EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0088

1999/88/EG: Beschikking van de Commissie van 14 juli 1998 betreffende staatssteun aan Porcelanas del Norte SAL (Ponsal)/Comercial Europea de Porcelanas SAL (Comepor) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2364) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 29 van 3.2.1999, p. 28–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/88(1)/oj

31999D0088

1999/88/EG: Beschikking van de Commissie van 14 juli 1998 betreffende staatssteun aan Porcelanas del Norte SAL (Ponsal)/Comercial Europea de Porcelanas SAL (Comepor) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2364) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 029 van 03/02/1999 blz. 0028 - 0033


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 14 juli 1998 betreffende staatssteun aan Porcelanas del Norte SAL (Ponsal)/Comercial Europea de Porcelanas SAL (Comepor) (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2364) (Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (1999/88/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Op 30 april 1997 besloot de Commissie, nadat zij sedert 1995 verscheidene klachten had ontvangen en na een aanmaning die op 30 april 1996, aan Spanje was gericht, de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden ten aanzien van de steun die aan Porcelanas del Norte SAL (Ponsal) was verleend.

Ponsal, een producent van porselein, serviesgoed en sierkeramiek, werd in 1957 in Pamplona (Navarra) opgericht. Vanaf halverwege de jaren tachtig ondervond de onderneming gedurende vele jaren financiële moeilijkheden. In 1994 stelde zij om deze situatie te boven te komen een herstructureringsplan op, dat met name de verhuizing van het bedrijf van het centrum van Pamplona naar de omgeving van de stad en de modernisering van de installaties door middel van investeringen in nieuwe machines inhield.

In het kader van het herstructureringsproces had Ponsal van de regering van Navarra aanzienlijke steunbedragen ontvangen, die echter niet van tevoren bij de Commissie waren aangemeld. Volgens een reeks persartikelen die door de klagers werden overgelegd, bestond deze steun uit een bankgarantie (1,2 miljard ESP), een subsidie voor het scheppen van werkgelegenheid (100 miljoen ESP), een subsidie van 20 % voor investeringen in vaste activa en een gedeeltelijke ontheffing van aan de Spaanse overheid verschuldigde belastingen en sociale bijdragen (3,1 miljard ESP).

In maart 1995 bevestigden de Spaanse autoriteiten, in antwoord op een eerste verzoek om inlichtingen, dat de regering van Navarra inderdaad steun had verleend om de herstructurering van Ponsal te ondersteunen. Deze steun was echter verleend uit hoofde van wet ("Ley Foral") nr. 1/1985 van maart 1985, waarbij een steunregeling in het leven werd geroepen voor de sanering en het herstel van in een crisis verkerende ondernemingen en die dateerde van vóór de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap. Deze steunregeling was in maart en in mei 1986 als bestaande steunregeling ter kennis van de Commissie gebracht. De Commissie had tot nog toe geen enkel bezwaar hiertegen gemaakt.

Daar de Commissie ernstige twijfel had of zij dit antwoord al dan niet moest aanvaarden, met name ten aanzien van het argument dat de steun was gebaseerd op een bestaande steunregeling, en op verdere verzoeken om aanvullende informatie terughoudend werd geantwoord, besloot zij op 30 april 1996 Spanje te verzoeken aan te tonen dat de steun aan Ponsal op grond van een bestaande steunregeling was verleend.

In hun antwoord van juli 1996 slaagden de Spaanse autoriteiten erin de gevraagde bewijzen te leveren. Van de verscheidene steunmaatregelen die door de klagers waren genoemd, viel echter alleen de bankgarantie van 1,2 miljard ESP onder de bepalingen van de Ley Foral 1/1985. Voor de andere steunmaatregelen waarop het onderzoek betrekking had, kon in deze regeling geen rechtvaardiging worden gevonden.

Bovendien ontdekte de Commissie dat, te oordelen naar het antwoord van de Spaanse autoriteiten, verscheidene ondernemingen verband hielden met Ponsal en met de beweerde steun aan deze onderneming (eerst Ponsal, later Comercial Europea de Porcelanas SAL (Comepor)) en dat het in verband hiermee niet duidelijk was waarom de naam was veranderd.

In een schrijven van 26 juli 1996 werd de Spaanse autoriteiten derhalve wederom verzocht de onsamenhangendheden in verband met Ponsal toe te lichten.

In hun antwoord van 10 oktober 1996 bevestigden de Spaanse autoriteiten dat, ter overwinning van de moeilijke economische situatie van Ponsal, in het saneringsplan van 1994 ook was bepaald dat een procedure van uitstel van betaling overeenkomstig het Spaanse faillissementsrecht werd ingeleid, waarin de overheidscrediteuren van Ponsal kwijtschelding hadden verleend voor vorderingen van de regering van Navarra en socialezekerheidsinstellingen voor een bedrag van 3,1 miljard ESP op een totale schuld aan de overheid van 4,35 miljard ESP. Nadat Ponsal was geliquideerd, werd een nieuwe onderneming, Comepor, opgericht, die de activiteiten van Ponsal voortzette.

Bovendien wezen de Spaanse autoriteiten erop dat zij, in het kader van de overbrenging van de installaties van het bedrijf van het centrum van Pamplona naar de omgeving van de stad, nog verdere steunbedragen aan het nieuwe bedrijf Comepor had toegekend, namelijk een investeringssubsidie van 570 miljoen ESP die 20 % van de totale nieuwe investeringen dekte, en een subsidie van 500 000 ESP per nieuw geschapen arbeidsplaats (tot 250 nieuwe arbeidsplaatsen).

Volgens de Spaanse autoriteiten behoefde deze aanvullende steun, waarvan de Commissie tot op dat ogenblik niet op de hoogte was, ook niet te worden aangemeld, omdat deze onder een andere bestaande steunregeling, de wet van 23 juni 1982, viel, waarmee de bevordering van investeringen wordt beoogd. Deze steunregeling werd bij de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap in maart en mei 1986 aan de Commissie gemeld en de Commissie had tot dusverre hiertegen geen bezwaar gemaakt.

Inmiddels ontving de Commissie persartikelen volgens welke Comepor nog eens 750 miljoen ESP aan steun had ontvangen.

De Commissie onderzocht zorgvuldig alle inlichtingen die de Spaanse autoriteiten haar in het licht van de communautaire voorschriften inzake staatssteun hadden verschaft. Zij kwam tot de conclusie dat de meeste door de Spaanse autoriteiten genoemde steunmaatregelen inderdaad binnen het kader van bestaande steunregelingen vielen.

Ten aanzien van de subsidie van 500 000 ESP per geschapen arbeidsplaats, die naar werd beweerd was gebaseerd op de steunregeling van juni 1982 tot bevordering van investeringen ontdekte de Commissie echter dat volgens deze regeling maximaal 400 000 ESP per geschapen arbeidsplaats aan subsidie mag worden verleend en dat de autoriteiten van Navarra derhalve de in de genoemde steunregeling vastgelegde maxima ver hadden overschreden.

Bovendien had de Commissie ernstige twijfel ten aanzien van de uitvoering van de procedure van uitstel van betaling van Ponsal, met name aangaande de kwijtschelding van vorderingen van de overheid van 3,1 miljard ESP. Hierbij kon niet worden uitgesloten dat de onderneming alleen maar was geliquideerd om nieuwe industriële projecten met nieuwe steun en met de activa van de oude (niet-levensvatbare) onderneming mogelijk te maken.

Bovendien deden de Spaanse autoriteiten geen aanmelding van of gaven geen uitleg over de nieuwe steun ten belope van 750 miljoen ESP die, aldus persberichten, aan de onderneming was toegekend.

Derhalve besloot de Commissie op 30 april 1997 de procedure van artikel 93, lid 2, in te leiden ten aanzien van de volgende maatregelen:

a) het bedrag van 3,1 miljard ESP dat de overheid in de procedure van uitstel van betaling had kwijtgescholden;

b) de investeringssteun voor het scheppen van arbeidsplaatsen voorzover deze het in de steunregeling van Navarra van juni 1982 vastgestelde steunplafond overschreden, en

c) de aanvullende steun van 750 miljoen ESP ten aanzien waarvan de Commissie geen enkele officiële inlichting van de Spaanse autoriteiten had ontvangen.

II

Bij schrijven van 1 juli 1997 antwoordden de Spaanse autoriteiten op het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure van artikel 93, lid 2.

In hun antwoord wezen zij er ten eerste op, dat de nieuwe fabriek was gevestigd in Cordovilla, dat tot de gemeente Cendea de Galar behoort en volgens de Spaanse kaart van de regionale steun, die bij brief van de Spaanse autoriteiten van 26 september 1995 door hen was aanvaard, in een gebied van doelstelling 2 gelegen is.

Vervolgens wezen zij op de dramatische financiële situatie waarin Ponsal vóór de opstelling van het herstructureringsplan verkeerde. Zij gaven de verzekering dat, voordat de procedure van uitstel van betaling was voltooid, de activa van Ponsal 1,72 miljard ESP en de schuld 5,091 miljard ESP bedroegen.

Volgens de Spaanse autoriteiten was de procedure van uitstel van betaling, waarin de overheid vorderingen van 3,1 miljard ESP kwijtschold, de enige van de diverse in de Spaanse wetgeving vastgelegde liquidatievormen van ondernemingen, die:

- het mogelijk maakte de werknemers van Ponsal in de nieuwe onderneming Comepor op te nemen,

- de geliquideerde onderneming de mogelijkheid gaf, redelijke prijzen voor haar activa te krijgen, die overeenkwamen met de werkelijke waarde ervan, en

- het mogelijk maakte dat de openbare crediteuren althans gedeeltelijk konden worden voldaan, wat op andere wijze onmogelijk was.

De Spaanse autoriteiten lieten echter na deze beweringen te staven met vergelijkende berekeningen over de kosten van de diverse liquidatiemogelijkheden.

Wat de subsidie van 500 000 ESP per geschapen arbeidsplaats betreft, meldden de Spaanse autoriteiten dat het in de Ley Foral van juni 1982 vastgelegde bedrag van de subsidie voor het scheppen van werkgelegenheid tweemaal was gewijzigd. De eerste maal werd het bij Ley Foral 6/1985 van april 1985 tot 750 000 ESP per geschapen arbeidsplaats opgetrokken en naderhand werd het bij Ley Foral 15/1986 van november 1986 tot 500 000 ESP verlaagd. Zij wezen erop, dat al deze regionale wetten, die niet bij de Commissie waren aangemeld, bestaande steunregelingen waren en daarom het aanmeldingsvereiste hiervoor niet gold.

Ten aanzien van het nieuwe steunbedrag van 750 miljoen ESP wezen de Spaanse autoriteiten erop, dat het hier ging om een door de staatsonderneming Navarra de Financiación y Control SA (Nafinco) aan de nieuwe onderneming Comepor verstrekte lening. Deze lening was toegekend onder marktvoorwaarden (rentevoet 6,86 %) tegen zekerheden (aandelen in Comepor). Het was noodzakelijk de onderneming in bedrijf te houden, omdat het saneringsplan van 1994 was mislukt en de onderneming nog steeds verlies maakte.

Ten slotte wezen de Spaanse autoriteiten erop, dat ten gevolge van de mislukking van de eerste herstructurering hoogstwaarschijnlijk een tweede herstructureringsplan zou worden opgesteld dat onmiddellijk na voltooiing ervan aan de Commissie zou worden voorgelegd. Voor een nieuwe herstructurering zou in ieder geval aanvullende steun noodzakelijk zijn, die van tevoren bij de Commissie zou worden aangemeld.

III

Bij schrijven van 21 oktober 1997 zond de Commissie de opmerkingen van derde belanghebbenden (het Verbindingsbureau van de aardewerkindustrieën in de gemeenschappelijke markt (Cerame-unie) en een Spaanse concurrent van Ponsal), die zij na de bekendmaking van de inleiding van de procedure in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 9 augustus 1997 had ontvangen, voor een reactie aan de Spaanse autoriteiten.

a) Cerame-unie spitste haar opmerkingen toe op de ongunstige gevolgen van de steun voor de keramieksector, waar een enorme overcapaciteit bestaat. Talrijke ondernemingen in deze sector hebben de laatste tien jaar in de herstructurering van hun productie- en distributieprocessen geïnvesteerd. Deze ondernemingen leden onder oneerlijke concurrentie door Ponsal/Comepor die, in plaats van werkelijke herstructureringsmaatregelen door te voeren, heeft getracht de situatie op te lossen met staatssteun en aldus haar producten onder de marktprijs kon verkopen.

b) De Spaanse concurrent trok om te beginnen het argument van de Spaanse autoriteiten in twijfel, dat de aan Ponsal/Comepor verleende steun onder bestaande steunregelingen viel en wees het standpunt van de Spaanse autoriteiten hieromtrent af. Voorts betoogde deze concurrent dat de investeringspremie die Comepor bij de verhuizing van de fabriek was verleend, niet had mogen worden verleend, omdat de nieuwe fabriek niet ligt in een probleemgebied zoals bedoeld in artikel 92, lid 3. Daarnaast beklemtoonde hij de moeilijke financiële positie waarin hij zelf was terechtgekomen als gevolg van de aan Ponsal/Comepor verleende steun die het deze onderneming mogelijk maakte een oneerlijk prijsbeleid te voeren waarmee hij, aangezien hij geen enkele vorm van staatssteun ontving, niet meer kon concurreren.

IV

Bij schrijven van 21 november 1997 beantwoordden de Spaanse autoriteiten de opmerkingen van de belanghebbenden.

In antwoord op de opmerkingen van Cerame-unie ontkenden de Spaanse autoriteiten dat de steun aan Ponsal/Comepor negatieve gevolgen voor de Europese keramiekindustrie kon hebben. De uitvoer van Ponsal/Comepor bedroeg slechts 0,004 % van de totale intracommunautaire uitvoer; bovendien had deze uitvoer uitsluitend betrekking op het laaggeprijsde marktsegment, waarin de onderneming niet concurreerde met andere producenten in de Europese Unie, maar alleen met fabrikanten daarbuiten.

Met betrekking tot de beweringen van de Spaanse concurrent antwoordden de Spaanse autoriteiten dat er geen enkel verband kon bestaan tussen de economische moeilijkheden van de concurrent en de aan Ponsal/Comepor verleende steun. De moeilijkheden van de concurrent deden zich al voor in 1992/1993, terwijl Ponsal/Comepor pas in 1994 steun ontving. Bovendien was de concurrent werkzaam in een ander marktsegment (serviesgoed voor de horeca) dan Ponsal (serviesgoed voor privégebruik).

V

Na een nieuwe briefwisseling en een aantal bilaterale bijeenkomsten legden de Spaanse autoriteiten bij schrijven van 8 april 1998 een uitgebreide verklaring (met als bijlage talrijke bewijsstukken ter staving van hun verschillende beweringen) betreffende de financiële positie van de onderneming en de verscheidene maatregelen ten aanzien waarvan de Commissie de procedure van artikel 93, lid 2, had ingeleid, over.

Hierin bevestigden zij in de eerste plaats dat het herstructureringsplan van 1994 volledig was mislukt en dat zij nu, in tegenstelling tot het oorspronkelijke plan om te trachten een tweede herstructurering door te voeren, voornemens waren de onderneming in haar geheel te liquideren, daar het onmogelijk was gebleken deze weer levensvatbaar te maken. De liquidatie zal geheel overeenkomstig het in dit soort gevallen toepasselijke Spaanse faillissementsrecht worden uitgevoerd. Er zal geen aanvullende steun worden betaald, noch om het liquidatieproces te ondersteunen noch in het kader van een mogelijke verkoop van de activa van de onderneming.

Aangaande de kwijtschelding van de vorderingen van de overheid ten belope van 3,1 miljard ESP op grond van de procedure van uitstel van betaling van Ponsal in 1994/1995, merkten de Spaanse autoriteiten in eerste instantie op, en toonden zij later met bewijsstukken aan, dat zij met volledige inachtneming van het Spaanse faillissementsrecht hadden gehandeld. Vervolgens wezen zij er nogmaals op, dat deze kwijtschelding van de verschillende mogelijke liquidatieprocedures die in de Spaanse wet zijn voorzien de enige was waarbij overheidscrediteuren althans een deel van hun vorderingen (1,2 miljard ESP op een totaal van 4,3 miljard ESP) konden innen, die zij anders in het geheel niet hadden teruggekregen. Als bewijs toonden zij de financiële resultaten die de overheidscrediteuren zouden hebben gehad ingeval zij één van de andere wegen hadden gevolgd die de Spaanse wetgeving biedt. Zo zij een faillissementsprocedure hadden verlangd, zouden de crediteuren slechts maximaal 600 miljoen ESP hebben ontvangen omdat volgens de Spaanse faillissementswetgeving de vorderingen van de werknemers ten belope van 1 miljard ESP voorrang hadden gehad en de kosten voor de uitvoering van de faillissementsprocedure meer dan 200 miljoen ESP zou hebben bedragen. In het geval van een eenvoudige vereffening van de activa van de onderneming zonder faillissementsprocedure zouden de activa van de onderneming zonder een gedetailleerde controle zijn verkocht - een formule die, naar de ervaring aantoont, een veel geringere opbrengst oplevert dan een normale liquidatieprocedure.

Met betrekking tot de subsidie van 500 000 ESP per geschapen arbeidsplaats verstrekten de Spaanse autoriteiten afschriften van de twee besluiten waarbij de rechtsgrond van deze subsidies, de Ley Foral van 1982, was gewijzigd. Deze wijzigingen bevestigden dat het steunbedrag per geschapen arbeidsplaats eerst bij Ley Foral 6/1985 van april 1985 tot 750 000 ESP was verhoogd en later bij Ley Foral 15/1986 van november 1986 opnieuw tot 500 000 ESP was verlaagd. In beide besluiten werd verwezen naar de oorspronkelijke grondslag uit 1982 en zij bevatten geen enkele andere wijziging hiervan.

Met betrekking tot het nieuwe steunbedrag van 750 miljoen ESP herhaalden de Spaanse autoriteiten dat het een lening betrof die door de staatsonderneming Navarra de Financiación y Control SA (Nafinco) aan de nieuwe onderneming Comepor was toegekend. De lening werd verstrekt onder marktvoorwaarden (rentevoet: 6,86 %) met zekerheden (aandelen in het bedrijf) om het herstructureringsproces te ondersteunen en de onderneming in de gelegenheid te stellen haar activiteiten ondanks de moeilijke financiële situatie voort te zetten. Desondanks gaven de Spaanse autoriteiten in dezelfde brief van 8 april 1998 toe, dat de zekerheden onvoldoende waren omdat, door de voortdurende verliezen van de onderneming, de waarde van de aandelen nihil was.

VI

De procedure van artikel 93, lid 2, heeft de situatie van Ponsal en de omstandigheden waarin de onderneming financiële overheidssteun heeft ontvangen, verduidelijkt. Hierdoor kunnen over de maatregelen ten aanzien waarvan de procedure van artikel 93, lid 2, was ingeleid, de volgende conclusies worden getrokken:

a) Wat de kwijtschelding van 3,1 miljard ESP bij de liquidatie van Ponsal betreft, hebben de Spaanse autoriteiten aangetoond dat dit geen staatssteun is in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag. De door de Spaanse autoriteiten verstrekte alternatieve berekeningen bevestigen dat, wanneer men voor één van de andere in de Spaanse wetgeving vastgelegde liquidatiemogelijkheden had gekozen, de verliezen groter waren geweest. Bovendien hebben de Spaanse autoriteiten aangetoond, dat het Spaanse faillissementsrecht volledig in acht is genomen.

b) De subsidie van 500 000 ESP per geschapen arbeidsplaats is wel degelijk steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag. De Spaanse autoriteiten hebben echter aangetoond dat deze betalingen waren gebaseerd op bestaande steunregelingen als bedoeld in artikel 93, lid 1, van het EG-Verdrag en dat zij derhalve niet overeenkomstig artikel 93, lid 3, behoefden te worden aangemeld. De wijzigingen van de Ley Foral uit 1982 - d.w.z. Ley Foral 6/1985 van april 1985 en Ley Foral 15/1986 van november 1986, die beide door genoemde autoriteiten zijn overgelegd - hebben betrekking op hun respectieve voorgangers. De steunregeling waarbij het steunplafond werd verhoogd tot 750 000 ESP per geschapen arbeidsplaats dateert van vóór de toetreding van Spanje tot de Gemeenschap en was dus een reeds bestaande steunregeling. De Ley Foral waarbij het steunplafond wederom werd verlaagd tot 500 000 ESP, behoefde evenmin te worden aangemeld omdat deze alleen betrekking had op de verlaging van een reeds bestaand en dus goedgekeurd steunplafond zonder dat hiervoor een oorspronkelijke steunregeling uit 1982 naar de inhoud werd gewijzigd.

c) Wat de lening van 750 miljoen ESP betreft, zij erop gewezen dat deze maatregel steun is in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag. Hoewel het krediet werd toegekend onder marktvoorwaarden wat de rentevoeten betreft, waren de daarvoor gestelde zekerheden geenszins voldoende. De waarde van deze zekerheden - d.w.z. de waarde van de aandelen in Comepor - was nihil, zoals de Spaanse autoriteiten zelf erkennen. Daarom moet, wanneer het beginsel van de particuliere investeerder wordt toegepast, de conclusie worden getrokken dat geen enkele particuliere bank deze lening zou hebben toegekend aan een onderneming in een situatie zoals die van Comepor, en dit onder dezelfde voorwaarden als de overheid zou hebben gedaan.

De steun zou de mededinging kunnen vervalsen of het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Er bestaat een intensieve handel in de sector tafelservies tussen Spanje en de andere lidstaten. Volgens gegevens van Eurostat voerde Spanje in 1996 7 131 ton producten van deze sector uit naar andere lidstaten voor een totaalbedrag van 28,7 miljoen ECU, terwijl dit land 8 239 ton invoerde voor een totaalbedrag van 26,8 miljoen ECU. In 1997 voerde Spanje 6 986 ton uit voor een bedrag van 29 miljoen ECU en werd 9 072 ton ingevoerd voor een bedrag van 35,1 miljoen ECU. Hoewel Comepor een tamelijk beperkt marktaandeel heeft, neemt zij aan deze markt deel. Dit blijkt duidelijk uit de reacties van de belanghebbenden. De aan Comepor verleende steun heeft dan ook de positie van de onderneming op de gemeenschappelijke markt ten opzichte van andere concurrenten die geen staatssteun hebben ontvangen, duidelijk verbeterd.

Daar de steun niet op enigerlei goedgekeurde steunregeling was gebaseerd, moest hij overeenkomstig artikel 93, lid 3, van het Verdrag afzonderlijk worden aangemeld. Spanje heeft niet aan deze verplichting voldaan. Daarom was de steunverlening formeel onwettig.

Voorts kunnen in het onderhavige geval de in artikel 92, lid 2, van het Verdrag bedoelde uitzonderingen niet worden toegepast wanneer rekening wordt gehouden met de kenmerken van de steun en het feit dat niet is getracht aan de voorwaarden voor toepassing van deze uitzonderingen te voldoen.

Daarnaast zij erop gewezen dat Comepor niet is gevestigd in een uit hoofde van artikel 92, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag voor regionale steun in aanmerking komend gebied.

Ook was het krediet er niet voor bestemd om de economische ontwikkeling van een probleemgebied in de zin van artikel 92, lid 3, onder c), te vergemakkelijken, maar om een in economische moeilijkheden verkerende onderneming te helpen haar activiteiten in de sector voort te zetten.

Ten slotte voldoet de steun niet aan de uitzondering van artikel 92, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag in samenhang met de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (1).

Wat de aanmerking van de lening van 750 miljoen ESP als reddingssteun betreft, zij opgemerkt dat Comepor, toen zij de lening kreeg, zeker een onderneming in moeilijkheden was die niet in staat was deze met haar eigen middelen te overwinnen. Volgens de kaderregeling kan reddingssteun bestaan in kassteun in de vorm van een kredietgarantie of af te lossen kredieten tegen een rente gelijk aan de marktrente (punt 3.1 van de kaderregeling). De lening van 750 miljoen ESP, waarvan de rentevoet met de marktvoorwaarden overeenkwam, voldoet aan dit criterium. Niettemin hebben de Spaanse autoriteiten niet het bewijs geleverd dat op het tijdstip waarop de lening werd toegekend enig verband bestond tussen de lening en de mogelijke herstructureringsmaatregelen hetgeen, overeenkomstig punt 3.1 van de kaderregeling, een vereiste is voor goedkeuring van reddingssteun. Het werd dus tijdens de procedure duidelijk dat de steun uitsluitend tot doel had de status quo te handhaven en het onvermijdelijke uit te stellen; intussen zijn de hangende industriële en sociale problemen verschoven naar andere, efficiëntere, producenten, en andere lidstaten, in plaats van dat een herstructureringsproces werd gesteund waarmee een begin had moeten worden gemaakt toen de reddingssteun werd verleend.

Tijdens de procedure hebben de Spaanse autoriteiten niet kunnen aantonen dat de door hen toegekende lening aan al deze vereisten voldeed. De lening kan dan ook niet worden goedgekeurd, omdat zij niet aan de bovengenoemde criteria voldoet.

De lening van 750 miljoen ESP ten gunste van Comepor kan evenmin worden aangemerkt als herstructueringssteun, omdat zij geen verband hield met de in het herstructureringsplan van 1994 vervatte herstructureringsmaatregelen, doch werd uitgekeerd omdat deze herstructurering op een volledige mislukking was uitgelopen en de onderneming financiële problemen bleef ondervinden. Daarnaast mag niet worden vergeten dat de Spaanse autoriteiten zelf hebben erkend, dat het onmogelijk was de onderneming weer levensvatbaar te maken.

Bovendien zou de steun de mededinging buitensporig kunnen vervalsen. Volgens de inlichtingen waarover de Commissie beschikt (Panorama van de EU-industrie 1997) is er overcapaciteit in de keramieksector, waar zich in 1992 en 1993 een aanzienlijke daling in het gebruik voordeed (met 3,2 % per jaar) die in de daaropvolgende jaren niet kon worden goedgemaakt. Zo zal het aanzienlijke verschil tussen productiecapaciteit (waarde: 15 163 miljoen ECU in 1993) en vraag (waarde: 12 834 miljoen ECU in 1993) in het verleden niet afnemen in de toekomst (raming van de waarde van de productie voor 1998: 19 470 miljoen ECU; raming van de waarde van het gebruik voor 1998: 15 650 miljoen ECU). Gelet op deze ontwikkeling zou de aan Comepor verstrekte lening haar concurrenten ernstig kunnen schaden.

Rekening houdend met al deze factoren moet de Commissie concluderen dat de door de regering van Navarra aan Comepor verstrekte lening van 750 miljoen ESP een steunmaatregel is waarop geen van de ontheffingen van artikel 92, lid 3, van toepassing is.

VII

Wanneer steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt wordt geacht, verlangt de Commissie van de desbetreffende lidstaat dat deze het steunbedrag van de begunstigde terugvordert (mededeling van de Commissie van 24 november 1983 (2); zie ook de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 juli 1973 en 24 februari 1987 in de zaken 70/72 (Commissie tegen Duitsland) (3) en 310/85 (Deufil tegen Commissie) (4). Aangezien dit het geval is bij de steun aan Comepor die het voorwerp van deze beschikking vormt, moet de steun worden terugbetaald. Het feit dat Comepor zal worden geliquideerd en van de markt verdwijnt, doet aan deze eis niets af. De terugvordering van de steun wordt niet onmogelijk geacht, daar de activa van Comepor zullen worden verkocht en de crediteuren uit de opbrengst zullen worden voldaan.

De terugbetaling van de steun zal plaatsvinden overeenkomstig de Spaanse wetgeving, met name volgens de bepalingen inzake aan de staat verschuldigde rente wegens verzuim, die wordt berekend vanaf de datum waarop de steun werd verleend (brief SG(91) D/4577 van 4 maart 1991 van de Commissie aan de lidstaten; zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1990 in zaak C-142/87 (België tegen Commissie) (5)).

Overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie houdt de terugvordering van de steun in, dat die bepalingen zodanig worden toegepast dat de door het Gemeenschapsrecht verlangde terugvordering niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt. Eventuele procesrechtelijke of andere moeilijkheden met betrekking tot de uitvoering van de bestreden beschikking kunnen de wettigheid ervan niet beïnvloeden (6),

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door de staatsonderneming Navarra de Financiación y Control SA aan Comercial Europa de Porcelanas SAL toegekende lening van 750 miljoen ESP is onwettig, omdat deze is verstrekt in strijd met de verplichting van de Spaanse autoriteiten, de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte te brengen om haar opmerkingen te kunnen maken, zoals neergelegd in artikel 93, lid 3, van het EG-Verdrag.

Deze steun is overeenkomstig artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, omdat hij niet aan de voorwaarden voor toepassing van een van de in artikel 92, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag vervatte afwijkingen voldoet.

Artikel 2

Spanje draagt ervoor zorg, dat de in artikel 1 bedoelde steun, rente inbegrepen, binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking volledig wordt ingetrokken en teruggevorderd.

De terugvordering geschiedt volgens de procedures en voorschriften van het Spaanse recht, met inbegrip van rente vanaf de datum waarop de steun werd verleend tot die waarop deze daadwerkelijk is terugbetaald, berekend tegen een rentevoet gelijk aan het referentiepercentage dat op die datum voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent voor regionale steun in Spanje werd gehanteerd.

Deze bepalingen moeten op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat de volgens het Gemeenschapsrecht noodzakelijke terugvordering niet praktisch onmogelijk wordt gemaakt. Procedurele of andere moeilijkheden bij de uitvoering van deze maatregelen hebben geen invloed op de doeltreffendheid ervan.

Artikel 3

De Spaanse regering deelt de Commissie binnen twee maanden na bekendmaking van deze beschikking mee welke maatregelen zijn getroffen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 14 juli 1998.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

(1) PB C 368 van 23. 12. 1994, blz. 12.

(2) PB C 318 van 24. 11. 1983, blz. 3.

(3) Jurisprudentie 1973, blz. 813.

(4) Jurisprudentie 1987, blz. 901.

(5) Jurisprudentie 1990, blz. I-959.

(6) Zie arrest, voetnoot 5, rechtsoverwegingen 58 tot en met 63.

Top