EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000D0393

2000/393/EG: Beschikking van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende steunmaatregelen van de Duitse regering ten gunste van CBW Chemie GmbH, Bitterfeld-Wolfen (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3272) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

PB L 150 van 23.6.2000, p. 38–49 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2000/393/oj

32000D0393

2000/393/EG: Beschikking van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende steunmaatregelen van de Duitse regering ten gunste van CBW Chemie GmbH, Bitterfeld-Wolfen (Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3272) (Voor de EER relevante tekst) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

Publicatieblad Nr. L 150 van 23/06/2000 blz. 0038 - 0049


Beschikking van de Commissie

van 20 juli 1999

betreffende steunmaatregelen van de Duitse regering ten gunste van CBW Chemie GmbH, Bitterfeld-Wolfen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(1999) 3272)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2000/393/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig genoemde artikelen(1) te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I. PROCEDURE

21 maart 1997 Duitsland stelt de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag in kennis van de privatisering van de onderneming CBW Chemie GmbH Bitterfeld-Wolfen (CBW). Deze brief wordt op 25 maart 1997 ingeschreven onder nr. N 238/97.

18 april 1997 De Commissie verzoekt Duitsland om aanvullende inlichtingen (nummer D/51861).

23 mei 1997 Duitsland verstrekt aanvullende inlichtingen (ingeschreven op 27 mei 1997 onder nummer A/34120).

18 augustus 1997 De Commissie stelt Duitsland bij brief SG(97) D/7102 in kennis van haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Het besluit tot inleiding van de procedure wordt ook bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen(2).

2 september 1997 Reactie van Duitsland (ingeschreven op 2 september 1997 onder nummer A/37005).

12 september 1997 Brief van de Commissie (nummer D/54167).

29 september 1997 Brief van Duitsland (ingeschreven op 30 september 1997 onder nummer A/37729).

5 januari 1998 Opmerking van derden: Fischer & Limberger (ingeschreven op 12 januari 1998 onder nummer A/30208).

16 januari 1998 Opmerking van derden: Fischer & Limberger, vertegenwoordigd door Schön Nolte Finkelnburg & Clemm (ingeschreven op 16 januari 1998 onder nummer A/30379).

11 februari 1998 De Commissie zendt Duitsland de ontvangen opmerkingen (nummer D/50622).

23 februari 1998 Brief van Fischer & Limberger aan de Commissie (ingeschreven op 23 februari 1998 onder nummer A/31489).

11 maart 1998 Brief van de onderneming CBW aan de Commissie (ingeschreven op 11 maart 1998 onder nummer A/32032).

24 april 1998 Brief van Fischer & Limberger aan de Commissie (ingeschreven op 27 april 1998 onder nummer A/33271).

5 juni 1998 Brief van Fischer & Limberger aan de Commissie (ingeschreven op 8 juni 1998 onder nummer A/34297).

11 juni 1998 Brief van Fischer & Limberger aan de Commissie (ingeschreven op 11 juni 1998 onder nummer A/34439).

15 juni 1998 De Commissie stelt vragen aan Duitsland (nummer D/52467).

27 juli 1998 Reactie van Duitsland (ingeschreven op 28 juli 1998 onder nummer A/35874).

12 november 1998 Bespreking tussen vertegenwoordigers van de Commissie en van Duitsland in Berlijn.

8 december 1998 Duitsland verstrekt aanvullende inlichtingen (ingeschreven op 4 januari 1999 onder nummer A/30043).

2 februari 1999 Brief van de heer Thieme aan Karel van Miert, lid van de Commissie (ingeschreven op 8 februari 1999 onder nummer A 000542), die door de geadresseerde is beantwoord bij brief van 24 februari 1999 (nummer D/508350386).

II. ALGEMENE BESCHRIJVING

1. Redenen voor inleiding van de formele onderzoeksprocedure

De Commissie heeft de aanmelding en de door Duitsland overgelegde aanvullende inlichtingen onderzocht en om hierna te noemen redenen besloten de formele onderzoeksprocedure volgens artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag in te leiden.

a) Twijfels over de levensvatbaarheid. De informatie in de aanmelding gaf aanleiding tot twijfel over de levensvatbaarheid van de onderneming, aangezien vóór het jaar 2005 geen positief bedrijfsresultaat is te verwachten.

b) Onvoldoende eigen inbreng van de investeerder: het aanvankelijk voorziene aandeel in de herstructureringskosten van 3,5 % was ontoereikend.

c) Concurrentievervalsing: het feit dat de Duitse autoriteiten onvolledige gegevens verstrekten, gaf aanleiding tot twijfels omtrent mogelijke overcapaciteit op de relevante markt.

2. De steunontvangende onderneming

In 1990 werd het voormalige Chemiekombinat Bitterfeld-Wolfen, Bitterfeld (Saksen-Anhalt), omgezet in Chemie AG. Toen de Treuhandanstalt (THA) er niet in slaagde de onderneming in haar geheel te privatiseren wegens gebrek aan potentiële kopers, heeft zij Chemie AG opgesplitst in verschillende bedrijfsonderdelen. Uit deze afsplitsing ontstond ook Chemie GmbH Bitterfeld-Wolfen (de voormalige CBW), die werkzaam is in verschillende takken van de productie van chemische basisproducten voor de farmaceutische en de verfindustrie.

Bij overeenkomst van 13 maart 1997 werden zes bedrijfsonderdelen van CBW, later CBW Chemie GmbH Bitterfeld-Wolfen (CBW) genoemd, overgenomen door de heren Bräutigam en Riemann (B & R) voor een aankoopprijs van in totaal 1,0 miljoen DEM. Daarbij komt een variabel prijselement dat afhankelijk is van de jaarlijkse cashflowontwikkeling. De onderneming telt op het ogenblik nog 246 werknemers en had in 1997 een omzet van 74 miljoen DEM; daarmee voldoet zij aan de criteria van de definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO).

3. De financiële maatregelen

BvS (opvolger van de Treuhandanstalt)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deelstaat Saksen-Anhalt

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Investeerders

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bij overeenkomst van 13 maart 1997 werden alle aandelen van de voormalige CBW overgedragen aan B & R tegen een direct verschuldigde aankoopprijs van 1 miljoen DEM. Het bijkomende variabele element van de aankoopprijs wordt berekend op basis van de in het tijdvak 2000 tot 2004 te verwachten cashflow en bedraagt maximaal 50 % van de jaarlijkse cashflow; dit bedrag moet telkens worden betaald in september van het jaar dat volgt op het berekeningsjaar. In de loop van de procedure heeft Duitsland de Commissie laten weten dat de waarde van deze prijscomponent in het licht van de verbeterde positie van de onderneming inmiddels maximaal 20 miljoen DEM bedraagt(3). De investeerder heeft bovendien verplichtingen van CBW ten belope van 8,857 miljoen DEM voor zijn rekening genomen, die op 30 juni 2005 betaalbaar worden.

In de koopovereenkomst wordt bepaald dat de investeerders het maatschappelijk kapitaal van CBW met 1 miljoen DEM verhogen en dat zij zich borg stellen voor een stille deelneming ten belope van 2 miljoen DEM.

Particuliere kredietinstellingen zoals de [...](4) verstrekken de onderneming twee kredieten ten belope van in totaal 10 miljoen DEM, waarvoor de investeerders borg staan: een exploitatiekrediet ten belope van meer dan 2 miljoen DEM dat loopt tot 30 juni 1998 en een rentepercentage van 8,25 % per jaar heeft, alsmede een investeringskrediet van meer dan 8 miljoen DEM met een looptijd van tien jaar en een jaarlijkse rente van 5,75 %. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze kredieten voor 80 % zouden worden gedekt door garanties van de deelstaat Saksen-Anhalt, maar op grond van de verbeterde situatie van de onderneming hebben de banken, zoals Duitsland de Commissie in de loop van de procedure meedeelde, afgezien van de garanties van overheidswege.

III. OPMERKINGEN VAN DE BELANGHEBBENDEN

Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure uitte een eveneens in de koop geïnteresseerd concern - Fischer & Limberger (F & L) - twijfels of het door de investeerders B & R gedane bod werkelijk kan worden aangemerkt als het beste.

IV. OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

De Commissie heeft de opmerkingen aan Duitsland meegedeeld en Duitsland de gelegenheid gegeven om te reageren. Duitsland ging bij brief van 23 maart 1998 op de kwestie in en deelde aanvullende informatie mee over de keuze van de investeerder, de aanbesteding en de huidige situatie van de onderneming.

V. BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

1. Staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

a) Staatssteun die samenhangt met de privatisering van ondernemingen

Privatiseringsmaatregelen behelzen geen staatssteun indien aan de volgende voorwaarden is voldaan(5):

- er moet een aanbesteding plaatsvinden die openstaat voor iedereen, die doorzichtig is en waaraan geen verdere voorwaarden zijn verbonden;

- de onderneming moet aan de hoogste inschrijver worden verkocht; en

- inschrijvers moeten voldoende tijd en informatie tot hun beschikking krijgen om naar behoren de waarden van de activa te kunnen bepalen als basis voor hun inschrijving.

Indien aan die voorwaarden niet is voldaan, is een aanmelding noodzakelijk. In dat geval moeten de in het kader van de privatisering voorziene financiële maatregelen worden onderzocht in het licht van het verbod op staatssteun van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

Het concern F & L heeft in zijn brief van 5 januari 1998 gewezen op het feit dat het bij de aanbesteding is benadeeld. De Commissie twijfelt naar aanleiding van deze brief aan het correcte verloop van de aanbesteding.

i) Chronologie van de privatisering

Medio 1995 startte de onderneming KPMG een internationale aanbesteding met betrekking tot de verkoop van negen bedrijfsonderdelen van de voormalige CBW. Van de ondernemingen en personen die blijk gaven van hun belangstelling, kwamen er uiteindelijk, naast zes aanbiedingen voor de privatisering van aparte onderdelen, drie van hen als investeerder in aanmerking:

- de heren B & R,

- het concern F & L,

- een consortium(6).

KPMG en de stuurgroep ("Leitungsausschuß"(7) kwamen naar aanleiding van de vergadering van 22 augustus 1995 tot de conclusie dat alleen B & R en F & L een realistische aanbieding voor het geheel van de te verkopen bedrijfsonderdelen hadden gedaan. Het aanbod van het consortium werd afgewezen vanwege de exorbitant hoge bedragen aan openbare middelen die daarmee gemoeid waren. Ook een aantal inschrijvingen met betrekking tot de privatisering van afzonderlijke bedrijfsonderdelen werd afgewezen op grond van de te hoge kosten.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Eind 1995 besloot BvS het aantal te privatiseren bedrijfsonderdelen van negen naar zes terug te brengen, aangezien uit de analyse van de inschrijvingen was gebleken dat de privatisering van drie bedrijfsonderdelen niet rendabel zou zijn. Sinds maart 1996 werd alleen nog met B & R en F & L over de overname onderhandeld.

In april 1996 heeft het concern F & L ten overstaan van BvS voor het eerst opgemerkt dat de investeerders B & R een concurrentievoordeel hebben omdat de heer Bräutigam voorheen als adviseur op de afdeling Chemie van de THA werkzaam is geweest. Volgens F & L heeft de heer Bräutigam als voormalig adviseur bij het uitwerken van het MBO-concept (management buy-out) in 1996 gebruik kunnen maken van rapporten die met geld van de THA/BvS zijn gefinancierd. Deze beschuldigingen zijn tijdens een vergadering van de stuurgroep in juli 1996 onderzocht, maar konden niet worden bevestigd. Volgens de stuurgroep kan BvS niets worden verweten, aangezien KPMG aan F & L alle relevante rapporten ter beschikking had gesteld en alle vragen van F & L naar aanvullende informatie had beantwoord. Bovendien heeft BvS de Commissie een verslag van de officier van justitie in Halle overgelegd, die op grond van een aangifte een gerechtelijk vooronderzoek had ingesteld tegen leden van de Chemie Arbeitsgemeinschaft van BvS en de stuurgroep op verdenking van bedrog, op grond van artikel 263 van het Duitse wetboek van strafrecht; dit onderzoek werd op 18 september 1998 wegens gebrek aan bewijs gestaakt.

Tijdens haar vergadering van 18 augustus 1996 gaf de stuurgroep de mening te kennen dat de door B & R en F & L overgelegde concepten vergelijkbaar zijn. Dat van B & R ging uit van een iets hogere (circa 4 miljoen DEM) financieringsbijdrage van de overheid. Hoewel het concept zelf inhoudelijk interessanter was, ging het echter ook tot het jaar 2000 met grotere risico's gepaard.

Op 17 september 1996 besloot het bestuur van BvS, na beoordeling van de twee concepten aan de hand van de volgende tabel, de onderhandelingen in eerste instantie met B & R voort te zetten. Mochten deze geen bevredigend resultaat opleveren, dan zou met F & L verder worden onderhandeld. Het bestuur verzocht B & R voor afsluiting van de privatiseringsovereenkomst om enkele aanvullingen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Op basis van de in het kader van de formele onderzoeksprocedure verstrekte gegevens heeft BvS om de volgende redenen gekozen voor het concept van B & R:

- BvS had ernstige twijfels over het financiële concept en met name de solventie van de inschrijver F & L. BvS heeft van het concern ondanks herhaald verzoek - laatstelijk bij brief van 19 juli 1996 - geen gedetailleerde informatie over de financieringsbijdrage van het concern ontvangen. BvS was van mening dat een financiering ten belope van 20 miljoen DEM niet realistisch was, aangezien het maatschappelijk kapitaal van het concern 16,8 miljoen DEM bedroeg. [...] Het concern heeft ondanks herhaald verzoek steeds geweigerd een geconsolideerde jaarrekening aan BvS over te leggen. En hoewel het meermaals te kennen heeft gegeven dat het bereid is informatie over de activiteiten van de afzonderlijke ondernemingen van het concern over te leggen, heeft BvS nooit informatie dienaangaande ontvangen.

- Wat betreft de ondersteuning door de overheid twijfelde BvS of F & L van de deelstaat Saksen-Anhalt middelen ter financiering ten belope van 42 % van de investeringskosten zou ontvangen. De autoriteiten van de deelstaat hebben indertijd informatie verstrekt waaruit blijkt dat een dergelijke berekening niet realistisch is gezien de onzekerheid omtrent de KMO-status(8) van de concern. F & L is er niet in geslaagd de twijfels van BvS dienaangaande weg te nemen. Het plan van de investeerders B & R, waarvan de KMO-status vaststond en waarin men uitging van een subsidie ten belope van 33 % van de investeringskosten, leek BvS aannemelijker.

- Nog een reden voor de beslissing van BvS was het in het concept van B & R vervatte beleidsvoornemen om bij de productie van CBW over te schakelen op "productie op bestelling" ("Auftragssynthese") en de concentratie op "toll-processing", teneinde het voortbestaan van de onderneming op de lange termijn te verzekeren. Dit concept bood volgens BvS betere vooruitzichten en was intelligenter dan dat van F & L, dat zich beperkt tot het verhogen van de omzet van de bestaande producten, die zich voor het grootste gedeelte in de eindfase van hun levenscyclus bevinden. Uit analyse van de relevante markt is inmiddels gebleken dat grote farmaceutische bedrijven als BASF en Hoechst in toenemende mate productiewerkzaamheden afstoten en de chemische grondstoffen niet meer zelf produceren, maar van andere producenten betrekken. Het concept van B & R hield rekening met deze ontwikkeling en stelde voor om van CBW een onderneming te maken die zich in opdracht van grote bedrijven bezighoudt met het synthetiseren van chemische stoffen. Aangezien het daarbij gaat om kwaliteitsproducten uit de branche, kan een netto toegevoegde waarde worden bereikt(9). Centraal bij de plannen van F & L stond de samenwerking met partners als [...]. Uit navraag bij de betreffende ondernemingen is echter gebleken dat deze slechts geïnteresseerd zijn in afzonderlijke activiteiten (bijvoorbeeld [...] in Camposan) of productie-eenheden (bijvoorbeeld [...] in de proeffabriek).

ii) Beoordeling

De twijfels ten aanzien van de aanbesteding en de selectie van de investeerder zijn in de loop van de procedure niet bevestigd. KMPG was verantwoordelijk voor de uitvoering van de aanbesteding. BvS heeft de investeerder gekozen op grond van kwantitatieve en kwalitatieve criteria.

Het concept van B & R ging uit van een ietwat hogere financieringsbijdrage van de overheid dan dat van het F & L-concern. Uit de tabellen blijkt dat BvS en de betreffende deelstaat volgens de F & L-plannen van 1996 samen meer dan 81,3 miljoen DEM voor hun rekening zouden moeten nemen, terwijl in het B & R-concept het bedrag aan benodigde openbare middelen aanvankelijk op 85,2 miljoen DEM werd begroot en uiteindelijk bij het sluiten van de overeenkomst op 83,9 miljoen DEM.

BvS heeft desondanks gekozen voor het concept van Bräutigam en Riemann omdat het gezien de solventie van deze investeerders solider lijkt. Het F & L-concern is er niet in geslaagd om de twijfels van BvS omtrent zijn financiële draagkracht en status als KMO weg te nemen. Aangezien BvS hoe dan ook wil voorkomen dat geprivatiseerde ondernemingen opnieuw steun nodig hebben en dat na afsluiting van het privatiseringsproces "Vertragsmanagement" noodzakelijk is, is de solventie van de investeerder voor BvS altijd een belangrijk criterium geweest bij het kiezen van een koper. Gezien het geringe verschil tussen de subsidiebedragen die door B & R en F & L worden genoemd, kan de Commissie zich vinden in de argumentatie van BvS. Bovendien heeft BvS door voor B & R te kiezen eveneens gekozen voor het modernere concept, waarbij is voorzien dat bij de CBW-productie wordt overgeschakeld op productie op bestelling "toll-processing"-techniek. De Commissie gaat er derhalve van uit dat de onderneming is verkocht aan de hoogste bieder volgens een aanbestedingsprocedure die openstond voor iedereen, die doorzichtig was en niet gekoppeld was aan verdere voorwaarden, en dat de privatisering volgens de vigerende regels is verlopen(10).

Desondanks moet worden onderzocht of sluiting van de onderneming niet goedkoper zou zijn geweest dan verkoop. Reeds ten tijde van de Treuhand-steunregelingen was de Commissie van mening(11) dat de kosten van een liquidatie moeten worden beschouwd als een economisch alternatief voor privatisering. Wanneer de kosten voor een liquidatie lager zijn dan die voor een verkoop, dan behelst de privatisering staatssteun. In het onderhavige geval liggen de kosten voor de liquidatie rond de 54 miljoen DEM; de "netto contante waarde" bedraagt 46,303 miljoen DEM.

De Commissie heeft de door Duitsland geschatte kosten voor een liquidatie niet kunnen onderzoeken. De geschatte waarde zou op grond van de sociale verantwoordelijkheid van de staat (continuering van contractuele betrekkingen) hoger kunnen liggen dan de kosten voor liquidatie van een particuliere onderneming. Een particuliere investeerder hoeft deze lasten niet te dragen omdat hij de voorkeur zou geven aan een systematische liquidatie boven een faillissement. Dit is een voldoende reden om de privatisering aan te merken als een transactie die steunelementen behelst.

Duitsland heeft voldaan aan zijn verplichting volgens artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag om de Commissie in kennis te stellen van de financiële maatregelen ten gunste van de onderneming CBW.

b) Individuele steunmaatregelen

Het is niet uit te sluiten dat het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig wordt beïnvloed door de maatregelen die zijn genomen ter ondersteuning van de onderneming die op de markt in kwestie actief is.

De maatregel die de deelstaat Saksen-Anhalt in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering van de regionale en economische structuren" (GA-middelen) heeft genomen, behelst staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De maatregel in kwestie werd evenwel ten uitvoer gelegd in het kader van een steunprogramma dat bij de Commissie was aangemeld en door haar was goedgekeurd en voldoet aan de voorwaarden van dit programma.

De maatregel van BvS, die als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag moet worden aangemerkt en waarmee naar schatting een bedrag van 66,34 miljoen DEM is gemoeid, moet worden onderzocht met het oog op de mogelijke toepassing van artikel 87, lid 3, onder c) van het EG-Verdrag, met inachtneming van de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden(12). Het bedrag van 1,28 miljoen DEM dat is uitgetrokken voor de verwijdering van chemische verontreiniging die dateert van vóór 1 juli 1990, behelst geen staatssteun. Reeds ten tijde van de Treuhand-regeling van 1991(13) was de Commissie van mening dat de compensatie van de saneringskosten die worden gemaakt in verband met milieuvervuiling die van de periode vóór 1 juli 1990 dateert, niet kan worden gekwalificeerd als steun. Noch de onderneming, noch de investeerder kan aansprakelijk worden gesteld voor dergelijke vervuiling, aangezien deze onder de uitsluitende verantwoordelijkheid van de toenmalige regering valt.

2. Vrijstelling van het verbod op staatssteun volgens artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag

De Commissie moet onderzoeken of de staatssteun in het onderhavige geval volgens artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

De toepassing van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag is gezien het karakter van de onderzochte maatregelen niet aan de orde. Duitsland heeft overigens ook niet gesteld dat voldaan zou zijn aan de voorwaarden voor deze uitzondering op het verbod op staatssteun.

De Commissie gaat derhalve na of de maatregelen in aanmerking komen voor een vrijstelling van het verbod op staatssteun op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. Daarin wordt bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Voorts zetelt CBW in een regio waar de werkloosheid zeer hoog en de levensstandaard buitengewoon laag is.

Voornaamste doel van de steunmaatregel is echter niet het stimuleren van de regionale ontwikkeling maar de sanering van een onderneming. De maatregel moet derhalve worden aangemerkt als steun ad hoc die bedoeld is om een onderneming in moeilijkheden in een economisch zwakke bedrijfstak te helpen bij het herstel van de levensvatbaarheid. Een dergelijke steunmaatregel kan als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd voorzover is voldaan aan de voorwaarden van de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden.

a) Herstel van de levensvatbaarheid

i) Het "worst-casescenario"

Bij het opstellen van het herstructureringsplan zijn de investeerders uitgegaan van zeer voorzichtige schattingen.

Het zogeheten worst-casescenario (waarbij men uitgaat van het allerslechtste geval) kent twee aspecten. De investeerders B & R hebben een aantal kostenposten zeer hoog ingeschat. Hun plan voorziet in zeer hoge afschrijvingen, verdeeld over een periode van ten hoogste tien jaar. In het bedrijfsleven worden echter gewoonlijk de afschrijvingsperiodes gebaseerd op de daadwerkelijke levensduur, die in de chemische industrie 15 jaar bedraagt. Genoemde investeerders hadden ook de kosten voor het personeel hoog ingeschat. De stijging van de personeelskosten lijkt echter, zelfs wanneer het aantal medewerkers stijgt zoals voorzien, te hoog ingeschat.

Voorts ontbreken in het herstructureringsplan bepaalde elementen van de ondernemingsstrategie die wel in het eigenlijke concept stonden. Hoofdpunt van het B & R-concept was de samenvoeging van de zes bedrijfsonderdelen tot één economische eenheid; de verwachting was dat zodoende door het synergie-effect een aanzienlijke kostenbesparing zou kunnen worden bereikt. De overschakeling bij CBW op productie op bestelling en de concentratie op "toll-processing" zou tegelijkertijd leiden tot een betere benutting van de productiecapaciteit en een productiviteitsstijging. Het ondernemingsplan van B & R laat zowel het door samenvoeging te bereiken synergie-effect als de omschakeling op productie op bestelling ("toll-processing") buiten beschouwing, omdat de investeerders in 1996 nog niet konden voorzien wanneer de herstructureringsmaatregelen effect zouden sorteren.

ii) Plausibiliteit van het worst-casescenario

Het plan werd desondanks zowel door KPMG als door de Leitungsausschuß van BvS als solide beoordeeld. Uitgaande van de in de loop van de onderzoeksprocedure verzamelde informatie kan de Commissie meegaan in de argumentatie van BvS.

- Om het draagvlak voor het herstructureringsplan te kunnen beoordelen, dient vooraf te worden opgemerkt dat de aannames zijn gebaseerd op de jaarlijkse cashflowontwikkeling. Om te kunnen beoordelen of de onderneming volgens de richtsnoeren als levensvatbaar moet worden aangemerkt, zou de cashflow normaal gesproken zo hoog moeten zijn dat niet alleen de courante activiteiten, maar ook onderhoudswerkzaamheden en toekomstige investeringen kunnen worden gefinancierd.

In het geval van CBW hoeven dergelijke onderhoudswerkzaamheden en nieuwe investeringen echter niet uit de cashflow te worden gefinancierd. Enerzijds zijn namelijk de kosten voor onderhoudswerkzaamheden al opgevoerd in de bedrijfsplanning voor een bedrag van 4 miljoen DEM per jaar, anderzijds is er in de periode 1997-1999 zoveel geïnvesteerd in het saneren van de onderneming, dat nieuwe investeringen de komende jaren niet hoeven te worden gepleegd, maar pas wanneer CBW verder gestabiliseerd is.

Bijgevolg hoeven onderhoudsmaatregelen en nieuwe investeringen in het onderhavige geval niet te worden gedekt door de cashflow. Het cashflowresultaat moet echter wel vanaf 1999 bij CBW positief zijn(14). Dat zou betekenen dat de exploitatiekosten in dat geval gedekt zijn en de onderneming zichzelf zou kunnen financieren.

- In het door de investeerders overgelegde herstructureringsplan wordt een aantal kostenposten zeer hoog ingeschat. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de afschrijvingen die uitgaan van een afschrijvingsperiode van ten hoogste tien jaar. Om het draagvlak van het plan goed te kunnen beoordelen, moet men echter uitgaan van een afschrijvingsperiode die overeenkomt met de werkelijke levensduur. Ervan uitgaande dat in de periode 1997-1999 in totaal 83,3 miljoen DEM wordt geïnvesteerd in installaties en er dus tot het jaar 2005 niet hoeft te worden geïnvesteerd in vervanging, liggen de werkelijke afschrijvingskosten lager (60 %) dan in het plan genoemd. De onderneming zou op grond van de gecorrigeerde schatting zelfs vanaf 2001 positieve bedrijfsresultaten boeken.

- Een aantal elementen van het B & R-concept komt in het herstructureringsplan zelf niet voldoende aan de orde. Desondanks heeft BvS, bij de beoordeling van het draagvlak van het plan, zowel rekening gehouden met het synergie-effect als met de omschakeling van het productieproces op toll-processing, die naar verwachting zullen leiden tot een daling van de kosten en stijging van de productiviteit.

iii) Huidige positie van de onderneming

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Uit de tabel blijkt dat de financiële positie van CBW duidelijk is verbeterd. De omzet was in 1997 aanzienlijk hoger dan de aanvankelijke schatting en lag zodoende 30 % boven de schatting in het worst-casescenario.

Dat de in de loop van de procedure verstrekte gegevens realistisch zijn, blijkt ook uit het volgende:

- De verbeterde positie is het resultaat van de eerste herstructureringsmaatregelen die in 1997 en 1998 zijn genomen en die de marketingstrategie, de samenvoeging van de onderzoekseenheden tot een analysecentrum, de invoering van de ISO 9001-norm en van informaticasystemen behelsden.

- Volgens de Duitse autoriteiten staat CBW als toeleveringsbedrijf goed aangeschreven bij de groten van de branche - strategische klanten [...]. De onderneming heeft daardoor vaste en potentiële orders voor een periode van drie jaar en langer kunnen binnenhalen. Het samenvoegen van de zes bedrijfsonderdelen tot een eenheid en de overschakeling op "productie op bestelling" is een juiste beslissing gebleken.

- Deze positieve ontwikkeling in het kader van de herstructurering van CBW is in 1997 zonder twijfel nog versterkt door de gunstige tendensen op de wereldmarkt.

Al deze factoren werpen een gunstig licht op het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming en daardoor ook op de argumentatie van BvS, die in 1997, toen de onderzoeksprocedure werd ingeleid, nog op scepsis stuitte. De huidige situatie van CBW bevestigt de eerder gedane inschatting van BvS wat betreft het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming.

b) Vermijding van buitensporige vervalsing van de mededinging

De bij de inleiding van de procedure geuite twijfels omtrent de overcapaciteit op de relevante markt zijn niet bevestigd door derden. De Commissie heeft geen informatie over de capaciteitssituatie op de betreffende markt met betrekking tot de producten van CBW, met uitzondering van het chemische basisproduct aniline 310. Op de markt van aniline 310 lijken zich evenwel enige problemen voor te doen ingevolge overcapaciteit(15). Aangezien CBW echter kan worden aangemerkt als een KMO in een steungebied in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag, hanteert de Commissie het principe van de capaciteitsvermindering niet zo streng. Afgezien daarvan ontwikkelt de markt voor de chemiesector, en met name voor producten voor de farmaceutische industrie, zich zeer goed. Overigens maakt de anilineproductie slechts 10 % van de totale productie uit. De Commissie is daarom van mening dat in het onderhavige geval een capaciteitsvermindering niet noodzakelijk is.

c) Evenredigheid van de steun

Zelfs rekening houdende met het feit dat het in het onderhavige geval ging om een overname door het management, was de oorspronkelijk voorziene financieringsbijdrage van de investeerders (circa 3,5 %) ontoereikend. Duitsland heeft de Commissie echter in de loop van de procedure meegedeeld dat de (particuliere) kredietinstellingen hebben afgezien van overheidsgaranties voor kredieten van de deelstaat ten belope van in totaal 10 miljoen DEM vanwege de goede zakelijke ontwikkeling van de onderneming. Een en ander gaat gepaard met een verhoging van de bijdrage van de investeerders tot in totaal 22,857 miljoen DEM(16). De financieringsbijdrage van de investeerder komt daarmee op 19 %, hetgeen evenredig is indien men in aanmerking neemt dat hier sprake is van een overname door het management. Daar komt nog een variabele aankoopprijscomponent bij, die gezien de aanmerkelijk verbeterde situatie van de onderneming op dit moment op circa 20 miljoen DEM wordt geschat(17).

In het licht van de verbeterde ondernemingspositie moest de Commissie onderzoeken of de intensiteit van de steun beperkt was tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum. De door BvS verleende steun omvat ook de compensatie voor de voor 1997 en 1998 aanvankelijk negatief ingeschatte cashflow met een bedrag van 9 miljoen DEM. Duitsland heeft de Commissie echter tijdens de procedure meegedeeld dat de cashflow voor het jaar 1997 [...] bedraagt en dat de cashflow voor het jaar 1998 even positief wordt ingeschat(18). Gezien de sterk verbeterde cashflow is de geplande cashflowcompensatie naar het oordeel van de Commissie hoger dan het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum. Om die reden kan de geplande cashflow als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt.

VI. CONCLUSIE

De middelen ten belope van 28,8 miljoen DEM die Saksen-Anhalt heeft toegekend in het kader van de Gemeinschaftsaufgabe "Verbetering van de regionale en economische structuren" (GA-middelen), behelzen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Al deze steunmaatregelen werden echter toegestaan in het kader van bij de Commissie aangemelde en door haar goedgekeurde steunregelingen en voldoen aan de voorwaarden ervan.

De maatregelen van BvS, die moeten worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag en naar schatting 66,34 miljoen DEM belopen, zijn onderzocht in het licht van de mogelijke toepassing van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, en getoetst aan de kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden. Het bedrag ten belope van 1,28 miljoen DEM voor de berging van chemische afvalstoffen behelst geen staatssteun(19).

De twijfels met betrekking tot de keuze van de investeerder zijn in de loop van de procedure niet bevestigd. KPMG was verantwoordelijk voor de aanbesteding. Het saneringsconcept van B & R voorzag in een iets hogere financieringsbijdrage van overheidswege dan dat van F & L. Niettemin heeft BvS zich uitgesproken voor het concept van Bräutigam en Riemann omdat dat gezien de solventie van deze investeerders meer solide leek. Het F & L-concern is er niet in geslaagd de twijfels van BvS ten aanzien van zijn financiële positie weg te nemen. Voor BvS was het solvabiliteitscriterium altijd een belangrijke factor bij de keuze van een bepaalde koper. Gezien het geringe verschil tussen de door B & R en F & L voorziene steunbedragen, accepteert de Commissie de motivatie van BvS. Bovendien heeft BvS met de keuze van de investeerders B & R geopteerd voor het modernere concept, aangezien dit uitgaat van de overschakeling door CBW op "productie op bestelling" ("toll -processing").

De bij het inleiden van de formele procedure geuite ernstige twijfels over het herstel van de levensvatbaarheid van de onderneming zijn weggenomen door de inlichtingen die in de loop van de procedure zijn verstrekt. Het herstructureringsplan werd door BvS ondanks buitengewoon voorzichtige schattingen met betrekking tot de basisgegevens als solide beoordeeld. De Commissie deelt die inschatting. Aangezien men uitging van een positieve cashflow na 1999, waarmee de exploitatiekosten zouden worden gedekt, zou de onderneming in principe in staat moeten zijn zichzelf te financieren. De prognose van BvS met betrekking tot het herstel van de levensvatbaarheid van CBW wordt bevestigd door de huidige stand van zaken, nu de cashflow voor 1997 positief is uitgevallen.

Het aandeel van de investeerders in de totale kosten van de herstructurering wordt door de Commissie geschat op 19,1 %. Daar komt nog een variabel aankoopprijselement bij. De financieringsbijdrage van de investeerders wordt derhalve, aangezien het hier een overname door het management betreft, als toereikend beschouwd.

De huidige positie van de onderneming is veel gunstiger dan men in het oorspronkelijke plan verwachtte. Uitgaande van het positieve brutocashflowresultaat voor 1997 [...] en het naar verwachting eveneens positieve resultaat voor 1998, stelt de Commissie vast dat de compensatie van de negatieve cashflow met een bedrag van 9 miljoen DEM niet beperkt is tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke minimum en derhalve onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

1. De maatregelen voor een bedrag van 1,28 miljoen DEM die Duitsland wil toestaan aan de onderneming Chemie GmbH Bitterfeld-Wolfen (CBW) met het oog op de verwijdering van vóór 1 juli 1990 ontstane milieuvervuiling, behelzen geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

2. De staatssteun ten belope van 57,34 miljoen DEM die Duitsland aan de onderneming CBW in de vorm van een investeringsbijdrage van 46,1 miljoen DEM en de overname van de kosten voor afbraakwerken en infrastructuur ten belope van 11,24 miljoen DEM wil toekennen, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

3. De staatssteun ten belope van 9 miljoen DEM die Duitsland aan de onderneming Chemie GmbH Bitterfeld-Wolfen wil toekennen, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en mag derhalve niet worden toegekend.

Artikel 2

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mede welke maatregelen werden getroffen om aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 20 juli 1999.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB C 383 van 17.12.1997, blz. 4.

(2) PB C 383 van 17.12.1997, blz. 4.

(3) Deze informatie is door BvS verstrekt naar aanleiding van een bijeenkomst op 12 november 1998.

(4) Bedrijfsgeheim.

(5) Vergelijk het 23e verslag over het mededingingsbeleid (1993), punt 402 e.v.

(6) Het consortium bestond uit vier partners: Buch Umwelttechnik GmbH, Manifattura Chemica Italiana, de heer H. Schmidt en een vierde onderneming die onbekend is gebleven.

(7) Een door het verantwoordelijke ministerie ingesteld onafhankelijk orgaan dat is belast met de beoordeling van de ingediende concepten. BvS is niet gebonden aan de aanbevelingen van de Leitungsausschuß, maar houdt zich in de meeste gevallen aan de gedane aanbevelingen.

(8) De classificatie als KMO is van belang omdat ondernemingen uit die categorie tot een bepaald plafond recht hebben op regionale steun ter vergoeding van investeringskosten in het kader van de steunregeling van Bond en deelstaten ("Gemeinschaftsaufgabe") "Verbetering van de regionale en economische structuren".

(9) Een belangrijke groeifactor is het wereldwijde succes van bedrijven die generieke producten voor de farmaceutische en de agrarische industrie vervaardigen - twee sectoren waarin grondstoffen in toenemende mate extern worden ingekocht.

(10) Vergelijk het 23e verslag over het mededingingsbeleid 1993, punt 402 e.v.

(11) Beschikkingen van de Commissie betreffende de activiteiten van de Treuhandanstalt met betrekking tot NN 108/91, (brief van 26 september 1991, SG(91) D/17825), E15/92 (brief van 8 december 1992, SG(92) D/17613) en N 768/94 (brief van 1 november 1995, SG(95) D/1062).

(12) PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

(13) Vergelijk steunmaatregelen van de staten nr. NN 108/91, brief van 26 september 1991, SG(91) D/17825.

(14) Voor de periode 1997-1999 ging het oorspronkelijke plan uit van een negatieve cashflow, die gedekt zou moeten worden door de voornoemde cashflowcompensatie van 9 miljoen DEM.

(15) CBW telt in totaal 6 divisies, waaronder aniline, Azo-Ost, Camposan, destillatie van nitrochloorbenzeen, Pharmabau en de proeffabriek.

(16) De bijdrage is als volgt opgebouwd: de aankoopprijs ten belope van 1 miljoen DEM, de overname van verplichtingen van de afgesplitste onderneming ten belope van 8,857 miljoen DEM (verplichtingen), een verhoging van het maatschappelijk kapitaal met 3 miljoen DEM en verlening van een investerings- en een exploitatiekrediet ter waarde van bij elkaar 10 miljoen DEM. De kredieten worden beschouwd als onderdeel van de financieringsbijdrage van de investeerder, omdat de deelstaat er niet meer borg voor staat.

(17) Volgens informatie van BvS naar aanleiding van de bespreking op 12 november 1998.

(18) Op dit punt dient te worden opgemerkt dat de privatiseringsovereenkomst zelf voorziet in terugbetaling van deze cashflowcompensatie tot ten hoogste 6,4 miljoen DEM, als er geen sprake is van een negatieve cashflow.

(19) Beschikking van de Commissie inzake de activiteiten van de Treuhandanstalt in zaak NN 108/91, brief van 26 september 1991, SG(91) D/17825.

Top