EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32004D0277

2004/277/EG,Euratom: Beschikking van de Commissie van 29 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 5185)

PB L 87 van 25.3.2004, p. 20–30 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 16/10/2014; opgeheven door 32014D0762

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/277/oj

32004D0277

2004/277/EG,Euratom: Beschikking van de Commissie van 29 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 5185)

Publicatieblad Nr. L 087 van 25/03/2004 blz. 0020 - 0030


Beschikking van de Commissie

van 29 december 2003

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming

(kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 5185)

(Voor de EER relevante tekst)

(2004/277/EG, Euratom)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,

Gelet op Beschikking 2001/792/EG, Euratom van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming(1), en met name op artikel 8, lid 2, onder a) tot en met e) en onder g),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Het bij Beschikking 2001/792/EG ingestelde communautair mechanisme, hierna "het mechanisme" genoemd, is bedoeld om in ondersteuning te voorzien bij ernstige noodsituaties, waarbij dringend ingrijpen geboden kan zijn, met inbegrip van noodsituaties die zich voordoen in de context van crisisbeheersing als bedoeld in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In laatstgenoemd geval wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke verklaring van de Raad en de Commissie inzake het gebruik van het communautair mechanisme voor civiele bescherming bij het crisisbeheer als bedoeld in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

(2) Het mechanisme is bedoeld om een betere bescherming, in eerste instantie van mensen maar ook van het milieu en eigendommen, te helpen garanderen bij ernstige noodsituaties, met inbegrip van verontreiniging van de zee overeenkomstig het bepaalde in Beschikking nr. 2850/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2000 houdende instelling van een communautair kader voor samenwerking op het gebied van door ongevallen veroorzaakte of opzettelijke verontreiniging van de zee(2).

(3) Het communautair mechanisme staat open voor deelname van de lidstaten, maar dient in het licht van Besluit nr. 135/2002 van het Gemengd Comité van de EER van 27 september 2002 tot wijziging van Protocol nr. 31 bij de EER-overeenkomst (Samenwerking op specifieke gebieden buiten de vier vrijheden)(3) ook open te staan voor Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Wat de kandidaat-lidstaten betreft, dient het mechanisme open te staan voor deelname van de landen die een memorandum van overeenstemming met de Commissie hebben ondertekend.

(4) Er dient een procedure te worden ingesteld voor het verstrekken van geactualiseerde informatie over de middelen die in de aan het mechanisme deelnemende landen beschikbaar zijn voor verschillende types interventies, teneinde het inzetten van interventieteams, deskundigen en andere middelen in noodgevallen te vergemakkelijken en een betere benutting van deze middelen te garanderen.

(5) Er dient ten behoeve van de aan het mechanisme deelnemende landen en de Commissie een waarnemings- en informatiecentrum te worden opgericht dat 24 uur per dag bereikbaar is en in staat is om onmiddellijk te reageren.

(6) Het waarnemings- en informatiecentrum is een essentieel element van het mechanisme omdat het zorgt voor een permanente verbinding met de operationele contactpunten voor civiele bescherming van de landen die deelnemen aan het mechanisme. In noodsituaties dient het waarnemings- en informatiecentrum een directe toegang te verschaffen tot essentiële informatie over deskundigen, interventieteams en andere beschikbare interventieondersteuning.

(7) Er dient een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (GNCIS) te worden opgezet om ervoor te zorgen dat het waarnemings- en informatiecentrum en de aangewezen contactpunten onderling kunnen communiceren en informatie kunnen uitwisselen.

(8) Het GNCIS is een essentieel element van het mechanisme omdat het de authenticiteit, integriteit en vertrouwelijkheid moet waarborgen van de informatie die in routineomstandigheden en in noodsituaties onder de aan het mechanisme deelnemende landen wordt uitgewisseld.

(9) Het GNCIS moet op basis van een globaal implementatieplan (GIP) worden opgezet als onderdeel van het Prociv-Net-project dat wordt uitgevoerd en gefinancierd in de context van een programma voor de uitwisseling van gegevens tussen overheidsdiensten, het IDA-programma waarin wordt voorzien bij Beschikking nr. 1719/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 betreffende een reeks richtsnoeren, met inbegrip van de vaststelling van projecten van gemeenschappelijk belang, voor trans-Europese netten voor elektronische gegevensuitwisseling tussen overheidsdiensten (IDA)(4), laatstelijk gewijzigd bij Beschikking nr. 2046/2002/EG(5), en Besluit nr. 1720/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 tot vaststelling van een reeks acties en maatregelen ter verzekering van de interoperabiliteit van en de toegang tot trans-Europese netten voor elektronische gegevensuitwisseling tussen overheidsdiensten (IDA)(6), laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 2045/2002/EG(7).

(10) De beschikbaarheid van deskundigen die in staat zijn om interventieteams te organiseren en te coördineren vormt een belangrijk element van het communautair mechanisme. Om een doeltreffende selectie van de vereiste deskundigen mogelijk te maken, is het essentieel dat overeenstemming wordt bereikt over gemeenschappelijke selectiecriteria.

(11) De taken van de deskundigen moeten worden omschreven en de procedure voor het uitzenden van deskundigen moet worden vastgesteld.

(12) Er dient een opleidingsprogramma te worden opgezet ter verbetering van de coördinatie van de bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming door ervoor te zorgen dat de interventieteams samenwerken en elkaar aanvullen en door de competentie van de deskundigen te vergroten. Het programma dient gezamenlijke cursussen en oefeningen te omvatten, evenals een systeem voor uitwisseling, in combinatie met hoorcolleges, case studies, werkgroepen, simulaties en praktische oefeningen die op de inhoud van de diverse acties zijn afgestemd. Het opzetten van een dergelijk opleidingsprogramma is ook in overeenstemming met de geest van Resolutie 2002/C 43/01 van de Raad van 28 januari 2002 ter versterking van de samenwerking op het gebied van de opleiding terzake van de civiele bescherming(8).

(13) In het kader van het communautair mechanisme is de vaststelling van duidelijke interventieregels belangrijk om doelmatige bijstand in noodsituaties te waarborgen.

(14) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 4, lid 1, van Beschikking 1999/847/EG van de Raad(9) ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Bij deze beschikking worden uitvoeringsbepalingen voor Beschikking 2001/792/EG, Euratom vastgesteld ten aanzien van:

1. informatie over de relevante middelen die beschikbaar zijn voor bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming;

2. de oprichting van een waarnemings- en informatiecentrum;

3. het opzetten van een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem, hierna "het GNCIS" genoemd;

4. de evaluatie- en/of coördinatieteams, met inbegrip van criteria voor de selectie van deskundigen;

5. het opzetten van een opleidingsprogramma;

6. interventies binnen en buiten de Gemeenschap.

Artikel 2

In het kader van deze beschikking zijn de volgende definities van toepassing:

a) "deelnemende landen": de lidstaten, de kandidaat-lidstaten die met de Commissie een memorandum van overeenstemming hebben ondertekend, en Noorwegen, IJsland en Liechtenstein;

b) "derde landen": landen die niet deelnemen aan het mechanisme.

HOOFDSTUK II BESCHIKBARE MIDDELEN

Artikel 3

1. De deelnemende landen verstrekken de Commissie de volgende informatie over de middelen die beschikbaar zijn voor bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming:

a) de overeenkomstig artikel 3, onder a), van Beschikking 2001/792/EG, Euratom aangewezen interventieteams, en met name:

i) de omvang van de teams en de verwachte mobilisatietijd,

ii) hun beschikbaarheid voor interventies in de deelnemende landen en in derde landen,

iii) hun beschikbaarheid voor opdrachten op korte, middellange of lange termijn,

iv) hun vervoersmiddelen en hun mate van zelfvoorziening,

v) andere relevante informatie;

b) de overeenkomstig artikel 3, onder b), van Beschikking 2001/792/EG, Euratom geselecteerde deskundigen.

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt periodiek bijgewerkt.

3. Het overeenkomstig artikel 4 opgerichte waarnemings- en informatiecentrum vergaart de in lid 1 bedoelde informatie en maakt deze toegankelijk via het overeenkomstig artikel 7 opgezette GNCIS.

4. De in lid 1 bedoelde informatie wordt gebaseerd op interventiescenario's binnen en buiten de deelnemende landen.

HOOFDSTUK III WAARNEMINGS- EN INFORMATIECENTRUM

Artikel 4

Er wordt een waarnemings- en informatiecentrum opgericht dat 24 uur per dag bereikbaar is en in staat is om onmiddellijk te reageren, en dat bij de Commissie wordt gevestigd.

Artikel 5

Tot de dagelijkse werkzaamheden van het waarnemings- en informatiecentrum behoren met name:

1. de periodieke bijwerking van de door de deelnemende landen verstrekte informatie over de interventieteams en de deskundigen welke overeenkomstig artikel 3, onder a) en b), van Beschikking 2001/792/EG, Euratom werden aangewezen en geselecteerd, alsook over andere interventieondersteuning en medische hulpmiddelen die voor interventies beschikbaar zijn;

2. de bundeling van de verstrekte informatie over de capaciteit van de deelnemende landen om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden die mogelijk beschikbaar zijn voor interventies in ernstige noodsituaties, en vergaring van deze informatie in het informatiesysteem, beveiligd op het passende niveau;

3. de periodieke bijwerking van zijn werk- en noodprocedures;

4. het onderhouden van contacten met de contactpunten van de deelnemende landen, teneinde indien nodig een verslag over ernstige noodsituaties samen te stellen;

5. deelname aan het programma voor de opgedane ervaringen en verspreiding van de resultaten ervan;

6. betrokkenheid bij de voorbereiding, organisatie en follow-up van de opleidingscursussen;

7. betrokkenheid bij de voorbereiding, organisatie en follow-up van de theoretische en praktische oefeningen.

Artikel 6

In ernstige noodsituaties treedt het waarnemings- en informatiecentrum op overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk VII.

HOOFDSTUK IV GEMEENSCHAPPELIJK NOODCOMMUNICATIE- EN INFORMATIESYSTEEM

Artikel 7

Er wordt een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (GNCIS) opgezet.

Artikel 8

Het GNCIS bestaat uit de volgende drie delen:

a) een netwerklaag, bestaande uit het fysieke netwerk dat de verbinding vormt tussen de bevoegde autoriteiten en de contactpunten in de deelnemende landen en het waarnemings- en informatiecentrum;

b) een applicatielaag, bestaande uit de databases en andere informatiesystemen die voor het functioneren van de bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming nodig zijn, en meer in het bijzonder:

i) voor de verzending van kennisgevingen,

ii) voor communicatie en de uitwisseling van informatie tussen het waarnemings- en informatiecentrum en de bevoegde autoriteiten en de contactpunten,

iii) voor de vergaring van informatie over serums en vaccins of andere medische hulpmiddelen en over voorraden,

iv) voor de verspreiding van ervaringen die met interventies zijn opgedaan;

c) een beveiligingslaag, bestaande uit de verzameling systemen, regels en procedures die nodig zijn om de vertrouwelijkheid van de gegevens welke in het GNCIS worden opgeslagen en via het GNCIS worden uitgewisseld, te waarborgen.

Artikel 9

1. Het GNCIS wordt opgezet en functioneert overeenkomstig Beschikking nr. 1719/1999/EG en Besluit nr. 1720/1999/EG.

2. De exploitatie van de netwerklaag gebeurt op basis van het gebruik van de "trans-Europese diensten voor telematica tussen overheidsdiensten" (TESTA), een algemene IDA-dienst als omschreven in artikel 4 van Besluit nr. 1720/1999/EG.

3. De applicatielaag is een webgebaseerde meertalige database, die via TESTA toegankelijk is en is gekoppeld aan het gebruik van een normale SMTP e-mail applicatie.

4. De beveiligingslaag is gebaseerd op het gebruik van de publieke-sleutelinfrastructuur voor gesloten gebruikersgroepen (IDA PKI-CUG), een algemene IDA-dienst als omschreven in artikel 4 van Besluit nr. 1720/1999/EG.

Artikel 10

De verwerking van documenten, databases en informatiesystemen die zijn gerubriceerd als "EU RESTRICTED" of lager geschiedt in het GNCIS overeenkomstig Besluit 2001/264/EG van de Raad(10) en Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie(11).

Voor de transmissie van documenten en informatie die als "EU CONFIDENTIAL" of hoger zijn gerubriceerd, moeten er tussen de verzender en de ontvanger(s) speciale regelingen worden getroffen.

De GNCIS-rubricering in beveiligingscategorieën wordt naar gelang van de behoeften aangepast.

Artikel 11

1. De deelnemende landen verstrekken de Commissie de passende informatie en maken daarbij gebruik van de in de bijlage opgenomen "country card template".

2. De deelnemende landen delen informatie mee over contactpunten in het kader van civiele bescherming en, waar passend, van andere diensten die natuurlijke, technologische, radiologische of milieuongevallen behandelen, met inbegrip van accidentele verontreiniging van de zee.

3. De deelnemende landen stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke wijziging in de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie.

Artikel 12

Er wordt een gebruikersgroep ingesteld die bestaat uit door de deelnemende landen benoemde vertegenwoordigers. Deze staat de Commissie terzijde bij de validering en het testen van het GNCIS.

Artikel 13

1. Ter uitvoering van het GNCIS wordt een globaal implementatieplan (GIP) vastgesteld. Overeenkomstig het GIP dient de Commissie:

a) specifieke overeenkomsten op te stellen in de context van de respectieve IDA-kadercontracten voor de implementatie van de netwerk- en de beveiligingslaag;

b) op basis van een openbare aanbesteding overeenkomsten op te stellen voor de ontwikkeling en validering van de applicatielaag alsmede voor de haalbaarheidsstudies;

c) ervoor te zorgen dat alle bij de ontwikkelings- en valideringsfasen evenals de verdere haalbaarheidsstudies betrokken personen de nodige bevoegdheid krijgen om informatie te behandelen die overeenkomstig Besluit 2001/264/EG van de Raad en Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie als "EU CONFIDENTIAL" of hoger is gerubriceerd;

d) zich met het beheer van het project te belasten met het oog op de definitieve installatie van het GNCIS. In dit opzicht zorgt de Commissie voor de algemene planning, die zij geregeld bijwerkt, en coördineert zij de ontwikkelings-, validerings- en implementatiefasen met de deelnemende landen en de geselecteerde contractant(en). De Commissie houdt ook rekening met de behoeften en eisen van de deelnemende landen;

e) te zorgen voor de follow-up, de validering en het testen van de afzonderlijke lagen en het volledige GNCIS met de hulp van de gebruikersgroep;

f) te zorgen voor de opleiding van opleiders en erop toe te zien dat de deelnemende landen regelmatig over de vorderingen van het project worden geïnformeerd;

g) te zorgen voor de beveiliging van het project, hoofdzakelijk door geen ongeoorloofde verspreiding van gevoelige informatie toe te laten;

h) er via het computercentrum van de Commissie voor te zorgen dat de server over een goede verbinding met TESTA beschikt en qua prestatieniveau de rest van het netwerk ten minste evenaart;

i) te zorgen voor de implementatie van de PKI door het telecommunicatiecentrum;

j) alle vereiste steun te verlenen voor de implementatiefase van het project en daarna voor het nodige onderhoud en de vereiste ondersteuning te zorgen.

2. De deelnemende landen zorgen voor de nakoming van de in het kader van de "country card template" aangegane verbintenissen, zoals aansluiting op het TESTA II-netwerk, beschikbaarheid van conforme webbrowsers en e-mailcliënten en implementatie van de PKI-procedures, overeenkomstig de goedgekeurde planning.

HOOFDSTUK V BEPALINGEN INZAKE DE EVALUATIE- EN/OF COÖRDINATIETEAMS, MET INBEGRIP VAN CRITERIA VOOR DE SELECTIE VAN DESKUNDIGEN

Artikel 14

De deelnemende landen verstrekken gegevens over de overeenkomstig artikel 3, onder b), van Beschikking 2001/792/EG, Euratom geselecteerde deskundigen en werken deze periodiek bij.

Artikel 15

De deskundigen worden geclassificeerd in de volgende categorieën:

a) technische deskundigen,

b) evaluatiedeskundigen,

c) leden van een coördinatieteam,

d) coördinatiehoofd.

Artikel 16

1. De technische deskundigen zijn in staat om advies te verstrekken over specifieke, zeer technische onderwerpen en de daarmee samenhangende risico's en zijn beschikbaar voor opdrachten.

2. De evaluatiedeskundigen zijn in staat om een evaluatie te maken van de situatie en advies te verlenen over de te nemen maatregelen en zijn beschikbaar voor opdrachten.

3. Tot de leden van een coördinatieteam behoren in voorkomend geval een adjunct-coördinatiehoofd, personeel voor logistiek en communicatie en ander noodzakelijk personeel. Indien daarom wordt verzocht, kunnen de technische deskundigen en de evaluatiedeskundigen in het coördinatieteam worden opgenomen om het coördinatiehoofd voor de gehele duur van de opdracht bij te staan.

4. Het coördinatiehoofd is belast met de leiding van het evaluatie- en coördinatieteam gedurende de interventie. Hij/zij zorgt voor de passende contacten met de autoriteiten van het betrokken land, het waarnemings- en informatiecentrum, andere internationale organisaties en, bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming buiten de deelnemende landen, ook met de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt of zijn vertegenwoordiger, de delegatie van de Commissie in het betrokken land en het bureau of de officiële vertegenwoordiger van het Bureau voor humanitaire hulp van de Europese Gemeenschap (ECHO) in het betrokken land.

Artikel 17

De gegevens betreffende de deskundigen worden door de Commissie verzameld in een "deskundigen-database" en via het GNCIS toegankelijk gemaakt.

Artikel 18

De deskundigen volgen indien nodig het overeenkomstig artikel 21 opgezette opleidingsprogramma.

Artikel 19

De deelnemende landen dienen, wanneer zij om bijstand verzoeken, zelf de beschikbare deskundigen op te roepen en hen met het waarnemings- en informatiecentrum in verbinding te stellen.

Artikel 20

1. Het waarnemings- en informatiecentrum dient in staat te zijn om de aangewezen deskundigen, nadat zij door de deelnemende landen zijn opgeroepen, op zeer korte termijn in te zetten en uit te zenden.

2. Het waarnemings- en informatiecentrum volgt de op de dienstreisbevestiging gebaseerde uitzendprocedure die door de Commissie wordt gebruikt voor de detachering van deskundigen in noodsituaties en die onder meer de volgende elementen omvat:

a) schriftelijke bevestiging van de opdracht,

b) doelstellingen van de opdracht,

c) beoogde duur van de opdracht,

d) informatie over de lokale contactpersonen,

e) dekking door de verzekering,

f) dagvergoeding om uitgaven te dekken,

g) specifieke betalingsvoorwaarden,

h) richtsnoeren voor technische deskundigen, evaluatiedeskundigen, coördinatiedeskundigen en coördinatiehoofden.

HOOFDSTUK VI OPLEIDINGSPROGRAMMA

Artikel 21

1. Er wordt een opleidingsprogramma voor bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming opgezet. Het programma omvat algemene en specifieke cursussen, oefeningen en een systeem voor de uitwisseling van deskundigen. Het programma is gericht op de in artikel 22 genoemde doelgroepen.

2. De Commissie is belast met de coördinatie en organisatie van het opleidingsprogramma en het bepalen van de inhoud en het tijdschema van het opleidingsprogramma.

Artikel 22

De doelgroepen van het opleidingsprogramma zijn:

a) interventieteams uit deelnemende landen,

b) leiders van interventieteams uit deelnemende landen, hun plaatsvervangers en contactpersonen,

c) deskundigen uit de deelnemende landen, als omschreven in artikel 15,

d) personeel van essentiële nationale contactpunten,

e) ambtenaren van de communautaire instellingen.

Artikel 23

De algemene en specifieke cursussen zijn toegesneden op de onderscheiden in artikel 22, onder b) tot en met e), gespecificeerde doelgroepen.

Artikel 24

De oefeningen zijn, met name ten aanzien van de in artikel 22, onder a), gespecificeerde doelgroep, gericht op:

a) verbetering van de reactiecapaciteit en de noodzakelijke praktijkervaring van de teams die voldoen aan de criteria voor deelname aan bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming;

b) verbetering en controle van de procedures, totstandbrenging van een gemeenschappelijke methode voor de coördinatie van bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming en verkorting van de reactietijd in ernstige noodsituaties;

c) verbetering van de operationele samenwerking tussen de diensten voor civiele bescherming in de deelnemende landen;

d) uitwisseling van ervaringen.

Artikel 25

In het kader van het uitwisselingssysteem worden deskundigen uitgewisseld tussen de deelnemende landen en/of de Commissie, teneinde deze deskundigen in staat te stellen:

1. ervaring op te doen op andere terreinen,

2. kennis op te doen van andere technieken en operationele procedures,

3. de aanpak van andere deelnemende noodhulpdiensten en instellingen te bestuderen.

Artikel 26

Waar passend worden aanvullende opleidingsmogelijkheden geboden om in specifieke behoeften inzake een soepel en doelmatig verloop van bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming te voorzien.

Artikel 27

1. De Commissie ziet toe op de coherentie van niveau en inhoud van de opleiding.

2. De deelnemende landen en de Commissie wijzen deelnemers aan voor ieder opleidingsonderdeel.

3. De Commissie voorziet in een passend systeem voor de evaluatie van de aangeboden opleidingsactiviteiten.

HOOFDSTUK VII INTERVENTIES BINNEN EN BUITEN DE GEMEENSCHAP

Artikel 28

Alarmfase

1. Indien zich in de deelnemende landen een ernstige noodsituatie voordoet of een onmiddellijke dreiging bestaat voor een dergelijke noodsituatie, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken of die kan leiden tot een verzoek om bijstand via het waarnemings- en informatiecentrum vanwege een of meer landen, brengen de bevoegde autoriteiten en/of de contactpunten van het land waar de noodsituatie zich voordoet of zich dreigt voor te doen, onverwijld het waarnemings- en informatiecentrum op de hoogte via de gebruikelijke communicatiekanalen.

2. Indien de Commissie in kennis wordt gesteld van het feit dat zich in een derde land een ernstige noodsituatie voordoet waardoor bijstand op het gebied van civiele bescherming noodzakelijk kan zijn, neemt het waarnemings- en informatiecentrum contact op met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt en met de andere bevoegde diensten van de Commissie, teneinde hen in te lichten over de situatie.

3. Het waarnemings- en informatiecentrum verzamelt de essentiële informatie over de eerste waarschuwingen en geeft deze via de gebruikelijke communicatiekanalen en -netwerken door aan de bevoegde civiele-beschermingsautoriteiten van alle deelnemende landen en/of hun contactpunten.

4. Een deelnemend land dat door een ernstige noodsituatie wordt getroffen, houdt het waarnemings- en informatiecentrum op de hoogte van de ontwikkeling van de toestand indien gevaar voor grensoverschrijdende gevolgen kan ontstaan. Het waarnemings- en informatiecentrum informeert daarop de andere deelnemende landen en de bevoegde diensten van de Commissie en zorgt ervoor dat zijn informatie over de evolutie van de situatie regelmatig wordt bijgewerkt.

Artikel 29

Verzoeken om bijstand

1. Een deelnemend land of een derde land dat door een ernstige noodsituatie wordt getroffen, dient, indien bijstand via het communautair mechanisme wordt verlangd, bij het waarnemings- en informatiecentrum een officieel verzoek om bijstand op het gebied van civiele bescherming in.

2. Ingeval zich in een derde land een ernstige noodsituatie voordoet waardoor bijstand op het gebied van civiele bescherming noodzakelijk kan zijn, kan de Commissie op eigen initiatief besluiten het derde land op de hoogte te brengen van de mogelijkheid van communautaire bijstand indien daaraan behoefte bestaat. Het waarnemings- en informatiecentrum houdt de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt, regelmatig op de hoogte van eventuele ontwikkelingen.

3. Het land dat om bijstand verzoekt, verstrekt het waarnemings- en informatiecentrum alle relevante informatie over de situatie en met name over specifieke behoeften, de verlangde ondersteuning en de betrokken locatie.

Indien bijstand in de vorm van deskundigen en/of interventieteams en middelen wordt gevraagd, licht het verzoekende land het waarnemings- en informatiecentrum in over het tijdstip en de plaats waarop de bijstand wordt verwacht, alsook over het operationele contactpunt dat ter plaatse de noodsituatie beheert.

4. Na coördinatie tussen het waarnemings- en informatiecentrum en het verzoekende land zendt het waarnemings- en informatiecentrum het verzoek om bijstand door aan de deelnemende landen en indien passend raadpleegt het de database betreffende de beschikbare middelen en brengt het de bevoegde diensten van de Commissie op de hoogte. Eventuele wijzigingen van het oorspronkelijke verzoek om bijstand door het verzoekende land worden onverwijld ter kennis van alle deelnemende landen gebracht.

5. Na het officiële verzoek informeren de deelnemende landen het waarnemings- en informatiecentrum onmiddellijk over de bijstand die zij op dat ogenblik kunnen verlenen, met opgave van de omvang daarvan en de voorwaarden terzake.

6. De in lid 5 bedoelde informatie wordt door het waarnemings- en informatiecentrum onmiddellijk gebundeld en doorgegeven aan het verzoekende land en de overige deelnemende landen.

7. Het verzoekende land deelt het waarnemings- en informatiecentrum mee welke interventieteams en middelen het heeft gekozen.

8. Wat de verzoeken om interventieteams en middelen betreft, brengt het waarnemings- en informatiecentrum de deelnemende landen op de hoogte van de door het verzoekende land gemaakte keuze. De deelnemende landen die de bijstand verlenen, houden het waarnemings- en informatiecentrum regelmatig op de hoogte van de uitgezonden interventieteams en middelen.

9. Wat de verzoeken om deskundigen betreft, dient het waarnemings- en informatiecentrum:

a) contact op te nemen met de deelnemende landen, gebruikmakend van de overeenkomstig artikel 17 opgezette "deskundigen-database", en te informeren naar de beschikbaarheid van deskundigen die zo nodig binnen een termijn van drie uur na hun aanwijzing kunnen vertrekken;

b) na overleg met het verzoekende land een selectie te maken uit de beschikbare deskundigen, en de deelnemende landen daarover te informeren;

c) onmiddellijk contact op te nemen met de deskundigen en hen uit te zenden overeenkomstig de in artikel 20, lid 2, omschreven uitzendprocedure;

d) op basis van een door het verzoekende land opgesteld geactualiseerd verslag een briefing op te stellen voor de deskundigen en de interventieteamleiders voordat zij worden uitgezonden.

10. Wanneer zich een ernstige noodsituatie voordoet in een derde land, treedt het waarnemings- en informatiecentrum op in nauw overleg met de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt en met de bevoegde diensten van de Commissie.

11. Het verzoekende land doet zelf het nodige om coördinatie van de gezonden bijstand op nationaal of regionaal niveau mogelijk te maken. Het verzoekende land vergemakkelijkt de grensformaliteiten voor de interventie en zorgt voor logistieke ondersteuning.

Artikel 30

Leiding van de interventies

1. Wanneer zich een ernstige noodsituatie voordoet op het grondgebied van de Gemeenschap, leidt het verzoekende land de bijstandsinterventie overeenkomstig artikel 5, leden 3 en 4, van Beschikking 2001/792/EG, Euratom.

2. Wanneer zich een ernstige noodsituatie voordoet buiten de Gemeenschap, vervullen de evaluatie- en coördinatieteams hun taken overeenkomstig artikel 16. De coördinatie wordt verzorgd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt of de aangewezen vertegenwoordiger daarvan.

Artikel 31

Interventies in derde landen

In derde landen kan de communautaire bijstandsinterventie worden uitgevoerd als een autonome operatie tussen het getroffen derde land en het waarnemings- en informatiecentrum en de vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt, of als een bijdrage aan een interventie die door de EU of een internationale organisatie wordt geleid.

Artikel 32

Opdrachten van deskundigen

1. De uitgezonden deskundigen vervullen de in artikel 16 omschreven taken. Zij brengen periodiek verslag uit bij de autoriteiten van het verzoekende land en bij het waarnemings- en informatiecentrum.

2. Het waarnemings- en informatiecentrum houdt de deelnemende landen op de hoogte van de voortgang van de opdracht van de deskundigen.

3. Wat betreft de voortgang van opdrachten van deskundigen in derde landen, zorgt het waarnemings- en informatiecentrum ervoor dat de delegatie van de Commissie in het betrokken land en de vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt, alsook de bevoegde diensten van de Commissie worden geïnformeerd.

4. Het verzoekende land licht het waarnemings- en informatiecentrum regelmatig in over het verloop van de activiteiten die op de plaats van de noodsituatie worden ontplooid.

5. In het geval van interventies in derde landen licht het coördinatiehoofd het waarnemings- en informatiecentrum regelmatig in over het verloop van de activiteiten die op de plaats van de noodsituatie worden ontplooid.

6. Het waarnemings- en informatiecentrum verzamelt alle ontvangen informatie en verspreidt deze bij de contactpunten en de bevoegde autoriteiten van de deelnemende landen.

Artikel 33

Terugtrekking

1. Het verzoekende land of een van de deelnemende landen die bijstand verlenen brengt het waarnemings- en informatiecentrum en de uitgezonden communautaire deskundigen en bijstandsinterventieteams op de hoogte wanneer hun bijstand niet langer is vereist of niet langer kan worden verleend. De daadwerkelijke terugtrekking wordt op passende wijze georganiseerd door het verzoekende land en de deelnemende landen. Het waarnemings- en informatiecentrum wordt hierover geïnformeerd.

2. In derde landen rapporteert het coördinatiehoofd aan het waarnemings- en informatiecentrum wanneer de bijstand niet langer is vereist of niet langer kan worden verleend. Het waarnemings- en informatiecentrum geeft deze informatie door aan de delegatie van de Commissie in het betrokken land en aan de vertegenwoordiger van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt, alsmede aan de bevoegde diensten van de Commissie. Het waarnemings- en informatiecentrum zorgt in overleg met de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie waarneemt en het verzoekende land voor de feitelijke terugtrekking.

Artikel 34

Rapportage en opgedane ervaring

1. De bevoegde autoriteiten van het verzoekende land en van de deelnemende landen die bijstand hebben verleend, en de uitgezonden communautaire deskundigen, maken hun conclusies over alle aspecten van de interventie bekend aan het waarnemings- en informatiecentrum. Door het waarnemings- en informatiecentrum wordt vervolgens een samenvattend verslag over de verleende bijstand opgesteld.

2. Het waarnemings- en informatiecentrum verspreidt de opgedane ervaring met het oog op de evaluatie en verbetering van de bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming.

Artikel 35

Kosten

1. Tenzij anders is overeengekomen, draagt het land dat om bijstand verzoekt de kosten van de door de deelnemende landen verleende bijstand.

2. Het deelnemende land dat bijstand verleent kan, met name gelet op de aard van de noodsituatie en de omvang van de schade, de bijstand geheel of ten dele kosteloos aanbieden. Dat land kan ook op elk moment afzien van de volledige of gedeeltelijke terugbetaling van zijn kosten.

3. Tenzij anders is overeengekomen, zorgt het verzoekende land voor de duur van de interventie voor de huisvesting en voeding van de bijstandsteams uit de deelnemende landen en, indien hun voorraden en benodigdheden op raken, zorgt het op eigen kosten voor bevoorrading. De bijstandsteams dienen evenwel in het beginstadium, gedurende een redelijke periode al naar gelang van de gebruikte middelen, logistiek onafhankelijk te zijn en in hun eigen behoeften te kunnen voorzien, en zij dienen het waarnemings- en informatiecentrum hiervan in kennis te stellen.

4. De kosten voor het uitzenden van communautaire deskundigen worden behandeld overeenkomstig artikel 20. Deze kosten worden door de Commissie gedragen.

Artikel 36

Schadevergoeding

1. Het verzoekende land ziet ervan af, deelnemende landen om vergoeding te verzoeken voor schade die aan zijn eigendom of personeel is berokkend, indien die schade het gevolg is van de overeenkomstig deze beschikking plaatsvindende bijstandsinterventie, tenzij is bewezen dat deze schade het gevolg is van fraude of ernstig wangedrag.

2. Indien derden schade hebben geleden als gevolg van een bijstandsinterventie, werken het verzoekende land en het bijstandverlenende deelnemende land samen om de vergoeding van die schade te vergemakkelijken.

Artikel 37

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 29 december 2003.

Voor de Commissie

Margot Wallström

Lid van de Commissie

(1) PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

(2) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 1.

(3) PB L 336 van 12.12.2002, blz. 36.

(4) PB L 203 van 3.8.1999, blz. 1.

(5) PB L 316 van 20.11.2002, blz. 4.

(6) PB L 203 van 3.8.1999, blz. 9.

(7) PB L 316 van 20.11.2002, blz. 1.

(8) PB C 43 van 16.2.2002, blz. 1.

(9) PB L 327 van 21.12.1999, blz. 53.

(10) PB L 101 van 11.4.2001, blz. 1.

(11) PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1.

BIJLAGE

>PIC FILE= "L_2004087NL.002802.TIF">

>PIC FILE= "L_2004087NL.002901.TIF">

>PIC FILE= "L_2004087NL.003001.TIF">

Top