden de onderneming te onderwaarderen met het doel een zo laag mogelijke prijs te betalen voor aandelen die zij van plan waren terug te kopen.

(34)

Ten vierde merken de Tsjechische autoriteiten op dat een investeerder in een markteconomie de prijs van 550 CZK als een te lage waardering zal beschouwen omdat deze wijst op een overdreven lage koers/winstverhouding (P/E). De koers/winstverhouding wordt verkregen door de prijs van een aandeel te delen door de nettowinst per aandeel. Op basis van de nettowinst van INH in 2003, die begin 2004 toen de transactie plaatsvond, geraamd kon worden, leverde de prijs per aandeel van 550 CZK een koers/winstverhouding van circa 1,25 op. Een prijs van 1 250 CZK per aandeel leverde een koers/winstverhouding op van 2,8, de allerlaagste ratio van alle beursgenoteerde staalproducenten. Met andere woorden, de door de deskundige van INH berekende prijs weerspiegelt een zeer lage waardering van de onderneming, die niet verenigbaar is met de waardering van de in die periode in de staalsector werkzame ondernemingen door de financiële markten.

(35)

Ten slotte wijzen de Tsjechische autoriteiten erop dat het openbaar bod van INH om haar aandelen voor 550 CZK terug te kopen nauwelijks reacties kreeg. Verreweg de meeste in aanmerking komende beleggers weigerden hun aandelen tegen deze prijs te verkopen. Een aantal van hen achtte dit aanbod zelfs in strijd met hun rechten en zij hebben een klacht ingediend.

4.   BEOORDELING VAN DE STEUN

4.1.   Toepasselijk recht

(36)

Krachtens Protocol nr. 2 mag van 1997 tot en met 2003 door Tsjechië overheidssteun worden verleend voor de herstructurering van de Tsjechische ijzer- en staalindustrie tot maximaal 14 147 miljoen CZK (453 miljoen EUR). Aan de toekenning van staatssteun zijn een aantal voorwaarden verbonden, zoals het herstel van de levensvatbaarheid en de verplichting tot capaciteitsreductie.

(37)

Punt 1 van Protocol nr. 2 bepaalt dat „Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag wordt overheidssteun die van 1997 tot en met 2003 door Tsjechië wordt verleend voor de herstructurering van nader bepaalde delen van de Tsjechische ijzer- en staalindustrie als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt beschouwd” indien onder meer aan de in het protocol genoemde voorwaarden is voldaan.

(38)

Krachtens punt 3 van Protocol nr. 2 komen „uitsluitend in bijlage 1 vermelde ondernemingen in aanmerking voor overheidssteun in het kader van het herstructureringsprogramma van de Tsjechische ijzer- en staalindustrie.” TŽ wordt in bijlage 1 niet genoemd.

(39)

De laatste zin van punt 6 van Protocol nr. 2 verbiedt de toekenning van bijkomende overheidssteun voor herstructurering aan de Tsjechische ijzer- en staalindustrie. Hiertoe wordt de Commissie bij punt 20 de bevoegdheid verleend „de passende maatregelen te nemen om van betrokken ondernemingen de terugbetaling te eisen van eventuele steun die werd verleend zonder dat de in dit protocol bepaalde voorwaarden werden nagekomen” indien uit het toezicht op de herstructurering blijkt dat niet aan de voorwaarden is voldaan omdat Tsjechië „bijkomende, onverenigbare overheidssteun heeft verleend aan de ijzer- en staalindustrie.”

(40)

De periode waarin volgens de Europa-overeenkomst herstructureringssteun aan de Tsjechische ijzer- en staalindustrie mag worden verleend, werd door de Raad tot 31 december 2006 verlengd. Deze regeling was in Protocol nr. 2 opgenomen. In verband hiermee bestrijkt het protocol een periode die vóór de toetreding begint en na de toetreding eindigt. Meer in het bijzonder staat de regeling een beperkte hoeveelheid herstructureringssteun toe voor de jaren 1997-2003 en verbiedt zij verdere staatssteun voor herstructureringsdoeleinden aan de Tsjechische ijzer- en staalindustrie tussen 1997 en 2006. In dit opzicht verschilt zij duidelijk van andere bepalingen van de Toetredingsakte van 2003, zoals het overgangsmechanisme van bijlage IV („bestaande steun”), die uitsluitend staatssteun betreft die vóór de toetreding werd verleend in zoverre deze „nog van toepassing is na” de datum van toetreding. Protocol nr. 2 kan derhalve worden beschouwd als een lex specialis die voor de gebieden waarop hij betrekking heeft, primeert boven alle andere bepalingen van de Toetredingsakte.

(41)

Met andere woorden, hoewel de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag gewoonlijk niet van toepassing zijn op steun die vóór de toetreding is toegekend en die na de toetreding niet meer van toepassing is, breiden de bepalingen van Protocol nr. 2 de staatssteuncontrole uit hoofde van het EG-Verdrag uit tot alle steun die vóór de toetreding werd toegekend voor de herstructurering van de Tsjechische ijzer- en staalindustrie tussen 1997 en 2006.

(42)

Protocol nr. 2 is niet van toepassing op andere steunmaatregelen die voor bijzondere doeleinden aan de Tsjechische ijzer- en staalindustrie zijn toegekend en die om andere redenen als verenigbaar kunnen worden beschouwd, zoals steun voor onderzoek en ontwikkeling, milieubescherming, opleiding, sluiting, enz. Deze steunmaatregelen vallen niet onder de artikelen 87 en 88 indien zij vóór de toetreding zijn vastgesteld en zijn na de toetreding niet meer van toepassing. Hoe dan ook wordt de mogelijkheid om andere soorten steun aan Tsjechische staalondernemingen te verlenen overeenkomstig het communautair acquis, niet door het protocol beperkt. Uiteraard legt het protocol evenmin beperkingen op aan de mogelijkheid om maatregelen te nemen die niet als steun kunnen worden aangemerkt, zoals kapitaalinjecties in overeenstemming met de beginselen van een particuliere investeerder in een markteconomie. Anderzijds moet een maatregel ten behoeve van Tsjechische staalondernemingen die staatssteun vormt en die niet op grond van andere bepalingen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd, als herstructureringssteun worden opgevat — gezien het residueel karakter van deze kwalificatie — of in ieder geval als steun in verband met de herstructurering van de Tsjechische staalsector, en valt daarom onder Protocol nr. 2.

(43)

Derhalve kan de Commissie overeenkomstig haar vaste praktijk en in overeenstemming met punt 20 van Protocol nr. 2 de maatregelen onderzoeken in het kader van een formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag indien zij vermoedt dat de Tsjechische autoriteiten steun aan staalondernemingen hebben verleend die niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt om een andere reden dan herstructurering en dat Protocol nr. 2 derhalve door Tsjechië niet in acht is genomen. Bijgevolg is Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (7) van toepassing.

4.2.   Bestaan van steun

(44)

Opleidingssteun aan TŽ vormt staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Deze steun wordt door de staat gefinancierd of met staatsmiddelen bekostigd. Deze bijkomende financiële middelen kunnen de mededinging in de Gemeenschap vervalsen doordat zij TŽ begunstigen ten opzichte van concurrenten die geen steun ontvangen. Ten slotte is er een intensief handelsverkeer tussen de lidstaten op de ijzer- en staalmarkt waarop TŽ een niet-onaanzienlijke speler is, zodat de steun de handel tussen lidstaten ongunstig dreigt te beïnvloeden.

(45)

Als gevolg van een wijziging van de bedrijfsstrategie van TŽ zullen de Tsjechische autoriteiten geen sluitingssteun aan de onderneming uitkeren ter dekking van een deel van de ontslagvergoedingen aan werknemers van de buiten gebruik gestelde oven. De onderneming zal daarom het onder bepaalde voorwaarden toegezegde steunbedrag van 4 152 500 CZK (146 000 EUR) niet ontvangen. Deze maatregel van de Tsjechische autoriteiten komt derhalve te vervallen.

(46)

De Commissie zal de argumenten die door de Tsjechische autoriteiten naar voren zijn gebracht om hun bewering te staven dat zij als investeerder in een markteconomie hebben gehandeld (8) door in het kader van de onderhandelingen met de verkoper geen rekening te houden met de prijs van 550 CZK die door INH werd voorgesteld en die door de beurstoezichthouder was goedgekeurd, bespreken in de volgorde waarin zij in het voorgaande hoofdstuk „Opmerkingen van Tsjechië” aan de orde zijn gekomen.

(47)

De Commissie aanvaardt de eerste bewering van de Tsjechische autoriteiten dat een investeerder in een markteconomie, net als de verkoper, weet dat het in het belang van een onderneming (in dit geval INH) is om bij terugkoop van eigen aandelen een zo laag mogelijke prijs te betalen. Daarom zullen een rationele investeerder en de verkoper tijdens hun onderhandelingen over de prijs van de aandelen, wantrouwig staan tegenover de prijs die in het kader van een dergelijk terugkoopaanbod wordt voorgesteld. Zij zullen deze prijs enkel als een getrouwe weergave van de marktwaarde beschouwen indien deze prijs op grond van andere elementen gerechtvaardigd is. Indien bijvoorbeeld een terugkoopaanbod is gedaan en succesvol is verlopen, d.w.z. dat een aanzienlijk percentage van de beleggers bereid is zijn aandelen tegen die prijs te verkopen, zal een investeerder in een markteconomie normaal gesproken met deze prijs rekening houden. In het onderhavige geval liep het terugkoopaanbod op het moment van de transactie nog, en was er geen informatie waaruit bleek dat het succesvol zou zijn.

(48)

Wat het tweede argument van de Tsjechische autoriteiten betreft benadrukt de Commissie dat de specifieke bijzonderheden van de zaak niet behoeven te worden onderzocht. Ten eerste was er geen beurskoers die als duidelijke en onbetwistbare basis voor de marktwaarde van de onderneming kon worden gebruikt (9). Het was derhalve, om de waarde van de onderneming te bepalen, noodzakelijk om toekomstige kasstromen of dividenden te ramen en vervolgens de huidige waarde te berekenen. Ten tweede onderging de te waarderen onderneming een ingrijpende reorganisatie. Zij was onlangs door de staat, die tot dan toe de volledige zeggenschap had gehad, verkocht aan een groot particulier staalconcern. Dit concern wilde de onderneming moderniseren en grote investeringen doen. Gezien deze ingrijpende verandering van de onderneming en de leiding ervan konden financiële gegevens uit het verleden niet als een betrouwbaar uitgangspunt worden beschouwd voor toekomstige resultaten. Prognoses inzake toekomstige kasstromen of dividenden konden niet op waarneembare, bestaande reeksen worden gebaseerd. De waardering van de onderneming kon derhalve slechts plaatsvinden op basis van prognoses waarvoor geen onweerlegbare gegevens voorhanden waren. De Commissie is het erover eens dat in deze bijzondere omstandigheden, het feit dat de door INH voorgestelde prijs door een deskundigenrapport werd bevestigd en door de beurstoezichthouder was goedgekeurd, niet tot de conclusie kan leiden dat deze koers de marktwaarde van de aandelen vertegenwoordigde:

a)

de Commissie aanvaardt dat, wat het deskundigenrapport betreft, de investeerder in een markteconomie en de verkoper weten dat de deskundige door INH is gekozen en betaald. Aangezien de waarde van INH enkel kon worden vastgesteld op basis van veronderstellingen over toekomstige ontwikkelingen, die gezien de recente privatisering moeilijk konden worden geverifieerd, en niet op grond van waarneembare indicatoren, kan de deskundige de toekomstige ontwikkelingen conservatief inschatten om tot de door de opdrachtgevende onderneming gewenste prijs te komen zonder een formele fout te maken en zijn reputatie in gevaar te brengen. De Commissie merkt op dat de prognoses van de door INH aangetrokken deskundige inderdaad conservatief waren (zie hieronder);

b)

uit de door de Tsjechische autoriteiten verstrekte informatie maakt de Commissie op dat de beurstoezichthouder geen eigen deskundigenrapport inzake de waarde van de aandelen heeft opgesteld ter vervanging van het deskundigenrapport van INH. De beurstoezichthouder ging enkel na of aan alle wettelijke vereisten inzake het bod tot terugkoop van de aandelen van de onderneming en inzake het taxatierapport was voldaan. In het onderhavige geval wijst de Commissie erop dat de waardebepaling moest worden afgeleid uit veronderstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van een onderneming die aan grote veranderingen onderhevig was, en niet uit factoren als de beurskoers of financiële gegevens uit het verleden die door de beurstoezichthouder formeel kunnen worden gecontroleerd. De Commissie merkt op dat uit de door de Tsjechische autoriteiten verstrekte informatie kan worden geconcludeerd dat de beurstoezichthouder een taxatierapport dat geen tekortkomingen of inconsistenties bevat niet eenvoudigweg kan verwerpen omdat het rapport gebaseerd is op „conservatieve” veronderstellingen en derhalve tot een lage prijs komt voor de desbetreffende aandelen.

(49)

De Commissie aanvaardt het derde argument dat door de Tsjechische autoriteiten naar voren is gebracht, namelijk dat een investeerder in een markteconomie het feit dat de beurstoezichthouder twee aanbiedingen had verworpen als bevestiging zou hebben opgevat van zijn vermoeden dat INH en LNM (de meerderheidsaandeelhouder van INH, tevens de drijvende kracht achter de transactie omdat deze onderneming de teruggekochte aandelen van INH zal overnemen) trachtten de onderneming te onderwaarderen om een zo laag mogelijke prijs te betalen voor de aandelen die zij wensten terug te kopen.

(50)

Met betrekking tot het vierde argument van de Tsjechische autoriteiten wijst de Commissie erop dat ten tijde van de opstelling van de taxatierapporten waartoe in het eerste kwartaal van 2004 zowel door INH als de overheid opdracht was gegeven, de winst van INH voor het volledige jaar 2003 nog niet bekend was maar kon worden geraamd op basis van de cijfers van de eerste kwartalen die wel bekend waren. Derhalve is de verwachte nettowinst voor het gehele jaar 2003 die in beide taxatierapporten wordt vermeld, van dezelfde orde van grootte. Op basis van de nettowinst die voor 2003 werd verwacht levert een prijs per aandeel van 550 CZK een koers/winstverhouding op van circa 1,5. (De Tsjechische autoriteiten berekenden een koers/winstverhouding van 1,25 op basis van de daadwerkelijke winst, die toen nog niet bekend was doch gunstiger uitpakte dan door beide deskundigen werd verwacht; vandaar de lagere koers/winstverhouding.) Dit laatste cijfer is zeer laag. Een investeerder in een markteconomie zal de waarde van een onderneming enkel zo laag inschatten indien hij bijzonder negatieve verwachtingen van de toekomstige ontwikkeling van de nettoinkomsten. De Commissie zou hier willen opmerken dat de door INH ingehuurde deskundige inderdaad van mening is dat de nettowinst die in 2003 werd behaald zeer uitzonderlijk is; hij verwacht dat de winst in de komende jaren met tweederde zal dalen. Met andere woorden, deze deskundige verwacht voor de jaren na 2003 een vrijwel volledige terugkeer naar het winstniveau van 2002 (0,9 miljard CZK), een periode waarin INH kampte met een zwakke bedrijfsvoering en een gebrek aan investeringen omdat het een staatsbedrijf was. De deskundige voorziet een geringe groei van de verkoop en een beperkte kostenreductie. De Commissie merkt op dat in het taxatierapport niet duidelijk wordt uitgelegd waarom LNM, de onderneming die begin 2003 zeggenschap over INH verwierf, onvoldoende in staat zou zijn de onderneming te herstructureren, de exploitatie- en inputkosten te verlagen, en meer winstgevende producten en handelsrelaties te ontwikkelen. Ter vergelijking, de prijs van 1 250 CZK die door de door de overheid ingehuurde deskundige, KPMG, werd berekend levert een koers/winstverhouding op van 3 à 3,5. Dit is de laagste P/E-ratio die destijds voor staalproducenten op de financiële markten kon worden waargenomen. Deze lage ratio weerspiegelt een voorzichtige prognose van de winstgroei. KPMG verwacht inderdaad een (beperkte) daling van de winst na 2003. KPMG erkent derhalve, net als de door INH ingehuurde deskundige, de gunstige situatie op de staalmarkt in 2003 en de conjuncturele aard daarvan. KPMG verwacht evenwel ook dat, onder de zeggenschap van LNM, de operationele herstructurering van de ex-staatsonderneming zal worden voortgezet, er goedkopere grondstoffen kunnen worden gevonden dankzij de integratie in een groot staalconcern, en de productie zal worden geheroriënteerd naar producten met een grotere toegevoegde waarde. Concluderend is de Commissie het ermee eens dat een investeerder in een markteconomie de prijs van 550 CZK als een te lage waardering zou hebben beschouwd omdat deze prijs een uitzonderlijk lage koers/winstverhouding weergeeft, die moeilijk kan worden gerechtvaardigd gezien de verbetering van de financiële prestaties van de onderneming die redelijkerwijs kan worden verwacht na de privatisering en het programma van investeringen en herstructurering dat door de nieuwe particuliere aandeelhouder is gestart.

(51)

De Commissie concludeert dat de combinatie van de vier bovenbeschreven elementen verklaart waarom, ten tijde van de aankoop door de overheid, de prijs van 550 CZK die door INH werd voorgesteld in het kader van de terugkooptransactie en die door de beurstoezichthouder werd gesteund, door een investeerder in een markteconomie niet serieus zou worden genomen en geen werkelijk onderhandelingsinstrument kon vormen om de verkoper te dwingen zijn prijs te verlagen. Bij afwezigheid van enige andere beschikbare referentieprijs zou een investeerder in een markteconomie met de verkoper hebben onderhandeld op basis van de door diens deskundige berekende prijs (10). Aangezien de door de Tsjechische overheid betaalde prijs binnen de marge ligt die door KPMG is berekend, zijn deze staatsmiddelen geïnvesteerd op een wijze die voor een investeerder in een markteconomie aanvaardbaar zou zijn. Derhalve is de Commissie van oordeel dat de aandelenverkoop geen staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1. De Commissie wenst te benadrukken dat deze conclusie niet los kan worden gezien van de bijzondere omstandigheden van deze zaak.

(52)

Wat ten slotte het vijfde punt betreft dat door de Tsjechische autoriteiten naar voren is gebracht, namelijk het feit dat het openbaar bod van INH om haar aandelen voor 550 CZK terug te kopen zeer weinig reacties opriep, erkent de Commissie dat dit ten tijde van de transactie niet bekend was, en zij concludeert derhalve dat deze omstandigheid niet kan verklaren waarom de voorgestelde prijs door de overheid niet in aanmerking werd genomen.

4.3.   Verenigbaarheid van de steun

(53)

Zoals in de overwegingen 42 en 43 is opgemerkt, moet de Commissie de mogelijke verenigbaarheid van de als staatssteun aangemerkte maatregel met de toepasselijke regels onderzoeken om na te gaan of het geen herstructureringssteun betreft, welke steun ingevolge Protocol nr. 2 verboden is.

(54)

Opleidingssteun wordt beoordeeld op basis van Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (11).

(55)

Het verschil tussen specifieke en algemene opleiding wordt in artikel 2 van de verordening uiteengezet. Specifieke opleiding wordt in artikel 2, onder d), van de verordening gedefinieerd als een opleiding die bestaat in onderricht dat direct en hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, en door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die niet of slechts in beperkte mate naar andere ondernemingen of andere werkgebieden overdraagbaar zijn.

(56)

Algemene opleiding wordt in artikel 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 68/2001 omschreven als een opleiding, die bestaat uit onderricht dat niet uitsluitend of hoofdzakelijk op de huidige of toekomstige functie van de werknemer in de begunstigde onderneming gericht is, maar door middel waarvan bekwaamheden worden verkregen die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn, zodat de inzetbaarheid van de werknemer wordt verbeterd.

(57)

Tsjechië heeft uitvoerige informatie over de voorgenomen opleidingscursussen verstrekt. Op basis van deze informatie heeft de Commissie vastgesteld dat het onderscheid tussen algemene en specifieke opleiding dat door Tsjechië wordt gemaakt, in overeenstemming is met artikel 2 van Verordening (EG) nr. 68/2001. Zo hebben de cursussen die als algemene opleiding worden beschreven, betrekking op kwalificaties zoals management, persoonlijke ontwikkeling, communicatie, vaardigheden op het gebied van marketing en auditing, die in ruime mate naar andere ondernemingen of werkgebieden overdraagbaar zijn. Evenzo werden cursussen die in het bijzonder betrekking hebben op producten, nieuwe technologieën, engineering, technische projecten, milieubeheer en kwaliteitsverbetering, en die derhalve slechts in beperkte mate bruikbaar zijn voor andere functies, gespecificeerd als specifieke opleiding overeenkomstig artikel 2, lid d), van de verordening. Volgens de aan de Commissie verstrekte inlichtingen was de opleidingssteun noodzakelijk om de gestelde doelen te bereiken.

(58)

In artikel 4, lid 7, van Verordening (EG) nr. 68/2001 worden de in aanmerking komende kosten van een opleidingsproject genoemd en wordt bepaald dat de informatie over deze kosten overzichtelijk en gespecificeerd moet zijn. Tsjechië heeft de Commissie gedetailleerde informatie verstrekt over de kosten in verband met het project, en deze zodanig gespecificeerd dat zij aan de in artikel 4, lid 7, van de verordening genoemde kosten konden worden getoetst. Deze inlichtingen bleken in overeenstemming te zijn met de vereisten van artikel 4, lid 7, van de verordening.

(59)

Verder werd vastgesteld dat de door Tsjechië toegepaste steunintensiteiten in overeenstemming waren met de maximumintensiteiten die ingevolge artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 68/2001 zijn toegestaan. De voorgestelde steunintensiteiten stroken derhalve met die welke krachtens de verordening zijn toegestaan voor respectievelijk specifieke en algemene opleiding in grote ondernemingen die gevestigd zijn in gebieden die voor regionale steun in aanmerking komen ingevolge artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag.

(60)

De steun is derhalve in overeenstemming met de voorwaarden die in Verordening (EG) nr. 68/2001 zijn vastgelegd.

5.   CONCLUSIE

(61)

De Commissie concludeert dat de opleidingssteun van 44 088 300 CZK (1,55 miljoen EUR) ten behoeve van TŽ in overeenstemming is met Verordening (EG) nr. 68/2001.

(62)

De sluitingssteun ten bedrage van 4 152 500 CZK (0,14 miljoen EUR) zal niet aan TŽ worden uitgekeerd omdat de onderneming haar bedrijfsplan heeft gewijzigd.

(63)

De aankoop van de INH-aandelen van TŽ houdt geen staatssteun in.

(64)

Deze drie maatregelen vormen derhalve geen verkapte herstructureringssteun aan TŽ, welke in strijd zou zijn met Protocol nr. 2,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De opleidingssteun van 44 088 300 CZK ten behoeve van Třinecké železárny, a.s. is in overeenstemming met de in Verordening (EG) nr. 68/2001 vastgelegde criteria en vormt geen herstructureringssteun in de zin van Protocol nr. 2 bij de Akte van Toetreding van 2003.

De aankoop van de aandelen van ISPAT Nová Huť die in bezit zijn van Třinecké železárny, a.s. vormt geen staatstseun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Tsjechische Republiek.

Gedaan te Brussel, 8 september 2006.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 22 van 27.1.2005, blz. 2.

(2)  In deze beschikking wordt, uitsluitend ter informatie, de volgende valutakoers gehanteerd: 1 EUR = 28,43 CZK (per 20 september 2006).

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  De Tsjechische autoriteiten hebben de Commissie bij brief van 20 maart 2006 meegedeeld dat zij mogelijk zullen overwegen om veranderingen in deze projecten aan te brengen. De Commissie neemt aan dat dergelijke wijzigingen overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag zullen worden aangemeld.

(5)  De overige steunmaatregelen zijn volledig in overeenstemming met de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3) en de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5).

(6)  Bedrijfsgeheim.

(7)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(8)  Het beginsel van de investeerder in een markteconomie wordt reeds lange tijd door het Hof van Justitie erkend. Zie bijvoorbeeld zaak C-305/89 Alfa Romeo, Jurispr. 1991, blz. I-603, punt 19 en volgende.

(9)  De Commissie erkent in haar besluit tot inleiding van de procedure dat hoewel de beurskoers gewoonlijk de beste indicator van de waarde van aandelen is, de koers van de INH-aandelen op de Praagse effectenbeurs geen betrouwbare indicator is van de waarde van een belang van 10 % in het kapitaal van INH. Uit maandelijkse en jaarlijkse statistieken blijkt namelijk dat de verhandelbaarheid van de aandelen zeer beperkt is. De beurskoers komt derhalve niet tot stand door de interactie van een aanzienlijk aantal belangrijke investeerders.

(10)  Voorzover het taxatierapport van de deskundige geen tekortkomingen bevat. De Commissie heeft echter, in haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, de aannemelijkheid van de in het verslag naar voren gebrachte standpunten niet betwijfeld. Evenmin blijkt uit bovenstaande analyse dat de conclusies ervan onredelijk zijn.

(11)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 85).


Top