Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2366

    Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001

    PB L 293 van 31.10.1998, p. 50–63 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2005: This act has been changed. Current consolidated version: 18/08/2004

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2366/oj

    31998R2366

    Verordening (EG) nr. 2366/98 van de Commissie van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001

    Publicatieblad Nr. L 293 van 31/10/1998 blz. 0050 - 0063


    VERORDENING (EG) Nr. 2366/98 VAN DE COMMISSIE van 30 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1638/98 (2), en met name op artikel 5,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1638/98 van de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van Verordening nr. 136/66/EEG houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten, en met name op artikel 2, lid 4, en artikel 4,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de productiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1639/98 (4), en met name op artikel 19,

    Overwegende dat in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat een teeltaangifte moet worden ingediend; dat het, om de kennis van de productieve olijfoliesector bijgewerkt te houden en te verbeteren vóór het begin van het verkoopseizoen 2001/2002, waarvoor een hervorming is gepland, dienstig is bepaalde begrippen, waaronder het begrip "productieve olijfboom", nader te omschrijven en te bepalen welke gegevens de producent moet mededelen en volgens welk tijdschema hij dit moet doen;

    Overwegende dat, om te voorkomen dat het marktevenwicht in de toekomst in groot gevaar wordt gebracht, in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1638/98 is bepaald dat na 1 mei 1998 aangeplante olijfbomen die geen deel uitmaken van de omschakeling van een oude olijfboomgaard of van een door de Commissie goedgekeurd programma, met ingang van 1 november 2001 van elke toekomstige steunregeling worden uitgesloten; dat het derhalve nodig is de begrippen "supplementaire olijfboom" en "nieuwe aanplant" te omschrijven en de desbetreffende aangifte-, identificatie- en goedkeuringsvoorschriften vast te stellen; dat in de programma's voor supplementaire aanplant dient te worden gepreciseerd hoeveel dode of verbrande olijfbomen zouden kunnen worden vervangen zonder dat zulks een stijging van de totale productie tot gevolg heeft;

    Overwegende dat de bepalingen inzake de raming van de opbrengsten die zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3061/84 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van de productiesteunregeling voor olijfolie (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2455/97 (6), voor het verkoopseizoen 1998/1999 moeten worden gehandhaafd in afwachting van een grondig onderzoek van de thans door de lidstaten gebruikte methoden;

    Overwegende dat volgens artikel 13, lid l, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 oliefabrieken alleen kunnen worden erkend als de rechthebbenden ervan aan bepaalde voorwaarden voldoen; dat erkenningsvoorwaarden dienen te worden ingevoerd die het mogelijk maken een doeltreffende controleregeling te garanderen; dat de installaties met name moeten zijn toegerust voor een automatische weging van de geleverde hoeveelheden olijven; dat uit de vastgelegde gegevens onder meer de bestemming van de olie die de fabriek heeft verlaten, moet zijn op te maken;

    Overwegende dat in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is bepaald dat elke producerende lidstaat een controleregeling moet toepassen die waarborgt dat een product waarvoor steun wordt verleend, daarvoor in aanmerking komt; dat de door de belanghebbenden in te dienen steunaanvragen bijgevolg de voor deze controle benodigde gegevens moeten bevatten; dat om dezelfde reden bepaalde verplichtingen moeten worden opgelegd aan de olijvenproducenten en aan de producentenorganisaties en de unies daarvan;

    Overwegende dat de olijvenproducenten olijven in een andere lidstaat dan de lidstaat van productie kunnen laten verwerken; dat met het oog op een correcte toepassing van de steunregeling dient te worden voorzien in administratieve samenwerking tussen de lidstaat waar de olie wordt verkregen, en de lidstaat van oorsprong van de olijven;

    Overwegende dat dient te worden bepaald welke elementen in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de hoeveelheid waarvoor recht op de steun bestaat; dat voorschriften dienen te worden vastgesteld voor de bepaling van de voor de steun in aanmerking te nemen hoeveelheid in het geval dat de hoeveelheid waarvoor de steun wordt aangevraagd en/of het in de teeltaangifte vermelde aantal bomen bij controles niet kan of kunnen worden geverifieerd of geaccepteerd;

    Overwegende dat, in afwachting van een grondig onderzoek van de geldende regeling, de in Verordening (EEG) nr. 3061/84 opgenomen bepalingen betreffende de erkenning van de producentenorganisaties en de unies daarvan en de voorschriften voor hun financiering op basis van de in artikel 20 quinquies van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde inhouding op de steun dienen te worden gehandhaafd;

    Overwegende dat in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1638/98 is bepaald dat in de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001 de werkzaamheden voor het olijventeeltkadaster als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2276/79 van de Commissie van 16 oktober 1979 houdende uitvoeringsbepalingen voor het opstellen van een olijventeeltkadaster in de olijfolieproducerende lidstaten (7), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1279/89 (8), moeten worden gericht op de totstandbrenging, de regelmatige bijwerking en het gebruik van een geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt (GIS voor de olijventeelt); dat derhalve, terwille van de compatibiliteit met de basisgegevens van het geïntegreerd beheers- en controlesysteem als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (9), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 820/97 (10), en in Verordening (EEG) nr. 3887/92 van de Commissie van 23 december 1992 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1678/98 (12), dient te worden gepreciseerd welke gegevens het GIS voor de olijventeelt moet bevatten, op welke wijze deze gegevens moeten worden gecentraliseerd en wat de tolerantievoorschriften, -criteria en -marges zijn; dat met het oog op de desbetreffende communautaire financiering moet worden bepaald op welke voorwaarden de oprichting van het GIS voor de olijventeelt als op regionaal of nationaal niveau voltooid kan worden beschouwd;

    Overwegende dat dient te worden bepaald hoeveel controles ter plaatse van de teeltaangiften minimaal dienen te worden verricht in het geval dat het GIS nog niet is voltooid; dat het GIS voor de olijventeelt in alle lidstaten voor het verkoopseizoen 1998/1999 tot stand moet worden gebracht en de inspanningen derhalve op deze totstandbrenging dienen te worden geconcentreerd;

    Overwegende dat het GIS voor de olijventeelt het mogelijk moet maken de gegevens in de teeltaangiften te verifiëren; dat moet worden voorzien in een procedure die het mogelijk maakt afwijkingen tussen de betrokken aangiften en de schattingen volgens het GIS voor de olijventeelt te onderzoeken; dat moet worden bepaald wat de consequenties op het gebied van de voor de steun in aanmerking te nemen hoeveelheden olijfolie zijn in het geval dat definitief een afwijking wordt geconstateerd;

    Overwegende dat dient te worden bepaald op welke wijze de controles moeten worden verricht, en met name hoeveel aangiften ter plaatse moeten worden gecontroleerd in de gebieden waar het GIS voor de olijventeelt niet is voltooid; dat, met het oog op verificatie van de coherentie tussen de gegevens in de steunaanvragen en die in de voorraadboekhouding van de oliefabrieken, dient te worden bepaald dat een representatief percentage van de oliefabrieken grondig moet worden gecontroleerd; dat dient te worden bepaald welke sancties in het kader van deze grondige controles moeten worden toegepast ten aanzien van de geadresseerden van de olie die weigeren zich aan de controle te onderwerpen of niet kunnen bewijzen dat zij de olie hebben overgenomen;

    Overwegende dat met de bij deze verordening vastgestelde maatregelen rekening moet worden gehouden in het programma van de controlebureaus als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 27/85 van de Commissie van 4 januari 1985 tot vaststelling van bepalingen voor de toepassing van Verordening (EEG) nr. 2262/84 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie (13), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3602/92 (14);

    Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor oliën en vetten,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    Teeltaangifte

    Artikel 1

    1. Met het oog op de toekenning van de in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde productiesteun voor olijfolie dient elke olijvenproducent vóór 1 december van elk verkoopseizoen een teeltaangifte in die betrekking heeft op de productieve olijfbomen en de situatie van de door hem geëxploiteerde olijfboomgaarden op 1 november van het verkoopseizoen waarvoor de aangifte wordt gedaan.

    2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) "productieve olijfboom": een levende olijfboom van een als gedomesticeerd aangemerkte soort, permanent aangeplant, ongeacht de leeftijd en de toestand ervan, eventueel bestaande uit verscheidene stammen die zich bij de voet op een afstand van minder dan 2 m van elkaar bevinden;

    b) "voor de productie van olijven bestemd perceel":

    - een perceel met olijfbomen als omschreven door de betrokken lidstaat of, indien een dergelijke omschrijving ontbreekt,

    - een aaneengesloten stuk grond dat groter is dan de in artikel 24, lid 1, tweede alinea, bedoelde oppervlakte en waarop productieve olijfbomen voorkomen die elk op een afstand van minder dan 20 m van een andere olijfboom staan;

    c) "verspreid voorkomende olijfbomen": productieve olijfbomen die niet voldoen aan de voorwaarden om gezamenlijk te worden aangemerkt als een voor de productie van olijven bestemd perceel;

    d) "met olijfbomen beplante oppervlakte": de oppervlakte van een voor de productie van olijven bestemd perceel of, voor elke verspreid voorkomende olijfboom, een oppervlakte van 1 are;

    e) "bedrijfshoofd" en "bedrijf": de begrippen zoals voor het geïntegreerd systeem omschreven in artikel 1, lid 4, Verordening (EEG) nr. 3508/92.

    3. De teeltaangiften worden ingediend bij de bevoegde instantie van de lidstaat of, in voorkomend geval, bij de producentenorganisatie waarvan de betrokken olijvenproducent lid is.

    Artikel 2

    Met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999 moet de teeltaangifte ten minste de volgende gegevens bevatten:

    a) de naam, de voornamen en het adres van de olijvenproducent;

    b) de plaats of plaatsen waar het bedrijf ligt;

    c) het totale aantal productieve olijfbomen, inclusief de verspreid voorkomende olijfbomen;

    d) de kadastrale omschrijving van de voor de productie van olijven bestemde percelen van het bedrijf of, bij gebreke van een kadaster, een volledige beschrijving van het bedrijf en van de voor de productie van olijven bestemde percelen;

    e) voor elk voor de productie van olijven bestemd perceel: het aantal productieve olijfbomen, het overheersende ras en, in voorkomend geval, de aanwezigheid van irrigatie of van tussenteelten.

    Artikel 3

    1. Indien reeds een teeltaangifte bij de bevoegde instantie is ingediend, blijft de teeltaangifte voor het lopende verkoopseizoen beperkt tot het aangeven van de verwijzingen naar de betrokken oude aangifte en van de wijzigingen die zich sindsdien hebben voorgedaan. Voor de verkoopseizoenen 1998/1999 en 1999/2000 moet voor de bepaling van de wijzigingen die zich hebben voorgedaan, worden uitgegaan van de definities die golden en de gegevens die waren vereist voor de teeltaangiften uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3061/84 voor het verkoopseizoen 1997/1998.

    Indien de betrokken gegevens geen wijzigingen hebben ondergaan, wordt de teeltaangifte overgelegd bij de indiening van de steunaanvraag en bevat zij uitsluitend de verklaring dat er ten opzichte van de voorgaande aangifte geen wijzigingen zijn.

    2. De uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 3061/84 gedane aangiften moeten in de loop van de verkoopseizoenen 1999/2000 en 2000/2001 worden vervangen door een volledige teeltaangifte als bedoeld in de artikelen 1 en 2.

    Artikel 4

    1. Om ten grondslag te kunnen liggen aan steun aan de olijvenproducenten in het kader van de met ingang van 1 november 2001 geldende marktordening voor oliën en vetten, moeten de na 1 mei 1998 geplante extra olijfbomen geografisch zijn geïdentificeerd en zijn opgenomen in een nationaal of regionaal programma dat door de Commissie volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG is goedgekeurd.

    De olijfbomen zijn geografisch geïdentificeerd als zij voorkomen in de in artikel 24 bedoelde grafische referentiedatabank of, bij ontstentenis daarvan, als de bevoegde instantie van de lidstaat beschikt over de nodige cartografische gegevens om de olijfbomen te kunnen lokaliseren.

    2. Onder "supplementaire olijfboom" in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1638/98 wordt verstaan: een na 1 mei 1998 geplante olijfboom welke niet in de plaats is gekomen van een olijfboom die na 1 mei 1998 is gerooid:

    - in het onder een omschakelingsprogramma vallende geografische gebied of

    - in geval van individuele boeking van de gerooide en ter vervanging aangeplante olijfbomen, in het bedrijf van de betrokken olijvenproducent.

    De in de eerste alinea bedoelde gerooide olijfboom mag niet reeds als te vervangen olijfboom zijn geboekt en moet vóór de rooiing een geografisch geïdentificeerde productieve olijfboom zijn geweest.

    3. In de ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegde programma's die in supplementaire olijfbomen voorzien, moeten met name de volgende gegevens zijn vermeld:

    a) het totale aantal productieve olijfbomen en de desbetreffende oppervlakten in het betrokken geografische gebied op de datum van indiening van het programma;

    b) de volgens het programma te planten en te rooien aantallen olijfbomen en de desbetreffende oppervlakten;

    c) in voorkomend geval, het aantal dode of verbrande olijfbomen die moeten worden vervangen, alsmede een beschrijving van de betrokken omstandigheden;

    d) de geografische plaatsbepalingen voor de gerooide, dode of verbrande olijfbomen.

    Artikel 5

    1. Voor nieuwe aanplantingen die in de periode van 1 november 1995 tot en met 31 oktober 1998 zijn verricht; wordt vóór 1 april 1999 een aangifte ingediend waarin de in artikel 2 bedoelde gegevens of, in voorkomend geval, de verwijzingen naar een eerdere aangifte met dezelfde gegevens worden opgenomen. Deze aangifte van de nieuwe aanplantingen gaat vergezeld van de bewijsstukken die ten genoegen van de lidstaat aantonen dat:

    - hetzij de aanplantingen of een deel daarvan niet later dan op 1 mei 1998 zijn uitgevoerd;

    - hetzij de aanplantingen na 1 mei 1998 en vóór 1 november 1998 zijn uitgevoerd en gepaard zijn gegaan met de rooiing in diezelfde periode van een mede te delen aantal productieve olijfbomen.

    De bewijsstukken kunnen bestaan in verkoopfacturen van boomkwekerijen, documenten betreffende de levering van plantgoed of welke andere door de lidstaat erkende documenten ook.

    2. Met ingang van 1 november 1998 dient elke betrokken olijvenproducent een voorafgaande aanplantintentieverklaring in waarin opgave wordt gedaan van het aantal en de plaatsbepaling van de betrokken olijfbomen en, in voorkomend geval, van het aantal en de plaatsbepaling van de te rooien of na 1 mei 1998 gerooide en niet vervangen olijfbomen.

    Uiterlijk aan het einde van de tweede maand na die waarin de in de eerste alinea bedoelde verklaring is ingediend, deelt de lidstaat aan de betrokkene mede of en voor hoeveel olijfbomen:

    - de voorgenomen aanplantingen aanplantingen ter vervanging van gerooide olijfbomen zijn en derhalve niet worden beschouwd als aanplantingen van supplementaire olijfbomen in de zin van artikel 4, lid 2;

    - de voorgenomen aanplantingen aanplantingen van supplementaire olijfbomen zijn die deel uitmaken van een overeenkomstig artikel 4 goedgekeurd programma en derhalve na 31 oktober 2001 recht kunnen geven op de steun;

    - de voorgenomen aanplantingen aanplantingen van supplementaire olijfbomen zijn die na 31 oktober 2001 niet ten grondslag aan de steun kunnen liggen.

    3. In het kader van de in artikel 2 bedoelde teeltaangifte moet elke aanplanting van olijfbomen worden medegedeeld onder opgave van:

    a) de verwijzing naar de in lid 2 bedoelde voorafgaande verklaring en

    b) in voorkomend geval:

    - het aantal gerooide productieve olijfbomen die worden vervangen, of

    - het door de Commissie goedgekeurde programma uit hoofde waarvan de betrokken aanplantingen worden uitgevoerd.

    HOOFDSTUK 2

    Opbrengsten

    Artikel 6

    1. Voor het verkoopseizoen 1998/1999 verstrekken de producerende lidstaten voor de vaststelling van de in artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde opbrengsten aan olijven en olijfolie aan de Commissie bepaalde gegevens voor homogene productiegebieden die worden bepaald met inachtneming van met name:

    - de geografische situatie en de agronomische kenmerken van het terrein;

    - de overwegend voorkomende olijfboomrassen, de meest toegepaste snoeiwijze en de ouderdom van de bomen.

    De homogene productiegebieden kunnen alleen na indiening van een afdoend bewijs worden gewijzigd. De wijzigingen worden hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat aangebracht.

    2. Voor elk productiegebied als bedoeld in lid 1 omvatten de gegevens ten minste:

    a) de geografische begrenzing van het gebied;

    b) een schatting van de met olijfbomen beplante oppervlakte;

    c) een schatting van het gemiddelde aantal olijfbomen per hectare met gespecialiseerde olijventeelt;

    d) de gemiddelde olijvenproductie per boom;

    e) de gemiddelde productie van olijfolie bij de eerste persing van 100 kg olijven.

    3. Vóór 1 augustus 1999 verstrekken de lidstaten de in lid 2, onder b), c), d) en e), bedoelde gegevens alsmede een kort verslag over de productieomstandigheden in elk gebied in de loop van het verkoopseizoen.

    4. Voor het verkoopseizoen 1998/1999 gaan de producerende lidstaten, om de opbrengsten aan olijfolie vast te stellen, voor elk productiegebied in oliefabrieken die verschillend zijn toegerust en representatief zijn voor de verwerkingscapaciteit in het gebied, op verschillende tijdstippen van de oogst over tot de vaststelling van de opbrengst aan olie van de olijven van het betrokken gebied.

    Om de opbrengsten aan olijven vast te stellen gaan de lidstaten, op zijn minst voor de belangrijkste productiegebieden, aan het begin van het verkoopseizoen over tot de vaststelling van de opbrengsten aan olijven van olijfbomen die representatief zijn voor de productieomstandigheden in het gebied.

    HOOFDSTUK 3

    Erkende oliefabrieken

    Artikel 7

    Met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999 geldt voor de erkenning van de oliefabrieken het volgende:

    a) de in artikel 13, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde gegevens omvatten met name:

    - de opslagcapaciteit voor olie,

    - de werkelijke verwerkingscapaciteit per werkdag van acht uur,

    - een beschrijving van de technische installaties die in de oliefabriek zijn aangebracht of in werking zijn, met voor elke eenheid het type, het merk, het model en de capaciteit per uur;

    b) voor de fabrieken die in het voorgaande verkoopseizoen meer dan 25 ton olie hebben geproduceerd, behoren tot de controlemiddelen een deel van de installaties uitmakend automatisch systeem om de olijven te wegen en het gewicht te registreren en een aparte elektriciteitsmeter voor de verwerkingsinstallaties.

    Voor oliefabrieken waarvan de capaciteit als bedoeld onder a), tweede streepje, meer dan 2 ton olie per werkdag van acht uur bedraagt, is het bepaalde onder b) evenwel van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000. Voor de overige oliefabrieken is het bepaalde onder b) van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 2000/2001.

    Voorts moet de oliefabriek, zodra de betrokken gegevens beschikbaar zijn, aan de olijvenproducenten de in artikel 12, lid 1, bedoelde verklaring afgeven en moet zij de door de lidstaat vastgestelde controlevoorschriften in acht nemen.

    Onverminderd de eventueel geldende nationale sancties wordt, met inachtneming van de risico's die zijn ontstaan wat de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheden betreft, het bepaalde in artikel 13, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 toegepast ten aanzien van de naleving van de in dit artikel vastgestelde voorwaarden en voor de artikelen 8 en 9.

    Artikel 8

    In het kader van de in artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde controleregeling zorgen de lidstaten ervoor dat:

    a) met name op basis van de analyse van monsters wordt geverifieerd dat de betrokken oliën de in punt 1 van de bijlage van Verordening nr. 136/66/EEG vermelde kenmerken bezitten en niet zijn verontreinigd door ongewenste stoffen, in het bijzonder oplosmiddelen;

    b) met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999:

    - een aan de financiële boekhouding gekoppelde voorraadboekhouding wordt bijgehouden die ten minste de in artikel 9, lid 1, vermelde gegevens en in voorkomend geval de verwijzingen naar de verrichte analyses bevat,

    - de maandopgave van deze gegevens vóór de tiende van de maand na de betrokken maand wordt toegezonden aan de bevoegde instantie en in voorkomend geval aan het controlebureau; voor de fabrieken die in het voorgaande verkoopseizoen minder dan 20 ton olie hebben geproduceerd, omvat deze maandopgave echter alleen de kwantitatieve gegevens als bedoeld in artikel 9, onder b), c), d) en f),

    - de methode voor de afvoer van het afvalwater wordt geverifieerd;

    c) met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000 voor de geleverde hoeveelheden olijfolie de verplichting geldt om:

    - hetzij, indien er minder dan 50 liter of geen olie wordt verkocht, deze hoeveelheden te leveren tegen afgifte van een ontvangstbewijs waarop ten minste de betrokken hoeveelheid en de referentiegegevens en de handtekening van de geadresseerde voorkomen,

    - hetzij deze hoeveelheden te verkopen in herbruikbare onmiddellijke verpakkingen van ten hoogste 200 liter die zijn voorzien van een sluitingssysteem dat slechts eenmaal kan worden gebruikt en waarop een volgnummer, het erkenningsnummer van de oliefabriek en het verkoopseizoen zijn vermeld,

    - hetzij deze hoeveelheden te verkopen met factuur en bankregistratie van de betaling.

    Artikel 9

    1. De in artikel 8, onder b), bedoelde voorraadboekhouding bevat voor elke dag de volgende gegevens:

    a) de aangevoerde hoeveelheden olijven, per partij, met vermelding van de producent of de eigenaar van elke partij;

    b) de verwerkte hoeveelheden olijven;

    c) de verkregen hoeveelheden olie;

    d) de op of na 1 december 1998 gekochte of anderszins verworven hoeveelheden olie, onder vermelding van de overnemer; voor de maand november 1998 moeten de betrokken hoeveelheden in totaal worden vermeld;

    e) de verkregen hoeveelheden afvallen van olijven, forfaitair bepaald;

    f) de hoeveelheden olie die de oliefabriek hebben verlaten, per partij, met vermelding van de geadresseerde en van het feit of het gaat om een producent die in het in artikel 8, onder c), eerste streepje, bedoelde geval verkeert;

    g) de hoeveelheden afvallen van olijven die de oliefabriek hebben verlaten,

    - bepaald per partij en met vermelding van de geadresseerde, bij verkoop aan een extractiebedrijf,

    - forfaitair bepaald en met vermelding van de geadresseerde, in de andere gevallen,

    - gewogen per partij wanneer de oliefabriek over een bascule beschikt.

    2. Op verzoek van de autoriteiten die de voorraadboekhouding controleren, legt de oliefabriek het volgende over:

    a) vanaf 1 juli, en met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999, de uitsplitsing van de sinds het begin van het verkoopseizoen verkregen hoeveelheid olijfolie naar in de fabriek aangevoerde partij olijven en naar betrokken producent;

    b) met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000 of het verkoopseizoen 2000/2001, al naar het geval als bedoeld in artikel 7, tweede alinea, de automatische registraties van de wegingen van de aangevoerde partijen olijven;

    c) met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000, een register van de geleverde hoeveelheden, uitgesplitst volgens de drie streepjes van artikel 8, onder c), met vermelding van de referentiegegevens van de geadresseerde van de olie;

    d) in geval van verkoop van de verkregen olie en/of de verkregen afvallen van olijven, de verkoopfactuur van elke partij en, met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000, de bankafschriften betreffende de betaling van de olie.

    3. De in lid 1 bedoelde forfaitaire bepaling van de hoeveelheid afvallen van olijven kan worden uitgevoerd door toepassing op de hoeveelheid verwerkte olijven van een coëfficiënt die is vermeld in de technische specificaties van de oliefabriek, dan wel, bij ontstentenis daarvan, van de volgende indicatieve coëfficiënten:

    - 0,35 voor oliefabrieken die op de traditionele wijze werken;

    - 0,45 voor oliefabrieken die continu volgens een driefasenprocédé produceren;

    - 0,70 voor oliefabrieken die continu volgens een tweefasenprocédé produceren.

    Artikel 10

    1. Met het oog op controle bewaart de producent als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder f), die geadresseerde van meer dan 200 liter olie is geweest, tot het einde van het verkoopseizoen na het betrokken verkoopseizoen een aantekening van de bestemming van de met zijn olijven geproduceerde olie of, in voorkomend geval, een verkoopfactuur of een ander bewijsstuk.

    Voorts dient die producent met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000 vóór 1 december een aangifte van de naar de belangrijke bestemmingen uitgesplitste hoeveelheden in het vorige verkoopseizoen verworven olie en een overzicht van de voorraden op de voorafgaande eerste november in bij de bevoegde instantie van de lidstaat of, in voorkomend geval, bij de producentenorganisatie waarvan hij lid is.

    Vóór 1 januari delen de producentenorganisaties de in de tweede alinea bedoelde gegevens mede aan de bevoegde instantie van de lidstaat of, in voorkomend geval, aan het controlebureau. De lidstaten delen deze gegevens vóór 15 januari aan de Commissie mede.

    2. De andere in artikel 9, lid 1, onder f), bedoelde belangrijke geadresseerden van de olie dan die welke in lid 1 worden bedoeld, houden de documenten die nodig zijn om te kunnen nagaan of de betrokken olie werkelijk is overgenomen, ter beschikking van de controleautoriteiten. De belangrijke geadresseerden en de betrokken documenten worden door de lidstaat gedefinieerd.

    Artikel 11

    1. De producerende lidstaten delen de Commissie mede:

    - vóór 1 september, welke hoeveelheid olijfolie de oliefabrieken tot en met 30 juni van het lopende verkoopseizoen hebben geproduceerd;

    - vóór 1 december, welke hoeveelheid olijfolie de oliefabrieken in het voorgaande verkoopseizoen hebben geproduceerd.

    2. In het in artikel 13, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde geval dient de betrokken lidstaat, met het oog op de erkenning van een oliefabriek in het kader van een bijzondere controleregeling, bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek in, waarin wordt gepreciseerd welke controle de lidstaat op de betrokken oliefabriek zal uitoefenen. Binnen een termijn van 30 dagen beslist de Commissie of de erkenning kan worden verleend en deelt zij haar beslissing aan de betrokken lidstaat mede.

    HOOFDSTUK 4

    Aanvraag en toekenning van de steun

    Artikel 12

    1. De steunaanvraag kan worden ingediend door elke olijvenproducent die een teeltaangifte heeft ingediend. Zij bevat ten minste de volgende gegevens:

    a) de naam, de voornamen en het adres van de olijvenproducent;

    b) de geproduceerde hoeveelheid olijfolie van eerste persing;

    c) de plaats of plaatsen waar het bedrijf en de percelen liggen waar de olijven zijn geoogst, onderverwijzing naar de teeltaangifte;

    d) de erkende oliefabriek of oliefabrieken waar de olie is geproduceerd, met vermelding van de verwerkte hoeveelheid olijven en de geproduceerde hoeveelheid olie per fabriek;

    e) in voorkomend geval, met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000, de hoeveelheid olijven die is geleverd aan een tafelolijvenverwerkend bedrijf, onder vermelding van de referentiegegevens van het betrokken bedrijf.

    Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een door de oliefabriek af te geven verklaring waarvan vorm en inhoud door de lidstaten moeten worden bepaald en waarin de onder d) bedoelde gegevens worden bevestigd.

    2. Voor olijvenproducenten die al hun olijven of een gedeelte daarvan hebben verkocht, moet de steunaanvraag naast de in lid 1 bedoelde gegevens ook de volgende elementen bevatten:

    a) de naam, de voornamen en het adres van de koper;

    b) een kopie van de verkoopfactuur voor de olijven;

    c) een kopie van de verklaring van de oliefabriek waarin de in lid 1, onder d), bedoelde gegevens worden bevestigd.

    3. De steunaanvragen worden door de olijvenproducten vóór 1 juli van elk verkoopseizoen ingediend bij:

    - de producentenorganisatie ingeval de olijvenproducenten lid zijn van een producentenorganisatie;

    - de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat ingeval de olijvenproducenten niet bij een producentenorganisatie zijn aangesloten.

    Behalve in geval van overmacht, wordt bij te late indiening van een aanvraag het bedrag van de steun waarop de betrokken olijvenproducent bij tijdige indiening van zijn aanvraag aanspraak had kunnen maken, met 1 % per werkdag verlaagd. Aanvragen die meer dan 25 dagen te laat worden ingediend, zijn niet ontvankelijk.

    4. Voor de toekenning van het in artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde voorschot moeten de betrokken olijvenproducenten tegelijk met de steunaanvraag een voorschotaanvraag indienen.

    5. Vóór 1 september van elk verkoopseizoen delen de lidstaten het aantal steunaanvragen en de betrokken hoeveelheden olijfolie aan de Commissie mede.

    Artikel 13

    Wanneer de olijvenproductie van een olijvenproducent geheel of gedeeltelijk wordt verwerkt in een erkende oliefabriek die in een andere lidstaat ligt dan die waar de olijven zijn geoogst, moet de steunaanvraag worden ingediend bij de bevoegde instantie van de lidstaat waar de olie is geproduceerd.

    In dat geval zendt laatstgenoemde lidstaat, na de betrokken oliefabriek te hebben gecontroleerd, de steunaanvraag en de gegevens over die controle aan de lidstaat van oorsprong van de olijven. De lidstaat waar de olijven zijn geoogst, keert de productiesteun uit na zich ervan te hebben vergewist dat alle voorwaarden voor verlening van de steun zijn vervuld.

    Artikel 14

    1. Voor elke olijvenproducent is de hoeveelheid die voor steun in aanmerking komt, gelijk aan de werkelijk geproduceerde hoeveelheid bij eerste persing verkregen olijfolie, verhoogd met de forfaitaire hoeveelheid olie uit afvallen van olijven als bedoeld in lid 2.

    Voor de teeltaangiften en de steunaanvragen uit hoofde van de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001 geldt evenwel dat in de gevallen als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 en in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1638/98 de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheid wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.

    2. De hoeveelheid olie uit afvallen van olijven die voor de steun in aanmerking komt, is gelijk aan 8 % van de hoeveelheid olijfolie die bij eerste persing van de olijven waarvan de afvallen afkomstig zijn, is geproduceerd en waarvoor het recht op de steun overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is erkend.

    3. Voor de bepaling van de vanaf het verkoopseizoen 1998/1999 werkelijk geproduceerde hoeveelheid bij eerste persing verkregen olijfolie houdt de bevoegde instantie met name rekening met:

    - de basisgegevens van het olijventeeltkadaster of het GIS voor de olijventeelt met betrekking tot het productiepotentieel. Voor gebieden waarvan de gegevens nog niet in het olijventeeltkadaster of het GIS voor de olijventeelt zijn opgenomen, wordt gebruik gemaakt van de gegevens in de teeltaangifte;

    - de gegevens van de in artikel 27 bedoelde geautomatiseerde bestanden;

    - de door de erkende oliefabriek verstrekte bewijzen van verwerking;

    - de resultaten van de verrichte controles.

    4. Met het oog op de bepaling van de werkelijke productie als bedoeld in artikel 17 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 delen de betrokken lidstaten vóór 1 april volgende op elk verkoopseizoen aan de Commissie mede welke hoeveelheid voor de steun in aanmerking is genomen.

    Artikel 15

    1. In de in artikel 15, leden 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde gevallen waarin de hoeveelheid waarvoor het totaalbedrag aan steun wordt aangevraagd, niet kan worden bevestigd door de hoeveelheid waarvoor de erkende oliefabriek een verklaring afgeeft, wordt de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheid olijfolie die van de betrokken oliefabriek afkomstig is, voor elk van de betrokken olijvenproducenten door de lidstaat bepaald overeenkomstig lid 4 van het genoemde artikel.

    De genoemde in aanmerking komende hoeveelheid kan evenwel, onverminderd de rechten die de olijvenproducenten tegenover de oliefabriek zouden kunnen doen gelden, niet hoger zijn dan 75 % van de gevraagde hoeveelheid en evenmin dan 75 % van de hoeveelheid die voortvloeit uit de toepassing van de gemiddelde opbrengsten in het homogene productiegebied op het betrokken aantal bomen. Dit aantal bomen wordt bepaald in verhouding tot de betrokken hoeveelheid olie in het geval dat de steun wordt aangevraagd voor in verscheidene fabrieken verkregen olie.

    2. In het geval dat het in de teeltaangifte vermelde aantal bomen groter is dan het geconstateerde aantal, wordt de bepaling van de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheid, en in voorkomend geval van de andere sancties, gebaseerd op het in artikel 28, lid 4, bedoelde percentage te veel aangegeven bomen:

    - als het overaangiftepercentage niet hoger is dan 55 %, wordt de steun toegekend voor de in artikel 14, lid 1, eerste alinea, bedoelde hoeveelheid, verlaagd met een correctiehoeveelheid; deze correctiehoeveelheid is gelijk aan de genoemde hoeveelheid, vermenigvuldigd met het overaangiftepercentage en met een coëfficiënt die wordt bepaald aan de hand van het volgende schema:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    - als het overaangiftepercentage hoger dan 55 maar niet hoger dan 75 is, worden de betrokken olijvenproducent en de betrokken percelen voor het betrokken verkoopseizoen uitgesloten van het genot van de steunregeling;

    - als het overaangiftepercentage hoger dan 75 is, worden de betrokken olijvenproducent en de betrokken percelen voor het betrokken verkoopseizoen en het daaropvolgende verkoopseizoen uitgesloten van het genot van de steunregeling.

    Artikel 16

    1. Onder voorbehoud van de resultaten van de verrichte controles, en met name van de in artikel 28 bedoelde controles, betaalt de lidstaat het in artikel 12 van Vérordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde voorschot vanaf 16 oktober van elk verkoopseizoen.

    2. Na uitvoering van alle controles waarin hiertoe is voorzien, en onder voorbehoud van de resultaten daarvan, keert de lidstaat het saldo van de steun aan de producenten uit binnen 90 dagen na de vaststelling door de Commissie van de werkelijke productie voor het betrokken verkoopseizoen en van het in artikel 17 bis, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde bedrag van de productiesteun per eenheid product.

    HOOFDSTUK 5

    De producentenorganisaties en de unies van producentenorganisaties

    Artikel 17

    Onverminderd de andere voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 20 quater van Verordening nr. 136/66/EEG, de hoofdstukken 3 en 4 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 en de onderhavige verordening, kan een producentenorganisatie of een unie slechts worden erkend indien zij zich ertoe heeft verbonden om:

    a) te beschikken over de passende administratieve structuur voor de tenuitvoerlegging van de haar opgedragen taken;

    b) te beschikken over het nodige gekwalificeerde personeel voor de tenuitvoerlegging van deze taken;

    c) een driemaandelijks verslag over haar activiteiten op te stellen en een boekhouding over haar beheersactiviteiten te voeren;

    d) onder voorbehoud van inachtneming van de in artikel 12, lid 3, vastgestelde uiterste datum:

    - wanneer het een organisatie betreft die niet bij een unie is aangesloten, elke maand bij de bevoegde autoriteit de steunaanvragen in te dienen die de bij haar aangesloten olijvenproducenten in de vorige maand bij haar hebben ingediend,

    - wanneer het een organisatie betreft die bij een unie is aangesloten, elke maand aan de unie de steunaanvragen toe te zenden die de bij haar aangesloten olijvenproducenten in de vorige maand bij haar hebben ingediend,

    - wanneer het een unie van producentenorganisaties betreft, elke maand bij de bevoegde autoriteit de steunaanvragen in te dienen die de bij haar aangesloten organisaties in de vorige maand aan haar hebben toegezonden.

    De erkenning kan niet worden gehandhaafd indien niet aan alle in dit artikel vastgestelde voorwaarden wordt voldaan.

    Artikel 18

    Om te kunnen nagaan of is voldaan aan de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 vastgestelde voorwaarde, verlangen de producentenorganisaties van hun leden een kopie van de eigendomstitels, de contracten of andere documenten op grond waarvan zij olijfboomgaarden exploiteren. Deze kopieën worden als bijlage gevoegd bij het register van de leden van de producentenorganisatie.

    Artikel 19

    1. Producentenorganisaties die een unie vormen, moeten ten minste een derde van de in artikel 4, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde economische gebieden vertegenwoordigen.

    2. De in artikel 10, eerste streepje, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde controle moet betrekking hebben op 5 % van de door de producentenorganisaties verrichte controles. De unies stellen over iedere verrichte controle een gedetailleerd verslag op waarvan onmiddellijk een kopie aan de betrokken lidstaat, en in voorkomend geval aan het controlebureau, wordt bezorgd.

    Artikel 20

    1. De producentenorganisaties of in voorkomend geval de unies daarvan doen vóór 1 januari van elk verkoopseizoen de teeltaangiften van hun leden of de eventuele wijzigingen ten opzichte van de vorige teeltaangiften toekomen aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat.

    2. De producentenorganisaties of in voorkomend geval de unies daarvan dienen de steunaanvragen voor het lopende verkoopseizoen vóór 1 augustus van elk verkoopseizoen in bij de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat. Door de olijvenproducenten te laat ingediende steunaanvragen mogen door de producentenorganisaties, respectievelijk de unies daarvan evenwel nog tot uiterlijk 14 augustus van elk verkoopseizoen worden ingediend.

    3. De producentenorganisaties doen de voorschotaanvraag van hun leden aan de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat toekomen na de in artikel 8, lid l, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 genoemde elementen te hebben geverifieerd.

    Artikel 21

    1. Vóór 1 april van elk verkoopseizoen worden, op basis van het geraamde totaalbedrag van de in artikel 20 quinquies van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde inhouding op de steun en binnen de grenzen van de voor elke lidstaat geraamde middelen, de volgende bedragen vastgesteld:

    a) het eenheidsbedrag dat aan de unies wordt toegekend per lid van de producentenorganisaties waaruit de unie bestaat;

    b) het eenheidsbedrag dat aan de producentenorganisaties wordt toegekend voor elke ingediende individuele steunaanvraag.

    Voor de toepassing van punt a) worden uitsluitend die leden van producentenorganisaties in aanmerking genomen die in de periode die het lopende verkoopseizoen en de drie daaraan voorafgaande verkoopseizoenen omvat, ten minste één aanvraag bij de organisatie hebben ingediend.

    Het saldo van het bedrag van de in artikel 20 quinquies van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde inhouding op de steun wordt onder de producentenorganisaties verdeeld volgens de hoeveelheid olijfolie waarvoor de steun via de respectieve organisaties is toegekend.

    Onverminderd artikel 11, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2261/84, dient een unie van producentenorganisaties die, na alle haar bij de communautaire regelgeving opgelegde taken te hebben vervuld, het bedrag dat uit de onder a) bedoelde financiering voortvloeit niet volledig heeft gebruikt, het saldo onder de producentenorganisaties waaruit zij bestaat te verdelen volgens het aantal leden van deze organisaties.

    2. Indien evenwel het bedrag dat de in artikel 20 quinquies, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde inhouding op de steun oplevert, niet voldoende is om aan de producentenorganisaties en aan de unies daarvan de bedragen toe te kennen die voortvloeien uit de toepassing van lid l, onder a) en b), kunnen de betrokken lidstaten bijdragen in de financiering van bepaalde uitgaven die zijn verbonden aan de door deze organisaties of unies ontplooide controleactiviteiten.

    In dit geval kunnen de lidstaten aan de producentenorganisaties en de unies daarvan bedragen toekennen die verschillen van maar in geen geval hoger mogen zijn dan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde bedragen.

    3. Het in artikel 11, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde voorschot mag:

    - voor de unies niet groter zijn dan 70 % van het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het op grond van lid 1, onder a), voor het vorige verkoopseizoen vastgestelde eenheidsbedrag met het aantal leden van de producentenorganisaties waaruit de unie bestaat, en

    - voor de organisaties niet groter zijn dan 70 % van het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het op grond van lid 1, onder b), voor het vorige verkoopseizoen vastgestelde eenheidsbedrag met het te verwachten aantal aanvragen.

    HOOFDSTUK 6

    Geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt

    Artikel 22

    Het in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1638/98 bedoelde geografisch informatiesysteem voor de olijventeelt, hierna "GIS voor de olijventeelt" te noemen, heeft betrekking op de olijvenproducenten die de in artikel 1 bedoelde teeltaangifte en de in artikel 12 bedoelde steunaanvraag hebben ingediend.

    Artikel 23

    1. In een geautomatiseerde alfanumerieke databank worden voor elk landbouwbedrijf of voor elk perceel, al naar het geval, vastgelegd:

    - de gegevens uit de teeltaangiften en uit de steunaanvragen en de in de aanvragen aangebrachte wijzigingen,

    - de hoeveelheden olijfolie en in voorkomend geval tafelolijven waarvoor de steun is betaald;

    - de in artikel 10, lid 1, bedoelde gegevens;

    - de resultaten van de controles ter plaatse.

    2. Het alfanumerieke systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond is het voor het geïntegreerd systeem gekozen systeem, zo nodig aangevuld om de met olijfbomen beplante oppervlakten te dekken.

    Artikel 24

    1. Er wordt een geautomatiseerde grafische referentiedatabank tot stand gebracht voor de door de lidstaten bepaalde administratieve eenheden die de percelen van een belangrijk aantal aangiften omvatten. Deze databank bestaat uit de volgende drie verzamelingen van grafische gegevens:

    - de digitale orthofoto's;

    - de grenzen van de administratieve eenheden en de perceelsgrenzen volgens het kadaster of, bij ontstentenis daarvan, het door de lidstaat opgezette ad-hocsysteem voor de identificatie van percelen;

    - de plaatsbepaling van de afzonderlijke olijfbomen.

    De lidstaat stelt de minimumgrootte van een voor de productie van olijven bestemd perceel vast waaronder de grenzen van het perceel landbouwgrond niet worden bepaald. Deze minimumgrootte mag niet meer dan 10 are bedragen.

    Voor de administratieve eenheden die niet in de grafische referentiedatabank zijn opgenomen, zet de lidstaat een alternatief systeem op dat het mogelijk maakt de geldigheid van de aangifte te garanderen.

    2. Bij de grafische referentiedatabank wordt gewerkt met een projectiesysteem dat voor het hele nationale grondgebied homogeen is, en wordt gezorgd voor de geometrische coherentie van de verschillende lagen van gegevens in de ruimte en in de tijd.

    De grafische referentiedatabank wordt periodiek bijgewerkt op zodanige wijze dat de erin opgenomen gegevens de meest recente zijn waarover kan worden beschikt, en dat de gebruikte orthofoto niet ouder is dan vijf jaar.

    3. Voor de digitale orthofoto worden de geometrische normen van kartering op een schaal van 1/10 000 in acht genomen en wordt er in radiometrisch opzicht voor gezorgd dat een pixel overeenkomt met maximaal één meter in het veld. Wat de samenstelling van de beeldenmozaïek en de tonaliteit betreft, moet de digitale orthofoto aan de marktnormen voldoen.

    De grenzen van de percelen worden, afhankelijk van de mogelijkheden, in vector- of rastervorm weergegeven met inachtneming van de normen van kartering op een schaal van 1/10 000. Het tot stand gebrachte systeem moet in elk geval de nodige topologische eigenschappen bezitten om de percelen gemakkelijk te kunnen vinden, om de ontwikkeling van de grenzen ervan in de loop van de afgelopen vier verkoopseizoenen te kunnen volgen en om kennis te kunnen nemen van de kenmerken van de in de alfanumerieke databank opgenomen percelen.

    4. De olijvenproducenten die een teeltaangifte hebben ingediend, kunnen de gegevens in de grafische referentiedatabank raadplegen en op hun verzoek een kopie ontvangen van de alfanumerieke en grafische gegevens die op hen betrekking hebben.

    Artikel 25

    1. Voor de bepaling van de oppervlakte van de in de grafische referentiedatabank opgenomen percelen landbouwgrond en de telling van de in die databank voorkomende olijfbomen wordt gebruikgemaakt van elk geschikt middel dat de bevoegde instantie heeft aangewezen, en in het bijzonder worden daartoe recente lucht- of satellietfoto's met een zeer hoge resolutie geïnterpreteerd. In alle gevallen waarin de resultaten niet duidelijk kunnen worden vastgesteld door middel van fotointerpretatie, moet evenwel een bezoek ter plaatse worden gebracht.

    Verspreid voorkomende olijfbomen worden geïdentificeerd en er wordt bij benadering bepaald waar deze bomen staan.

    De lidstaat bepaalt technische toleranties voor de juistheid van de meting van de oppervlakte en voor de telling van de olijfbomen en houdt daarbij rekening met de beschikbare officiële documenten en met de plaatselijke situatie.

    2. Voor elk perceel wordt het aantal olijfbomen dat aan de hand van de grafische databank is bepaald, vergeleken met de gegevens in de teeltaangifte die is opgenomen in de alfanumerieke databank.

    Wanneer een verschil van meer dan 3 % wordt geconstateerd tussen het aantal olijfbomen dat voor het bedrijf is aangegeven, en het aantal dat overeenkomstig lid 1 is bepaald, wordt de teeltaangifte als afwijkend beschouwd.

    3. Afwijkende aangiften worden aan de betrokken olijvenproducenten gemeld. Binnen een door de lidstaat vast te stellen termijn van minder dan drie maanden kan de belanghebbende de gemelde afwijking verantwoorden of, indien voor het eerst een afwijking aan hem wordt gemeld, zijn aangifte wijzigen.

    In het geval dat de lidstaat in de aangevoerde verantwoording niet voldoende reden vindt om met de eventueel gewijzigde aangifte in te stemmen, vindt op verzoek van de olijvenproducent een verificatie op tegenspraak plaats waarvan de olijvenproducent de kosten draagt indien de eventueel overeenkomstig de eerste alinea gewijzigde gegevens in de aangifte niet worden bevestigd.

    4. Voor elk perceel komt het in aanmerking genomen aantal olijfbomen overeen met:

    - de in de aangifte vermelde gegevens, eventueel na een wijziging overeenkomstig lid 3, in het geval dat deze gegevens niet afwijken van of kleiner zijn dan de overeenkomstig lid 1 bepaalde gegevens;

    - de overeenkomstig lid 1 bepaalde gegevens in het geval dat de olijvenproducent niet binnen de vastgestelde termijn heeft geantwoord op de melding van een afwijking;

    - de gegevens die na de in lid 3, tweede alinea, bedoelde verificatie worden geconstateerd, in de overige gevallen.

    5. De overeenkomstig lid 1 berekende oppervlakten en de in aanmerking genomen aantallen olijfbomen worden per perceel en in totaal per bedrijf vastgelegd in de alfanumerieke databank.

    Artikel 26

    1. De totstandbrenging van het GIS voor de olijventeelt is voor een regio of een lidstaat voltooid wanneer voor het betrokken gebied:

    a) de in artikel 23, lid 1, bedoelde alfanumerieke databank de gegevens over alle teeltaangiften en steunaanvragen voor het laatste verkoopseizoen bevat;

    b) in de in artikel 24, lid 1, eerste en tweede alinea, bedoelde grafische referentiedatabank de ligging is vastgelegd van alle onder die databank vallende en in de alfanumerieke databank opgenomen percelen;

    c) de aantallen olijfbomen voor de percelen van de onder a) bedoelde databank overeenkomstig artikel 25, lid 2, zijn vergeleken met die voor de percelen van de onder b) bedoelde databank en het aantal afwijkende aangiften die het niet mogelijk maken de overeenkomstig lid 4 van dat artikel in aanmerking te nemen gegevens te bepalen, beperkt blijft tot minder dan 5 % van alle teeltaangiften.

    2. Voor de verkoopseizoenen 1998/1999 tot en met 2000/2001 komen de uitgaven voor de totstandbrenging van het GIS voor de olijventeelt en de periodieke bijwerking van de grafische referentiedatabank in aanmerking voor communautaire financiering, onverminderd de resultaten van de in het kader van de goedkeuring van de EOGFL-rekeningen verrichte controles.

    3. De lidstaten delen de ter uitvoering van de artikelen 23 tot en met 26 genomen nationale maatregelen aan de Commissie mede.

    Vóór 1 januari 1999 dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over de stand van zaken met betrekking tot het GIS voor de olijventeelt op 1 november 1998.

    Uiterlijk met ingang van 1 november 1999 constateert de Commissie volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG op basis van een verslag van de betrokken lidstaat dat het GIS voor de olijventeelt voor een regio of een lidstaat is voltooid.

    HOOFDSTUK 7

    Controles

    Artikel 27

    1. De in artikel 16 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde geautomatiseerde permanente bestanden van gegevens over de olijventeelt en de olijfolieproductie omvatten:

    a) de deel van het GIS voor de olijventeelt uitmakende alfanumerieke databank en grafische referentiedatabank als bedoeld in de artikelen 23 en 24 en de resultaten van de in artikel 25 bedoelde controles;

    b) het bestand betreffende de nieuwe beplantingen, dat de in artikel 5 bedoelde gegevens en de resultaten van de in artikel 29 bedoelde controles bevat;

    c) het bestand betreffende de producentenorganisaties en de unies daarvan, dat de in artikel 16, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde gegevens bevat;

    d) het bestand betreffende de oliefabrieken, dat gegevens over de in artikel 7 bedoelde erkenningsvoorwaarden en over de in artikel 8 bedoelde voorraadboekhouding en de resultaten van de in artikel 30 bedoelde controles bevat;

    e) het bestand betreffende de homogene productiegebieden, dat de in artikel 6 bedoelde gegevens bevat.

    2. De in lid 1 bedoelde bestanden, met uitzondering van de grafische referentiedatabank, maken het op zijn minst mogelijk de gegevens over het lopende verkoopseizoen en de afgelopen vier verkoopseizoenen rechtstreeks en onmiddellijk te raadplegen.

    De lidstaten kunnen gedecentraliseerde bestanden oprichten op voorwaarde dat deze op homogene wijze worden opgezet, onderling compatibel zijn en bij het betaalorgaan en het controlebureau centraal toegankelijk zijn. De databanken van het GIS voor de olijventeelt moeten compatibel zijn met die van het geïntegreerd systeem.

    De identificatiecodes van de olijvenproducenten, van de producentenorganisaties en de unies daarvan, van de oliefabrieken en van de homogene productiegebieden zijn ondubbelzinning en zijn permanent of kunnen automatisch worden geconverteerd, zodat onmiddellijk aggregaties of onderzoekingen voor de in de eerste alinea bedoelde vijf verkoopseizoenen kunnen worden uitgevoerd.

    Onverminderd de te verrichten controles, waaronder met name de kruiscontroles tussen de gegevens van de bestanden, en onverminderd de mede te delen resultaten, worden de gegevens die beschikbaar zijn over de verkoopseizoenen vóór die welke in de eerste alinea worden bedoeld, in de bestanden gearchiveerd en bieden de bestanden op zijn minst vanaf 31 oktober 2001 voor de erin opgenomen gegevens de mogelijkheid van:

    - automatische aggregatie op het niveau van de regio's en op het niveau van de lidstaat,

    - automatische koppeling tussen bestanden.

    Artikel 28

    1. Met ingang van het verkoopseizoen 1998/1999

    a) omvat de controle voor elke teeltaangifte ten minste:

    - vergelijkingen met de gegevens van de grafische referentiedatabank overeenkomstig artikel 25;

    - kruisverificaties om het bestaan van de aangegeven percelen vast te stellen en te voorkomen dat in het kader van de onderhavige regeling en de andere steunregelingen waarvoor de oppervlakte moet worden aangegeven, meer dan éénmaal steun wordt toegekend;

    b) omvat de controle voor elke steunaanvraag de in artikel 14, lid 3 bis, tweede en derde streepje, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde verificaties.

    Voor de controle op de overeenstemming tussen de teeltaangiften en steunaanvragen wordt in het bijzonder rekening gehouden met:

    - de opbrengsten aan olijven en aan olie die overeenkomstig artikel 18 van die verordening zijn vastgesteld voor het gebied waar het bedrijf of de bedrijven waarvan de verwerkte olijven afkomstig zijn, ligt of liggen;

    - de gemiddelde opbrengsten aan olijven en aan olie in de gemeenten waar het bedrijf of de bedrijven waarvan de verwerkte olijven afkomstig zijn, ligt of liggen, indien de lidstaten over deze gegevens beschikken.

    Indien de op grond van de eerste alinea verrichte controle een incoherentie aan het licht brengt, wordt de in artikel 25, leden 2 en 3, vermelde procedure voor het aantal olijfbomen mutatis mutandis toegepast voor de andere afwijkende of ontbrekende gegevens. De hoeveelheid olie waarvoor de steun is aangevraagd, mag evenwel niet worden gewijzigd.

    2. In afwijking van lid 1, eerste alinea, bedraagt in de regio's waar de totstandbrenging van het GIS voor de olijventeelt niet is voltooid, het ter plaatse te controleren percentage van het totale aantal teeltaangiften voor een verkoopseizoen 1 % voor 1998/1999, 5 % voor 1999/2000 en 10 % voor 2000/2001.

    Ten minste twee derde van de in de eerste alinea bedoelde aangiften bestaat uit aangiften waarvoor in de voorgaande twee verkoopseizoenen geen controle ter plaatse is verricht.

    3. Bij een controle ter plaatse worden alle gegevens in de teeltaangifte en in de steunaanvraag geverifieerd en worden de volgende elementen gecontroleerd:

    - voor elk perceel, de ligging en het aantal olijfbomen;

    - de bestemming van de olie in het in artikel 10, lid 1, bedoelde geval;

    - de coherentie tussen de olijfbomen van het bedrijf en de hoeveelheid olie waarvoor de steun wordt aangevraagd.

    Steunaanvragen waarin een hoeveelheid olie is vermeld die als een incoherentie is aan te merken, worden afgewezen.

    4. Voor elk verkoopseizoen vanaf het verkoopseizoen 1998/1999 wordt in voorkomend geval een percentage te veel aangegeven olijfbomen vastgesteld op basis van het overeenkomstig artikel 25, lid 4, in aanmerking genomen aantal olijfbomen of op basis van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles.

    Dit overaangiftepercentage wordt berekend door, als het verschil tussen het aangegeven aantal olijfbomen en het in aanmerking genomen aantal olijfbomen groter is dan 0, dit verschil te vermenigvuldigen met 100 en vervolgens het product van deze bewerking te delen door het in aanmerking genomen aantal olijfbomen.

    Artikel 29

    1. De lidstaat verricht vóór 1 november 1999 een controle ter plaatse voor de in artikel 5, lid l, bedoelde aangiften in die gevallen waarin er onvoldoende bewijsstukken zijn of er twijfel bestaat.

    De na 1 mei 1998 en niet later dan op 31 oktober 1998 uitgevoerde aanplantingen en rooiingen worden bepaald aan de hand van alle bewijsstukken die de olijvenproducent op verzoek van de bevoegde instantie van de lidstaat moet verstrekken, en op basis van de ter plaatse geconstateerde situatie, met name wat de grootte van de bomen betreft. Indien er na alle verificaties twijfel blijft bestaan, wordt in het voordeel van de olijvenproducent beslist.

    2. Voor elk verkoopseizoen wordt vóór het einde van het daaropvolgende verkoopseizoen een controle ter plaatse verricht voor ten minste 10 % van de in artikel 5, leden 2 en 3, bedoelde verklaringen en aangiften.

    Artikel 30

    1. Vanaf het verkoopseizoen 1998/1999 bestaat de in artikel 14, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde controle voor elk verkoopseizoen in een grondige controle op de coherentie van de verstrekte gegevens bij ten minste 30 % van de erkende oliefabrieken, gekozen op basis van een risicoanalyse. Het aantal controles in elke lidstaat mag evenwel niet kleiner zijn dan het aantal voor het verkoopseizoen 1997/1998 verrichte controles van oliefabrieken.

    Daarnaast wordt per verkoopseizoen bij ten minste het hierna vermelde percentage van de oliefabrieken een summiere controle verricht op het bestaan van de vastlegging van de gegevens en op de inachtneming van de erkenningsvoorwaarden:

    - 5 % in 1998/1999;

    - 10 % in 1999/2000;

    - 20 % in 2000/2001.

    2. De grondige controle omvat:

    a) een inspectie ter plaatse van de installaties, van omvang en aard van de voorraden en van de boekhoudingen en andere passende documenten;

    b) vergelijkingen tussen de verschillende door de oliefabrieken verstrekte of elders beschikbare gegevens, waarbij met name wordt vergeleken met de leveranties, de bestemmingen van de olie en de afvallen van olijven, het water- en elektriciteitsverbruik en de ingezette arbeidskrachten;

    c) een vergelijking tussen de in de voorraadboekhouding vermelde hoeveelheden en het totaal van de in de steunaanvragen van de betrokken olijvenproducenten vermelde hoeveelheden;

    d) de overige controles als bedoeld in artikel 8; de in artikel 8, onder a), bedoelde analyses van monsters worden verricht voor ten minste 25 % van de genomen monsters.

    3. Voorts verricht de lidstaat in ten minste 10 % van de gevallen waarin een grondige controle wordt uitgevoerd, controles bij de leveranciers van goederen of diensten en bij de geadresseerden van de olie of de afvallen van olijven als bedoeld in artikel 10, respectievelijk artikel 9, lid 1, onder g).

    Indien de geadresseerde van de olie weigert zich aan de controle te onderwerpen of indien de bevoegde instantie beschikt over elementen waaruit kan worden geconcludeerd dat de betrokken olie of de betrokken afvallen van olijven niet is of zijn overgenomen, geldt het volgende:

    - in het in artikel 10, lid 1, bedoelde geval moet hij aan de lidstaat een bedrag betalen dat gelijk is aan tweemaal het steunbedrag voor de betrokken hoeveelheden;

    - in het in artikel 10, lid 2, bedoelde geval past de lidstaat een sanctie toe die in verhouding staat tot de betrokken hoeveelheden.

    Het door de lidstaat geïnde bedrag wordt door de betaaldiensten of organen van de lidstaat in mindering gebracht op de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw.

    Artikel 31

    In het geval dat een controlebureau met de uitvoering van de in deze verordening bedoelde controles wordt belast, worden deze controles opgenomen in het overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van Verordening (EEG) nr. 27/85 vastgestelde werkprogramma van het bureau.

    In voorkomend geval wordt in afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, van Verordening (EEG) nr. 27/85 het werkprogramma voor het verkoopseizoen 1998/1999 aangepast en vóór 1 december 1998 voorgelegd aan de Commissie opdat deze er vóór 1 januari 1999 advies over kan uitbrengen. Het aangepaste programma en de desbetreffende begroting worden uiterlijk op 15 januari 1999 door de betrokken lidstaat definitief vastgesteld.

    HOOFDSTUK 8

    Algemeen

    Artikel 32

    De producerende lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de olijvenproducenten, de oliefabrieken en de andere betrokken marktdeelnemers in kennis te stellen van de sancties waarin bij, en in voorkomend geval op grond van, de communautaire regelgeving is voorzien met name voor het geval dat de teeltaangifte of de steunaanvraag niet met de waarheid strookt.

    De producerende lidstaten delen de bepalingen die zij ter uitvoering van deze verordening hebben vastgesteld, onverwijld aan de Commissie mede.

    Vóór 1 januari 2000 en vóór 1 januari 2001 worden door hen ingediend een samenvattend verslag over het aantal op grond van de artikelen 28, 29 en 30 verrichte controles, over het aantal gevallen waarin een aanpassing nodig was, met vermelding van de desbetreffende gegevens of hoeveelheden, en over de boetes of sancties die zijn opgelegd of die na afronding van een nog lopend onderzoek al dan niet zullen worden opgelegd, alsmede een beknopte evaluatie van het toegepaste controlesysteem en van de ondervonden moeilijkheden.

    Artikel 33

    Verordening (EEG) nr. 2276/79 wordt met ingang van 1 november 1999 ingetrokken.

    Verordening (EEG) nr. 3061/84 blijft uitsluitend ten aanzien van de maatregelen voor de verkoopseizoenen die aan het verkoopseizoen 1998/1999 zijn voorafgegaan, tot en met 31 oktober 1999 van toepassing. Zij wordt met ingang van 1 november 1999 ingetrokken.

    Artikel 34

    Deze verordening treedt in werking op 1 november 1998.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 30 oktober 1998.

    Voor de Commissie

    Franz FISCHLER

    Lid van de Commissie

    (1) PB 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

    (2) PB L 210 van 28. 7. 1998, blz. 32.

    (3) PB L 208 van 3. 8. 1984, blz. 3.

    (4) PB L 210 van 28. 7. 1998, blz. 38.

    (5) PB L 288 van 1. 11. 1984, blz. 52.

    (6) PB L 340 van 11. 12. 1997, blz. 26.

    (7) PB L 262 van 18. 10. 1979, blz. 11.

    (8) PB L 127 van 11. 5. 1989, blz. 24.

    (9) PB L 355 van 5. 12. 1992, blz. 1.

    (10) PB L 117 van 7. 5. 1997, blz. 1.

    (11) PB L 391 van 31. 12. 1992, blz. 36.

    (12) PB L 212 van 30. 7. 1998, blz. 23.

    (13) PB L 4 van 5. 1. 1985, blz. 5.

    (14) PB L 366 van 15. 12. 1992, blz. 31.

    Top