EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32002R0445

Verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

PB L 74 van 15.3.2002, p. 1–34 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 06/05/2004; opgeheven door 32004R0817

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/445/oj

32002R0445

Verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie van 26 februari 2002 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

Publicatieblad Nr. L 074 van 15/03/2002 blz. 0001 - 0034


Verordening (EG) Nr. 445/2002 van de Commissie

van 26 februari 2002

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(1), en met name op de artikelen 34, 45 en 50,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Verordening (EG) nr. 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)(2), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1763/2001(3), is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Rekening houdend met de in de eerste twee programmeringsjaren opgedane ervaring moet verder met name de procedure voor de wijziging van de programmeringsdocumenten opnieuw worden verduidelijkt, alsmede de indicatieve algemene financiële tabel. Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient derhalve tot herschikking van Verordening (EG) nr. 1750/1999 te worden overgegaan.

(2) Bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 is één enkel wettelijk kader voor de verlening van steun uit het EOGFL voor plattelandsontwikkeling vastgesteld en in titel II van die verordening is met name vastgesteld welke maatregelen voor steun in aanmerking komen, wat de doelstellingen van die maatregelen zijn en aan welke criteria moet worden voldaan om voor steun in aanmerking te komen. Dit wettelijk kader geldt voor de steunverlening voor plattelandsontwikkeling in de gehele Gemeenschap.

(3) Er moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld om dit wettelijk kader te vervolledigen, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan met de instrumenten die zijn toegepast op grond van de diverse bij artikel 55, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 ingetrokken verordeningen van de Raad. Deze uitvoeringsbepalingen voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel en beperken zich derhalve tot hetgeen nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

(4) Wat de subsidiabiliteitscriteria betreft, zijn bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor de steun voor investeringen in landbouwbedrijven en verwerkende bedrijven en voor de steun aan jonge landbouwers drie basisvoorwaarden vastgesteld. Bepaald moet worden op welk tijdstip aan die voorwaarden moet zijn voldaan, met inbegrip, in het geval van investeringssteun, van de voorwaarden die betrekking hebben op het aantonen van de economische levensvatbaarheid van een landbouwbedrijf, waarvoor moet worden uitgegaan van een deugdelijke beoordeling van de vooruitzichten van dat bedrijf. Voorts kunnen bedrijven in plattelandsgebieden met zeer aanzienlijke structurele problemen soms moeilijk aan deze voorwaarden voldoen. Het dient de lidstaten mogelijk te worden gemaakt voor kleine investeringen uitstel van de inachtneming van deze voorwaarden toe te staan.

(5) Aan de communautaire steun voor investeringen in landbouw- en in verwerkingsbedrijven is de voorwaarde verbonden dat voor de betrokken producten normale afzetmogelijkheden op de markt kunnen worden gevonden. Voor de beoordeling van deze afzetmogelijkheden dienen uitvoeringsbepalingen te worden vastgesteld.

(6) De steun voor beroepsopleiding dient niet tot het normale landbouw- en bosbouwonderwijs te worden uitgebreid.

(7) Wat de voorwaarden voor de steun bij vervroegde uittreding betreft, moeten de specifieke problemen worden opgelost die zich voordoen bij overdracht van een landbouwbedrijf door verscheidene overdragers en bij overdracht van een gepacht landbouwbedrijf.

(8) In probleemgebieden moeten voor oppervlakten die door verscheidene landbouwers gezamenlijk worden gebruikt, aan elke betrokken landbouwer, naar evenredigheid van zijn rechten op dit gebruik, compenserende vergoedingen kunnen worden toegekend.

(9) Op grond van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 kunnen landbouwers steun krijgen ter compensatie van kosten en inkomensverliezen die zich in gebieden met beperkingen op milieugebied voordoen ten gevolge van de toepassing van op communautaire milieuvoorschriften gebaseerde beperkende maatregelen. Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen(4) heeft ten doel bestaande waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en uitbreiding van die verontreiniging tegen te gaan. Overeenkomstig het in artikel 174, lid 2, van het Verdrag opgenomen beginsel dat de vervuiler betaalt, mogen de kosten en het inkomensverlies ten gevolge van de toepassing van de in die richtlijn vastgestelde beperkende maatregelen niet worden gecompenseerd, zodat zij buiten de werkingssfeer van artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 moeten vallen.

(10) Wat de steun voor milieumaatregelen in de landbouw betreft, moet de vaststelling van minimumvoorwaarden waaraan landbouwers in het raam van de verschillende verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw moeten voldoen, zorgen voor een evenwichtige toepassing van de steun, rekening gehouden met de doelstelling ervan, waarmee aldus tot een duurzame plattelandsontwikkeling wordt bijgedragen.

(11) De selectiecriteria voor investeringen ter verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten dienen te worden vastgesteld. In het licht van de opgedane ervaring is het dienstig deze selectiecriteria niet zozeer op algemene beginselen, maar veeleer op sectoriële voorschriften te baseren.

(12) Onder bepaalde voorwaarden moet, wat de ultraperifere regio's betreft, worden afgeweken van artikel 28, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, volgens hetwelk steunverlening voor investeringen in de verwerking of de afzet van producten uit derde landen is uitgesloten.

(13) Welke bossen op grond van artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de steun voor de bosbouw zijn uitgesloten, moet nader worden omschreven.

(14) Voor de steun voor de bebossing van landbouwgrond en voor de betalingen voor activiteiten om de ecologische stabiliteit van bossen in stand te houden en te verbeteren, moeten nadere voorwaarden worden vastgesteld.

(15) Op grond van artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt steun verleend voor andere, met landbouwactiviteiten en met de omschakeling daarvan en met plattelandsactiviteiten verband houdende maatregelen die buiten de werkingssfeer van enige andere maatregel voor de plattelandsontwikkeling vallen. Gezien de grote verscheidenheid aan maatregelen die onder dat artikel kunnen worden begrepen, moet de omschrijving van de voorwaarden voor de steunverlening in de eerste plaats aan de lidstaten als onderdeel van de programmering worden overgelaten.

(16) Er moeten regels worden vastgesteld die voor verscheidene maatregelen gelden, waarbij met name moet worden gegarandeerd dat beginselen inzake de gebruikelijke goede landbouwmethoden worden toegepast voor maatregelen waarin dit criterium wordt genoemd, en waarbij voor langdurige verbintenissen in de nodige flexibiliteit dient te worden voorzien om rekening te kunnen houden met gebeurtenissen die op die verbintenissen van invloed zouden kunnen zijn, zonder evenwel de doeltreffende tenuitvoerlegging van de verschillende steunmaatregelen in gevaar te brengen.

(17) Tussen de financiering van steun voor plattelandsontwikkeling en die van steun in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen moet duidelijk worden onderscheiden. Elke uitzondering op het beginsel dat maatregelen die binnen de werkingssfeer van steunregelingen in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen vallen, niet voor steun voor plattelandsontwikkeling in aanmerking komen, moet door de lidstaten, naar gelang van hun specifieke behoeften en volgens een doorzichtige procedure, in het raam van hun programma's voor plattelandsontwikkeling worden voorgesteld.

(18) De betalingen uit hoofde van de steun voor plattelandsontwikkeling moeten in hun geheel aan de begunstigden worden betaald.

(19) Bij Verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie(5) zijn de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(6), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1447/2001(7), vastgesteld met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor verrichtingen die worden medegefinancierd door de Structuurfondsen, en derhalve door het EOGFL, afdeling Oriëntatie. Ter wille van de coherentie dient Verordening (EG) nr. 1685/2000 ook voor de door het EOGFL, afdeling Garantie, medegefinancierde maatregelen te gelden, behalve in de gevallen waarin bij Verordening (EG) nr. 1257/1999, Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(8) of de onderhavige verordening iets anders is bepaald.

(20) In Beschikking 1999/659/EG van de Commissie van 8 september 1999 tot vaststelling van een indicatieve verdeling over de lidstaten van de middelen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Garantie, voor maatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006(9), gewijzigd bij Beschikking 2000/426/EG(10), wordt nader aangegeven welke uitgaven een integrerend deel uitmaken van de aan de lidstaten toegewezen middelen. Voorts is in Verordening (EG) nr. 2603/1999 van de Commissie van 9 december 1999 tot vaststelling van overgangsbepalingen inzake de in Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad voorziene steun voor plattelandsontwikkeling(11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2055/2001(12), bepaald dat betalingen in verband met bepaalde vóór 1 januari 2000 aangegane verplichtingen onder bepaalde omstandigheden zullen kunnen worden geïntegreerd in de programmering voor plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006. Derhalve moet worden bepaald wat het totale bedrag van de communautaire steunverlening, dat voor elk plan voor plattelandsontwikkeling wordt vastgesteld in het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument, precies omvat.

(21) In artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(13), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1244/2001(14), is bepaald dat de bedragen die voortvloeien uit enerzijds de sancties wegens niet-inachtneming van de eisen inzake milieubescherming en anderzijds de differentiatie, ter beschikking van de betrokken lidstaat blijven bij wijze van extra communautaire steun voor bepaalde maatregelen voor plattelandsontwikkeling. Gepreciseerd moet worden waarop de goedkeuring van de Commissie ten aanzien van deze maatregelen betrekking heeft.

(22) Met betrekking tot de indiening en de herziening van de plannen voor plattelandsontwikkeling moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld.

(23) Ter vergemakkelijking van de opstelling van de plannen voor plattelandsontwikkeling en het onderzoek en de goedkeuring ervan door de Commissie moeten op de grondslag van de eisen in, met name, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 gemeenschappelijke regels betreffende de structuur en de inhoud van deze plannen worden vastgesteld.

(24) Ten aanzien van wijzigingen in de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling moeten voorwaarden worden vastgesteld om het de Commissie mogelijk te maken die wijzigingen doeltreffend en snel te onderzoeken.

(25) Bepaald moet worden dat de procedure van het Comité van beheer alleen geldt voor wijzigingen die belangrijke veranderingen in de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling behelzen. Over de andere wijzigingen moet door de lidstaten zelf een besluit worden genomen dat de Commissie moet worden meegedeeld.

(26) Teneinde alle maatregelen te dekken die ter uitvoering van het programma voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling noodzakelijk zijn, dient de werkingssfeer van de voor bijstand door het EOGFL, afdeling "Oriëntatie", in aanmerking komende maatregelen zich verder uit te strekken dan in Verordening (EG) nr. 1257/1999 is bepaald.

(27) Voor maatregelen die overeenkomstig artikel 35, leden 1 en 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 door het EOGFL, afdeling Garantie, worden gefinancierd, moeten nadere bepalingen met betrekking tot de financiële planning en de deelneming in de financiering worden vastgesteld.

(28) In dit verband moeten de lidstaten de Commissie regelmatig verslag uitbrengen over de stand van zaken wat de financiering van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft.

(29) Er moeten maatregelen worden genomen om te zorgen voor een doelmatige besteding van de voor de steun voor plattelandsontwikkeling bestemde middelen, waarbij met name dient te worden voorzien in de betaling van een eerste voorschot door de Commissie aan de betaalorganen en in de aanpassing van de toegewezen bedragen op basis van de behoefte en van de in het verleden bereikte resultaten. Ook moet worden bepaald dat, om de uitvoering van de investeringsmaatregelen te vergemakkelijken, onder bepaalde voorwaarden voorschotten kunnen worden toegekend aan sommige categorieën begunstigden.

(30) Naast de in deze verordening vastgestelde specifieke regels gelden de algemene voorschriften inzake de begrotingsdiscipline, en met name die welke betrekking hebben op onvolledige of onjuiste aangiften van de lidstaten.

(31) De bijzonderheden van het financiële beheer van de plattelandsontwikkelingsmaatregelen moeten worden geregeld door de ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1258/1999 vastgestelde verordeningen.

(32) De procedures en eisen inzake toezicht en evaluatie moeten worden vastgesteld op basis van de voor andere communautaire steunmaatregelen geldende beginselen, en met name die van Verordening (EG) nr. 1260/1999.

(33) De administratieve bepalingen moeten een betere administratie van en een beter toezicht en een betere controle op de steunmaatregelen voor plattelandsontwikkeling mogelijk maken. Eenvoudigheidshalve moeten Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen(15), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 495/2001(16), en de uitvoeringsbepalingen daarvan, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie(17), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2550/2001(18), zoveel mogelijk worden toegepast.

(34) Zowel op het niveau van de Gemeenschap als op dat van de lidstaten moet een stelsel van straffen worden vastgesteld.

(35) Het Comité voor de landbouwstructuur en de plattelandsontwikkeling heeft geen advies uitgebracht binnen de door zijn voorzitter bepaalde termijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

MAATREGELEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

AFDELING 1

Investeringen in landbouwbedrijven

Artikel 1

1. Aan de bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden voor de investeringssteun moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de individuele steuntoekenningsbeschikking wordt vastgesteld.

2. Indien investeringen tot doel hebben om aan recente minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn te voldoen, kan steun worden toegekend om aan deze nieuwe normen te voldoen. In dit geval kan een termijn worden gesteld waarbinnen aan deze minimumnormen moet zijn voldaan, voorzover deze termijn voor de oplossing van de met de betrokken minimumnormen verband houdende specifieke problemen noodzakelijk is en voorzover deze termijn met de betrokken specifieke wetgeving in overeenstemming is.

3. Indien de landbouwbedrijven in plattelandsgebieden liggen waar de structurele problemen als gevolg van de zeer geringe economische omvang van de bedrijven inachtneming van de bij artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden bijzonder moeilijk maken, kunnen de lidstaten voor investeringen waarvan de totale kosten lager zijn dan 25000 EUR, in de toekenning van steun voorzien om het mogelijk te maken dat uiterlijk drie jaar na de beschikking tot toekenning van de steun aan die voorwaarden wordt voldaan.

Het bepaalde in de eerste alinea is van toepassing tot en met 31 december 2002 en geldt onverminderd het bepaalde in lid 2.

Artikel 2

1. Voor de toepassing van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt beoordeeld op het passende niveau uitgaande van:

a) de betrokken producten,

b) de soorten investeringen,

c) de bestaande en de verwachte capaciteiten.

2. Er moet rekening worden gehouden met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het raam van de gemeenschappelijke marktordeningen.

3. Indien in het raam van een gemeenschappelijke marktordening op het niveau van individuele landbouwers, bedrijven of verwerkende bedrijven productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening gelden, wordt voor investeringen waardoor de productie boven het op grond van deze beperkingen toegestane niveau zou uitkomen, geen steun verleend.

Artikel 3

1. Voor investeringen door jonge landbouwers kunnen de maximumpercentages van het in aanmerking komende investeringsvolume zoals bedoeld in artikel 7, tweede alinea, tweede zin, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, voor een periode tot vijf jaar na hun vestiging worden toegepast.

2. Artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening geldt eveneens voor investeringen door jonge landbouwers gedurende een periode van vijf jaar na hun vestiging.

AFDELING 2

Vestiging van jonge landbouwers

Artikel 4

1. Aan de bij artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde voorwaarden voor de steun voor de vestiging van jonge landbouwers moet zijn voldaan op het tijdstip waarop de steuntoekenningsbeschikking wordt vastgesteld. Ten aanzien van de uiterlijk op 31 december 2001 ingediende aanvragen voor de in artikel 5, lid 3, van de onderhavige verordening bedoelde vestigingen moet op het tijdstip van de vestiging aan de leeftijdsvoorwaarde van artikel 8, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn voldaan.

2. Wat de vakbekwaamheid en deskundigheid, de economische levensvatbaarheid en de minimumnormen inzake milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft, kan voor de inachtneming van de desbetreffende voorwaarden een termijn van ten hoogste drie jaar na vestiging worden gesteld, voorzover een aanpassingsperiode ter vergemakkelijking van de vestiging van de jonge landbouwer of van de structurele aanpassing van diens bedrijf noodzakelijk is.

Artikel 5

1. De individuele steuntoekenningsbeschikking overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 moet worden vastgesteld binnen twaalf maanden na het door de lidstaten overeenkomstig hun wetgeving vastgestelde tijdstip van vestiging.

2. Voor vestigingen die vóór 1 januari 2002 hebben plaatsgevonden en waarvoor op grond van bepalingen in het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument binnen een termijn van meer dan twaalf maanden na het tijdstip van vestiging steun zou kunnen worden toegekend, kunnen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2002 de individuele steuntoekenningsbeschikking vaststellen.

3. Voor vestigingen die in 1999, 2000 of 2001 hebben plaatsgevonden en waarvoor om begrotings- of administratief-technische redenen nog geen steun heeft kunnen worden toegekend, kunnen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2001 of binnen maximaal twaalf maanden na het tijdstip van vestiging de individuele steuntoekenningsbeschikking vaststellen.

AFDELING 3

Opleiding

Artikel 6

De steun voor beroepsopleiding mag niet voor cursussen of stages worden verleend die een onderdeel van normale programma's of van leergangen voor middelbaar of hoger landbouw- en bosbouwonderwijs vormen.

AFDELING 4

Vervroegde uittreding

Artikel 7

Wanneer een landbouwbedrijf door verscheidene overdragers wordt overgedragen, blijft de totale steun beperkt tot het voor één enkele overdrager bepaalde bedrag.

Artikel 8

Niet-commerciële landbouw die door de overdrager overeenkomstig artikel 11, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt voortgezet, komt niet voor steun in het raam van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in aanmerking.

Artikel 9

Een pachter mag de vrijgekomen grond aan de eigenaar overdragen mits de pachtovereenkomst wordt beëindigd en aan de in artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vervatte vereisten met betrekking tot de overnemer wordt voldaan.

Artikel 10

Vrijgekomen grond mag in een ruilverkaveling of een gewone kavelruil worden opgenomen.

In dat geval moeten de voor de vrijgekomen grond geldende voorwaarden voor oppervlakten die landbouwkundig gezien gelijkwaardig zijn aan die van de vrijgekomen grond, worden toegepast.

De lidstaten kunnen een regeling treffen voor de overname van vrijgekomen grond door een orgaan dat zich ertoe verbindt deze grond op een later tijdstip door te geven aan een overnemer die aan de voorwaarden van de regeling voor vervroegde uittreding voldoet.

AFDELING 5

Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

Artikel 11

Compenserende vergoedingen voor oppervlakten die door verscheidene landbouwers gezamenlijk voor het weiden van dieren worden gebruikt, kunnen aan elke betrokken landbouwer in verhouding tot diens gebruik of diens rechten op gebruik van dat land worden toegekend.

Artikel 12

De in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde steun mag niet worden toegekend ter compensering van de kosten en de inkomensverliezen die het gevolg zijn van de uitvoering van de op Richtlijn 91/676/EEG gebaseerde beperkingen.

AFDELING 6

Milieumaatregelen in de landbouw

Artikel 13

Een verbintenis om de veehouderij te extensiveren of anders te beheren, beantwoordt ten minste aan de volgende voorwaarden:

a) het graslandbeheer wordt voortgezet;

b) het veebeslag dient zodanig over het bedrijf te worden gespreid dat de volledige beweide oppervlakte wordt onderhouden, waarmee overbeweiding en onderbenutting worden voorkomen;,

c) bij de berekening van de veedichtheid wordt rekening gehouden met alle dieren die op het bedrijf weiden, dan wel, in het geval van tot beperking van de uitspoeling van nutriënten strekkende verbintenissen, met het gehele, voor de betrokken verbintenis relevante veebeslag dat op het bedrijf wordt gehouden.

Artikel 14

1. Steun kan worden verleend voor verbintenissen om:

a) landbouwhuisdieren van plaatselijke rassen te houden waarvan het houden dreigt te worden beëindigd,

b) plantaardige genetische hulpbronnen te beschermen die van nature aan de plaatselijke en regionale omstandigheden zijn aangepast en door genetische erosie worden bedreigd.

2. De plaatselijke rassen en plantaardige genetische hulpbronnen moeten een rol vervullen in het milieubehoud op de oppervlakten waarvoor de maatregel van lid 1 geldt.

De in aanmerking komende soorten landbouwhuisdier en de drempel waaronder het houden van plaatselijke rassen dreigt te worden beëindigd zijn vastgesteld in de tabel in bijlage I.

Artikel 15

Voor de toepassing van artikel 24, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden investeringen als niet-productief beschouwd indien zij normaal niet tot een aanmerkelijke nettostijging van de waarde of van de rentabiliteit van het landbouwbedrijf leiden.

Artikel 16

Verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw voor meer dan de minimumperiode van vijf jaar zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, mogen niet worden aangegaan voor een langere periode dan redelijkerwijs voor de bewerkstelliging van de milieueffecten ervan noodzakelijk is. De looptijd ervan bedraagt normalerwijze niet meer dan tien jaar, behalve in het geval van specifieke verbintenissen waarvoor een langere periode onontbeerlijk wordt geacht.

Artikel 17

Verscheidene verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw mogen met elkaar worden gecombineerd mits zij elkaar aanvullen en onderling verenigbaar zijn.

Bij een dergelijke combinatie wordt bij de bepaling van het steunniveau rekening gehouden met de inkomensverliezen en de specifieke extra kosten die door de combinatie zijn veroorzaakt.

Artikel 18

1. Voor de berekening van de inkomensverliezen en de extra kosten die voortvloeien uit de verbintenissen wordt als referentieniveau het niveau gehanteerd dat overeenkomt met de gebruikelijke goede landbouwmethoden in het betrokken gebied waarvoor de maatregel geldt.

Waar de agronomische of milieuomstandigheden zulks rechtvaardigen, kan met de economische gevolgen van het ongebruikt laten van grond of het beëindigen van de toepassing van bepaalde landbouwmethoden rekening worden gehouden.

2. Behoudens in het geval van steun voor het houden van landbouwhuisdieren van rassen waarvan het houden dreigt te worden beëindigd, die per grootvee-eenheid of per gefokt dier kan worden betaald, mogen geen betalingen per productie-eenheid worden gedaan. Verbintenissen die normaal in andere eenheden dan oppervlakte worden gemeten, kunnen de lidstaten de betalingen op basis van die eenheden berekenen.

3. In de in lid 2 genoemde bijzondere gevallen zien de lidstaten erop toe dat de in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 vastgestelde, voor communautaire steunverlening in aanmerking komende maximumbedragen per jaar niet worden overschreden.

Daartoe kan de lidstaat kiezen uit de volgende mogelijkheden:

a) een maximum vaststellen voor het aantal eenheden per hectare van het bedrijf waarvoor verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw gelden;

b) voor elk deelnemend bedrijf het maximale totaalbedrag bepalen en ervoor zorgen dat de betalingen voor elk bedrijf dit maximum niet overschrijden.

4. De betalingen mogen slechts op beperkingen van het gebruik van meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen of andere productiemiddelen worden gebaseerd indien die beperkingen technisch en economisch meetbaar zijn.

Artikel 19

De lidstaten bepalen aan de hand van objectieve criteria of een financiële stimulans zoals bedoeld in artikel 24, lid 1, eerste alinea, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 noodzakelijk is.

De stimulans mag niet hoger zijn dan 20 % van het inkomensverlies en de extra kosten die uit de verbintenis voortvloeien, behalve in het geval van specifieke verbintenissen waarbij voor een doeltreffende tenuitvoerlegging van de maatregel een hoger percentage onontbeerlijk blijkt.

Artikel 20

Een landbouwer die voor een deel van zijn bedrijf een verbintenis op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw aangaat, moet op het gehele bedrijf ten minste de beginselen van de gebruikelijke goede landbouwmethoden in acht nemen.

Artikel 21

1. De lidstaten kunnen gedurende de looptijd van een verbintenis de omzetting ervan in een andere verbintenis toestaan op voorwaarde dat:

a) die omzetting onomstotelijk het milieu ten goede komt;

b) de bestaande verbintenis aanmerkelijk wordt versterkt;

c) de betrokken verbintenissen deel uitmaken van het goedgekeurde programma.

Op de in de eerste alinea, onder a) en b), genoemde voorwaarden kan een omzetting van een verbintenis op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw in een verbintenis tot bebossing van landbouwgrond overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden toegestaan. De verbintenis in het raam van milieumaatregelen in de landbouw wordt beëindigd zonder dat terugbetaling wordt verlangd.

2. De lidstaten kunnen de mogelijkheid bieden verbintenissen tijdens de looptijd ervan aan te passen, mits het goedgekeurde programma in een dergelijke mogelijkheid voorziet en de betrokken aanpassing in het licht van de doelstellingen van de verbintenis naar behoren met redenen is omkleed.

AFDELING 7

Verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

Artikel 22

Voor bijstand in aanmerking komende uitgaven kunnen betrekking hebben op:

a) de bouw en de verwerving van onroerend goed, met uitzondering van de aankoop van grond;

b) nieuwe machines en bedrijfsuitrusting, met inbegrip van computerprogrammatuur;

c) algemene kosten, met name de kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, voor het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoeken en het verkrijgen van octrooien en licenties.

De in de eerste alinea, onder c), bedoelde kosten komen bovenop de onder a) en b) bedoelde kosten en komen tot maximaal 12 % van laatstgenoemde kosten voor steun in aanmerking.

Artikel 23

1. Voor de toepassing van artikel 26, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt beoordeeld op het passende niveau uitgaande van:

a) de betrokken producten;

b) de soorten investeringen;

c) de bestaande en de verwachte capaciteiten.

2. Met eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening krachtens de gemeenschappelijke marktordeningen wordt rekening gehouden.

Artikel 24

In de ultraperifere regio's kan voor investeringen in de verwerking of de afzet van producten uit derde landen steun worden toegekend, mits de verwerkte producten voor de markt van de betrokken regio bestemd zijn.

Met het oog op de inachtneming van de in de eerste alinea bedoelde voorwaarde wordt de steun beperkt tot de verwerkingscapaciteit die met de regionale behoeften overeenkomt, voor zover deze verwerkingscapaciteit de regionale behoeften niet overtreft.

AFDELING 8

Bosbouw

Artikel 25

De op grond van artikel 29, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van steun voor de bosbouw uitgesloten bossen zijn:

a) bossen of andere beboste gronden die eigendom van de staat, een gewest of een overheidsbedrijf zijn;

b) bossen en andere beboste gronden die aan de Kroon toebehoren;

c) bossen die eigendom van rechtspersonen zijn waarbij ten minste 50 % van het kapitaal in handen is van een van de onder a) en b) bedoelde instellingen.

Artikel 26

De overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 voor steun voor bebossing in aanmerking komende landbouwgrond wordt door de lidstaat bepaald en omvat met name bouwland, grasland, blijvend weiland en voor meerjarige teelten gebruikte grond waarop geregeld landbouw wordt beoefend.

Artikel 27

1. Voor de toepassing van artikel 31, lid 1, tweede alinea, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt onder "landbouwer" verstaan, een persoon die een wezenlijk deel van zijn arbeidstijd aan landbouwwerkzaamheden besteedt en daaraan volgens door de lidstaat te bepalen nadere criteria een aanmerkelijk deel van zijn inkomen ontleent.

2. Voor de toepassing van artikel 31, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt onder "snelgroeiende soorten met korte omlooptijd" verstaan, soorten waarvan de omlooptijd, zijnde de tijd tussen twee oogstvellingen op dezelfde plaats, minder dan 15 jaar bedraagt.

Artikel 28

1. Steun krachtens artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 kan niet worden toegekend voor oppervlakten waarvoor steun krachtens artikel 31 van die verordening is toegekend.

2. Betalingen met het oog op de instandhouding van brandstroken door middel van landbouwmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 32, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999, worden niet toegekend voor oppervlakten waarvoor in het raam van milieumaatregelen in de landbouw steun wordt toegekend.

De maatregelen moeten verenigbaar zijn met alle eventuele productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het raam van gemeenschappelijke marktordeningen en moeten geschieden rekening houdend met de in het raam van die gemeenschappelijke marktordeningen verrichte betalingen.

AFDELING 9

Regels die voor verscheidene maatregelen gelden

Artikel 29

Voor de toepassing van artikel 14, lid 2, derde streepje, en artikel 23, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 wordt onder "gebruikelijke goede landbouwmethoden of -praktijken" verstaan, de beginselen op het gebied van de beoefening van de landbouw waaraan een redelijk handelende landbouwer zich in de betrokken regio zou houden.

De lidstaten leggen in hun plannen voor plattelandsontwikkeling controleerbare normen vast. De inachtneming van dwingende algemene milieueisen vormt ten minste een onderdeel van deze normen.

Artikel 30

Indien een begunstigde gedurende de looptijd van een als voorwaarde voor de toekenning van steun aangegane verbintenis zijn bedrijf geheel of gedeeltelijk aan een andere persoon overdraagt, kan deze laatste de verbintenis voor de resterende looptijd overnemen. Indien dit niet gebeurt, moet de begunstigde de ontvangen steun terugbetalen.

De lidstaten kunnen van deze terugbetaling afzien indien een begunstigde die reeds voor een belangrijk deel aan zijn verbintenis heeft voldaan, zijn landbouwactiviteit definitief beëindigt en overname van de verbintenis door een opvolger niet haalbaar blijkt.

De lidstaten kunnen specifieke maatregelen treffen om te voorkomen dat bij geringe veranderingen in de bedrijfsomstandigheden toepassing van de eerste alinea leidt tot resultaten die in het licht van de aangegane verbintenis niet adequaat zijn.

Artikel 31

1. Wanneer een begunstigde tijdens de looptijd van een verbintenis die als voorwaarde voor de toekenning van steun is aangegaan, de oppervlakte van zijn bedrijf vergroot, kunnen de lidstaten een regeling treffen voor de uitbreiding van de verbintenis tot de extra oppervlakte voor het resterende deel van de looptijd van de verbintenis overeenkomstig lid 2, of voor de vervanging van de oorspronkelijke verbintenis van de begunstigde door een nieuwe verbintenis overeenkomstig lid 3.

Deze vervanging kan eveneens worden toegepast wanneer de oppervlakte waarop een verbintenis betrekking heeft, binnen het bedrijf wordt vergroot.

2. De in lid 1 bedoelde uitbreiding kan alleen onder de volgende voorwaarden worden toegestaan:

a) indien zij voor de betrokken maatregel onbetwistbaar voordelen oplevert;

b) indien zij uit het oogpunt van de aard van de verbintenis, de duur van de resterende looptijd en de omvang van de extra oppervlakte gerechtvaardigd is;

c) indien zij geen afbreuk doet aan de doeltreffende controle op de naleving van de voor de steunverlening geldende voorwaarden.

De in de eerste alinea, onder b), bedoelde extra oppervlakte moet aanmerkelijk kleiner zijn dan de oorspronkelijke oppervlakte of niet meer dan 2 ha bedragen.

3. De in lid 1 bedoelde nieuwe verbintenis geldt voor de gehele betrokken oppervlakte onder voorwaarden die ten minste even streng zijn als die van de oorspronkelijke verbintenis.

Artikel 32

Wanneer de begunstigde de aangegane verbintenissen niet kan blijven nakomen omdat zijn bedrijf bij een ruilverkaveling of soortgelijke landinrichtingsmaatregel van de overheid is betrokken, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbintenissen aan de nieuwe bedrijfssituatie worden aangepast. Wanneer een dergelijke aanpassing onmogelijk blijkt, eindigt de verbintenis en wordt voor de periode waarin de verbintenis daadwerkelijk heeft gegolden, geen terugbetaling geëist.

Artikel 33

1. Onverminderd in individuele gevallen in aanmerking te nemen concrete omstandigheden, kunnen de lidstaten met name de volgende categorieën van overmacht aanvaarden:

a) het overlijden van het bedrijfshoofd;

b) de langdurige arbeidsongeschiktheid van het bedrijfshoofd;

c) de onteigening van een groot gedeelte van het bedrijf, indien deze onteigening op de dag waarop de verbintenis werd aangegaan, niet te voorzien was;

d) een ernstige natuurramp waardoor aan het landbouwareaal van het bedrijf ernstige schade wordt toegebracht;

e) het door een ongeluk tenietgaan van de voor de veehouderij bestemde gebouwen van het bedrijf;

f) een epizoötie die de gehele veestapel van het bedrijfshoofd of een deel ervan heeft getroffen.

De lidstaten delen de Commissie mee welke categorieën zij als overmacht erkennen.

2. De kennisgeving van gevallen van overmacht worden samen met de relevante bewijsstukken die ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat het om overmacht gaat, binnen tien werkdagen na de datum vanaf welke het bedrijfshoofd daartoe in staat is, schriftelijk bij de bevoegde autoriteit ingediend.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE REGELS, ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

AFDELING 1

Algemene regels

Artikel 34

Voor de toepassing van artikel 37, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 geldt het bepaalde in de artikelen 35, 36 en 37 van de onderhavige verordening.

Artikel 35

1. De milieuacties die in het raam van de gemeenschappelijke marktordeningen, van kwaliteitsmaatregelen voor de landbouw en gezondheidsmaatregelen of van andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling dan de steun op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw ten uitvoer worden gelegd, vormen geen beletsel voor de toekenning van steun op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw voor dezelfde producties, op voorwaarde dat deze steun een aanvulling vormt op en coherent is met deze milieumaatregelen.

2. Bij de in lid 1 bedoelde combinatie geldt dat:

a) voor milieumaatregelen in de landbouw op land dat overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad(19) uit productie is genomen, slechts steun mag worden verleend indien de verbintenissen verder gaan dan de adequate milieubeschermingsmaatregelen zoals bedoeld in artikel 6, lid 2, van die verordening;

b) in het geval van extensivering van de rundvleesproductie bij de steunverlening rekening wordt gehouden met het op grond van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad(20) betaalde extensiveringsbedrag;

c) in het geval van steunverlening in probleemgebieden en steunverlening in verband met beperkingen op milieugebied in de verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw rekening moet worden gehouden met de voor de steunverlening in de betrokken gebieden vastgestelde voorwaarden.

3. Voor de toepassing van de leden 1 en 2 wordt bij de bepaling van het steunniveau rekening gehouden met de inkomensverliezen en met de specifieke extra kosten die door de combinatie zijn veroorzaakt.

Artikel 36

In geen geval mogen voor dezelfde verbintenis tegelijkertijd betalingen in het raam van de steunverlening op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw en in het raam van een andere communautaire steunregeling plaatsvinden.

Artikel 37

Elke uitzondering zoals bedoeld in artikel 37, lid 3, tweede alinea, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 moet door de lidstaten worden voorgesteld in het raam van de plannen voor plattelandsontwikkeling of in het kader van de voor doelstelling 1 of doelstelling 2 ingediende programmeringsdocumenten zoals bedoeld in artikel 18, leden 1 en 2, of artikel 19, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999.

Artikel 38

De betalingen op grond van maatregelen voor plattelandsontwikkeling geschieden in hun geheel aan de begunstigden.

Artikel 39

Verordening (EG) nr. 1685/2000 geldt voor de maatregelen die onder de in artikel 40, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde programmering vallen, tenzij in Verordening (EG) nr. 1257/1999, Verordening (EG) nr. 1258/1999 of in de onderhavige verordening iets anders is bepaald.

AFDELING 2

Programmering

Artikel 40

De in titel III, hoofdstuk II, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde plannen voor plattelandsontwikkeling worden ingediend overeenkomstig de in bijlage II bij de onderhavige verordening vervatte voorschriften.

Artikel 41

1. De in artikel 44, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde goedkeuring is bepalend voor het totale bedrag van de communautaire steunverlening.

In dit bedrag zijn begrepen:

a) de uitgaven voor de in het raam van de nieuwe programmering voor plattelandsontwikkeling ingediende maatregelen, inclusief de uitgaven in verband met de in artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde evaluatie;

b) de voor de oude begeleidende maatregelen van de Verordeningen (EEG) nr. 2078/92(21), (EEG) nr. 2079/92(22) en (EEG) nr. 2080/92(23) van de Raad gedane uitgaven en de uitgaven voor de maatregelen op grond van eerdere verordeningen die bij de voornoemde verordeningen zijn ingetrokken;

c) de uitgaven die worden gedaan voor de acties zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2603/1999.

2. Behoudens hetgeen in lid 1 is bepaald, heeft de goedkeuring betrekking op de verdeling en het gebruik van de bedragen die overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1259/1999 bij wijze van extra communautaire steun ter beschikking van de lidstaten blijven.

Deze bedragen zijn evenwel niet in het in lid 1 bedoelde totale bedrag van de communautaire steunverlening begrepen.

3. De goedkeuring kan slechts betrekking hebben op staatssteunmaatregelen waarmee het verstrekken van aanvullende financiering voor plattelandsontwikkelingsmaatregelen wordt beoogd indien deze staatssteunmaatregelen overeenkomstig punt 16 van bijlage II nader zijn aangegeven.

Artikel 42

De lidstaten stellen hun programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling aan het publiek ter beschikking.

Artikel 43

Indien maatregelen voor plattelandsontwikkeling in de vorm van algemene kaderregelingen worden ingediend, wordt in de plannen voor plattelandsontwikkeling op passende wijze naar deze kaderregelingen verwezen.

Het bepaalde in de artikelen 40, 41 en 42 geldt ook in het in de eerste alinea bedoelde geval.

Artikel 44

1. Wijzigingen in programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling en in enkelvoudige programmeringsdocumenten voor doelstelling 2 wat de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft, moeten naar behoren met redenen worden omkleed, met name aan de hand van de volgende informatie:

a) de redenen van en de eventuele problemen bij de tenuitvoerlegging die aanpassing van het programmeringsdocument rechtvaardigen;

b) de verwachte effecten van de wijziging;

c) de gevolgen uit een oogpunt van financiering en van de controle van de verbintenissen.

2. De Commissie hecht volgens de procedures van respectievelijk artikel 50, lid 2, en artikel 48, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 haar goedkeuring aan de wijzigingen van de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling, respectievelijk de enkelvoudige programmeringsdocumenten voor doelstelling 2 wat de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft, die betrekking hebben op:

a) de prioriteiten;

b) de hoofdkenmerken van de steunmaatregelen zoals aangegeven in bijlage II, met inbegrip van aanpassingen van de hoogte van de communautaire bijdrage;

c) het totale bedrag van de communautaire steun;

d) een wijziging van de financiële toewijzing voor enige maatregel met meer dan 10 % van het voor die maatregel voorziene bedrag voor de hele programmeringsperiode, waarbij het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument als berekeningsgrondslag wordt gebruikt;

e) de aanvullende financiering in de vorm van staatssteun voor enige maatregel met een bedrag van meer dan 10 % van het voor die maatregel geplande bedrag voor de hele programmeringsperiode, waarbij het door de Commissie goedgekeurde programmeringsdocument als berekeningsgrondslag wordt gebruikt.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder d) en e), geldt niet voor maatregelen waarvoor de financiële toewijzing kleiner is dan 5 % van het totale bedrag voor het programma voor de gehele programmeringsperiode.

3. Wijzigingen worden in één enkel voorstel per programma en maximaal eenmaal per jaar bij de Commissie ingediend.

4. Wijzigingen van financiële aard die niet onder lid 2, eerste alinea, onder d) en e) vallen, worden te gelegener tijd ter informatie aan de Commissie meegedeeld.

5. Andere dan de in de leden 2 en 4 bedoelde wijzigingen worden de Commissie ten minste twee maanden voor de inwerkingtreding ervan meegedeeld.

Artikel 45

De programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling en enkelvoudige programmeringsdocumenten van doelstelling 2 worden zo nodig herzien in overeenstemming met latere wijzigingen van de communautaire wetgeving.

Artikel 44, lid 3, is op deze herzieningen niet van toepassing.

Wanneer de wijziging van de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling of van de enkelvoudige programmeringsdocumenten van doelstelling 2 zich beperkt tot het in overeenstemming brengen van deze documenten met de nieuwe communautaire wetgeving, wordt deze wijziging de Commissie ter kennisneming toegezonden.

AFDELING 3

Aanvullende maatregelen en communautaire initiatieven

Artikel 46

De werkingssfeer van het EOGFL, afdeling "Oriëntatie", wordt voor de maatregelen in het raam van het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling tot de gehele Gemeenschap verruimd en de financiering ervan wordt uitgebreid tot alle maatregelen die op grond van de Verordeningen (EG) nr. 1783/1999(24) en (EG) nr. 1784/1999(25) van het Europees Parlement en de Raad voor steun in aanmerking komen.

AFDELING 4

Financiële bepalingen

Artikel 47

1. Met betrekking tot de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling, verschaffen de lidstaten de Commissie jaarlijks uiterlijk op 30 september voor elk programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling en elk enkelvoudig programmeringsdocument voor doelstelling 2 de volgende gegevens:

a) een staat van de in het lopende begrotingsjaar verrichte en tot het einde van dat begrotingsjaar nog te verrichten, door de communautaire steun gedekte uitgaven zoals omschreven in artikel 41, lid 1;

b) de herziene uitgavenramingen voor de volgende begrotingsjaren tot het einde van de betrokken programmeringsperiode, met inachtneming van de aan elke lidstaat toegekende toewijzing.

Deze gegevens worden verstrekt in de vorm van een tabel volgens een door de Commissie geleverd op computerverwerking gericht model.

2. Onverminderd de vastgestelde algemene bepalingen inzake begrotingsdiscipline vermindert de Commissie tijdelijk en forfaitair de voorschotten op de afrekening van de landbouwuitgaven ingeval de door de lidstaten op grond van lid 1 aan de Commissie te verstrekken gegevens onvolledig zijn of de betrokken indieningstermijn niet in acht is genomen.

Artikel 48

1. De betaalorganen mogen een voorschot van maximaal 12,5 % van de gemiddelde jaartranche van de in het programmeringsdocument voorziene bijdrage uit het EOGFL ter dekking van de uitgaven zoals omschreven in artikel 41, lid 1, in de rekeningen opnemen als uitgave voor de maand waarin de beschikking tot goedkeuring van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling of van het enkelvoudig programmeringsdocument voor doelstelling 2 ten aanzien van de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling wordt gegeven.

Dit voorschot vormt een doorlopende voorfinanciering die in beginsel pas wordt verrekend wanneer de programmeringsperiode voor elk programmeringsdocument afloopt of zodra het totaal van de door het EOGFL betaalde uitgaven, verhoogd met het voorschot, het in het programmeringsdocument voorziene totale bedrag van de bijdrage uit het EOGFL bereikt.

2. De opneming van het in lid 1 bedoelde voorschot in de rekeningen gebeurt, voor de lidstaten waarvan de valuta op de datum van de opneming niet de euro is, met gebruikmaking van de wisselkoers van de voorlaatste werkdag bij de Commissie in de maand voorafgaande aan die waarin dit voorschot door de betaalorganen wordt geboekt.

Artikel 49

1. Voor elke lidstaat worden de voor een gegeven begrotingsjaar gedeclareerde uitgaven gefinancierd tot de overeenkomstig artikel 47, lid 1, eerste alinea, onder b), aan de Commissie meegedeelde bedragen die door de op de begroting voor het betrokken begrotingsjaar uitgetrokken kredieten worden gedekt.

2. Wanneer het totale bedrag van de op grond van artikel 47, lid 1, eerste alinea, onder b), meegedeelde ramingen groter is dan het totale bedrag van de op de begroting voor het betrokken begrotingsjaar uitgetrokken middelen, worden de uitgaven voor elke lidstaat gefinancierd tot ten hoogste het bedrag dat bepaald wordt op basis van de verdeelsleutel voor de overeenkomstige jaarlijkse toewijzing zoals aangegeven in Beschikking 1999/659/EG.

Wanneer na deze vermindering kredieten beschikbaar blijven doordat de ramingen van bepaalde lidstaten lager waren dan hun jaarlijkse toewijzing, wordt het overschot over de lidstaten verdeeld in evenredigheid met hun jaarlijkse toewijzing, waarbij erop wordt toegezien dat het in de eerste alinea bedoelde bedrag van de raming voor elke lidstaat niet wordt overschreden. Binnen een maand na de goedkeuring van de begroting voor het betrokken begrotingsjaar deelt de Commissie de lidstaten de aldus aangepaste ramingen mee.

3. Indien de werkelijke uitgaven van een lidstaat voor een begrotingsjaar groter zijn dan de overeenkomstig artikel 47, lid 1, eerste alinea, onder b), meegedeelde bedragen of dan de uit de toepassing van lid 2 van het onderhavige artikel resulterende bedragen, wordt het teveel aan uitgaven in dat begrotingsjaar in aanmerking genomen tot maximaal het bedrag van de kredieten die beschikbaar blijven nadat de uitgaven van de andere lidstaten zijn vergoed, en naar evenredigheid van de vastgestelde overschrijdingen.

4. In het geval waarin de werkelijke uitgaven van een lidstaat voor een begrotingsjaar lager zijn dan 75 % van de in lid 1 bedoelde bedragen, worden de voor het volgende begrotingsjaar te erkennen uitgaven verminderd met een derde van het verschil tussen deze drempel of de uit de toepassing van lid 2 resulterende bedragen wanneer deze lager zijn dan die drempel, en de in de loop van dat begrotingsjaar vastgestelde werkelijke uitgaven.

Met deze vermindering wordt geen rekening gehouden bij de vaststelling van de werkelijke uitgaven in het begrotingsjaar dat volgt op dat waarin de vermindering is toegepast.

5. Lid 4 is niet van toepassing op de eerste in het begrotingsjaar 2000 gedane declaratie van uitgaven uit hoofde van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling of van het enkelvoudige programmeringsdocument voor doelstelling 2 wat de door het EOGFL, afdeling Garantie, gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling betreft.

Artikel 50

De artikelen 47, 48 en 49 van de onderhavige verordening zijn niet van toepassing op de uitgaven die voortvloeien uit de toepassing van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1259/1999.

Artikel 51

De bijdrage in de financiering van evaluaties in de lidstaten overeenkomstig artikel 49, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 geldt voor de evaluaties die door hun reikwijdte, en in het bijzonder door hun antwoorden op de gemeenschappelijke evaluatievragen en door hun kwaliteit, daadwerkelijk tot de evaluatie op communautair niveau bijdragen.

De bijdrage is niet hoger dan 50 % van een plafond dat, behalve in naar behoren met redenen omklede gevallen, 1 % van de totale kosten van het programma voor plattelandsontwikkeling bedraagt. Binnen elk programma voor plattelandsontwikkeling heeft ten minste 40 % van de medefinanciering betrekking op de evaluatie achteraf.

Artikel 52

1. De begunstigden van steunmaatregelen voor investeringen die op grond van titel II, hoofdstukken I, VII, VIII en IX, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden genomen, kunnen de bevoegde betaalorganen om betaling van een voorschot verzoeken indien deze mogelijkheid in het programmeringsdocument is opgenomen. Van de publiekrechtelijke begunstigden mogen alleen gemeenten en verenigingen van gemeenten en publiekrechtelijke lichamen een voorschot ontvangen.

2. Het voorschot mag niet meer bedragen dan 20 % van de totale kosten van de investering en het betrokken voorschot wordt slechts uitgekeerd op voorwaarde dat een bankgarantie van 110 % van dat bedrag wordt gesteld.

Het betaalorgaan kan evenwel voor de in lid 1 bedoelde publiekrechtelijke begunstigden voor het in de eerste alinea vastgestelde percentage een gelijkwaardige schriftelijke zekerheid van hun autoriteit aanvaarden, overeenkomstig de in de lidstaten van kracht zijnde voorwaarden, mits deze autoriteit zich ertoe verbindt het door de zekerheid gedekte bedrag te betalen ingeval wordt vastgesteld dat de betrokkene geen recht heeft op het voorgeschoten bedrag.

3. De bankgarantie wordt vrijgegeven wanneer het bevoegde betaalorgaan vaststelt dat het bedrag van de werkelijke uitgaven voor de investering het bedrag van het voorschot overschrijdt.

4. De betaalorganen mogen van de volgende uitgaven het deel dat door de Gemeenschap wordt medegefinancierd bij het EOGFL, afdeling "Garantie", declareren:

a) het voorschot;

b) de werkelijke uitgaven die later aan begunstigden zijn uitgekeerd, verminderd met het reeds betaalde voorschot.

AFDELING 5

Toezicht en evaluatie

Artikel 53

1. De in artikel 48, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde jaarlijkse voortgangsverslagen worden jaarlijks uiterlijk op 30 april bij de Commissie ingediend en hebben betrekking op het voorafgaande kalenderjaar.

Ieder voortgangsverslag bevat de volgende gegevens:

a) eventuele wijzigingen van de algemene voorwaarden die van belang zijn voor de uitvoering van het bijstandspakket, met name de voornaamste sociaal-economische ontwikkelingen of wijzigingen in nationale, regionale of sectoriële beleidsmaatregelen;

b) de voortgang bij de uitvoering van de maatregelen en prioriteiten in het licht van de operationele en specifieke doelstellingen ervan, uitgedrukt in kwantitatieve indicatoren;

c) de door de beheersautoriteit en door het toezichtscomité, indien dit bestaat, getroffen voorzieningen om de hoge kwaliteit en de doeltreffende tenuitvoerlegging te waarborgen, in het bijzonder met betrekking tot:

i) de werkzaamheden op het gebied van toezicht, financiële controle en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling;

ii) een beknopt overzicht van de belangrijkste bij het beheer van de bijstand ondervonden problemen en de eventueel genomen maatregelen;

d) de maatregelen genomen om overeenstemming met de verschillende takken van communautair beleid te waarborgen.

2. De in lid 1, tweede alinea, onder b), bedoelde indicatoren volgen, voorzover mogelijk, de in de door de Commissie uitgewerkte richtsnoeren opgenomen gemeenschappelijke indicatoren. Wanneer blijkt dat aanvullende indicatoren nodig zijn om de voortgang ten opzichte van de doelstellingen van de programmeringsdocumenten voor plattelandsontwikkeling doeltreffend te kunnen volgen, moeten dergelijke indicatoren worden ingevoerd.

Artikel 54

1. De evaluaties worden volgens erkende evaluatiemethoden door onafhankelijke beoordelaars verricht.

2. De evaluaties geven in het bijzonder antwoord op gemeenschappelijke evaluatievragen die de Commissie in overleg met de lidstaten heeft bepaald, en gaan in de regel vergezeld van prestatiecriteria en -indicatoren.

3. De met het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling belaste autoriteit brengt voor de evaluaties de passende middelen bijeen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de toezichtsresultaten, waar nodig aangevuld door het vergaren van bijkomende informatie.

Artikel 55

1. Bij de evaluatie vooraf worden de ongelijkheden, lacunes en mogelijkheden in de bestaande situatie geanalyseerd en wordt beoordeeld in hoeverre de voorgestelde strategie coherent is met de situatie en de doelstellingen, en wordt aandacht besteed aan de in de gemeenschappelijke evaluatievragen aan de orde gestelde punten. Daarbij wordt het verwachte effect van de geselecteerde actieprioriteiten beoordeeld en worden, wanneer zij zich daartoe lenen, de doelstellingen van deze prioriteiten gekwantificeerd. Ook worden de beoogde regelingen voor de tenuitvoerlegging en de coherentie met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de andere takken van beleid geverifieerd.

2. De evaluatie vooraf behoort tot de verantwoordelijkheid van de autoriteiten die het plan voor plattelandsontwikkeling voorbereiden, en maakt daarvan deel uit.

Artikel 56

1. Bij de evaluaties halverwege de looptijd en bij de evaluaties achteraf wordt aandacht besteed aan de vragen die voor het betrokken programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling specifiek zijn, en aan de gemeenschappelijke evaluatievragen die op communautair niveau relevant zijn. Deze laatste vragen hebben onder meer betrekking op de levensomstandigheden en op de structuur van de plattelandsbevolking, op de werkgelegenheid en de inkomsten uit activiteiten op en buiten landbouwbedrijven, op de landbouwstructuur, de landbouwproducten, kwaliteitsaspecten, het concurrentievermogen, de bosbestanden en op het milieu.

Indien een gemeenschappelijke evaluatievraag voor een bepaald programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling niet relevant is, moet zulks worden aangetoond.

2. De evaluatie halverwege de looptijd behelst naast de behandeling van de evaluatievragen in het bijzonder ook een onderzoek betreffende de eerste prestaties, de relevantie van deze prestaties en de coherentie ervan met het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling en de mate waarin de doelstellingen zijn bereikt. Ook worden bij deze evaluatie de aanwending van de financiële middelen en het verloop van het toezicht en van de tenuitvoerlegging beoordeeld.

De evaluatie achteraf behelst, naast de beantwoording van de evaluatievragen, in het bijzonder een onderzoek naar de aanwending van de middelen en naar de doeltreffendheid, de doelmatigheid en de effecten van de steunverlening; voorts worden daarin conclusies getrokken met betrekking tot het beleid inzake plattelandsontwikkeling, waaronder begrepen de bijdragen van dit beleid tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

3. De evaluaties halverwege de looptijd en de evaluaties achteraf worden in overleg met de Commissie uitgevoerd, onder de verantwoordelijkheid van de autoriteit die voor het beheer van de programmering voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is.

4. De kwaliteit van de afzonderlijke evaluaties wordt door de autoriteit die voor het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is, door het toezichtscomité, indien dit bestaat, en door de Commissie met gebruikmaking van erkende methoden beoordeeld. De resultaten van de evaluaties worden het publiek ter beschikking gesteld.

Artikel 57

1. Uiterlijk op 31 december 2003 wordt bij de Commissie een verslag ingediend over de evaluatie halverwege de looptijd. De autoriteit die voor het beheer van het programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling verantwoordelijk is, licht de Commissie in over de follow-up van de in dit evaluatieverslag vervatte aanbevelingen. Na ontvangst van de afzonderlijke evaluatieverslagen stelt de Commissie een synthese op communautair niveau op. Zo nodig wordt uiterlijk op 31 december 2005 een bijwerking van de evaluatie halverwege de looptijd afgerond.

2. Uiterlijk twee jaar na afloop van de programmeringsperiode wordt bij de Commissie een verslag ingediend over de evaluatie achteraf. Na ontvangst van de afzonderlijke evaluatieverslagen en binnen drie jaar na afloop van de programmeringsperiode stelt de Commissie een synthese op communautair niveau op.

3. In de evaluatieverslagen wordt uiteengezet welke methoden zijn toegepast, met inbegrip van de implicaties voor de kwaliteit van de gegevens en de bevindingen. Die verslagen bevatten tevens een beschrijving van de context en van de inhoud van het programma, financiële informatie, de antwoorden, met inbegrip van de gebruikte indicatoren, op de gemeenschappelijke evaluatievragen en op de op nationaal of regionaal niveau geformuleerde evaluatievragen, alsmede conclusies en aanbevelingen. De structuur van de evaluatieverslagen moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met een gemeenschappelijke structuur die in door de Commissie uitgewerkte richtsnoeren is aangegeven.

AFDELING 6

Aanvragen, controles en sancties

Artikel 58

1. In aanvragen om op oppervlakten of op dieren betrekking hebbende steun voor plattelandsontwikkeling die gescheiden van steunaanvragen zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 2419/2001, worden ingediend, worden alle oppervlakten en alle dieren van het bedrijf vermeld die voor de controle van de aanvragen uit hoofde van de betrokken maatregel van belang zijn, met inbegrip van die waarvoor geen steun wordt gevraagd.

2. Indien een steunmaatregel op het gebied van plattelandsontwikkeling op oppervlakten betrekking heeft, worden daarin individueel geïdentificeerde percelen genoemd. Tijdens de looptijd van een verbintenis mogen percelen waarvoor steun wordt verleend, niet door andere worden vervangen, tenzij in het programmeringsdocument iets anders is bepaald.

3. Wanneer de betalingsaanvraag wordt opgenomen in een steunaanvraag "oppervlakten" in het raam van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem, draagt de lidstaat er zorg voor dat percelen waarvoor steun voor plattelandsontwikkeling wordt gevraagd, afzonderlijk in die steunaanvraag "oppervlakten" worden vermeld.

4. Landoppervlakten en dieren worden overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 geïdentificeerd.

5. Bij meerjarige steun moet voor de betalingen na die voor het eerste jaar waarvoor de steun is aangevraagd, jaarlijks een nieuwe betalingsaanvraag worden ingediend, tenzij de lidstaat een procedure vaststelt die een doeltreffende verificatie zoals bedoeld in artikel 59, lid 1, mogelijk maakt.

Artikel 59

1. De aanvankelijke aanvragen om toetreding tot een regeling en de daaropvolgende betalingsaanvragen worden zodanig gecontroleerd dat een doeltreffende verificatie van de naleving van de voorwaarden voor de toekenning van de steun wordt gewaarborgd.

Rekening houdend met de aard van de steunmaatregel bepalen de lidstaten de methoden en middelen die voor de controle ervan worden gebruikt, en de personen die aan controle worden onderworpen.

Telkens wanneer dat passend is, maken de lidstaten gebruik van het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem.

2. De controles worden uitgevoerd door middel van administratieve controles en door controles ter plaatse.

Artikel 60

De administratieve controles betreffen alle aanvragen en omvatten, telkens wanneer zulks passend is, kruiscontroles, onder meer door vergelijking met de gegevens van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem. Deze kruiscontroles hebben betrekking op de percelen en de dieren waarop een steunmaatregel betrekking heeft, en hebben ten doel alle ongerechtvaardigde steunbetalingen te voorkomen. Ook dient de nakoming van langlopende verbintenissen te worden gecontroleerd.

Artikel 61

De controles ter plaatse worden uitgevoerd overeenkomstig titel III van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Zij betreffen elk jaar een steekproef van ten minste 5 % van de begunstigden, welke steekproef alle verschillende soorten maatregelen voor plattelandsontwikkeling bestrijkt die in de programmeringsdocumenten zijn vastgesteld.

De controles ter plaatse worden gespreid over het jaar uitgevoerd overeenkomstig een analyse van de risico's voor elke maatregel voor plattelandsontwikkeling.

Alle verbintenissen en verplichtingen van een begunstigde die op het ogenblik van de controle ter plaatse kunnen worden gecontroleerd, moeten in de controle worden opgenomen.

Artikel 62

1. Voor op basis van oppervlakten toegekende steun geldt het bepaalde in de artikelen 30, 31 en 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.

Voor op basis van dieren toegekende steun geldt het bepaalde in de artikelen 36, 38 en 40 van die verordening.

2. Artikel 44 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 is van toepassing op de in lid 1 bedoelde steun.

3. De individuele begunstigde aan wie in het raam van een plattelandsontwikkelingsmaatregel onrechtmatig steun is uitgekeerd, is verplicht het betrokken bedrag terug te betalen overeenkomstig het bepaalde in artikel 49 van Verordening (EG) nr. 2419/2001.

Artikel 63

1. Indien blijkt dat door ernstige nalatigheid een onjuiste aangifte is gedaan, wordt de betrokken begunstigde voor het betrokken kalenderjaar uitgesloten van alle steun voor plattelandsontwikkeling die onder het desbetreffende hoofdstuk van Verordening (EG) nr. 1257/1999 valt.

In het geval van een opzettelijk onjuiste aangifte wordt hij tevens voor het daaropvolgende jaar uitgesloten.

2. De in lid 1 vastgestelde sancties gelden onverminderd verdere nationale sancties.

Artikel 64

De lidstaten stellen het stelsel van straffen, van toepassing op schending van de bepalingen van deze verordening, vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die straffen te verzekeren. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 65

1. Verordening (EG) nr. 1750/1999 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de in bijlage III opgenomen concordantietabel.

2. De bij Verordening (EG) nr. 1750/1999 ingetrokken verordeningen en beschikkingen blijven van toepassing op de acties die vóór 1 januari 2000 door de Commissie zijn goedgekeurd op grond van de in artikel 55, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 genoemde verordeningen.

Artikel 66

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat

Gedaan te Brussel, 26 februari 2002.

Voor de Commissie

Franz Fischler

Lid van de Commissie

(1) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(2) PB L 214 van 13.8.1999, blz. 31.

(3) PB L 239 van 7.9.2001, blz. 10.

(4) PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(5) PB L 193 van 29.7.2000, blz. 39.

(6) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

(7) PB L 198 van 21.7.2001, blz. 1.

(8) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(9) PB L 259 van 6.10.1999, blz. 27.

(10) PB L 165 van 6.7.2000, blz. 33.

(11) PB L 316 van 10.12.1999, blz. 26.

(12) PB L 277 van 20.10.2001, blz. 12.

(13) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 113.

(14) PB L 173 van 27.6.2001, blz. 1.

(15) PB L 355 van 5.12.1992, blz. 1.

(16) PB L 72 van 14.3.2001, blz. 6.

(17) PB L 327 van 12.12.2001, blz. 11

(18) PB L 341 van 22.12.2001, blz. 105.

(19) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 1.

(20) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 21.

(21) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(22) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 91.

(23) PB L 215 van 30.7.1992, blz. 96.

(24) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 1.

(25) PB L 213 van 13.8.1999, blz. 5.

BIJLAGE I

(Artikel 14)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

PLANNEN VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING

1. Titel van het plan voor plattelandsontwikkeling

2. Lidstaat en bestuurlijke regio (indien relevant)

3.1. Door het plan bestreken geografisch gebied

Artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

3.2. Regio's van doelstelling 1 of 2

Artikel 40 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Geef aan:

- de regio's van doelstelling 1 en de onder de overgangsregeling voor doelstelling 1 vallende regio's. Dit geldt uitsluitend voor de begeleidende maatregelen (vervroegde uittreding, compenserende vergoedingen, milieumaatregelen in de landbouw en bebossing van landbouwgrond overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999);

- de regio's van doelstelling 2. Dit geldt voor:

1. de begeleidende maatregelen;

2. de andere maatregelen die geen deel uitmaken van de programmering voor doelstelling 2.

4. Planning voor het betrokken geografische gebied

Artikel 41, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Indien in de regio bij uitzondering meer dan één plan voor plattelandsontwikkeling zal gelden, moet het volgende worden vermeld:

- alle relevante plannen;

- de redenen waarom de maatregelen niet in één enkel plan kunnen worden geïntegreerd;

- de onderlinge verhouding tussen de maatregelen in de onderscheiden plannen en bijzonderheden over de manier waarop zorg zal worden gedragen voor de verenigbaarheid en coherentie van de plannen.

5. Gekwantificeerde beschrijving van de bestaande situatie

Artikel 43, lid 1, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

1. Beschrijving van de bestaande situatie

Beschrijf de bestaande situatie in het geografische gebied met gebruikmaking van gekwantificeerde gegevens en met aandacht voor de sterke punten, de verschillen, de achterstanden en de mogelijkheden voor plattelandsontwikkeling. Deze beschrijving moet betrekking hebben op de landbouwsector en de bosbouwsector (inclusief aard en omvang van de belemmeringen voor de landbouw in elk probleemgebied), de plattelandseconomie, de demografische situatie, de menselijke hulpbronnen en de werkgelegenheid en de toestand van het milieu.

2. Effecten van de voorgaande programmeringsperiode

Beschrijf de effecten van de financiële middelen die in de voorgaande programmeringsperiode in de EOGFL-werkingssfeer aan plattelandsontwikkeling zijn besteed, en van de financiële middelen die sinds 1992 zijn aangewend in het raam van de begeleidende maatregelen. Vermeld de resultaten van de evaluaties.

3. Andere informatie

Beschrijf in voorkomend geval ook de andere maatregelen die, naast de communautaire maatregelen voor plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen, van invloed zijn geweest op het onder de programmering vallende gebied.

6. Beschrijving van de voorgestelde strategie, de gekwantificeerde doelstellingen van die strategie, de gekozen prioriteiten inzake plattelandsontwikkeling en het bestreken geografische gebied

Artikel 43, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

1. Voorgestelde strategie, gekwantificeerde doelstellingen en gekozen prioriteiten

Beschrijf, wat betreft de in het betrokken gebied aangetroffen sterke punten, verschillen, achterstanden en mogelijkheden voor ontwikkeling, met name:

- de prioriteiten voor de acties;

- de adequate strategie voor de verwezenlijking van de prioriteiten;

- de operationele doelstellingen en de verwachte impacts, gekwantificeerd voorzover deze zich daartoe lenen, met inbegrip van een kwantificering ten behoeve van het toezicht en van het maken van voor de evaluatie te gebruiken ramingen;

- de mate waarin in de strategie rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden;

- de manier waarop de geïntegreerde aanpak is verwerkt;

- de mate waarin de strategie is gericht op de integratie van vrouwen en mannen;

- de mate waarin in de strategie rekening wordt gehouden met verplichtingen in het raam van milieubeleid op internationaal, communautair en nationaal niveau, inclusief de verplichtingen in verband met duurzame ontwikkeling, waarbij het met name gaat om de kwaliteit en het gebruik van water, de instandhouding van de biodiversiteit, met name de instandhouding van rassen van gewassen op het landbouwbedrijf, en de opwarming van de aarde.

2. Beschrijving en effecten van andere maatregelen

In de beschrijving moet in voorkomend geval bovendien worden uitgelegd welke maatregelen buiten het raam van het plan voor plattelandsontwikkeling zijn genomen (andere communautaire dan wel nationale maatregelen zoals dwingende voorschriften, praktijkcodes en steunmaatregelen van de staten) en er moet nader in worden aangegeven in hoeverre op deze manier aan de geconstateerde behoeften wordt voldaan.

3. Geografische gebieden waarvoor specifieke plaatsgebonden maatregelen gelden

Voor elke in punt 8 gedefinieerde maatregel die niet in de hele regio zoals in punt 3 vermeld van toepassing is, moet de toepassingszone worden beschreven.

Met name moeten worden aangegeven:

- de voor het betrokken gebied vastgestelde lijst van probleemgebieden;

- eventuele wijzigingen van de lijst van probleemgebieden met een gedegen motivering (artikel 55, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1257/1999);

- de gebieden die aan specifieke beperkingen op milieugebied zijn onderworpen, met een gedegen motivering.

4. Tijdschema en respons

Het voorgestelde tijdschema voor de tenuitvoerlegging van de verschillende maatregelen, de mate waarin naar verwachting van de maatregelen gebruik zal worden gemaakt, en de looptijd (zie ook punt 8).

7. Beoordeling waarin wordt aangegeven welke economische, milieu- en sociale effecten worden verwacht

Artikel 43, lid 1, derde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Een gedetailleerde beschrijving overeenkomstig artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

8. Indicatieve algemene financiële tabel (EOGFL-jaar)

Artikel 43, lid 1, vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Tabel met de financiële programmering: programma's voor plattelandsontwikkelingNB:

Wanneer dezelfde maatregel onder meer dan één prioriteit voorkomt, verstrekt de lidstaat ten behoeve van het financiële beheer een extra tabel waarin alle uitgaven voor de maatregel zijn bijeengebracht. In die extra tabel worden de structuur van de bovenstaande tabel en de volgorde van de onderstaande lijst gevolgd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

- De verschillende maatregelen worden als volgt gedefinieerd:

a) investeringen in landbouwbedrijven;

b) vestiging van jonge landbouwers;

c) opleiding;

d) vervroegde uittreding;

e) probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied;

f) milieumaatregelen in de landbouw;

g) verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten;

h) bebossing van landbouwgrond;

i) overige bosbouwmaatregelen;

j) grondverbetering;

k) herverkaveling;

l) oprichting van bedrijfsverzorgingsdiensten en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer voor de landbouw;

m) afzet van kwaliteitslandbouwproducten;

n) dienstverlenende instanties voor de basiszorg voor de plattelandseconomie en -bevolking;

o) dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en bescherming en instandhouding van het landelijk erfgoed;

p) diversificatie van de bedrijvigheid in de landbouw en in verwante sectoren, gericht op het combineren van verscheidene activiteiten of het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen;

q) waterbeheer in de landbouw;

r) ontwikkeling en verbetering van de met de ontwikkeling van de landbouw samenhangende infrastructuur;

s) bevordering van toeristische en ambachtelijke activiteiten;

t) milieubehoud in samenhang met land- en bosbouw en landschapsbeheer, en met verbetering van het welzijn van dieren;

u) herstel van door een natuurramp beschadigd agrarisch productiepotentieel en het treffen van passende preventieve voorzieningen;

v) financiële instrumentering.

- Middelen uit het EOGFL, afdeling Garantie, voor de overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 in de (plattelands)gebieden van doelstelling 2 genomen maatregelen ter bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden: ... miljoen EUR (% van het voor artikel 33 geplande totaalbedrag).

9. Beschrijving van de maatregelen die voor de uitvoering van de plannen worden overwogen

Artikel 43, lid 1, vijfde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

Voor elk van de navolgende punten moeten worden vermeld:

A. hoofdkenmerken van de steunmaatregelen;

B. andere elementen.

1. Algemene eisen

A. Hoofdkenmerken van de steunmaatregelen:

- Lijst van maatregelen in de in Verordening (EG) nr. 1257/1999 aangegeven volgorde.

- Het enige artikel (en het lid daarvan) waaronder elke steunmaatregel voor plattelandsontwikkeling valt. Worden twee of meer artikelen genoemd, dan moet de steunmaatregel worden onderverdeeld in de samenstellende delen ervan.

B. Andere elementen:

Geen.

2. Voor alle of verscheidene maatregelen geldende eisen (1)

A. Hoofdkenmerken:

- Communautaire bijdrage op basis van hetzij de totale kosten, hetzij de overheidsuitgaven.

- Steunintensiteit en/of -bedrag en toegepaste differentiatie (hoofdstukken I tot en met VIII),

- Uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 37, lid 3, tweede alinea, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

- Bijzonderheden over de subsidiabiliteitsvoorwaarden,

- De criteria die de economische levensvatbaarheid (hoofdstukken I, II, IV en VII) aantonen,

- Gebruikelijke goede landbouwmethoden (hoofdstukken V en VI),

- Minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn (hoofdstukken I, II en VII),

- Het vereiste niveau van vakbekwaamheid en deskundigheid (hoofdstukken I, II en IV),

- Voldoende beoordelingselementen betreffende het bestaan van normale afzetmogelijkheden op de markt voor de betrokken producten (hoofdstukken I en VII) zoals bedoeld in de artikelen 6 en 26 van Verordening (EG) nr. 1257/1999,

- Beschrijving van het geheel van de lopende contracten (uit de voorgaande periode), waarbij ook financiële informatie dient te worden verstrekt en de voor deze contracten geldende procedures/voorschriften dienen te worden beschreven.

3. Voor specifieke maatregelen benodigde informatie

Verder moet voor de maatregelen zoals bedoeld in elk afzonderlijk hoofdstuk, de volgende specifieke informatie worden verstrekt:

I. Investeringen in landbouwbedrijven

A. Hoofdkenmerken:

Sectoren van de primaire productie en typen investeringen.

B. Andere elementen:

- Bovengrenzen voor het voor steunverlening in aanmerking komende totale investeringsbedrag.

- De soorten steun.

- In voorkomend geval, een beschrijving van de plattelandsgebieden met structurele problemen zoals bedoeld in artikel 2 van de onderhavige verordening.

II. Vestiging van jonge landbouwers

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- De periode waarover jonge landbouwers beschikken om aan de subsidiabiliteitscriteria te voldoen, binnen de maximumperiode van drie jaar die volgens artikel 4, lid 2, van deze verordening is toegestaan.

- De leeftijdsgrens.

- De voorwaarden waaraan moet worden voldaan door jonge landbouwers die zich niet als enig bedrijfshoofd vestigen of die zich vestigen als lid van een vereniging of coöperatie waarvan het hoofddoel het beheer van een landbouwbedrijf is.

- De soort vestigingssteun.

III. Opleiding

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- In aanmerking komende acties en begunstigden.

- De maatregelen om ervoor te zorgen dat geen normale onderwijssystemen en -programma's voor financiering worden voorgesteld.

IV. Vervroegde uittreding

A. Hoofdkenmerken:

Geen.

B. Andere elementen:

- Bijzonderheden over de voorwaarden die worden gesteld met betrekking tot cedenten, overnemers, werknemers en de vrijgekomen grond, in het bijzonder het gebruik van grond die de cedent behoudt voor niet-commerciële doeleinden, en de termijn voor de verbetering van de levensvatbaarheid.

- De vorm van de steunverlening, waarbij ook het systeem moet worden beschreven dat wordt gebruikt voor de berekening van het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag per bedrijf, en een motivering per type begunstigde moet worden gegeven.

- Een beschrijving van de nationale regelingen voor pensionering en vervroegde uittreding.

- Bijzonderheden met betrekking tot de duur van de steunverlening.

V. Probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied

A. Hoofdkenmerken:

Het steunbedrag:

1. voor de in artikel 13, onder a), van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde betalingen: motivering van de differentiatie van het steunbedrag aan de hand van de in artikel 15, lid 2, van die verordening vermelde criteria;

2. voor compenserende vergoedingen zoals bedoeld in artikel 13, onder a), van Verordening (EG) nr. 1257/1999: voorstellen om de in artikel 15, lid 3, tweede alinea, van die verordening opgenomen flexibiliteitsbepalingen met betrekking tot het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag te gebruikenμ moeten naar behoren worden gemotiveerd. Aangegeven moet worden hoe er in deze gevallen voor zal worden gezorgd dat de bovengrens voor compenserende vergoedingen in acht wordt genomen, en er moet worden uitgelegd welke administratieve procedure zal worden toegepast om naleving van het voor medefinanciering in aanmerking komende maximumbedrag te garanderen;

3. voor compenserende vergoedingen zoals bedoeld in artikel 13, onder b), en artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1257/1999: gedetailleerde agronomische berekeningen met vermelding van: a) de door de specifieke beperkingen op milieugebied veroorzaakte inkomensverliezen en kosten, en b) de als referentiepunt gebruikte agronomische veronderstellingen.

B. Andere elementen:

- Gedetailleerde omschrijving van de subsidiabiliteitsvoorwaarden, en met name:

1. de vastgestelde minimumoppervlakte;

2. een beschrijving van een voor gemeenschappelijke weidegronden te gebruiken passende omrekeningsmethode.

- Wijzigingen ten opzichte van de bij de richtlijnen van de Raad en van de Commissie vastgestelde lijsten van probleemgebieden en ten opzichte van de lijsten van gebieden met milieubeperkingen.

VI. Milieumaatregelen in de landbouw

A. Hoofdkenmerken:

- Motivering van de verbintenissen in het licht van de verwachte impacts ervan.

- Een lijst van plaatselijke rassen waarvan de houderij dreigt te worden beëindigd, en aantal vrouwelijke fokdieren in de betrokken gebieden. Dit aantal moet worden gecertificeerd door een naar behoren erkende technische instantie of organisatie/vereniging van fokkers, die het stamboek voor het betrokken ras moet registreren en bijhouden. De betrokken instantie moet over de nodige capaciteiten en knowhow beschikken om de dieren van de betrokken rassen te kunnen identificeren.

- Ten aanzien van plantaardige genetische hulpbronnen die door genetische erosie worden bedreigd, het bewijs van de genetische erosie op basis van wetenschappelijke resultaten en indicatoren op basis waarvan de zeldzaamheid van de inheemse/oorspronkelijke (plaatselijke) rassen kan worden geraamd, de diversiteit van de betrokken populaties en de op plaatselijk niveau gangbare landbouwmethoden.

- Nauwkeurige gegevens over de verplichtingen van de landbouwers en over alle andere in de overeenkomst opgenomen voorwaarden, met inbegrip van de mogelijkheden en procedures voor de aanpassing van lopende contracten.

- Gedetailleerde agronomische berekeningen met vermelding van: a) gederfde inkomsten en extra kosten in vergelijking met de gebruikelijke goede landbouwmethoden, b) de als referentiepunt gebruikte agronomische veronderstellingen, en c) de omvang van de stimulans en de motivering van de stimulans aan de hand van objectieve criteria.

B. Andere elementen:

- Een beschrijving van de reikwijdte van de maatregel, waarbij wordt aangegeven in hoeverre de toepassing is afgestemd op de behoeften en in welke mate de betrokken maatregel gericht is op een geografisch, sectoraal of ander gebied.

- Voor alle milieumaatregelen tezamen moet duidelijk naar voren worden gebracht hoe de verbintenissen kunnen worden gecombineerd en moet worden gezorgd voor samenhang tussen die verbintenissen.

VII. Verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten

A. Hoofdkenmerken:

Sectoren van de agrarische basisproductie.

B. Andere elementen:

Criteria om de economische voordelen voor de primaire producenten aan te tonen.

VIII. Bosbouw

A. Hoofdkenmerken:

Definitie van:

- "landbouwgrond", in samenhang met artikel 26 van deze verordening;

- "landbouwer", in samenhang met artikel 27 van deze verordening.

- Bepalingen die ervoor moeten zorgen dat de geplande acties zijn aangepast aan de plaatselijke omstandigheden, verenigbaar zijn met het milieu en, in voorkomend geval, gericht zijn op de handhaving van een evenwicht tussen de houtteelt en de wildpopulaties.

- Bepalingen van de tussen de regio's en potentiële begunstigden te sluiten contracten betreffende acties als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

- Beschrijving van de in aanmerking komende acties en begunstigden.

- Het verband tussen de voorgestelde acties en de nationale/subnationale bosplannen of gelijkwaardige instrumenten.

- Bewijs van het bestaan van plannen voor de bescherming van de bossen zoals bedoeld in communautaire regelgeving voor de gebieden die zijn ingedeeld in de klasse "zeer brandgevaarlijk" of "middelmatig brandgevaarlijk", en het feit dat de voorgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met deze bosbeschermingsplannen.

IX. Bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden

A. Hoofdkenmerken:

- Beschrijving en motivering van de in het raam van elke maatregel voorgestelde acties.

B. Andere elementen:

- De definitie van "financiële instrumentering", die in overeenstemming moet zijn met de algemene subsidiabiliteitscriteria.

10. Eventuele behoeften op het gebied van studies, demonstratieprojecten, opleiding of technische bijstand

Artikel 43, lid 1, zesde streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

11. De aangewezen bevoegde autoriteiten en verantwoordelijke instanties

Artikel 43, lid 1, zevende streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

12. De regelingen om voor een doeltreffende en correcte tenuitvoerlegging van de plannen te zorgen, met inbegrip van de regelingen inzake toezicht en evaluatie; een overzicht van gekwantificeerde indicatoren voor de evaluatie; de controle- en sanctieregelingen en de regelingen om voor passende publiciteit te zorgen

Artikel 43, lid 1, achtste streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

1. Gedetailleerde informatie over de uitvoering van de artikelen 52 tot en met 57 van de onderhavige verordening

Deze informatie omvat met name:

- de mogelijkheid van toekenning van een voorschot aan bepaalde begunstigden van maatregelen voor investeringen;

- een beschrijving van de gebruikte financiële kanalen voor de betaling van de bijstand aan de eindbegunstigden;

- de regelingen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma, en met name de systemen en procedures die zijn gebruikt voor het verzamelen, ordenen en coördineren van de gegevens die betrekking hebben op de financiële, fysieke en impactindicatoren;

- de rol, de samenstelling en het reglement van orde van de eventuele toezichtcomités;

- codificatie. De codificatie vindt plaats overeenkomstig het door de Commissie te verstrekken model.

2. Gedetailleerde informatie over de uitvoering van de artikelen 58 tot en met 64 van de onderhavige verordening

Het betreft onder meer de precieze controlemaatregelen die worden overwogen om de inhoudelijke aspecten van de aanvragen te verifiëren en na te gaan of aan de voorwaarden voor steunverlening is voldaan, en de precieze sanctiebepalingen.

3. Gedetailleerde informatie over de inachtneming van de bij Verordening (EG) nr. 1685/2000 vastgestelde algemene subsidiabiliteitscriteria

Artikel 39 van deze verordening.

13. Resultaten van het overleg en de bij een en ander betrokken aangewezen autoriteiten, instanties en economische en sociale partners

Artikel 43, lid 1, negende streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

1. Aangegeven moet worden:

- welke sociale en economische partners en andere relevante nationale instanties volgens de nationale regelgeving en gebruiken moeten worden geraadpleegd;

- welke autoriteiten en instanties op landbouw- en milieugebied moeten worden betrokken bij met name de uitwerking en tenuitvoerlegging van, het toezicht op en de evaluatie en herziening van de milieumaatregelen in de landbouw en de andere milieumaatregelen, om te zorgen voor evenwicht tussen deze categorieën maatregelen en de overige maatregelen voor plattelandsontwikkeling.

2. Vat de resultaten van het gepleegde overleg samen en verstrek informatie over de mate waarin met de meegedeelde standpunten en adviezen rekening is gehouden.

14. Evenwicht tussen de verschillende steunmaatregelen

Artikel 43, lid 2, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

1. Met aandacht voor de sterke punten, de behoeften en de mogelijkheden moet een beschrijving worden gegeven van:

- het evenwicht tussen de verschillende maatregelen voor plattelandsontwikkeling;

- in hoeverre de milieumaatregelen in de landbouw op het hele grondgebied van toepassing zijn.

2. Afhankelijk van het geval heeft de beschrijving betrekking op:

- de genomen maatregelen die buiten het raam van Verordening (EG) nr. 1257/1999 vallen,

- de in het raam van afzonderlijke plannen voor plattelandsontwikkeling genomen of voorgenomen maatregelen.

15. Verenigbaarheid en coherentie

Artikel 37, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

A. Hoofdkenmerken:

1. Beoordeling van de verenigbaarheid en coherentie met:

- de andere takken van communautair beleid, in het bijzonder het mededingingsbeleid, en de in het raam van die beleidstakken ten uitvoer gelegde maatregelen;

- de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, vooral wanneer uitzonderingen zoals bedoeld in artikel 37, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn vastgesteld;

- de andere steunmaatregelen in het raam van de plannen voor plattelandsontwikkeling;

- de algemene subsidiabiliteitscriteria.

2. Wat de in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 bedoelde maatregelen betreft, moet erop worden toegezien en zo nodig worden aangetoond dat:

- de maatregelen zoals bedoeld in het zesde, zevende en negende streepje van dat artikel niet worden gefinancierd via steun die uit het EFRO wordt verleend in plattelandszones van doelstelling 2 en in voor overgangssteun in aanmerking komende gebieden;

- de maatregelen niet vallen binnen de werkingssfeer van welke andere maatregel dan ook, zoals bedoeld in titel II van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

B. Andere elementen:

In de beoordeling dient met name aandacht te worden besteed aan de regelingen ten behoeve van een degelijke coördinatie met de verschillende instanties die verantwoordelijk zijn voor:

- de in het raam van de marktordeningen ingestelde ontwikkelingsmaatregelen;

- eventuele maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarin via nationale wetgeving is voorzien.

16. Aanvullende staatssteun

Artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

A. Hoofdkenmerken:

Geef de maatregelen aan waarvoor aanvullende financiering in de vorm van staatssteun wordt verleend (artikel 52 van Verordening (EG) nr. 1257/1999). Voor elk van de betrokken maatregelen moet in een indicatieve tabel het voor elk jaar van de looptijd van het plan toegekende bedrag aan aanvullende steun worden vermeld.

B. Andere elementen:

Geen.

BIJLAGE III

CONCORDANTIETABEL

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Top