Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2836

    Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking

    PB L 354 van 30.12.1998, p. 5–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2003

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2836/oj

    31998R2836

    Verordening (EG) nr. 2836/98 van de Raad van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking

    Publicatieblad Nr. L 354 van 30/12/1998 blz. 0005 - 0009


    VERORDENING (EG) Nr. 2836/98 VAN DE RAAD van 22 december 1998 betreffende de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 W,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (2),

    (1) Overwegende dat het belang van de economische en maatschappelijke rol van de vrouw in de ontwikkelingslanden heeft geleid tot een groeiende internationale erkenning van het feit dat een volwaardige deelneming van de vrouw, zonder discriminatie, onontbeerlijk is voor de duurzaamheid en de doeltreffendheid van de ontwikkeling;

    (2) Overwegende dat de bijdrage van vrouwen tot de ontwikkeling thans lijdt onder ernstige belemmeringen die alleen voor vrouwen gelden waardoor hun werk minder doelmatig is en de maatschappij als geheel daar minder baat bij heeft;

    (3) Overwegende dat die belemmeringen onder meer bestaan in aanhoudende en ernstige ongelijkheden tussen vrouwen en mannen met betrekking tot het recht van vrouwen op en gelijke deelneming aan de ontwikkeling, de toegang tot elementaire voorzieningen, met name op het gebied van onderwijs, opleiding en gezondheidszorg en tot de besluitvorming en controle over economische bestaansmiddelen;

    (4) Overwegende dat tot dusver in het kader van de ontwikkelingsmaatregelen dikwijls te weinig rekening is gehouden met de verschillen tussen de situaties, rollen, kansen en prioriteiten van vrouwen en mannen, waardoor het globale effect van die maatregelen minder gunstig uitvalt;

    (5) Overwegende dat het ongedaan maken van genderverschillen en het versterken van de rol van vrouwen van cruciaal belang zijn uit een oogpunt van sociale rechtvaardigheid en voor de doeltreffendheid van ontwikkelingsinspanningen;

    (6) Overwegende dat de ontwikkelingssamenwerking de nodige daarmee samenhangende veranderingen in attitudes, structuren en werkwijzen op politiek, economisch, juridisch, maatschappelijk en huiselijk niveau dient aan te moedigen;

    (7) Overwegende dat op grond van de huidige inzichten een specifiek streven om de vrouw een grotere rol in de ontwikkeling te geven, weliswaar nodig blijft, maar dat het gezichtsveld moet worden verruimd tot de rollen, de verantwoordelijkheden, de behoeften en de toegang tot de middelen en de besluitvorming van zowel mannen als vrouwen en tot hun onderlinge relaties, kortom tot de genderproblematiek;

    (8) Overwegende dat voor een doelmatige ontwikkeling nodig is dat genderanalyse stelselmatig deel uitmaakt van de uitwerking, opzet, uitvoering en evaluatie van alle ontwikkelingsmaatregelen en -strategieën;

    (9) Overwegende dat de bedoelde analyse uitvoeriger omschreven wordt in de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 18 september 1995 inzake het integreren van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking, door de Raad goedgekeurd in de Resolutie van 20 december 1995;

    (10) Overwegende dat de Raad in een reeks conclusies tussen 1982 en 1993 heeft gewezen op de belangrijke rol van de vrouw in het kader van de ontwikkeling;

    (11) Overwegende dat de Gemeenschap en haar lidstaten ondertekenaar zijn van de Toekomstgerichte Actiestrategieën van Nairobi van 1985 en van de Slotverklaring en het Platform voor Actie van de Vierde VN-Wereldvrouwenconferentie van Peking in 1995, waarin wordt gewezen op de noodzaak op te treden tegen alle belemmeringen van gendergelijkheid en in alle beleid en in alle programma's van maatregelen in die zin te integreren;

    (12) Overwegende dat in het VN-Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw (1979) de discriminatie van vrouwen wordt omschreven als een hinderpaal voor de ontwikkeling welke de partijen overeenkomen met alle geschikte middelen uit de weg te ruimen, en in de VN-Verklaring inzake het recht op ontwikkeling (1986) wordt gewezen op het recht van alle personen om deel te nemen aan en bij te dragen tot de ontwikkeling alsook op de noodzaak aan de hand van doeltreffende maatregelen ervoor te zorgen dat de vrouw in het ontwikkelingsproces een actieve rol vervult;

    (13) Overwegende dat het Europees Parlement herhaaldelijk in resoluties, en vooral in zijn Resolutie van 14 mei 1992 over de situatie van vrouwen in de ontwikkelingslanden en zijn Resolutie van 15 juni 1995 over de Vierde Wereldvrouwenconferentie te Peking, heeft verklaard dat het nodig is de passende aandacht voor de rollen en prioriteiten van vrouwen in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap te integreren en met het oog op de effectieve tenuitvoerlegging van de conclusies van de conferentie van Peking adequate maatregelen te nemen;

    (14) Overwegende dat in de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van 20 december 1995 de mededeling van de Commissie over hetzelfde onderwerp wordt goedgekeurd, om volledige integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking en om coördinatie op dit gebied tussen de Commissie en de lidstaten wordt verzocht, en richtsnoeren worden uitgestippeld om de te Peking aangegane politieke verbintenissen tevens op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking uit te voeren;

    (15) Overwegende dat deze aanpak opnieuw werd bevestigd in de Resolutie van de Raad en de lidstaten betreffende menselijke en sociale ontwikkeling van 22 november 1996;

    (16) Overwegende dat het algemeen erkend belang van de genderproblematiek voor een doelmatige ontwikkeling, rechtvaardigt dat specifieke maatregelen worden overwogen om te garanderen dat de genderproblematiek op passende wijze in aanmerking wordt genomen bij communautaire financiële instrumenten, die in toenemende mate op die problematiek moeten inspelen;

    (17) Overwegende dat als meest doeltreffende aanpak eerder moet worden gedacht aan strategische en doelgerichte bewustmakingsinitiatieven die mogelijk een aanzienlijk multiplicatoreffect hebben, dan aan de financiering van kleinschalige operationele projecten; overwegende dat ook een groter deel van de ontwikkelingshulp van de Gemeenschap naar specifieke maatregelen voor vrouwen moet gaan;

    (18) Overwegende dat het belang van de communautaire activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking vergt dat de Gemeenschap met het oog op de nakoming van haar verbintenissen van Peking initiatieven neemt welke ten opzichte van die van de lidstaten een aanvullend karakter dragen;

    (19) Overwegende dat maatregelen ter financiering van de bij deze verordening beoogde activiteiten genomen moeten worden;

    (20) Overwegende dat in deze verordening voor het tijdvak 1999-2003 een financieel referentiebedrag wordt opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995 betreffende de opneming van financiële bepalingen in de wetgevingsbesluiten (3), waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten;

    (21) Overwegende dat gedetailleerde uitvoeringsvoorschriften met name betreffende de vorm van acties, de ontvangers van de steun en de besluitvormingsprocedures dienen te worden vastgelegd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. De Gemeenschap stelt financiële hulp en technische expertise ter beschikking voor de horizontale integratie (hierna "mainstreaming" genoemd) van het genderaspect in alle beleid en in alle maatregelen inzake ontwikkelingssamenwerking.

    2. De hulp uit hoofde van deze verordening dient tot aanvulling, versterking en coördinatie van de hulp uit hoofde van andere instrumenten van de ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de intergouvernementele en/of nationale instrumenten teneinde in het beleid en in de maatregelen van de Gemeenschap ten volle rekening te houden met de genderproblematiek.

    3. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "genderproblematiek" verstaan de verschillende en onderling samenhangende rollen, verantwoordelijkheden en kansen van mannen en vrouwen op ontwikkelingsgebied die cultuur- en maatschappijgebonden zijn en die mettertijd, onder meer ingevolge beleidsmaatregelen, kunnen veranderen.

    Artikel 2

    1. De centrale doelstellingen van de uit hoofde van deze verordening uit te voeren activiteiten zijn:

    a) ondersteunen van de mainstreaming van genderanalyse op alle gebieden van de ontwikkelingssamenwerking, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de rechtspositie en de feitelijke situatie van vrouwen en mannen, hun behoeften en hun inbreng in de samenleving en het gezin; ondersteunen van het volgen van een gendergevoelige aanpak bij het uitwerken, opzetten en uitvoeren van ontwikkelingsbeleid en ontwikkelingsmaatregelen van de Gemeenschap op macro-, meso- en micro-niveau, evenals bij de monitoring en de evaluatie;

    b) ondersteunen en vergemakkelijken van de integratie van op het wegwerken van genderverschillen gerichte acties in alle ontwikkelingsmaatregelen van de Gemeenschap op voldoende grootschalige wijze in het bijzonder met betrekking tot de toegang tot hulpbronnen en diensten en deelname van het besluitvormingsproces in het politieke, economische en maatschappelijke leven;

    c) geleidelijk toewerken naar een situatie in 2003, waarin het percentage van de communautaire maatregelen die voldoen aan de OESO/DAC-criteria betreffende genderintegratie of positieve actie aanzienlijk is toegenomen;

    d) ontwikkelen en bevorderen van de endogene capaciteiten van de overheid en de particuliere sector in de ontwikkelingslanden die het initiatief kunnen nemen en de verantwoordelijkheid kunnen dragen met betrekking tot het mainstreamen van de genderproblematiek in het ontwikkelingsproces.

    2. Voor financiering komen met name de volgende activiteiten in aanmerking:

    - technisch advies voor en ondersteuning van de integratie van de genderproblematiek in ontwikkelingsmaatregelen;

    - activiteiten gericht op het opnemen van het genderperspectief in analyses, beleid, en nationale en sectoriële strategieën;

    - programma's voor de opbouw van institutionele en operationele capaciteiten van de ontwikkelingslanden met betrekking tot de genderproblematiek op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met inbegrip, wat de wetgevende en bestuurlijke maatregelen betreft, van de gelijkberechtiging van mannen en vrouwen;

    - steun bij het verzamelen en verspreiden van naar sekse uitgesplitste gegevens;

    - het uitwerken van methoden, richtsnoeren, handboeken, procedures, indicatoren en andere instrumenten ter verbetering van de integratie van de genderproblematiek in ontwikkelingsactiviteiten;

    - thematische monitoring en evaluaties;

    - opleiding en bewustmaking van belangrijke beleidsmakers in de Commissie en de ontwikkelingslanden;

    - steun bij de uitwerking, follow-up en monitoring van nationale plannen tot toepassing van het Platform voor actie van de Conferentie van Peking in ontwikkelingslanden;

    - acties in het kader van de coördinatie van de lidstaten inzake de mainstreaming van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking.

    3. Bijzondere aandacht zal gaan naar de integratie van de genderproblematiek in nieuwe aandachtsgebieden van de ontwikkelingssamenwerking.

    Artikel 3

    Begunstigden van de maatregelen uit hoofde van deze verordening zijn overheidsinstellingen en -organen, gedecentraliseerde departementen, regionale organen, universiteiten en onderzoekcentra, traditionele en lokale gemeenschappen, vakbonden, niet-gouvernementele organisaties, verenigingen van openbaar nut en verenigingen die representatief zijn voor de lokale en vooral de vrouwelijke bevolking, alsmede coöperaties en instellingen voor krediet aan de landbouw en het ambacht.

    Er zal voorrang worden verleend aan endogene structuren die kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van plaatselijke capaciteiten met betrekking tot de genderproblematiek.

    Artikel 4

    1. De financiering door de Gemeenschap van de in artikel 1 genoemde acties bestrijkt een periode van vijf jaar (1999-2003).

    Het financieel referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van dit programma voor de periode 1999-2003 bedraagt 25 miljoen ECU.

    De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

    2. De begrotingsautoriteit stelt de voor elk begrotingsjaar beschikbare kredieten vast in het licht van de beginselen van goed financieel beheer zoals genoemd in artikel 2 van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 5

    1. De middelen die voor de in artikel 2 bedoelde activiteiten kunnen worden ingezet, omvatten studies, passende technische bijstand, met inbegrip van de hulp van deskundigen, op korte en lange termijn, onderwijs-, opleidings- en andere diensten, leveringen en werken, alsook audits en evaluatie- en controlemissies.

    2. De communautaire financiering kan zowel gebruikt worden voor investeringsuitgaven, met uitzondering van de aankoop van onroerend goed als voor vaste kosten (onder meer administratieve, onderhouds- en operationele kosten), gezien het feit dat met het project in de mate van het mogelijke levensvatbaarheid op middellange termijn moet worden nagestreefd.

    Met uitzondering van de opleidings-, onderwijs- en onderzoeksprogramma's mogen deze kosten over het algemeen slechts worden gedekt tijdens de aanloopfase, en wel in afnemende mate.

    3. Van de in artikel 3 omschreven begunstigden wordt een financiële bijdrage gevraagd.

    Deze bijdrage wordt gevraagd binnen de grenzen van de mogelijkheden van de betrokken begunstigden en naar gelang van de aard van elke actie.

    4. Er kan worden gezocht naar mogelijkheden voor medefinanciering met andere donoren, met name de lidstaten en de betrokken internationale organisaties.

    5. Het nodige wordt gedaan om het communautaire karakter van de uit hoofde van deze verordening verleende steun tot uitdrukking te brengen.

    6. Teneinde de samenhang en het onderling aanvullende karakter als bedoeld in het Verdrag te verwezenlijken, en een optimale doeltreffendheid van al deze acties te waarborgen, kan de Commissie alle nodige maatregelen op het gebied van de coördinatie nemen, met name:

    a) instelling van een systeem van systematische uitwisseling en analyse van informatie over de gefinancierde acties en over de acties waarvan de financiering door de Gemeenschap en de lidstaten wordt overwogen;

    b) coördinatie daar waar de acties worden uitgevoerd door middel van regelmatige bijeenkomsten en informatie-uitwisseling tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en de lidstaten in de ontvangende landen.

    7. De Commissie kan bijeenkomsten organiseren met vertegenwoordigers van de Commissie, de lidstaten en de partnerlanden teneinde het bewustzijn van de genderproblematiek in nieuwe aandachtsgebieden van de ontwikkelingssamenwerking te verhogen.

    8. Teneinde op internationaal en nationaal niveau zoveel mogelijk effect te bereiken, kan de Commissie in overleg met de lidstaten elk initiatief nemen dat nodig is om te komen tot een goede coördinatie en nauwe samenwerking, met name inzake de uitwisseling van informatie, met de ontvangende landen, de geldverschaffers en andere betrokken internationale organisaties, met name die van het stelsel van de Verenigde Naties.

    Artikel 6

    De financiële steunverlening in het kader van deze verordening wordt verstrekt in de vorm van niet-terugvorderbare hulp.

    Artikel 7

    1. De Commissie is verantwoordelijk voor de beoordeling vooraf, de keuze en het beheer van de acties waarop deze verordening betrekking heeft, in overeenstemming met de geldende budgettaire en andere procedures en met name die van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    2. Besluiten betreffende niet-terugvorderbare hulp ten belope van meer dan 1 miljoen ECU voor afzonderlijke acties welke op grond van deze verordening worden gefinancierd, worden volgens de procedure van artikel 8 vastgesteld.

    3. De Commissie kan, zonder het advies van het in artikel 8 bedoelde comité in te winnen, aanvullende vastleggingen goedkeuren die nodig zijn ter dekking van te verwachten of reeds geregistreerde overschrijdingen uit hoofde van deze acties, indien de overschrijding of de bijkomende behoefte ten hoogste 20 % van de oorspronkelijke vastlegging in het financieringsbesluit bedraagt.

    4. Elke krachtens deze verordening gesloten financieringsovereenkomst of elk krachtens deze verordening gesloten financieringscontract voorziet er met name in dat de Commissie en de Rekenkamer controles ter plaatse kunnen uitvoeren volgens de gebruikelijke procedures die de Commissie heeft vastgesteld in het kader van de geldende bepalingen, met name die van het financieel reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

    5. Wanneer voor acties financieringsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en de ontvangende landen zijn gesloten, wordt daarin bepaald dat de betaling van belastingen, rechten en andere lasten niet door de Gemeenschap wordt gefinancierd.

    6. De deelneming aan aanbestedingen en contracten staat onder gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke personen en rechtspersonen van de lidstaten en de ontvangende landen. Zij kan worden uitgebreid tot andere ontwikkelingslanden en, in naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen, tot andere derde landen.

    7. De leveringen zijn van oorsprong uit de lidstaten, dan wel uit de ontvangende landen of uit andere ontwikkelingslanden. In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen mogen de leveringen uit andere landen komen.

    8. Bijzondere aandacht wordt geschonken aan:

    - kosteneffectiviteit en duurzame resultaten bij het opstellen van de projecten;

    - de duidelijke omschrijving van en controle op de doelstellingen en resultaatindicatoren voor alle projecten;

    - de capaciteit van projecten en programma's om in te spelen op de doelstelling van het mainstreamen van de genderproblematiek in de acties van de Gemeenschap.

    Artikel 8

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het geografisch comité dat bevoegd is voor ontwikkelingszaken.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

    De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval:

    - stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten uit voor een termijn van een maand, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving;

    - kan de Raad binnen de na het eerste streepje bedoelde termijn met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    Artikel 9

    Eenmaal per jaar wordt, in het kader van een gezamenlijke vergadering van de in artikel 8, lid 1, bedoelde comités, een gedachtewisseling gehouden op basis van de algemene richtsnoeren voor de in het komende jaar te voeren acties, gepresenteerd door de vertegenwoordiger van de Commissie.

    Artikel 10

    1. Na elk begrotingsjaar dient de Commissie een jaarverslag in bij het Europees Parlement en de Raad dat een overzicht bevat van de op grond van deze verordening gefinancierde acties met betrekking tot de integratie van de genderproblematiek in de ontwikkelingssamenwerking van de Gemeenschap en van de resultaten van die acties, evenals:

    - een lijst van de projecten met de namen van de bij de uitvoering betrokken partners en het percentage van de door de Gemeenschap gedragen werkingskosten;

    - een beoordeling, met cijfermateriaal, van de uitvoering van deze verordening tijdens het begrotingsjaar.

    2. De Commissie maakt regelmatig een beoordeling van de door de Gemeenschap gefinancierde acties om vast te stellen of de met deze acties beoogde doelstellingen verwezenlijkt zijn en om richtsnoeren te kunnen geven voor de verbetering van de doeltreffendheid van toekomstige acties. De Commissie legt het in artikel 8 bedoelde comité samenvattingen van de beoordelingsverslagen voor die eventueel door het comité kunnen worden bestudeerd. De verslagen worden desgevraagd ter beschikking van de lidstaten gesteld.

    3. De Commissie stelt de lidstaten elke maand in kennis van de goedgekeurde acties en projecten, met vermelding van het betreffende bedrag, de aard van de actie of het project, het ontvangende land en de partners.

    4. De financieringsgids met de richtsnoeren en criteria voor de selectie van projecten wordt door de diensten van de Commissie, met name de delegaties van de Commissie in de ontvangende landen, gepubliceerd en ter beschikking gesteld van de belanghebbende partijen.

    Artikel 11

    1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij is van toepassing tot en met 31 december 2003.

    2. Drie jaar na de inwerkingtreding van deze verordening legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een algehele evaluatie voor van de in het kader van deze verordening door de Gemeenschap gefinancierde acties, welke evaluatie vergezeld gaat van voorstellen betreffende de toekomst van de verordening.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 22 december 1998.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    C. EINEM

    (1) PB C 371 van 8. 12. 1997, blz. 74.

    (2) Advies van het Europees Parlement van 19 november 1997 (PB C 371 van 8. 12. 1997), Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad van 30 maart 1998 (PB C 204 van 30. 6. 1998, blz. 18) en Besluit van het Europees Parlement van 17 september 1998 (PB C 313 van 12. 10. 1998).

    (3) PB C 102 van 4. 4. 1996, blz. 4.

    Top