EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31983D0130

83/130/EEG: Beschikking van de Commissie van 16 februari 1983 inzake een steunmaatregel van de Belgische Regering ten behoeve van een onderneming in de sector ceramisch sanitair (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

PB L 91 van 9.4.1983, p. 32–34 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1983/130/oj

31983D0130

83/130/EEG: Beschikking van de Commissie van 16 februari 1983 inzake een steunmaatregel van de Belgische Regering ten behoeve van een onderneming in de sector ceramisch sanitair (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. L 091 van 09/04/1983 blz. 0032 - 0034


*****

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 16 februari 1983

inzake een steunmaatregel van de Belgische Regering ten behoeve van een onderneming in de sector ceramisch sanitair

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(83/130/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, en met name op artikel 93, lid 2, eerste alinea,

Na overeenkomstig het bepaalde in genoemd artikel de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen kenbaar te maken en gezien deze opmerkingen,

Overwegende dat de Belgische Regering heeft besloten door tussenkomst van haar gewestelijke instanties steun te verlenen ten behoeve van een onderneming uit de sector ceramisch sanitair te La Louvière; dat deze steunverlening is geschied in de vorm van een deelneming van 475 miljoen Bfr. in het kapitaal van de onderneming door een openbare holding met regionale strekking;

Overwegende dat de Commissie op de hoogte is geraakt van deze steunverlening en zich per telex van 8 april 1982 en van 17 juni 1982 tot de Belgische Regering heeft gewend om haar te herinneren aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 93, lid 3, van het Verdrag ter zake van de voorafgaande kennisgeving van steunvoornemens; dat deze verzoeken onbeantwoord zijn gebleven;

Overwegende dat de Commissie op 14 september 1982 besloten heeft de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag in te leiden en heeft vastgesteld dat de steunmaatregel tot uitvoering was gebracht zonder dat de procedure van artikel 93, lid 3, van het Verdrag door de Belgische Regering was nageleefd; dat zij in het kader van deze procedure de Belgische Regering heeft aangemaand vóór 23 oktober 1982 haar opmerkingen kenbaar te maken;

Overwegende dat de Belgische Regering bij schrijven van 19 november 1982 bevestigt dat op 3 augustus 1981 tot verlening van de steun was besloten; dat zij er voorts op wijst dat de steun ten doel heeft bij te dragen tot het herstel van het eigen vermogen van de onderneming; dat deze steun beoogt de onderneming in staat te stellen haar werkzaamheden voort te zetten in afwachting van de uitwerking van een herstructureringsplan voor de betrokken sector; dat in afwachting van de tenuitvoerlegging van dit sectoriële plan thans reeds maatregelen zijn genomen ter rationalisatie van de produktie van het betrokken bedrijf; dat deze maatregelen tot een vermindering van het personeelsbestand met 200 arbeidsplaatsen zouden leiden;

Overwegende dat de Regeringen van vier Lid-Staten alsmede drie beroepsorganisaties uit de ceramische sector in het kader van de raadpleging der belanghebbenden de Commissie hebben doen weten dat zij haar bezorgdheid ten aanzien van de ongunstige beïnvloeding van de mededinging binnen de Gemeenschap door de voorgenomen steunmaatregel deelden; dat een Nederlandse onderneming voorts heeft gewezen op de ernstige mededingingsdistorsies die uit de steun van de Belgische Regering zouden voortvloeien;

Overwegende dat de steunmaatregel van de Belgische Regering in het onderhavige geval het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag kan vervalsen door begunstiging van de betrokken onderneming en de produktie van ceramisch sanitair en vaatwerk;

Overwegende dat een aanzienlijk aandeel van de produktie van de onderneming wordt uitgevoerd naar andere Lid-Staten en dat dientengevolge het handelsverkeer tussen Lid-Staten ongunstig wordt beïnvloed door de door de Belgische Regering verleende steun;

Overwegende dat het verbod van steunmaatregelen in artikel 92, lid 1, van het Verdrag zowel kan gelden voor inbreng in kapitaal door de centrale Regering als voor inbreng door andere openbare instanties die vallen onder het gezag van de Staat;

Overwegende dat in het onderhavige geval de financiële situatie van de onderneming en de overcapaciteit in de ceramische sector, met name in de sector ceramisch sanitair, zodanige handicaps vormden dat zij het weinig waarschijnlijk maakten dat de onderneming de voor haar voortbestaan onontbeerlijke bedragen op de particuliere kapitaalmarkt zou kunnen verkrijgen;

Overwegende dat de betrokken onderneming reeds verscheidene jaren aanzienlijke verliezen lijdt; dat deze verliezen in 1979 namelijk 133,6 miljoen Bfr., in 1980 242,8 miljoen Bfr. en in 1981 302,3 miljoen Bfr. beliepen, hetgeen respectievelijk overeenkomt met 23 %, 39 % en 45 % van de omzet in die jaren; dat bovendien gedurende de periode van 1979 tot en met 1982 de aan de sociale zekerheid verschuldigde bedragen zijn opgelopen van 120,8 miljoen Bfr. in 1979 tot 221 miljoen Bfr. in 1982;

Overwegende dat onder deze omstandigheden een deelneming van 475 miljoen Bfr. in een onderneming waarvan kapitaal en reserves op 1 januari 1981 25,4 miljoen Bfr. bedroegen, een steunmaatregel vormt in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag;

Overwegende dat een dergelijke steun, die bestemd is voor het in bedrijf houden van produktiecapaciteiten, de mededingingsvoorwaarden bijzonder ernstig kan aantasten, aangezien het marktmechanisme normaal tot de sluiting van de betrokken onderneming zou moeten leiden hetgeen, in een situatie waarin de betrokken sector met een overcapaciteit te kampen heeft, de rendabeler werkende concurrenten in staat zou stellen tot verdere ontwikkeling;

Overwegende dat volgens artikel 92, lid 1, van het Verdrag steunmaatregelen die aan de in dat lid vermelde criteria voldoen onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt; dat de in artikel 92, lid 3, van het Verdrag vermelde uitzonderingen op deze onverenigbaarheid betrekking hebben op doelstellingen die in het belang van de Gemeenschap en niet in dat van de individuele begunstigde worden nagestreefd; dat deze uitzonderingen strikt moeten worden geïnterpreteerd bij het onderzoek van alle regionale of sectoriële steunregelingen en van alle individuele toepassingen van algemene steunregelingen en dat een uitzondering met name slechts dan mag worden toegestaan wanneer kan worden vastgesteld dat bij ontstentenis van deze maatregelen de begunstigde ondernemingen via het marktmechanisme alleen niet zouden overgaan tot het leveren van een bijdrage tot de verwezenlijking van een der doelstellingen waarop deze uitzonderingen betrekking hebben;

Overwegende dat het maken van bedoelde uitzonderingen voor steunmaatregelen zonder een dergelijke tegenprestatie als rechtvaardigingsgrond zou neerkomen op aanvaarding van een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen Lid-Staten en van een vervalsing van de mededinging zonder dat daarmede enig belang van de Gemeenschap wordt gediend, terwijl bepaalde Lid-Staten ongerechtvaardigd zouden worden bevoordeeld;

Overwegende dat de Commissie zich er bij het hanteren van bovenbedoelde beginselen bij haar onderzoek van gevallen van steunverlening van dient te vergewissen dat er van de zijde van de begunstigde onderneming een tegenprestatie als specifieke rechtvaardigheidsgrond aanwezig is voor de conclusie dat toekenning van de steun nodig is om het bereiken van een der in artikel 92, lid 3, van het Verdrag bedoelde doelstellingen te bevorderen; dat het, indien zulks niet kan worden aangetoond, duidelijk is dat de steun niet bijdraagt tot de met de uitzonderingsbepalingen nagestreefde doelstellingen, doch dient tot verbetering van de financiële situatie van de bewuste onderneming;

Overwegende dat in het onderhavige geval van een dergelijke tegenprestatie door de begunstigde onderneming niets is gebleken;

Overwegende dat de Belgische Regering immers geen argumenten heeft kunnen aanvoeren en de Commissie geen rechtvaardiging heeft kunnen ontdekken voor de conclusie dat de betrokken steun voldoet aan de gestelde voorwaarden voor de toepassing van één der uitzonderingen bedoeld in artikel 92, lid 3, van het Verdrag;

Overwegende dat, wat de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, sub a) en c), van het Verdrag ten behoeve van steunmaatregelen ter bevordering of ter vergemakkelijking van de ontwikkeling van bepaalde streken betreft, moet worden gesteld dat de zone van La Louvière geen gebied is waarin een abnormaal lage levensstandaard of een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst in de zin van de uitzondering sub a); dat ten aanzien van de uitzondering sub c) moet worden vastgesteld dat de Belgische steunmaatregel niet de vereiste kenmerken vertoont om te kunnen bijdragen tot de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën, als in die bepaling bedoeld;

Overwegende dat met betrekking tot de uitzondering van artikel 92, lid 3, sub b), van het Verdrag de betrokken steunmaatregel geen enkel aspect bevat waardoor zij kan worden aangemerkt als een project van gemeenschappelijk Europees belang of als een middel om een ernstige verstoring in de economie van een Lid-Staat op te heffen, waarvan de bevordering een uitzondering krachtens artikel 92, lid 3, sub b), van het Verdrag op de onverenigbaarheid van steunmaatregelen bedoeld in artikel 92, lid 1, van het Verdrag rechtvaardigt; dat België deel uitmaakt van de centrale gebieden van de Gemeenschap, dit wil zeggen van die welke in communautair verband niet de ernstigste sociale en economische problemen kennen, terwijl zij wel de gebieden zijn waar het risico van een tegen elkaar opbieden met steunmaatregelen uiterst reëel is en waar iedere steunmaatregel meer dan elders het handelsverkeer tussen de Lid-Staten ongunstig kan beïnvloeden; dat anderzijds de sociaal-economische gegevens die met betrekking tot België beschikbaar zijn geen elementen bevatten op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot het bestaan van een ernstige verstoring in zijn economie als door het Verdrag bedoeld; dat de steunmaatregel van de Belgische Regering niet het oogmerk heeft om aan een dergelijke situatie het hoofd te bieden;

Overwegende ten slotte dat ten aanzien van de uitzonderingen van artikel 92, lid 3, sub c), van het Verdrag ten gunste van steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid te vergemakkelijken de ontwikkeling in de ceramische sector tot de conclusie leidt, met name rekening houdend met de overcapaciteit die meer in het bijzonder op het gebied van ceramisch sanitair in de Gemeenschap bestaat, de handhaving van de produktiecapaciteit door middel van staatssteun in strijd is met het gemeenschappelijk belang,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De door de Belgische Regering verleende steun ten behoeve van een onderneming in de ceramische sector is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EEG-Verdrag en dient derhalve te worden opgeheven.

Artikel 2

België doet de Commissie binnen drie maanden na kennisgeving van deze beschikking mededeling van de maatregelen welke het heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 16 februari 1983.

Voor de Commissie

Frans ANDRIESSEN

Lid van de Commissie

Top