Šis dokuments ir izvilkums no tīmekļa vietnes EUR-Lex.
Dokuments 31999Y0618(01)
Council Resolution of 28 May 1999 on increasing protection by penal sanctions against counterfeiting in connection with the introduction of the euro
Resolutie van de Raad van 28 mei 1999 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro
Resolutie van de Raad van 28 mei 1999 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro
PB C 171 van 18.6.1999., 1.–2. lpp.
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Spēkā
Resolutie van de Raad van 28 mei 1999 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro
Publicatieblad Nr. C 171 van 18/06/1999 blz. 0001 - 0002
RESOLUTIE VAN DE RAAD van 28 mei 1999 tot versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro (1999/C 171/01) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, Herinnerend aan Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro(1), die bepaalt dat de euro vanaf 1 januari 2002 in omloop wordt gebracht en dat de lidstaten zorgen voor adequate bestraffing van vervalsing en namaak van eurobankbiljetten en -muntstukken; Akte nemend van de mededeling van 23 juli 1998 van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank: "Bescherming van de euro - bestrijding van valsemunterij"; Akte nemend van de resolutie van het Europees Parlement van 17 november 1998 over de mededeling van de Commissie van 23 juli 1998 aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank: "Bescherming van de euro - bestrijding van valsemunterij"(2); Akte nemend van de aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 7 juli 1998 betreffende de vaststelling van bepaalde maatregelen ter vergroting van de rechtsbescherming van eurobankbiljetten en -munten(3); Overwegende dat de euro wegens zijn mondiale belang in het bijzonder blootgesteld zal zijn aan namaak en valsemunterij; In de wetenschap dat er nu al frauduleuze handelingen met betrekking tot de euro geconstateerd zijn; Overwegende dat ervoor gezorgd moet worden dat de euro in alle lidstaten goed beschermd wordt door middel van doeltreffende strafrechtelijke maatregelen, ook voordat op 1 januari 2002 de munten en biljetten in omloop zullen worden gebracht, NEEMT DE VOLGENDE RESOLUTIE AAN: A. Verdrag van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij 1. De Raad is van oordeel dat de voorschriften van het verdrag van 20 april 1929 ter bestrijding van de valsemunterij ("verdrag van 1929") voor alle lidstaten van de Europese Unie een gemeenschappelijke minimumnorm vormen inzake strafrechtelijke bescherming tegen valsemunterij. 2. De Raad stelt met voldoening vast dat de lidstaten die nog geen partij zijn bij dat verdrag, verklaard hebben voornemens te zijn om toe te treden. 3. De in euro luidende biljetten en muntstukken die krachtens Verordening (EG) nr. 974/98 de hoedanigheid van wettig betaalmiddel in de monetaire unie bezitten, gelden als "munt" a) in de zin van artikel 2 van het verdrag van 1929; b) in de zin van de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten ter bestraffing van valsemunterij. B. Rechtsinstrument van de Europese Unie ter versterking van het strafrechtelijk kader voor de bescherming tegen valsemunterij, met het oog op het in omloop brengen van de euro De Raad is van oordeel dat de Europese Unie, op basis van de in onderdeel A, punt 1, bedoelde minimumnorm, een bindend juridisch instrument moet opstellen, volgens de volgende richtsnoeren: 1. De handelingen omschreven in artikel 3 van het verdrag van 1929, alsmede in het toekomstige instrument van de Europese Unie, en die betrekking hebben op het vervaardigen van munt in strijd met de uitgifterechten van de bevoegde autoriteiten, zouden in alle lidstaten strafbaar gesteld moeten worden. 2. a) Het vervoeren en uitvoeren van valse munt, met het oogmerk om deze in omloop te brengen, zouden in alle lidstaten strafbaar gesteld moeten worden. b) De lidstaten wordt verzocht te onderzoeken of andere vormen van het in bezit hebben van valse munt met het oogmerk om deze in omloop te brengen, dienen te worden bestraft. 3. De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat: a) het begrip "voorwerpen" in de zin van artikel 3, punt 5, van het verdrag van 1929 ook de afzonderlijke componenten van de munt omvat (bijvoorbeeld hologrammen) die bescherming moeten bieden tegen valsemunterij; b) behalve de in artikel 3, punt 5, van het verdrag van 1929 bedoelde voorwerpen, elk instrument dat speciaal bestemd is om geld na te maken (bijvoorbeeld ook computerprogramma's) in de delictsomschrijving kan worden opgenomen; c) behalve de in artikel 3, punt 5, van het verdrag van 1929 vermelde handelingen, het met bedrieglijk oogmerk in bezit hebben van instrumenten die specifiek voor valsemunterij bestemd zijn, strafbaar wordt gesteld. 4. De lidstaten dienen voor alle strafbare handelingen die vermeld zijn in artikel 3 van het verdrag van 1929, en in het toekomstige instrument van de Europese Unie, te voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties, met inbegrip van vrijheidsstraffen die aanleiding kunne geven tot uitlevering. 5. Er dient door middel van passende maatregelen voor te worden gezorgd dat valsemunterij, met inbegrip van valsemunterij met de euro, ten minste in alle lidstaten die de euro hebben ingevoerd, kan worden vervolgd, ongeacht de nationaliteit van de dader en de plaats van het delict. In het toekomstige instrument van de Europese Unie zou de kwestie van het jurisdictie-geschil aan de orde moeten komen. C. Samenwerking De Raad verzoekt de lidstaten en de Commissie om na te gaan of het nodig is de bestaande maatregelen te versterken, teneinde met steun van de Europese Centrale Bank en Europol op doeltreffende wijze samen te werken bij de bestrijding van vervalsingsdelicten betreffende de euro. D. Dringende maatregelen De Raad verzoekt de lidstaten ervoor te zorgen dat handelingen die overeenkomen met de in artikel 3 van het verdrag van 1929 omschreven handelingen en die vóór 1 januari 2002 zijn gepleegd met betrekking tot de toekomstige bankbiljetten en muntstukken van de euro, met evenredige sancties strafbaar worden gesteld. (1) PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. (2) PB C 379 van 7.12.1998, blz. 39. (3) PB C 11 van 15.1.1999, blz. 13.