Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004E0551

    2004/551/GBVB: Gemeenschappelijk optreden 2004/551/GBVB van de Raad van 12 juli 2004 betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap

    PB L 245 van 17.7.2004, p. 17–28 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 142M van 30.5.2006, p. 127–138 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 12/07/2011; opgeheven door 32011D0411

    ELI: http://data.europa.eu/eli/joint_action/2004/551/oj

    17.7.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 245/17


    GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN 2004/551/GBVB VAN DE RAAD

    van 12 juli 2004

    betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, en met name op artikel 14,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op 19-20 juni 2003 heeft de Europese Raad in Thessaloniki „de passende Raadsinstanties opgedragen de nodige maatregelen te treffen om in de loop van 2004 een intergouvernementeel agentschap voor de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening op te richten”.

    (2)

    In de door de Europese Raad goedgekeurde Europese veiligheidsstrategie wordt de oprichting van een Europees Defensieagentschap genoemd als een belangrijk element voor de ontwikkeling van flexibelere en efficiëntere Europese militaire vermogens.

    (3)

    Het Europees Defensieagentschap (hierna „het agentschap” genoemd), dat onder het gezag van de Raad zal staan en waarin alle lidstaten kunnen participeren, zal vooral tot doel hebben de defensievermogens op het gebied van crisisbeheersing te ontwikkelen, de Europese samenwerking op het stuk van bewapening te bevorderen en uit te breiden, de Europese technologische en industriële defensiebasis (DTIB) te versterken, een concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting tot stand te brengen en, zo nodig in samenhang met de onderzoeksactiviteiten in de Gemeenschap, onderzoek te bevorderen dat gericht is op een leidende positie in de sector van strategische technologieën voor toekomstige defensie- en beveiligingsvermogens, om aldus het Europese industriële potentieel op dit gebied te versterken.

    (4)

    In voorkomend geval moeten, in overleg met de Commissie en de industrie, beleid en strategieën terzake worden uitgewerkt om de Europese DTIB op evenwichtige wijze te ontwikkelen, rekening houdend met de sterke kanten van de industriële capaciteiten van de lidstaten.

    (5)

    De oprichting van het agentschap zou moeten bijdragen tot de uitvoering van het Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB), met name het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB).

    (6)

    Een dergelijk agentschap is ook voorzien in het ontwerp-verdrag voor een grondwet voor Europa.

    (7)

    De structuur van het agentschap moet het agentschap in staat stellen te voldoen aan de verzoeken van de Europese Unie en haar lidstaten en, waar nodig voor de uitoefening van zijn functies, samen te werken met derde staten, organisaties en entiteiten.

    (8)

    Het agentschap moet nauwe werkrelaties aangaan met bestaande samenwerkingsverbanden, groeperingen en organisaties zoals LoI (Letter of Intent — intentieverklaring), OCCAR (Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied) en WEAG/WEAO (West-Europese Bewapeningsgroep/West-Europese Bewapeningsorganisatie), teneinde in voorkomend geval over te gaan tot het overnemen of opnemen van beginselen en praktijken terzake.

    (9)

    De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger dient overeenkomstig artikel 26 van het Verdrag betreffende de Europese Unie een leidende rol te vervullen in de organisatie van het agentschap en te zorgen voor de essentiële koppeling tussen het agentschap en de Raad.

    (10)

    In zijn rol van politieke toezichthouder en beleidsmaker moet de Raad aan het agentschap richtsnoeren verstrekken.

    (11)

    Voor het aannemen van richtsnoeren en besluiten in verband met het werk van het agentschap komt de Raad (RAZEB) bijeen in de samenstelling van ministers van Defensie.

    (12)

    Richtsnoeren of besluiten die door de Raad in verband met de werkzaamheden van het agentschap worden vastgesteld, worden voorbereid overeenkomstig artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    (13)

    De bevoegdheden van de voorbereidende en adviesorganen van de Raad, met name die van het Comité van permanente vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 207 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Politiek en Veiligheidscomité (PVC) en het Militair Comité van de Europese Unie (EUMC) blijven onverlet.

    (14)

    Op een nog vast te stellen wijze moeten de nationale bewapeningsdirecteuren, ter voorbereiding van besluiten van de Raad in verband met het agentschap, verslagen ontvangen en bijdragen leveren betreffende onderwerpen die onder hun bevoegdheid vallen.

    (15)

    Het agentschap moet de rechtspersoonlijkheid hebben waarmee het zijn functies kan uitoefenen en doelstellingen kan verwezenlijken, terwijl het nauwe contacten met de Raad onderhoudt en de verantwoordelijkheden van de Europese Unie en haar instellingen volledig in acht neemt.

    (16)

    De door het agentschap beheerde middelen mogen, ter bestrijding van niet-administratieve kosten, in specifieke gevallen worden aangevuld met middelen van de algemene begroting van de Europese Unie, met volledige inachtneming van de toepasselijke regels, procedures en besluitvormingsprocessen, met inbegrip van artikel 28, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    (17)

    Het agentschap, waaraan alle lidstaten kunnen deelnemen, moet ook de mogelijkheid bieden dat specifieke groepen van lidstaten op ad-hocbasis projecten of programma's initiëren.

    (18)

    Het agentschap moet beschikken over besluitvormingsprocedures waarmee het zich op efficiënte wijze van zijn taken kan kwijten, met inachtneming van het nationale veiligheids- en defensiebeleid van de deelnemende lidstaten.

    (19)

    Het agentschap vervult zijn opdracht overeenkomstig artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en met volledige inachtneming van artikel 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    (20)

    Het agentschap handelt volledig in overeenstemming met de veiligheidsnormen en -voorschriften van de Europese Unie.

    (21)

    Overeenkomstig artikel 6 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de uitwerking en de uitvoering van besluiten en acties van de Europese Unie die gevolgen hebben op defensiegebied. Denemarken heeft derhalve niet deelgenomen aan de opstelling en aanneming van dit gemeenschappelijk optreden en is er niet door gebonden,

    HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK OPTREDEN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    OPRICHTING, OPDRACHT EN TAKEN VAN HET AGENTSCHAP

    Artikel 1

    Oprichting

    1.   Hierbij wordt een agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (het Europees Defensieagentschap), hierna te noemen „agentschap”, opgericht.

    2.   Het agentschap opereert onder het gezag van de Raad ter ondersteuning van het GBVB en EVDB, binnen het ene institutionele kader van de Europese Unie en onverminderd de verantwoordelijkheden van de instellingen van de Europese Unie en de Raadsorganen. De opdracht van het agentschap laat de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap onverlet, onder volledige eerbiediging van artikel 47 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

    3.   Het agentschap staat open voor deelname van alle lidstaten van de Europese Unie die door dit gemeenschappelijk optreden worden gebonden. De lidstaten die onmiddellijk wensen deel te nemen aan het agentschap stellen de Raad van hun voornemen in kennis en brengen de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger daarvan bij de aanneming van dit gemeenschappelijk optreden op de hoogte.

    4.   Iedere lidstaat die na de aanneming van dit gemeenschappelijk optreden wenst deel te nemen aan het agentschap of zich uit het agentschap wenst terug te trekken, stelt de Raad in kennis van zijn voornemen en brengt de secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger daarvan op de hoogte. Alle nodige technische en financiële regelingen voor die deelname of terugtrekking worden vastgesteld door het bestuur.

    5.   Het agentschap heeft zijn zetel in Brussel.

    Artikel 2

    Opdracht

    1.   Het agentschap heeft de opdracht de Raad en de lidstaten te steunen bij hun inspanningen de defensievermogens van de Europese Unie op het gebied van crisisbeheersing te ontwikkelen en het EVDB in zijn huidige en toekomstige vorm te ondersteunen.

    2.   De opdracht van het agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de uitvoering van dit optreden zijn:

    „deelnemende lidstaten”: de lidstaten van de Europese Unie die aan het agentschap deelnemen;

    „bijdragende lidstaten”: de deelnemende lidstaten van de Europese Unie die bijdragen aan een specifiek project of programma.

    Artikel 4

    Politiek toezicht en rapportageregelingen

    1.   Het agentschap treedt op onder het gezag en het politiek toezicht van de Raad, aan wie het regelmatig verslag uitbrengt en van wie het regelmatig richtsnoeren ontvangt.

    2.   Het agentschap brengt regelmatig aan de Raad verslag uit van zijn activiteiten, en legt met name:

    a)

    elk jaar in mei de Raad een verslag voor over de activiteiten van het agentschap in het afgelopen en het lopende jaar;

    b)

    elk jaar in november de Raad een verslag voor over de activiteiten van het agentschap in het lopende jaar en verschaft informatie over de ontwerpelementen van het werkprogramma en de begrotingen van het agentschap voor het volgende jaar.

    Het agentschap stelt de Raad tijdig informatie over belangrijke aangelegenheden ter beschikking die met het oog op een besluit aan het bestuur moet worden voorgelegd.

    3.   De Raad verstrekt met eenparigheid van stemmen en in voorkomend geval met advies van het PVC of andere bevoegde Raadsinstanties, jaarlijks richtsnoeren in verband met het werk van het agentschap, met name wat betreft zijn werkprogramma. Het werkprogramma van het agentschap wordt in het kader van deze richtsnoeren opgesteld.

    4.   Om de drie jaar keurt de Raad met eenparigheid van stemmen voor de volgende drie jaar een financieel kader voor het agentschap goed. Dit financieel kader geeft overeengekomen prioriteiten aan en vormt een juridisch bindend plafond. Het eerste financiële kader bestrijkt de periode 2006-2008.

    5.   Het agentschap kan zo nodig aanbevelingen doen aan de Raad en de Commissie met betrekking tot de uitvoering van zijn opdracht.

    Artikel 5

    Functies en taken

    1.   Bij het vervullen van zijn functies en taken neemt het agentschap de bevoegdheden van de Europese Gemeenschap en van de instellingen van de Europese Unie in acht.

    2.   De vervulling van zijn functies en taken door het agentschap laat de bevoegdheden van de lidstaten voor defensieaangelegenheden onverlet.

    3.   Het agentschap zal op onderstaande hoofdgebieden werken:

    3.1.

    Ontwikkeling van defensievermogens op het gebied van crisisbeheersing, in het bijzonder door:

    3.1.1.

    in overleg met de bevoegde Raadsinstanties, en met gebruikmaking van het vermogensontwikkelingsmechanisme (CDM), de toekomstige kwantitatieve en kwalitatieve behoeften van de Europese Unie op het gebied van defensievermogens (zowel wat betreft troepensterkte als materieel) te bepalen;

    3.1.2.

    de uitvoering van het Europees vermogensactieplan (ECAP) en elk vervolgplan te coördineren;

    3.1.3.

    via het ECAP, met gebruikmaking van het CDM en aan de hand van door de lidstaten overeen te komen criteria de door de lidstaten gedane vermogenstoezeggingen te bestuderen, te beoordelen en te evalueren;

    3.1.4.

    harmonisatie van militaire behoeften te bevorderen en te coördineren;

    3.1.5.

    samenwerkingsactiviteiten op operationeel gebied te bepalen en voor te stellen;

    3.1.6.

    een oordeel te geven over financiële prioriteiten voor de ontwikkeling van defensievermogens en -aankopen.

    3.2.

    Bevordering en uitbreiding van de Europese samenwerking op het stuk van bewapening, in het bijzonder door:

    3.2.1.

    nieuwe multilaterale samenwerkingsprojecten te stimuleren en voor te stellen teneinde te voorzien in de huidige en toekomstige EVDB-vermogensbehoeften;

    3.2.2.

    te streven naar coördinatie van bestaande door de lidstaten geïmplementeerde programma's;

    3.2.3.

    op verzoek van lidstaten het beheer op zich te nemen van specifieke programma's (in voorkomend geval middels OCCAR dan wel andere programmabeheersregelingen);

    3.2.4.

    kosteneffectieve en efficiënte aankoop te bevorderen door beste praktijken te bepalen en te verspreiden.

    3.3.

    Werken aan het versterken van de DTIB en aan een internationaal concurrerende Europese markt voor defensie-uitrusting, in het bijzonder door:

    3.3.1.

    beleid en strategieën te ontwikkelen, in voorkomend geval in overleg met de Commissie en de industrie;

    3.3.2.

    te streven naar de ontwikkeling en harmonisatie op EU-niveau van wet- en regelgeving ter zake (met name door in de hele Europese Unie de desbetreffende voorschriften in de intentieverklaring (Letter of intent, LoI)/kaderovereenkomst toe te passen).

    3.4.

    Verbetering van de doeltreffendheid van het Europees onderzoek en Europese technologie (O&T) op defensiegebied, in het bijzonder door:

    3.4.1.

    in voorkomend geval in samenhang met de onderzoeksactiviteiten in de Gemeenschap, onderzoek te bevorderen dat erop gericht is te voorzien in de toekomstige behoeften op het gebied van defensie- en beveiligingsvermogens, om aldus het Europese industriële en technologische potentieel op dit gebied te versterken;

    3.4.2.

    doelgerichtere gezamenlijke O&T op defensiegebied te stimuleren, gebruik makend van de ervaringen van hiervoor deskundige onderdelen van de WEAG en de WEAO;

    3.4.3.

    gezamenlijke onderzoeksactiviteiten te coördineren en te plannen;

    3.4.4.

    een katalysator te vormen voor defensie-O&T middels studies en projecten;

    3.4.5.

    defensie-O&T-contracten te beheren;

    3.4.6.

    tezamen met de Commissie te werken aan het maximaliseren van de complementariteit van en de synergie tussen defensie, civiele of veiligheidsonderzoeksprogramma's.

    Artikel 6

    Rechtspersoonlijkheid

    Het agentschap heeft de rechtspersoonlijkheid die nodig is om zijn taken uit te oefenen en zijn doelstellingen te verwezenlijken. De lidstaten zorgen ervoor dat het agentschap beschikt over de ruimste handelingsbevoegdheid welke krachtens hun wetgeving aan rechtspersonen wordt verleend. Het agentschap kan in het bijzonder roerende en onroerende zaken verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden. Het agentschap krijgt de bevoegdheid om met particuliere of publieke entiteiten of organisaties contracten af te sluiten.

    HOOFDSTUK II

    ORGANEN EN PERSONEEL VAN HET AGENTSCHAP

    Artikel 7

    Hoofd van het agentschap

    1.   De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger voor het GBVB is hoofd van het agentschap.

    2.   Het hoofd van het agentschap is verantwoordelijk voor de algemene organisatie en werking van het agentschap. Hij/zij zorgt ervoor dat de richtsnoeren van de Raad en de besluiten van het bestuur worden uitgevoerd door de directeur, die aan hem/haar rapporteert.

    3.   Het hoofd van het agentschap legt de verslagen van het agentschap aan de Raad voor, als voorgeschreven in artikel 4, lid 2.

    4.   Het hoofd van het agentschap is belast met het voeren van onderhandelingen, conform door het bestuur verstrekte richtsnoeren, over administratieve regelingen met derde staten en andere organisaties, groeperingen of entiteiten. Hij/zij heeft tot taak binnen die door het bestuur goedgekeurde regelingen goede werkrelaties met deze organen tot stand te brengen.

    Artikel 8

    Het bestuur

    1.   Het besluitvormingsorgaan van het agentschap wordt gevormd door een bestuur, bestaande uit één vertegenwoordiger van elke deelnemende lidstaat, die gemachtigd is zijn regering te verbinden, en een vertegenwoordiger van de Commissie. Het bestuur handelt volgens door de Raad verstrekte richtsnoeren.

    2.   Het bestuur komt bijeen op het niveau van de ministers van Defensie van de deelnemende lidstaten of hun vertegenwoordigers. Het bestuur vergadert in beginsel tweemaal per jaar op het niveau van de ministers van Defensie.

    3.   Het hoofd van het agentschap roept de vergaderingen van het bestuur bijeen en zit ze voor. Indien een deelnemende lidstaat dat wenst, belegt het hoofd van het agentschap binnen een maand een vergadering.

    4.   Het hoofd van het agentschap kan aan de directeur de bevoegdheid delegeren om de vergaderingen van het bestuur op het niveau van de vertegenwoordigers van de ministers voor te zitten.

    5.   Het bestuur kan vergaderen in specifieke samenstellingen (zoals directeuren van nationaal defensie-onderzoek, nationale bewapeningsdirecteuren, directeuren nationale defensieplanning of nationaal defensiebeleid).

    6.   De vergaderingen van het bestuur worden bijgewoond door:

    de directeur van het agentschap of zijn/haar vertegenwoordiger;

    door de voorzitter van de EUMC en de NAD (nationale bewapeningsdirecteuren) van het voorzitterschap van de Europese Unie, of hun vertegenwoordiger.

    7.   Het bestuur kan voor aangelegenheden van algemeen belang uitnodigen:

    de secretaris-generaal van de NAVO;

    de hoofden/voorzitters van andere samenwerkingsverbanden, organisaties of groeperingen waarvan het werk van belang is voor het werk van het agentschap (zoals de LoI, WEAG/WEAO, OCCAR);

    in voorkomend geval vertegenwoordigers van andere derden.

    Artikel 9

    Taken en bevoegdheden van het bestuur

    1.   Het bestuur, handelend binnen het kader van de richtsnoeren van de Raad als bedoeld in artikel 4, lid 1:

    1.1.

    keurt de aan de Raad voor te leggen verslagen goed;

    1.2.

    keurt jaarlijks, uiterlijk op 31 december en op basis van een door het hoofd van het agentschap ingediend ontwerp, het werkprogramma van het agentschap voor het volgende jaar goed;

    1.3.

    stelt jaarlijks uiterlijk op 31 december, binnen de maxima van het financieel kader van het agentschap zoals vastgesteld door de Raad, de algemene begroting van het agentschap vast;

    1.4.

    hecht zijn goedkeuring aan de instelling, binnen het agentschap, van ad hoc-projecten en -programma's overeenkomstig artikel 20;

    1.5.

    benoemt de directeur en zijn plaatsvervanger;

    1.6.

    besluit dat een of meer lidstaten het agentschap het administratieve en financiële beheer van bepaalde binnen zijn mandaat overeenkomstig artikel 17 vallende activiteiten kunnen toevertrouwen;

    1.7.

    keurt eventuele aanbevelingen aan de Raad of de Commissie goed;

    1.8.

    stelt het reglement van orde van het agentschap vast;

    1.9.

    kan de financiële bepalingen voor de uitvoering van de algemene begroting van het agentschap wijzigen;

    1.10.

    kan de verordeningen en regelingen voor het contractueel personeel en de gedetacheerde nationale deskundigen wijzigen;

    1.11.

    stelt de technische en financiële regelingen betreffende de in artikel 1, lid 4, bedoelde deelname of terugtrekking van de lidstaten vast;

    1.12.

    neemt richtsnoeren aan betreffende de onderhandelingen over administratieve regelingen door het hoofd van het agentschap;

    1.13.

    keurt de ad hoc-regelingen als bedoeld in artikel 23, lid 1, goed;

    1.14.

    sluit de administratieve regelingen tussen het agentschap en derden als bedoeld in artikel 25, lid 1;

    1.15.

    keurt de jaarrekeningen en de balans goed;

    1.16.

    neemt alle andere besluiten aan die verband houden met de uitvoering van de opdracht van het agentschap.

    2.   Het bestuur besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. De stemmen van de deelnemende lidstaten worden gewogen overeenkomstig artikel 23, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Voor besluiten die het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet aannemen, is ten minste tweederde van de stemmen van de deelnemende lidstaten vereist. Alleen de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten nemen deel aan de stemming.

    3.   Indien een vertegenwoordiger van een deelnemende lidstaat in het bestuur verklaart om belangrijke, nader genoemde, redenen van nationaal beleid voornemens te zijn zich te verzetten tegen de aanneming van een besluit dat met gekwalificeerde meerderheid van stemmen moet worden aangenomen, wordt niet tot stemming overgegaan. Die vertegenwoordiger kan die aangelegenheid via het hoofd van het agentschap ter bespreking aan de Raad voorleggen, zodat de Raad in voorkomend geval richtsnoeren aan het bestuur kan verstrekken. Als andere mogelijkheid kan het bestuur met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de aangelegenheid met het oog op een besluit voor te leggen aan de Raad. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen.

    4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten om:

    a)

    comités in te stellen, bestaande uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en een vertegenwoordiger van de Commissie, die bestuurlijke en begrotingsbesluiten van het bestuur moeten voorbereiden;

    b)

    comités in te stellen die gespecialiseerd zijn in specifieke onderwerpen die tot de opdracht van het agentschap behoren. Deze comités bestaan uit afgevaardigden van de deelnemende lidstaten en, tenzij het bestuur anders besluit, een vertegenwoordiger van de Commissie.

    In het besluit tot oprichting van een dergelijk comité worden het mandaat en de duur ervan vermeld.

    Artikel 10

    De directeur

    1.   De directeur en zijn/haar plaatsvervanger worden voor drie jaar door het bestuur benoemd op voordracht van het hoofd van het agentschap. Het bestuur kan deze termijn met twee jaar verlengen. De directeur en zijn/haar plaatsvervanger handelen onder het gezag van het hoofd van het agentschap en in overeenstemming met de besluiten van het bestuur.

    2.   De directeur, bijgestaan door zijn/haar plaatsvervanger, neemt alle maatregelen die nodig zijn om het agentschap doeltreffend en doelmatig te doen functioneren. Hij/zij is verantwoordelijk voor het toezicht op en de coördinatie van de afdelingen en draagt zorg voor de algemene samenhang van hun werk. Hij/zij staat aan het hoofd van het personeel van het agentschap.

    3.   De directeur is verantwoordelijk voor:

    3.1.

    de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma van het agentschap,

    3.2.

    het voorbereiden van het werk van het bestuur, in het bijzonder het ontwerp van het jaarlijkse werkprogramma van het agentschap,

    3.3.

    nauwe samenwerking met en verstrekking van informatie aan de voorbereidende instanties van de Raad, met name het PVC en het EUMC,

    3.4.

    het opstellen van het ontwerp van de jaarlijkse algemene begroting dat aan het bestuur moet worden voorgelegd,

    3.5.

    het opstellen van de verslagen bedoeld in artikel 4, lid 2,

    3.6.

    het opstellen van het overzicht van de inkomsten en de uitgaven en het uitvoeren van de algemene begroting van het agentschap en de begrotingen van de aan het agentschap toevertrouwde ad hoc-projecten/programma's,

    3.7.

    het dagelijks beheer van het agentschap,

    3.8.

    alle veiligheidsaspecten,

    3.9.

    alle personeelszaken.

    4.   Binnen het werkprogramma en de algemene begroting van het agentschap wordt de directeur gemachtigd contracten aan te gaan en personeel aan te werven. De directeur is de ordonnateur verantwoordelijk voor de uitvoering van de door het agentschap beheerde begrotingen.

    5.   De directeur is verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

    6.   De directeur vertegenwoordigt het agentschap in rechte.

    Artikel 11

    Personeel

    1.   Het personeel van het agentschap, met inbegrip van de directeur, bestaat uit contractuele en statutaire personeelsleden die worden aangeworven uit kandidaten uit alle deelnemende lidstaten, op een zo breed mogelijke geografische grondslag, en uit de EU-instellingen. Het personeel van het agentschap wordt door de directeur geselecteerd op basis van de vereiste bekwaamheid en deskundigheid en middels eerlijke en doorzichtige selectieprocedures. De directeur maakt vooraf gegevens over alle beschikbare functies en de criteria van de selectieprocedure bekend. In ieder geval moet de aanwerving erop gericht zijn dat het agentschap de beschikking krijgt over personeel dat op het stuk van kundigheid en efficiëntie aan de hoogste normen voldoet.

    2.   Het hoofd van het agentschap benoemt het hogere kaderpersoneel van het agentschap op voorstel van de directeur en na overleg met het bestuur.

    3.   Het personeel van het agentschap bestaat uit:

    3.1.

    rechtstreeks door het agentschap aangeworven personeel met een contract voor bepaalde tijd, geselecteerd uit onderdanen van deelnemende lidstaten. De Raad stelt met eenparigheid van stemmen de verordeningen betreffende dat personeel vast. Het bestuur toetst en wijzigt zo nodig deze verordeningen binnen een jaar na de vaststelling van dit gemeenschappelijk optreden;

    3.2.

    nationale deskundigen die door deelnemende lidstaten zijn gedetacheerd op posten binnen de organisatiestructuur van het agentschap of belast zijn met specifieke taken en projecten. De Raad stelt met eenparigheid van stemmen de regelingen betreffende die deskundigen vast. Het bestuur toetst en wijzigt zo nodig deze regelingen binnen een jaar na de vaststelling van dit gemeenschappelijk optreden;

    3.3.

    voor bepaalde tijd bij het agentschap gedetacheerde communautaire ambtenaren, belast met specifieke taken en/of projecten, naargelang van de behoefte.

    HOOFDSTUK III

    BEGROTING EN FINANCIËLE VOORSCHRIFTEN

    Artikel 12

    Beginselen met betrekking tot de begroting

    1.   Begrotingen, die in euro worden opgesteld, zijn de besluiten waarbij voor elk begrotingsjaar wordt voorzien in en machtiging gegeven tot alle ontvangsten en uitgaven die door het agentschap worden beheerd.

    2.   De in een begroting opgenomen kredieten worden goedgekeurd voor de duur van een begrotingsjaar dat begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde jaar.

    3.   De ontvangsten en uitgaven moeten voor iedere begroting in evenwicht zijn. Alle ontvangsten en uitgaven moeten volledig in de begroting in kwestie worden vermeld en mogen niet met elkaar worden gecompenseerd.

    4.   De begroting bevat gesplitste kredieten, die aanleiding geven tot vastleggingskredieten en betalingskredieten, en niet-gesplitste kredieten.

    5.   Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan. Kredieten mogen echter globaal worden vastgelegd en vastleggingen mogen in jaartranches worden verdeeld. De vastleggingen worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan.

    6.   Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan. De betalingen worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen.

    7.   De ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar verantwoord aan de hand van de in dat jaar geïnde bedragen.

    8.   Slechts door aanwijzing op een begrotingsonderdeel en binnen de grenzen van de in de begroting opgenomen kredieten kunnen ontvangsten worden geïnd en uitgaven worden verricht.

    9.   De begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt.

    Artikel 13

    Algemene begroting

    1.   Het hoofd van het agentschap legt het bestuur vóór 30 juni van elk jaar een totale raming van het ontwerp van algemene begroting voor, waarin de maxima van het financieel kader volledig worden geëerbiedigd.

    2.   Het hoofd van het agentschap legt vóór 30 september van elk jaar het ontwerp van algemene begroting aan het bestuur voor. Het ontwerp omvat:

    a)

    de kredieten die noodzakelijk worden geacht:

    i)

    ter dekking van de kosten van het agentschap voor het beheer, het personeel en de vergaderingen;

    ii)

    voor het inwinnen van extern advies, met name operationele analyse, dat voor het agentschap van essentieel belang is om zijn taken te kunnen vervullen, en voor specifieke onderzoeks- en technologie-activiteiten voor het gezamenlijk nut van alle deelnemende lidstaten, met name technische casestudies en verkennende haalbaarheidsstudies;

    b)

    een raming van de ontvangsten die nodig zijn om de uitgaven te dekken.

    3.   Het bestuur tracht te bewerkstelligen dat de in lid 2, onder a), ii), bedoelde kredieten een significant deel vormen van de totale kredieten als bedoeld in lid 2. Deze kredieten zijn een afspiegeling van feitelijke behoeften en maken een operationele rol voor het agentschap mogelijk.

    4.   Het ontwerp van algemene begroting gaat vergezeld van een uitvoerige personeelsformatie en uitvoerige motiveringen.

    5.   Het bestuur kan met eenparigheid van stemmen besluiten dat het ontwerp van algemene begroting daarenboven een welbepaald project of programma bestrijkt indien dit duidelijk in het gemeenschappelijke voordeel is van alle deelnemende lidstaten.

    6.   De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk waarin de uitgaven naar hun aard of bestemming worden gegroepeerd, en worden, voorzover nodig, onderverdeeld in artikelen.

    7.   Elke titel kan een hoofdstuk „voorzieningen” omvatten. In dit hoofdstuk worden kredieten opgenomen bij op ernstige gronden berustende onzekerheid over het benodigde bedrag aan kredieten of over de mogelijkheid om de opgevoerde kredieten te besteden.

    8.   De ontvangsten bestaan uit:

    a)

    diverse ontvangsten;

    b)

    bijdragen die verschuldigd zijn door de aan het agentschap deelnemende lidstaten, op basis van de verdeelsleutel aan de hand van het bruto nationaal inkomen (BNI).

    De algemene begroting bevat begrotingsonderdelen voor de opneming van vooraf toegewezen ontvangsten en vermeldt, voorzover mogelijk, de geraamde bedragen.

    9.   Het bestuur stelt de algemene begroting vóór 31 december van elk jaar binnen het financieel kader van het agentschap vast. Daarbij wordt het bestuur voorgezeten door het hoofd van het agentschap, of door een vertegenwoordiger die door het hoofd binnen het secretariaat-generaal van de Raad wordt aangewezen, of door een lid van het bestuur die daartoe door het hoofd wordt aangezocht. De directeur verklaart dat de begroting is vastgesteld en stelt de deelnemende lidstaten daarvan in kennis.

    10.   Indien bij het begin van een begrotingsjaar de algemene begroting niet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, zonder dat zij eentwaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben dat het agentschap meer dan eentwaalfde van de in voorbereiding zijnde algemene ontwerp-begroting ter beschikking krijgt. Het bestuur kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de directeur uitgaven van meer dan eentwaalfde toestaan. De directeur kan de bijdragen die noodzakelijk zijn ter dekking van de volgens deze bepaling toegestane kredieten, afroepen, en deze bijdragen zijn binnen 30 dagen na de afroep van de bijdragen betaalbaar.

    Artikel 14

    Gewijzigde begrotingen

    1.   In geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden, kan de directeur binnen de maxima van het financieel kader een ontwerp van gewijzigde begroting voorstellen.

    2.   Het ontwerp van gewijzigde begroting wordt, binnen de maxima van het financieel kader, opgesteld, voorgelegd, en vastgesteld en bekendgemaakt volgens dezelfde procedure als de algemene begroting. Het bestuur houdt rekening met de vereiste spoed.

    3.   Wanneer de maxima van het financieel kader als gevolg van buitengewone en onvoorziene omstandigheden onvoldoende worden geacht, ook volledig rekening houdend met de bepalingen van artikel 13, leden 2 en 3, legt het bestuur de gewijzigde begroting ter goedkeuring voor aan de Raad, die met eenparigheid van stemmen een besluit neemt.

    Artikel 15

    Vooraf toegewezen ontvangsten

    1.   Het agentschap mag in zijn algemene begroting, ter dekking van andere kosten dan de kosten bedoeld in artikel 13, lid 2, onder a), i) als ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, ontvangen:

    a)

    financiële bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie in specifieke gevallen, met volledige inachtneming van de toepasselijke voorschriften, procedures en besluitvormingsprocessen;

    b)

    financiële bijdragen van de lidstaten, derde staten of andere derden.

    2.   Vooraf toegewezen ontvangsten mogen uitsluitend worden gebruikt voor de specifieke doelen waarvoor zij zijn bestemd.

    Artikel 16

    Bijdragen en terugbetalingen

    1.   Vaststelling van de bijdragen wanneer de BNI-verdeelsleutel geldt:

    1.1.

    Wanneer de BNI-verdeelsleutel geldt, wordt de verdeling van de bijdragen tussen de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen, bepaald volgens de bruto nationaal product-verdeelsleutel als omschreven in artikel 28, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en ingevolge Besluit 2000/597/EG, Euratom, van de Raad van 29 september 2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen (1), dan wel elk ander besluit van de Raad dat daarvoor in de plaats komt.

    1.2.

    Voor de berekening van de bijdragen worden de gegevens gebruikt die staan in de kolom „eigen middelen BNI” van de tabel „Overzicht van de financiering van de algemene begroting per soort eigen middelen en per lidstaat”, die aan de laatste goedgekeurde begroting van de Europese Gemeenschappen is gehecht, waarbij de bijdrage van elke lidstaat die wordt gevraagd bij te dragen, proportioneel is aan het aandeel van het BNI van die lidstaat in het totale BNI van de lidstaten die wordt gevraagd bij te dragen.

    2.   Schema voor de betaling van de bijdragen:

    2.1.

    De bijdragen voor de financiering van de algemene begroting worden door de deelnemende lidstaten betaald in drie gelijke termijnen, aflopende op 15 februari, 15 juni en 15 oktober van het begrotingsjaar in kwestie.

    2.2.

    Wanneer een gewijzigde begroting wordt aangenomen, worden de noodzakelijke bijdragen binnen 60 dagen na de afroep van de bijdragen door de lidstaten betaald.

    2.3.

    Iedere lidstaat betaalt de bankkosten voor de betaling van zijn bijdragen.

    Artikel 17

    Beheer door het agentschap van uitgaven namens de lidstaten

    1.   Het bestuur kan op voorstel van de directeur of een lidstaat besluiten dat het agentschap door de lidstaten op contractbasis kan worden belast met het administratieve en financiële beheer van bepaalde activiteiten die binnen het mandaat van het agentschap vallen.

    2.   Het bestuur kan in zijn besluit het agentschap machtigen namens bepaalde lidstaten contracten af te sluiten. Het kan het agentschap machtigen de middelen die nodig zijn om de afgesloten contracten na te komen, vooraf van die lidstaten te innen.

    Artikel 18

    Uitvoering van de begroting

    1.   De financiële bepalingen die van toepassing zijn op de algemene begroting van het agentschap, worden door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld. Het bestuur toetst en wijzigt zo nodig deze bepalingen binnen een jaar na de vaststelling van dit gemeenschappelijk optreden.

    2.   Op voorstel van de directeur neemt het bestuur zo nodig de uitvoeringsvoorschriften aan voor de uitvoering en controle van de algemene begroting, met name wat betreft overheidsopdrachten, onverminderd de communautaire voorschriften ter zake. Het bestuur zorgt er met name voor dat op passende wijze rekening wordt gehouden met de voorzieningszekerheid en met de bescherming van defensiegeheimen en van de vereisten in verband met intellectuele-eigendomsrechten.

    3.   De financiële bepalingen en voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op ad hoc-projecten en -programma's als bedoeld in de artikelen 21 en 22.

    Artikel 19

    Eerste begroting 2004 en begroting 2005

    1.   De eerste algemene begroting voor het begrotingsjaar 2004, waarin de aanloopregelingen centraal staan, komt overeen met het financieel memorandum dat aan het gemeenschappelijk optreden zal worden gehecht. Het eerste begrotingsjaar begint één dag na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden.

    2.   De eerste algemene begroting wordt gefinancierd uit de bijdragen van de deelnemende lidstaten; de bijdragen zijn zo spoedig mogelijk betaalbaar en in ieder geval binnen 45 dagen nadat het hoofd van het agentschap, de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie, de bijdragen heeft afgeroepen.

    3.   De algemene begroting voor het begrotingsjaar 2005 wordt vastgesteld door het bestuur na goedkeuring door de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

    HOOFDSTUK IV

    AD HOC-PROJECTEN OF -PROGRAMMA'S EN BIJBEHORENDE BEGROTINGEN

    Artikel 20

    Goedkeuring van ad hoc-projecten of -programma's en bijbehorende ad hoc-begrotingen (Categorie A)

    1.   Een of meer deelnemende lidstaten of de directeur kunnen het bestuur een ad hoc-project of -programma voorleggen dat binnen het mandaat van het agentschap valt en waarvan verwacht wordt dat alle deelnemende lidstaten, daaraan deelnemen. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad hoc-begroting, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

    2.   Alle deelnemende lidstaten leveren in beginsel een bijdrage. Zij stellen de directeur in kennis van hun voornemen ter zake.

    3.   Het bestuur hecht zijn goedkeuring aan de instelling van het ad hoc-project of -programma.

    4.   Het bestuur kan, op voorstel van de directeur of een deelnemende lidstaat, besluiten een comité in te stellen om toezicht uit te oefenen op het beheer en de uitvoering van het ad hoc-project of -programma. Het comité bestaat uit afgevaardigden van elk van de bijdragende lidstaten en, wanneer de Gemeenschap bijdraagt tot het ad hoc-project of -programma in kwestie, een vertegenwoordiger van de Commissie. In het besluit van het bestuur worden het mandaat van het comité en de duur ervan vermeld.

    5.   Voor een dergelijk ad hoc-project of -programma hechten de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, hun goedkeuring aan:

    a)

    de beheersvoorschriften voor het project of programma;

    b)

    in voorkomend geval, de bij het project of programma behorende ad hoc-begroting, de verdeelsleutel voor de bijdragen en de noodzakelijke uitvoeringsvoorschriften;

    c)

    deelname van derden in het in lid 4 bedoelde comité. Hun deelname laat de autonome besluitvorming van de Europese Unie onverlet.

    6.   Indien de Gemeenschap bijdraagt aan een ad hoc-project of -programma, neemt de Commissie deel aan de in lid 5 bedoelde besluitvorming, onder volledige eerbiediging van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn.

    Artikel 21

    Goedkeuring van ad hoc-projecten, -programma's en bijbehorende ad hoc-begrotingen (Categorie B)

    1.   Eén of meer deelnemende lidstaten kunnen het bestuur op de hoogte brengen van hun voornemen een ad hoc-project of -programma in te stellen dat binnen het mandaat van het agentschap valt en, in voorkomend geval, van de bijbehorende ad hoc-begroting. Het bestuur wordt in voorkomend geval op de hoogte gebracht van de bijbehorende ad hoc-begroting en nadere bijzonderheden, indien relevant, inzake menselijke hulpbronnen voor een dergelijk project of programma, alsmede van de mogelijke bijdragen van derden.

    2.   Om zoveel mogelijk samenwerkingskansen te creëren worden alle deelnemende lidstaten tijdig op de hoogte gebracht van een dergelijk ad hoc-project of -programma, met inbegrip van de basis waarop de deelneming kan worden uitgebreid, zodat een deelnemende lidstaat desgewenst blijk kan geven van belangstelling om zich aan te sluiten. Voorts zal/zullen de initiatiefnemer(s) van het project of programma trachten er zoveel mogelijk lidstaten bij te betrekken. De deelneming wordt per geval door de initiatiefnemers bepaald.

    3.   Het ad hoc-project of -programma wordt vervolgens beschouwd als een project of programma van het agentschap, tenzij het bestuur binnen een maand na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie anders besluit.

    4.   Een deelnemende lidstaat die in een later stadium aan het ad hoc-project of -programma wenst deel te nemen, stelt de bijdragende lidstaten in kennis van zijn voornemen. De bijdragende lidstaten besluiten binnen twee maanden na ontvangst van deze kennisgeving onderling over de deelname van de betrokken lidstaat, waarbij zij terdege rekening houden met de basis die werd vastgesteld toen de deelnemende lidstaten van het project of programma op de hoogte werden gebracht.

    5.   De bijdragende lidstaten nemen onderling de besluiten die nodig zijn voor de instelling en uitvoering van het ad hoc-project of -programma en, in voorkomend geval, de bijbehorende begroting. Indien de Gemeenschap bijdraagt aan een dergelijk project of programma neemt de Commissie deel aan de in dit lid bedoelde besluitvorming, met volledige inachtneming van de besluitvormingsprocedures die op de algemene begroting van de Europese Unie van toepassing zijn. De bijdragende lidstaten houden het bestuur in voorkomend geval op de hoogte van de ontwikkelingen in verband met een dergelijk project of programma.

    Artikel 22

    Bijdragen uit de algemene begroting van de Europese Unie aan ad hoc-begrotingen

    Uit de algemene begroting van de Europese Unie kunnen bijdragen worden toegewezen aan ad hoc-begrotingen die worden opgesteld voor de in de artikelen 20 en 21 bedoelde ad hoc-projecten of -programma's.

    Artikel 23

    Deelname door derden

    1.   Derde partijen kunnen bijdragen aan een overeenkomstig de artikelen 21 en 22 ingesteld specifiek ad hoc-project of -programma en de bijbehorende begroting. Het bestuur stelt indien nodig voor ieder specifiek project of programma met gekwalificeerde meerderheid ad hoc-regelingen vast tussen het agentschap en derden.

    2.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 20, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden de nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.

    3.   Voor projecten die zijn ingesteld krachtens artikel 21, stellen de bijdragende lidstaten, in het bestuur bijeen, met de betrokken derden de nodige regelingen in verband met hun bijdrage vast.

    4.   Indien de Gemeenschap bijdraagt aan een ad hoc-project of -programma, neemt de Commissie deel aan de in de leden 2 en 3 bedoelde besluitvorming.

    HOOFDSTUK V

    BETREKKINGEN MET DE COMMISSIE

    Artikel 24

    Betrekken van de Commissie bij het werk van het agentschap

    1.   De Commissie is zonder stemrecht lid van het bestuur en wordt volledig bij het werk van het agentschap betrokken.

    2.   De Commissie kan ook, namens de Gemeenschap, deelnemen aan projecten en programma's van het agentschap.

    3.   Het agentschap treft de nodige administratieve regelingen met de Commissie en knoopt de nodige werkbetrekkingen met haar aan, in het bijzonder met het doel deskundigheid en advies uit te wisselen op de gebieden waarop de activiteiten van de Gemeenschap gevolgen hebben voor de taken van het agentschap en waarop de activiteiten van het agentschap van belang zijn voor die van de Gemeenschap.

    4.   Tussen het agentschap en de Commissie of tussen de bijdragende lidstaten en de Commissie worden in gezamenlijk overleg in specifieke gevallen de nodige regelingen inzake een bijdrage uit de algemene begroting van de Europese Unie krachtens de artikelen 15 en 22 getroffen.

    HOOFDSTUK VI

    BETREKKINGEN MET DERDE STATEN, ORGANISATIES EN ENTITEITEN

    Artikel 25

    Betrekkingen met derde staten, organisaties en entiteiten

    1.   Het agentschap kan, met het oog op de vervulling van zijn opdracht, administratieve regelingen treffen met derde staten, organisaties en entiteiten. Dergelijke regelingen betreffen met name:

    a)

    het beginsel van een betrekking tussen het agentschap en de derde;

    b)

    regelingen voor overleg over onderwerpen in verband met de werkzaamheden van het agentschap;

    c)

    veiligheidsaangelegenheden.

    Daarbij eerbiedigt het agentschap het ene institutionele kader en de autonome besluitvorming van de Europese Unie. Elke regeling in dit verband wordt gesloten door het bestuur na goedkeuring door de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

    2.   Het agentschap ontwikkelt nauwe werkrelaties met de relevante onderdelen van OCCAR, de intentieverklaring/kaderovereenkomst en WEAG/WEAO, om deze op termijn in voorkomend geval en in onderling overleg te integreren of hun beginselen en werkwijzen te assimileren.

    3.   De toepassing van CDM-procedures zorgt voor onderlinge transparantie en consistentie bij de ontwikkeling van vermogens. Andere werkrelaties tussen het agentschap en de bevoegde NAVO-instanties worden vastgesteld via een administratieve regeling als bedoeld in lid 1, met volledige inachtneming van het vastgestelde kader van samenwerking en overleg tussen de Europese Unie en de NAVO.

    4.   Met het oog op het faciliteren van mogelijke deelname aan projecten en programma's en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met andere dan de in lid 2 en lid 3 genoemde organisaties en entiteiten.

    5.   Met het oog op het faciliteren van mogelijke deelname aan specifieke projecten en programma's en in het kader van regelingen als bedoeld in lid 1, is het agentschap gerechtigd werkrelaties aan te knopen met derde staten.

    6.   De WEAG-leden die geen lid zijn van de Europese Unie, wordt een zo groot mogelijke mate van transparantie geboden wat betreft specifieke projecten en programma's van het agentschap, met het oog op hun deelname daaraan, in voorkomende geval. Er wordt daartoe een raadgevend comité ingesteld, als forum voor de uitwisseling van denkbeelden en informatie over aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die binnen het mandaat van het agentschap vallen. Het wordt voorgezeten door de directeur of zijn/haar vertegenwoordiger. Het bestaat uit een vertegenwoordiger per deelnemende lidstaat en een vertegenwoordiger van de Commissie, alsmede vertegenwoordigers van de WEAG-leden die geen lid zijn van de Europese Unie, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

    7.   Op hun verzoek kunnen andere Europese NAVO-leden die geen lid zijn van de Europese Unie, eveneens deelnemen aan het in lid 6 bedoelde raadgevende comité, overeenkomstig met hen overeen te komen regelingen.

    8.   Het in lid 6 bedoelde raadgevende comité kan ook dienen als een forum voor dialoog met derden over specifieke aangelegenheden van wederzijds belang die onder de bevoegdheid van het agentschap vallen, en kan ervoor zorgen dat zij volledig op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in aangelegenheden van wederzijds belang en van mogelijkheden voor toekomstige samenwerking.

    HOOFDSTUK VII

    DIVERSE BEPALINGEN

    Artikel 26

    Voorrechten en immuniteiten

    Voorrechten en immuniteiten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken van het agentschap, de directeur en het personeel, worden vastgesteld in een overeenkomst tussen de deelnemende lidstaten.

    Artikel 27

    Herzieningsclausule

    Het hoofd van het agentschap brengt uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van dit gemeenschappelijk optreden of, indien dit eerder is, op het tijdstip van inwerkingtreding van het Verdrag tot vaststelling van een grondwet voor Europa, aan het bestuur verslag uit over de uitvoering van dit gemeenschappelijk optreden, zodat het eventueel door de Raad kan worden herzien.

    Artikel 28

    Wettelijke aansprakelijkheid

    1.   De contractuele aansprakelijkheid van het agentschap wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op de betrokken overeenkomst.

    2.   De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het agentschap wordt beheerst door de op het agentschap toepasselijke regels ter zake.

    Artikel 29

    Toegang tot documenten

    Op voorstel van de directeur stelt het bestuur regels vast inzake toegang van het publiek tot de documenten van het agentschap, waarbij het rekening houdt met de beginselen en beperkingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (2).

    Artikel 30

    Beveiliging

    1.   Het agentschap past de beveiligingsvoorschriften van de Raad als vervat in Besluit 2001/264/EG toe (3).

    2.   Het agentschap zorgt voor een passende beveiliging van en snelheid in zijn externe communicatie.

    Artikel 31

    Taalregeling

    De taalregeling van het agentschap wordt door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld.

    Artikel 32

    Overgangsmaatregelen

    De secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger neemt de maatregelen die nodig zijn voor de operationele oprichting van het agentschap. Daartoe mag hij/zij ook de bevoegdheden uitoefenen die krachtens dit gemeenschappelijk optreden aan de directeur zijn verleend, totdat deze wordt benoemd.

    Artikel 33

    Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.

    Artikel 34

    Dit gemeenschappelijk optreden wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

    Gedaan te Brussel, 12 juli 2004.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    B. BOT


    (1)  PB L 253 van 7.10.2000, blz. 42.

    (2)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

    (3)  PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.


    Top