Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62023CC0536

Conclusie van advocaat-generaal J. Richard de la Tour van 9 januari 2025.
Bundesrepublik Deutschland tegen Mutua Madrileña Automovilista.
Verzoek van het Landgericht München I om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Bevoegdheid in verzekeringszaken – Artikel 11, lid 1, onder b) – Artikel 13, lid 2 – Rechtstreekse vordering van de getroffene tegen de verzekeraar – Begrip ‚getroffene’ – Ambtenaar die het slachtoffer is geworden van een verkeersongeval – Loon doorbetaald voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid – Lidstaat die optreedt als werkgever die is gesubrogeerd in de rechten op schadevergoeding van de ambtenaar – Bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de eiser – Plaats van de zetel van het overheidsorgaan dat de betrokken ambtenaar in dienst heeft.
Zaak C-536/23.

ECLI-code: ECLI:EU:C:2025:7

 CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. RICHARD DE LA TOUR

van 9 januari 2025 ( 1 )

Zaak C‑536/23

Bundesrepublik Deutschland

tegen

Mutua Madrileña Automovilista

[verzoek van het Landgericht München I (rechter in tweede aanleg München I, Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 11, lid 1, onder b) – Artikel 13, lid 2 – Bevoegdheid in verzekeringszaken – Werkingssfeer van de bijzondere bevoegdheidsregels – Verkeersongeval – Rechtstreekse vordering van de getroffene tegen de verzekeraar – Begrip ‚getroffene’ – Subrogatie van de werkgever in de rechten van zijn werknemer die slachtoffer is van een ongeval – Rechtstreekse vordering ingesteld door een lidstaat in zijn hoedanigheid van werkgever – Woonplaats van de eiser”

I. Inleiding

1.

Met het invoeren van de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken in verordening (EU) nr. 1215/2012 ( 2 ) heeft de Uniewetgever beoogd de zwakke partij te beschermen ( 3 ). Hoewel het relatief gemakkelijk is die laatste aan te wijzen wanneer het geschil, zoals meestal het geval is, gaat tussen het slachtoffer van een verkeersongeval en de verzekeringsmaatschappij van het voertuig dat verantwoordelijk is voor dat ongeval, kan dit lastiger zijn wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld door de werkgever van het slachtoffer die in de rechten van het slachtoffer is gesubrogeerd.

2.

Een dergelijke situatie is het Hof niet onbekend, aangezien het reeds heeft geoordeeld dat uit verordening nr. 1215/2012 volgt dat een in een eerste lidstaat gevestigde werkgever die het loon heeft doorbetaald van zijn wegens een verkeersongeval afwezige werknemer en die is gesubrogeerd in de rechten van die werknemer jegens de in een tweede lidstaat gevestigde maatschappij die de wettelijke aansprakelijkheid voor het bij dat ongeval betrokken voertuig dekt, als „getroffene” in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 ( 4 ) die verzekeringsmaatschappij kan oproepen voor de gerechten van de eerste lidstaat, wanneer een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is. ( 5 )

3.

De bijzonderheid van de onderhavige prejudiciële verwijzing is dat het slachtoffer van het verkeersongeval een ambtenaar is en dat de werkgever die in zijn rechten is gesubrogeerd dus een staat is.

4.

In deze conclusie zal ik uiteenzetten waarom de eerder door het Hof gekozen oplossing ook kan worden toegepast ingeval de werkgever die de vordering instelt en van wie vaststaat dat hij in de rechten van het slachtoffer is gesubrogeerd, een staat is, zonder dat de letter of de geest van verordening nr. 1215/2012 daarbij geweld wordt aangedaan. Ik zal ook gebruikmaken van de door deze prejudiciële verwijzing geboden gelegenheid om de eerdere rechtspraak van het Hof met betrekking tot de vaststelling van de internationale en de territoriale bevoegdheid van de rechter bij wie een dergelijke vordering kan worden ingesteld, te verduidelijken en te preciseren in dit bijzondere geval waarin het aanknopingspunt, te weten de woonplaats van de eiser, moet worden toegepast op een staat.

II. Toepasselijke bepalingen

5.

In het kader van de onderhavige zaak zijn de overwegingen 15, 16, 18 en 34 en artikel 1, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 van belang.

6.

Daarnaast moet worden gewezen op hoofdstuk II, afdeling 3 („Bevoegdheid in verzekeringszaken”), van verordening nr. 1215/2012, welke afdeling bestaat uit de artikelen 10 tot en met 16.

7.

Artikel 10 van deze verordening luidt als volgt:

„De bevoegdheid in verzekeringszaken is in deze afdeling geregeld, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5.”

8.

Artikel 11, lid 1, onder a) en b), van genoemde verordening bepaalt:

„De verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat, kan worden opgeroepen:

a)

voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft;

b)

in een andere lidstaat, indien het een vordering van de verzekeringnemer, de verzekerde of een begunstigde betreft, voor het gerecht van de woonplaats van de eiser […]”.

9.

Artikel 13, lid 2, van die verordening bepaalt:

„De artikelen 10, 11 en 12 zijn van toepassing op de vordering die door de getroffene rechtstreeks tegen de verzekeraar wordt ingesteld, indien de rechtstreekse vordering mogelijk is.”

10.

Artikel 63, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, tot slot, luidt als volgt:

„Voor de toepassing van deze verordening hebben vennootschappen en rechtspersonen woonplaats op de plaats van:

a)

hun statutaire zetel;

b)

hun hoofdbestuur, of

c)

hun hoofdvestiging.”

III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vraag

11.

Een federale ambtenaar die werkzaam is in de vestiging München (Duitsland) van het Deutsche Patent- und Markenamt (Duits octrooi- en merkenbureau), is op 8 maart 2020 tijdens haar vakantie in Spanje slachtoffer geworden van een verkeersongeval. De huurauto die met haar in botsing kwam terwijl zij aan het fietsen was, was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij een Spaanse verzekeringsmaatschappij, Mutua Madrileña Automovilista (hierna: „verzekeringsmaatschappij”).

12.

Als gevolg van de verwondingen die de ambtenaar bij het ongeval had opgelopen was zij van 8 maart 2020 tot en met 16 maart 2020 arbeidsongeschikt. Haar werkgever, de Duitse Staat, heeft haar loon over die periode doorbetaald. Bij brief van 25 januari 2021 heeft de Duitse Staat vergoeding van het doorbetaalde loon, te weten 1432,77 EUR, gevorderd van de door de verzekeringsmaatschappij in Duitsland aangestelde schaderegelaar ( 6 ). Deze weigerde het bedrag uit te keren omdat hij van mening was dat de ambtenaar het ongeval had veroorzaakt.

13.

De Duitse Staat, nog steeds in zijn hoedanigheid van werkgever, heeft vervolgens bij het Amtsgericht München (rechter in eerste aanleg München, Duitsland) een civiele vordering ingesteld tegen de verzekeringsmaatschappij teneinde het betrokken loon vergoed te krijgen. Aangezien de verzekeringsmaatschappij in Spanje was gevestigd, heeft zij aangevoerd dat de aangezochte rechter niet internationaal bevoegd was en de vordering betwist.

14.

Bij vonnis van 16 februari 2022 heeft het Amtsgericht München zich internationaal onbevoegd verklaard. Het heeft geoordeeld dat de Duitse Staat geen bevoegdheid kon ontlenen aan artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, aangezien deze bepalingen uitzonderingsregels bevatten die strikt moeten worden uitgelegd en waarvan de toepassing niet kan worden uitgebreid naar een werkgever die een staat is. Na de beschermingsbehoeften van de Duitse Staat in algemene termen te hebben getoetst, is het Amtsgericht München tot de slotsom gekomen dat de Duitse Staat, die ook de rol van socialezekerheidsorgaan vervult, met name in het kader van de ouderdoms- en ziektekostenverzekering, zich niet op deze regels kan beroepen.

15.

De Duitse Staat is in hoger beroep gegaan bij het Landgericht München I (rechter in tweede aanleg München I, Duitsland), de verwijzende rechter. De Duitse Staat stelt dat hij zich, als werkgever van de ambtenaar, wel degelijk kan beroepen op artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, aangezien hij door wettelijke cessie het recht op schadevergoeding heeft verworven dat de ambtenaar had jegens de verzekeraar van het voertuig dat betrokken was bij het ongeval waarvan zij het slachtoffer is geworden. Uit de rechtspraak van het Hof betreffende de in deze bepalingen neergelegde regels ( 7 ) volgt enerzijds dat het niet nodig is om per geval te beoordelen of er sprake is van een zwakke positie of om een onderscheid te maken op basis van dat criterium, en anderzijds dat, om de voorspelbaarheid van de bevoegdheid te waarborgen, elke cessionaris die handelt op grond van een wettelijke subrogatie, en niet als verzekeraar of socialezekerheidsorgaan, zich moet kunnen wenden tot de gerechten van de woonplaats van de getroffene.

16.

De verzekeringsmaatschappij, verweerster in het hoofdgeding, betoogt voor de verwijzende rechter dat uit de beschermingsdoelstelling van artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13 van verordening nr. 1215/2012 volgt dat alleen een partij met een zwakke positie ten opzichte van de verzekeraar die zij voor het gerecht daagt, zich kan beroepen op dit voorrecht dat afwijkt van het beginsel dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Het Hof heeft deze mogelijkheid overigens ontzegd aan een socialezekerheidsorgaan alsook aan beroepsbeoefenaren in de verzekeringssector, ongeacht hun omvang. ( 8 ) Het bestaan van een dergelijke zwakke positie moet worden uitgesloten wanneer de eiser een lidstaat van de Unie is, dat wil zeggen een entiteit naar internationaal publiekrecht, te meer wanneer deze entiteit diensten levert die naar hun aard socialezekerheidsdiensten zijn en toezicht uitoefent op de verzekeringssector op zijn grondgebied, zoals het geval is bij verzoekster in het hoofdgeding.

17.

Volgens de verwijzende rechter hangt de gegrondheid van het hoger beroep af van het antwoord op de vraag of de rechter in eerste aanleg zich terecht onbevoegd heeft verklaard op grond van artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012. In dit verband merkt hij op dat door partijen in het hoofdgeding niet wordt betwist dat de Duitse Staat overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Spaans recht ( 9 ) en uit hoofde van een wettelijke cessie naar Duits burgerlijk recht ( 10 ), een rechtstreekse vordering wenst in te stellen tegen de verzekeringsmaatschappij in haar hoedanigheid van verzekeraar van het voertuig dat betrokken was bij het ongeval waarbij de ambtenaar gewond is geraakt.

18.

Gelet op de door elk van de partijen aangevoerde argumenten en de stand van de nationale rechtspraak ( 11 ), vraagt de verwijzende rechter zich af of een lidstaat die als werkgever tegen een verzekeraar een rechtstreekse vordering instelt op grond van een wettelijke subrogatie in de rechten van een ambtenaar die het slachtoffer is van een ongeval, zich, ondanks het feit dat het om uitzonderingsregels gaat, kan beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken die ten gunste van de „getroffene” ( 12 ) zijn neergelegd in artikel 11, lid 1, onder b), juncto artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, gelezen in het licht van de overwegingen 15 en 18 van deze verordening. De verwijzende rechter wijst op de bijzondere juridische aard van deze werkgever in het hoofdgeding, die tevens een rechtssubject naar internationaal publiekrecht is.

19.

In die context heeft het Landgericht München I besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„Moet artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van verordening […] nr. 1215/2012 […] aldus worden uitgelegd dat ook een lidstaat van de Europese Unie zelf, als werkgever die het loon van zijn door een verkeersongeval (tijdelijk) arbeidsongeschikte ambtenaar heeft doorbetaald en die in de rechten is getreden die deze ambtenaar heeft jegens de in een andere lidstaat gevestigde maatschappij die de wettelijke aansprakelijkheid voor het bij dat ongeval betrokken voertuig dekt, tegen deze verzekeringsmaatschappij een vordering als ‚getroffene’ in de zin van [eerstgenoemde] bepaling kan instellen bij het gerecht van de woonplaats van de arbeidsongeschikte ambtenaar, indien een dergelijke rechtstreekse vordering mogelijk is?”

20.

De Duitse Staat, de verzekeringsmaatschappij, de Spaanse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

IV. Analyse

21.

Uit artikel 11, lid 1, onder b), juncto artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012 volgt dat wanneer de getroffene de mogelijkheid heeft een rechtstreekse vordering in te stellen tegen de verzekeraar ( 13 ), de verzekeraar die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de eiser.

22.

Deze bepalingen, die specifiek zijn voor de verzekeringssector ( 14 ), wijken dus af ( 15 ) van de principiële bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de gedaagde ( 16 ), zoals die met name voortvloeit uit overweging 15, artikel 4, lid 1, of artikel 11, lid 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012. Doordat zij gunstiger zijn voor de eiser, dragen artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13, lid 2, van deze verordening eraan bij dat de doelstelling de zwakke partij te beschermen wordt bereikt. ( 17 )

23.

In zijn arrest MMA IARD heeft het Hof zich uitgesproken over een situatie die op het eerste gezicht sterk lijkt op die van de onderhavige prejudiciële zaak. Zo heeft het Hof geoordeeld dat een in een eerste lidstaat gevestigde werkgever die het loon heeft doorbetaald van zijn wegens een verkeersongeval afwezige werknemer en die is gesubrogeerd in de rechten van die werknemer jegens de in een tweede lidstaat gevestigde maatschappij die de wettelijke aansprakelijkheid voor het bij dat ongeval betrokken voertuig dekt, als „getroffene” in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 die verzekeringsmaatschappij kan oproepen voor de gerechten van de eerste lidstaat wanneer een rechtstreekse vordering mogelijk is.

24.

De verwijzende rechter vraagt zich af of het mogelijk is deze oplossing toe te passen op de zaak in het hoofdgeding, ook als de werkgever een lidstaat is.

25.

De verzekeringsmaatschappij betoogt echter dat de Duitse Staat in het hoofdgeding niet optreedt als werkgever, maar als entiteit naar internationaal publiekrecht. Een dergelijke entiteit kan zich niet beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels van verordening nr. 1215/2012.

26.

Deze stelling dient onmiddellijk te worden verworpen.

27.

Het feit dat de werkgever een staat is, heeft niet tot gevolg dat de aard van de ingeleide procedure verandert noch dat de positie van de verweerder verzwakt en kan dit ook niet tot gevolg hebben. Niemand betwist immers dat de procedure in het hoofdgeding een civiele procedure is. Als dat niet het geval was, zou verordening nr. 1215/2012 trouwens niet van toepassing zijn. ( 18 ) Zoals de Duitse Staat aangeeft in zijn schrifturen ( 19 ), gelden voor hem geen andere procesregels in het kader van de tegen de verzekeringsmaatschappij ingestelde vordering. Hij moet zijn rechten jegens laatstgenoemde doen gelden in een gewone civiele procedure, zoals elke werkgever die in de rechten van zijn werknemer is gesubrogeerd. De Duitse Staat moet worden vertegenwoordigd door een advocaat en kan in voorkomend geval in het ongelijk worden gesteld, zoals elke andere partij. Zoals de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen terecht heeft aangevoerd, handelt een lidstaat die in een andere lidstaat een vordering instelt op grond van de bevoegdheidsregels van verordening nr. 1215/2012, zoals eenieder die daar op grond van deze verordening bevoegd toe is.

28.

Anders dan de verzekeringsmaatschappij stelt, treedt de Duitse Staat enkel op in zijn hoedanigheid van werkgever van het slachtoffer van het verkeersongeval ( 20 ), zonder zich te kunnen beroepen op enig voorrecht of enige van het gemene recht afwijkende bevoegdheid. De situatie van een flagrant gebrek aan evenwicht ten gunste van de staat als werkgever die door deze verzekeringsmaatschappij in haar opmerkingen wordt beschreven moet naar mijn mening dus worden gerelativeerd, aangezien de Duitse Staat – ik herhaal dit nogmaals – niet optreedt als een internationaal publiekrechtelijk rechtssubject dat zijn overheidsprerogatieven uitoefent (acta jure imperii), maar enkel en strikt als werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van zijn ambtenaar die het slachtoffer is van het verkeersongeval (acta jure gestionis).

29.

In het hoofdgeding treedt de Duitse Staat dus op als publiekrechtelijk werkgever. De verwijzende rechter is echter van oordeel dat als hij de oplossing van het arrest MMA IARD op deze specifieke verzoeker zou toepassen, dat moeilijk verenigbaar kan lijken met andere arresten van het Hof, waarin het Hof concreet heeft onderzocht of de partij die als de zwakste werd beschouwd, behoefte had aan bescherming alvorens haar in aanmerking te laten komen voor de bijzondere bevoegdheidsregels, en met name heeft uitgesloten dat een socialezekerheidsorgaan of een beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector zich op het forum actoris kan beroepen.

30.

Gezien het bovenstaande zal ik eerst in detail op de aangehaalde rechtspraak moeten ingaan. Vervolgens moet worden bepaald wat de consequenties van die analyse zijn voor het bijzondere geval waarin de gesubrogeerde werkgever een staat is. Na te hebben vastgesteld dat de Duitse Staat zich in de omstandigheden van het hoofdgeding naar mijn mening kan beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken, moet ten slotte nog worden uitgemaakt voor welke rechter hij zijn vordering dient in te stellen.

A.   Stand van de relevante rechtspraak

31.

Ter inleiding wijs ik erop dat artikel 11, lid 1, onder b), en artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012 worden beschouwd als bepalingen die gelijkwaardig zijn aan die van artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001, aangezien de bewoordingen van laatstgenoemde bepalingen daarin grotendeels worden overgenomen. De uitlegging die het Hof reeds heeft gegeven met betrekking tot de bepalingen van verordening nr. 44/2001 geldt dus ook voor de gelijkwaardige bepalingen van verordening nr. 1215/2012. ( 21 )

32.

De verwijzende rechter ziet twee tendensen in de rechtspraak van het Hof die, indien zij op het onderhavige geval zouden worden toegepast, hetzij tot de conclusie zouden leiden dat een staat zich als werkgever niet kan beroepen op het forum actoris als bedoeld in de bijzondere bepalingen in verzekeringszaken van verordening nr. 1215/2012, hetzij tot exact de tegenovergestelde conclusie.

33.

Volgens de eerste tendens heeft het Hof in wezen geoordeeld dat artikel 9, lid 1, onder b), en artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moeten worden uitgelegd dat een socialezekerheidsorgaan dat is gesubrogeerd in de rechten van de persoon die rechtstreeks door een auto-ongeval is getroffen, bij de rechter van zijn lidstaat van vestiging niet rechtstreeks een vordering kan instellen tegen de in een andere lidstaat gevestigde verzekeraar van de persoon die verantwoordelijk zou zijn voor het ongeval. ( 22 )

34.

Het Hof is tot deze conclusie gekomen na een redenering die was gebaseerd op een systematische en teleologische uitlegging van verordening nr. 44/2001 ( 23 ) en op het afwijkende karakter van de onderzochte bepalingen ( 24 ).

35.

Het Hof heeft vervolgens aangegeven dat „[u]it de beschermende functie van deze bepalingen volgt dat de […] bijzondere bevoegdheidsregels niet mogen worden uitgebreid tot personen die deze bescherming niet nodig hebben” ( 25 ). In die zaak was echter niet aangevoerd dat het socialezekerheidsorgaan een economisch zwakkere en juridisch minder ervaren partij was dan de verzekeraar, en er was geen bijzondere bescherming nodig in de betrekkingen tussen beroepsbeoefenaren in de verzekeringssector. ( 26 )

36.

Hiermee heeft het Hof duidelijk kenbaar gemaakt dat een in de rechten van de rechtstreeks getroffene gesubrogeerde persoon gebruik kan maken van de betreffende bijzondere bevoegdheidsregels, mits hij zelf als zwakke partij kan worden beschouwd. ( 27 )

37.

Ter onderbouwing van zijn redenering heeft het Hof ten slotte herinnerd aan zijn arrest van 15 januari 2004, Blijdenstein ( 28 ), waarin het oordeelde dat een overheidsorgaan op grond van de bijzondere bevoegdheidsregels van het Executieverdrag ( 29 ) voor de gerechten van de verdragsluitende staat waar het is gevestigd, geen regresvordering kan instellen met betrekking tot bedragen die het krachtens het publiekrecht heeft uitgekeerd aan een onderhoudsgerechtigde in wiens rechten het is gesubrogeerd, tegen de in een andere verdragsluitende staat woonachtige onderhoudsplichtige, voor zover dit orgaan geen zwakke partij is ten opzichte van deze onderhoudsplichtige ( 30 ).

38.

In een andere context heeft het Hof, na eraan te hebben herinnerd dat „geen bijzondere bescherming nodig is wanneer het gaat om betrekkingen tussen beroepsbeoefenaren in de verzekeringssector, die geen van allen kunnen worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de andere” ( 31 ), geoordeeld dat artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, onder b), van die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat die bepaling niet kan worden aangevoerd door een natuurlijke persoon van wie de beroepsactiviteit bestaat in het instellen van schadevorderingen tegen verzekeraars en die zich op een met het slachtoffer van een verkeersongeval gesloten overeenkomst voor de cessie van een schuldvordering beroept om de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van dat ongeval te dagvaarden voor een rechter van de lidstaat waar de getroffene zijn woonplaats heeft en die niet de lidstaat is waar de verzekeraar is gevestigd. ( 32 ) De processituatie van een zwakker geachte partij wordt door een dergelijke vaststelling niet ongunstig beïnvloed wanneer het gaat om een rechtsbetrekking tussen twee beroepsbeoefenaren. ( 33 ) Een beoordeling per geval van de vraag of een dergelijke beroepsbeoefenaar als een „zwakke partij” kan worden aangemerkt en onder het begrip „getroffene” in de zin van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012 kan vallen, zou namelijk een risico van rechtsonzekerheid doen ontstaan en in strijd zijn met de in overweging 15 van die verordening vermelde doelstelling. ( 34 )

39.

Volgens een tweede tendens heeft het Hof zich in het arrest MMA IARD uitgesproken over de vraag of artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 44/2001, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 2, van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat de werkgever die tijdens de arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer die het slachtoffer is geweest van een verkeersongeval, diens loon heeft doorbetaald, de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, kan oproepen voor de gerechten van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd, wanneer een rechtstreekse vordering mogelijk is.

40.

Het Hof heeft geoordeeld dat „een in een eerste lidstaat gevestigde werkgever die het loon heeft doorbetaald van zijn wegens een verkeersongeval afwezige werknemer en die is gesubrogeerd in de rechten van die werknemer jegens de in een tweede lidstaat gevestigde maatschappij die de wettelijke aansprakelijkheid voor het bij dat ongeval betrokken voertuig dekt, als ‚getroffene’ in de zin van [artikel 11, lid 2, verordening nr. 44/2001] die verzekeringsmaatschappij kan oproepen voor de gerechten van de eerste lidstaat, wanneer een rechtstreekse vordering mogelijk is”. ( 35 )

41.

Om tot deze conclusie te komen, heeft het Hof eerst benadrukt dat een vordering in verzekeringszaken gekenmerkt wordt door een zeker gebrek aan evenwicht tussen de partijen en dat de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 3, van verordening nr. 44/2001, aangaande de bevoegdheid in die zaken, ertoe strekken dat gebrek aan evenwicht te verhelpen door ervoor te zorgen dat voor de zwakke partij bevoegdheidsregels gelden die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels. ( 36 )

42.

Vervolgens heeft het Hof onderzocht of een werkgever die in de rechten van de rechtstreeks getroffene is gesubrogeerd, onder het begrip „getroffene” in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 valt. ( 37 ) Na te hebben vastgesteld dat artikel 9, lid 1, onder b), van die verordening in wezen ziet op personen die schade hebben geleden, zonder dat nodig is dat zij deze schade rechtstreeks hebben geleden ( 38 ), heeft het Hof tot slot verklaard dat „een beoordeling per geval van de vraag of een werkgever die het loon doorbetaalt, als een ‚zwakke partij’ kan worden aangemerkt en onder het begrip ‚getroffene’ in de zin van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 kan vallen, […] een risico van rechtsonzekerheid [zou] doen ontstaan en in strijd [zou] zijn met de doelstelling van die verordening, die is neergelegd in overweging 11 van die verordening, volgens welke de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn”. ( 39 )

43.

Zo heeft het Hof voor recht verklaard dat „werkgevers die zijn gesubrogeerd in de rechten op schadevergoeding van hun werknemers, zich bijgevolg – als personen die schade hebben geleden en ongeacht hun omvang en hun rechtsvorm – [kunnen] beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels van de artikelen 8 tot en met 10 van die verordening”. ( 40 ) Bijgevolg kan een werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van de werknemer die het slachtoffer van een verkeersongeval was en wiens loon hij heeft doorbetaald, als „getroffene” de verzekeraar van het bij dat ongeval betrokken voertuig oproepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij is gevestigd ( 41 ), indien een rechtstreekse vordering mogelijk is. ( 42 )

B.   Staat als werkgever

44.

In het arrest MMA IARD heeft het Hof een duidelijk standpunt ingenomen door uitdrukkelijk het idee af te wijzen dat per geval moet worden beoordeeld wat de positie is van de in de rechten van zijn werknemer gesubrogeerde werkgever. ( 43 ) Deze kan zich wanneer hij als zodanig optreedt dus te allen tijde beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken van verordening nr. 44/2001. De afwijzing van een dergelijke beoordeling is bevestigd in de latere rechtspraak van het Hof. ( 44 )

45.

Om te voldoen aan het door de bepalingen van verordening nr. 44/2001 nagestreefde doel van een hoge mate van voorspelbaarheid, kunnen de bijzondere bevoegdheidsregels voor de verzekeringssector, die zijn bedoeld om zwakke partijen te beschermen, dus worden ingeroepen zonder dat deze zwakke positie concreet wordt onderzocht. Het volstaat dat zij worden ingeroepen door personen die binnen de personele werkingssfeer van deze bepalingen vallen, dat wil zeggen door de verzekeringnemer, de verzekerde, een begunstigde of de getroffene ( 45 ). Deze ruime formulering van de categorieën begunstigden houdt geen enkele verplichting in om na te gaan of zij werkelijk economisch of juridisch zwak zijn. ( 46 ) Hoewel de verzekeringsmaatschappij, verweerster in het hoofdgeding, terecht stelt dat afwijkingen van de principiële bevoegdheid van de rechter van de woonplaats van de gedaagde strikt moeten worden uitgelegd, moet niettemin worden vastgesteld dat in dit geval de uitzondering zelf ruim is geformuleerd.

46.

Door aldus te oordelen heeft het Hof automatisch erkend dat werkgevers die zich ten opzichte van de verzekeraar niet in een „zwakke” positie bevinden, zich op deze regels kunnen beroepen, aangezien zij volgens het Hof over die mogelijkheid beschikken ongeacht hun omvang of hun rechtsvorm. ( 47 )

47.

In de onderhavige prejudiciële zaak wordt het Hof in wezen verzocht te antwoorden op de vraag of de in het arrest MMA IARD gegeven oplossing kan worden toegepast wanneer de werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van het slachtoffer van het verkeersongeval, een staat is die de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de bestuurder van het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, voor zijn eigen rechters oproept om terugbetaling te krijgen van het loon dat tijdens de periode van onbeschikbaarheid van zijn ambtenaar is betaald.

48.

Gelet op mijn uiteenzetting hierboven, moet deze vraag mijns inziens bevestigend worden beantwoord.

49.

Daar komen nog drie argumenten bij.

50.

In de eerste plaats wijs ik erop dat de werkgever waarin het in het arrest MMA IARD om ging, ook al een publiekrechtelijke rechtspersoon was, te weten een instelling die vijf ziekenhuizen beheerde. ( 48 )

51.

Wat in de tweede plaats de wetscontext betreft, wijs ik erop dat de bepalingen van verordening nr. 1215/2012 waar de verwijzende rechter op doelt in zijn prejudiciële vraag, gelijkwaardig ( 49 ) zijn aan de bepalingen die door het Hof zijn uitgelegd in het arrest MMA IARD en dat de doelstelling van voorspelbaarheid in die verordening niet aan betekenis heeft ingeboet ( 50 ).

52.

In de derde plaats staat, gelet op de vaststelling van het Hof in punt 35 van het arrest MMA IARD, de bijzondere juridische aard van de werkgever (de Duitse Staat) er niet aan in de weg dat hij zich op de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken kan beroepen en de verzekeraar voor de Duitse rechter kan oproepen. Het Hof formuleert in dat arrest een soort vermoeden ( 51 ) dat de gesubrogeerde werkgever, wanneer hij als zodanig zijn rechten jegens een verzekeringsmaatschappij wil doen gelden, zich kan beroepen op deze bijzondere bevoegdheidsregels van afgeleid recht.

53.

Deze benadering is mijns inziens gebaseerd op de gedachte dat in een dergelijke situatie de gesubrogeerde werkgever zich genoodzaakt ziet een vordering in te stellen tegen een verweerder die, in zijn hoedanigheid van verzekeraar, uiteraard veel meer ervaring heeft dan hij waar het gaat om geschillen over verzekeringskwesties. ( 52 ) De werkgever die alleen in die hoedanigheid optreedt, wordt dus altijd geacht in een zwakke positie te verkeren. De bevoegdheidsregels moeten immers voorspelbaar zijn.

54.

Het is dus min of meer logisch om de fictie van de als het ware institutionele zwakke positie van de werkgever door te trekken tot het geval dat die werkgever een staat is die slechts optreedt als werkgever die in de rechten van zijn getroffen werknemer is gesubrogeerd. Dit is het gevolg van een door het Hof gemaakte keuze, aangezien het Hof iedere individuele beoordeling van de zwakke positie van de werkgever heeft uitgesloten.

55.

Door het Hof voor te stellen vast te houden aan een maximalistisch standpunt, kan ik er tegelijkertijd zeker van zijn dat ook alle situaties waarin er echt sprake is van een zwakke positie van de werkgever daadwerkelijk worden gedekt. Ik deel dus de mening die advocaat-generaal Bobek in zijn conclusie in de zaak MMA IARD inneemt ( 53 ), namelijk „alles bij elkaar dat de omstandigheid dat de benadering af en toe op feitelijke basis te ruim is, redelijker is dan een in de praktijk problematisch contextgebonden onderzoek per geval van de rapport des forces van de partijen. ( 54 ) De bevestiging dat de zwakke positie niet per geval hoeft te worden beoordeeld, waarborgt dat de twee doelstellingen van verordening nr. 1215/2012, te weten de bescherming van de zwakke partij en een hoge mate van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels, worden bereikt.

56.

Wat betreft het argument dat de verzekeringsmaatschappij, verweerster in het hoofdgeding, stelt te ontlenen aan het arrest van 15 januari 2004, Blijdenstein ( 55 ), lijkt mij dat er weinig analogie is met de feiten van deze zaak, aangezien, ten eerste, dat arrest geen betrekking had op het autonome stelsel van rechterlijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken en, ten tweede, de vordering van een heel andere aard was, want in dat arrest ging het om uitkeringen uit hoofde van sociale bijstand.

57.

Uit mijn analyse volgt dus dat een lidstaat die, in zijn hoedanigheid van werkgever, het loon aan zijn wegens een verkeersongeval arbeidsongeschikte ambtenaar heeft doorbetaald en die in de rechten is getreden die deze ambtenaar heeft jegens de in een andere lidstaat gevestigde verzekeringsmaatschappij waarbij de wettelijke aansprakelijkheid voor het bij dat ongeval betrokken voertuig is verzekerd, moet worden beschouwd als een „getroffene” in de zin van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, die zich kan beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels van deze bepaling gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, onder b), van die verordening, teneinde die verzekeraar op te roepen voor zijn eigen rechters in het kader van een rechtstreekse vordering tot veroordeling van de verzekeraar tot terugbetaling van het doorbetaalde loon.

58.

Nu de internationale bevoegdheid van de rechters van de lidstaat die als werkgever optreedt, vaststaat, dient nog een en ander te worden verduidelijkt met betrekking tot de territoriale bevoegdheid.

C.   Territoriale bevoegdheid bij subrogatie

59.

Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de ambtenaar die slachtoffer was van een verkeerongeval in Spanje, woonachtig is in München. Zij werkt voor het Deutsche Patent- und Markenamt dat – als ik me niet vergis, wat door de verwijzende rechter dient te worden geverifieerd – in München is gevestigd. De Duitse Staat heeft zijn vordering in eerste aanleg ingesteld bij het Amtsgericht München. Het lijkt erop dat dit gerecht territoriaal bevoegd is, of dat nu is op basis van de woonplaats van het slachtoffer of op grond van de plaats waar de „zetel” van de werkgever is gevestigd.

60.

Daarom heeft de verwijzende rechter onderstaande uiteenzetting niet meteen nodig om het bij hem aanhangige geschil te beslechten.

61.

Er zijn echter twee redenen waarom ik toch dieper op dit punt wil ingaan.

62.

Ten eerste is door de verwijzende rechter en de belanghebbende partijen die aan de schriftelijke procedure voor het Hof hebben deelgenomen, niet steeds dezelfde rechter als „de” territoriaal bevoegde rechter aangewezen. Zo verwijst de formulering van de prejudiciële vraag naar de mogelijkheid voor een staat die als een gesubrogeerde werkgever optreedt om tegen de verzekeringsmaatschappij een vordering in te stellen bij het gerecht van de woonplaats van de arbeidsongeschikte ambtenaar. De Duitse Staat heeft in zijn schriftelijke opmerkingen betoogd dat de werkgever die in de rechten van zijn ambtenaar is gesubrogeerd, precies dezelfde rechter moet kunnen aanzoeken als die welke de betrokken ambtenaar aanvankelijk krachtens artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 had kunnen aanzoeken en zijn vordering moet kunnen instellen bij het gerecht van de woonplaats van zijn ambtenaar. De verzekeringsmaatschappij heeft zich verzet tegen erkenning van de mogelijkheid dat zij zou worden opgeroepen voor, zoals zij eerst aangaf, de rechter van de plaats van vestiging van het overheidsorgaan, alvorens uiteindelijk te verwijzen naar het gerecht van de woonplaats van de ambtenaar. ( 56 ) De Spaanse regering heeft volstaan met de verwijzing naar andere gerechten „dan die van de woonplaats van de verweerder”. ( 57 ) De Commissie heeft het Hof een uitvoeriger analyse voorgelegd waarin zij voorstelt het volgende onderscheid te maken. Als de werkgever moet worden beschouwd als „getroffene” in de zin van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, dan is het gerecht van de woonplaats van de werkgever bevoegd. Als de werkgever enkel is gesubrogeerd in de rechten van zijn getroffen werknemer, dan is het gerecht van de woonplaats van de werknemer bevoegd om kennis te nemen van de ingestelde rechtstreekse vordering. Met het oog op de beslechting van het hoofdgeding betoogt de Commissie dat de gesubrogeerde werkgever die een lidstaat is, tegen de verzekeringsmaatschappij een vordering kan instellen bij het gerecht van de woonplaats van de arbeidsongeschikte ambtenaar wanneer een rechtstreekse vordering mogelijk is.

63.

Ten tweede heeft het Hof in het arrest MMA IARD slechts in het algemeen verwezen naar de gerechten van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd ( 58 ), en zich daarmee alleen over de internationale bevoegdheid uitgesproken.

64.

Vooraf wijs ik er dus op dat, hoewel de vaststelling van de grenzen van het rechtsgebied van het gerecht van de woonplaats van de eiser in de zin van artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012, in beginsel onder de organisatorische bevoegdheid valt van de lidstaat waartoe dat gerecht behoort ( 59 ), het Hof heeft erkend dat deze bepaling „tot doel heeft rechtstreeks een specifieke rechter in een lidstaat aan te wijzen, zonder te verwijzen naar de in die lidstaat geldende regels voor de verdeling van de territoriale bevoegdheid en dus om in de gevallen die onder die bepaling vallen niet alleen de internationale bevoegdheid, maar ook de territoriale bevoegdheid van die rechter vast te stellen.” ( 60 )

65.

Dat gezegd zijnde, moet de stelling van de Commissie mijns inziens onmiddellijk worden afgewezen. Het Hof heeft immers reeds zeer duidelijk voor recht verklaard dat een gesubrogeerde werkgever zelf een „getroffene” in de zin van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012 is. ( 61 ) Op deze gesubrogeerde werkgever, die binnen de werkingssfeer van deze bepaling valt, kan dus de regel van artikel 11, lid 1, onder b), van deze verordening worden toegepast, volgens welke hij als eiser de verzekeraar kan oproepen voor het gerecht van zijn woonplaats. Mijns inziens volstaat een letterlijke uitlegging van deze twee bepalingen om tot deze conclusie te komen.

66.

Ik ben het ook oneens met de stelling van de Commissie dat de rechten van de gesubrogeerde entiteit geen eigen rechten zijn en derhalve voor de gesubrogeerde geen bevoegdheidsaanspraken doen ontstaan die losstaan van die van de rechtstreeks getroffene. De gesubrogeerde werkgever is de enige die zich kan beroepen op de uit de subrogatie voortvloeiende rechten. Het feit dat hij als „getroffene” is opgenomen onder de personen die zich mogen beroepen op de bijzondere bevoegdheidsregels in verzekeringszaken, is bovendien gebaseerd op de erkenning dat hij zélf schade heeft geleden. Zo bezien, begrijp ik dus niet hoe de subrogatie een risico op een veelvoud aan fora met zich zou kunnen meebrengen.

67.

Hoewel de verplaatsing van het geding van een lidstaat naar een andere op zich al enig ongemak veroorzaakt voor de verweerder, betwijfel ik bovendien of dit ongemak nog wordt versterkt wanneer een bepaald gerecht in plaats van een ander gerecht binnen die lidstaat kennis dient te nemen van het geding. Met andere woorden, als het forum actoris eenmaal is erkend, lijkt het me voor de verweerder niet uit te maken of de rechtsvordering wordt ingesteld voor het gerecht van de woonplaats van de werknemer of voor dat van de zetel van de werkgever.

68.

Uit het voorgaande volgt dat de in de artikelen 11 en 13 van verordening nr. 1215/2012 neergelegde regels slechts werkelijk bijzonder zijn en hun beschermende functie maar ten volle vervullen indien wordt geconcludeerd dat de werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van zijn door een verkeersongeval getroffen werknemer, zijn vordering tegen een verzekeringsmaatschappij moet kunnen instellen bij het gerecht van zijn woonplaats of zetel. ( 62 )

69.

Zo moet ook het arrest MMA IARD worden begrepen, waarin het Hof meerdere malen verwijst naar de gerechten van de lidstaat waar de gesubrogeerde werkgever is gevestigd. ( 63 ) Daarentegen valt op dat het criterium van het gerecht van de woonplaats van de werknemer ontbreekt in de redenering van het Hof. ( 64 )

70.

Uit artikel 13, lid 2, juncto artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012 volgt dus dat de in de rechten van zijn werknemer gesubrogeerde werkgever zijn rechtstreekse vordering tegen een in een andere lidstaat gevestigde verzekeringsmaatschappij moet instellen bij het gerecht van de plaats waar hij is gevestigd.

71.

Vervolgens rijst de vraag hoe die plaats dient te worden bepaald als de werkgever een staat is. Zoals in het hoofdgeding het geval is, kijkt een staat naar zijn bijzondere functie als werkgever door het prisma van zijn bestuurlijke organisatie.

72.

Het is niet omdat de ambtenaar haar functie in München uitoefende dat haar werkgever, de staat, geacht moet worden in München te zijn gevestigd. De vraag waar de werkgever is gevestigd wordt niet beantwoord op basis van het criterium van de plaats waar „de werknemer” zijn werkzaamheden verricht. ( 65 ) Voorts hebben rechtspersonen overeenkomstig artikel 63, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 woonplaats op de plaats waar zich hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging bevindt. ( 66 )

73.

Maar indien de staat als werkgever een rechtstreekse vordering tegen de verzekeringsmaatschappij instelt, doet hij dat op grond van een wettelijke subrogatie waardoor hij een vordering krijgt omdat een van zijn organen het loon van zijn ambtenaar heeft betaald tijdens haar arbeidsongeschiktheid.

74.

Teneinde in een dergelijk geval te voldoen aan zowel de doelstelling van voorspelbaarheid van de bevoegdheidsregels als de doelstelling van rechtszekerheid ( 67 ), stel ik derhalve voor om ervan uit te gaan dat de in de rechten van zijn ambtenaar gesubrogeerde staat als werkgever de verzekeringsmaatschappij kan oproepen voor het gerecht van de plaats waar het overheidsorgaan is gevestigd dat de ambtenaar in dienst heeft en diens loon heeft doorbetaald terwijl hij niet beschikbaar was. Subrogatie vindt immers slechts plaats omdat loon aan de ambtenaar is betaald en juist omdat dat overheidsorgaan tijdens de afwezigheid van de ambtenaar na het ongeval voor die betaling heeft gezorgd, wordt de werkgever geacht te zijn getroffen.

75.

Om al deze redenen ben ik van mening dat artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, onder b), van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat een lidstaat die optreedt als werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van de ambtenaar die het slachtoffer is geworden van een verkeersongeval en wiens loon hij heeft doorbetaald, als „getroffene” de in een andere lidstaat gevestigde wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van het bij dat ongeval betrokken voertuig kan oproepen voor het gerecht van de plaats van de zetel van het overheidsorgaan waarbij die ambtenaar in dienst is.

V. Conclusie

76.

Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Landgericht München I te beantwoorden als volgt:

„Artikel 13, lid 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, gelezen in samenhang met artikel 11, lid 1, onder b), van die verordening,

moet aldus worden uitgelegd dat

een lidstaat die optreedt als werkgever die is gesubrogeerd in de rechten van de ambtenaar die het slachtoffer is geworden van een verkeersongeval en wiens loon hij heeft doorbetaald, als ‚getroffene’ de in een andere lidstaat gevestigde wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van het bij dat ongeval betrokken voertuig kan oproepen voor het gerecht van de plaats van de zetel van het overheidsorgaan waarbij die ambtenaar in dienst is.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1).

( 3 ) Zie overweging 18 van verordening nr. 1215/2012.

( 4 ) Verordening van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

( 5 ) Zie arrest van 20 juli 2017, MMA IARD (C‑340/16, EU:C:2017:576, punt 39; hierna: „arrest MMA IARD”).

( 6 ) Overeenkomstig de verplichting die voortvloeit uit artikel 21 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11). Deze richtlijn is weliswaar gewijzigd bij richtlijn (EU) 2021/2118 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2021 (PB 2021, L 430, blz. 1), maar deze bepaling is onveranderd gebleven.

( 7 ) Verzoekster in het hoofdgeding verwijst hier naar het arrest MMA IARD.

( 8 ) In dit verband noemt verweerster in het hoofdgeding de arresten van 17 september 2009, Vorarlberger Gebietskrankenkasse (C‑347/08, EU:C:2009:561; hierna: „arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse”); 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50); 20 mei 2021, CNP (C‑913/19, EU:C:2021:399), en 21 oktober 2021, T. B. en D. (Bevoegdheid in verzekeringszaken) (C‑393/20, EU:C:2021:871).

( 9 ) Zie punt 2.2 van het verzoek om een prejudiciële beslissing.

( 10 ) Zie punt 2.2 van het verzoek om een prejudiciële beslissing. De verwijzende rechter heeft de relevante Duitse bepaling niet met zoveel woorden vermeld, maar de Europese Commissie heeft dit in haar schrifturen wel gedaan. § 76 van het Bundesbeamtengesetz (wet op de federale ambtenaren) van 5 februari 2009 (BGBl. 2009 I, blz. 160) bepaalt dat wanneer een ambtenaar, een pensioengerechtigde of een van zijn gezinsleden gewond raakt of komt te overlijden, de werkgever („Dienstherrn”) bij wet wordt gesubrogeerd in het door de wet aan die persoon toegekende recht op schadevergoeding door een derde vanwege die verwondingen of dat overlijden, indien de werkgever uitkeringen moet betalen tijdens de duur van de uit die verwondingen voortvloeiende arbeidsongeschiktheid of ten gevolge van het lichamelijk letsel of het overlijden.

( 11 ) Zoals de verwijzende rechter vermeldt in deel I en punt 2.5 van deel II van zijn verzoek om een prejudiciële beslissing.

( 12 ) In de zin van artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012. Het is interessant op te merken dat richtlijn 2009/103, zoals gewijzigd bij richtlijn 2021/2118, benadeelden definieert als „zij die recht hebben op vergoeding van door voertuigen veroorzaakte schade” (zie artikel 1, punt 2, van gewijzigde richtlijn 2009/103 en overweging 2 van richtlijn 2021/2118).

( 13 ) Dit rechtstreekse vorderingsrecht dat getroffenen ten gevolge van een door een verzekerd voertuig veroorzaakt ongeval hebben jegens de wettelijke-aansprakelijkheidsverzekeraar van de aansprakelijke persoon, vloeit voort uit richtlijn 2009/103 (zie overweging 30 en artikel 18 van deze richtlijn).

( 14 ) Aangezien de artikelen 11 en 13 van verordening nr. 1215/2012 vallen onder hoofdstuk II, afdeling 3 („Bevoegdheid in verzekeringszaken”), van deze verordening. Bij deze afdeling „is een autonoom stelsel voor de gerechtelijke bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken ingevoerd” [zie arrest van 9 december 2021, BT (In het geding roepen van de verzekerde) (C‑708/20, EU:C:2021:986, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak)].

( 15 ) Aangezien deze bepalingen afwijken van het beginsel dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, moet daaraan echter in principe een strikte uitlegging worden gegeven: zie arrest van 30 juni 2022, Allianz Elementar Versicherung (C‑652/20, EU:C:2022:514, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 16 ) Zie arrest van 14 februari 2019, Milivojević (C‑630/17, EU:C:2019:123, punt 81). Zie met betrekking tot verordening nr. 44/2001 met name arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 37) en arrest van 25 januari 2018, Schrems (C‑498/16, EU:C:2018:37, punt 27). Voor zover deze verordening, die zelf in de plaats is gekomen van het op 27 september 1968 te Brussel ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de achtereenvolgende verdragen voor de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (PB 1998, C 27, blz. 1; hierna: „Executieverdrag”), is ingetrokken bij en vervangen door verordening nr. 1215/2012, geldt de door het Hof gegeven uitlegging van de bepalingen van een van deze rechtsinstrumenten ook voor die van de andere, wanneer deze bepalingen als gelijkwaardig kunnen worden aangemerkt.

( 17 ) Overeenkomstig de wens van de Uniewetgever zoals geformuleerd in overweging 18 van verordening nr. 1215/2012.

( 18 ) Ik wijs erop dat krachtens artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1215/2012, deze verordening van toepassing is in burgerlijke en handelszaken, maar geen betrekking heeft op „fiscale zaken, douanezaken en administratiefrechtelijke zaken, noch op de aansprakelijkheid van de staat wegens een handeling of nalaten in de uitoefening van het openbaar gezag (acta jure imperii)”.

( 19 ) Hier moet worden benadrukt dat de Duitse Staat in het kader van de onderhavige prejudiciële procedure zowel voor het Hof als voor de verwijzende rechter niet wordt vertegenwoordigd door gemachtigden van de regering, maar door een advocaat.

( 20 ) Overeenkomstig de algemene benadering van het Hof in het arrest MMA IARD (zie punt 36 van dat arrest). Bovendien heeft het Hof reeds geoordeeld dat verordening nr. 44/2001 van toepassing was op een geschil waarin een werknemer schadevergoeding vorderde en de beëindiging van de door hem met een derde staat gesloten arbeidsovereenkomst betwistte [zie arrest van 19 juli 2012, Mahamdia (C‑154/11, EU:C:2012:491, punt 56)].

( 21 ) Zie arresten van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 36); 9 december 2021, BT (In het geding roepen van de verzekerde) (C‑708/20, EU:C:2021:986, punt 23), en 4 oktober 2024, Mahá (C‑494/23, EU:C:2024:848, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat artikel 8, eerste alinea, punt 2, van het Executieverdrag kan worden beschouwd als gelijkwaardig aan artikel 9, lid 1, onder b), van verordening nr. 44/2001 en artikel 11, lid 1, onder b), van verordening nr. 1215/2012, aangezien die bepalingen „toestaan dat de verzekeraar met woonplaats op het grondgebied van een verdragsluitende staat of een lidstaat, naargelang het geval, wordt opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van de eiser, wanneer de vordering wordt ingesteld door de verzekeringnemer (in het geval van dat verdrag) of door de verzekerde of de begunstigde van de verzekeringsovereenkomst (in het geval van die verordeningen), voor zover de betrokken eiser woonplaats heeft in respectievelijk een andere verdragsluitende staat of een andere lidstaat” [arrest van 30 juni 2022, Allianz Elementar Versicherung (C‑652/20, EU:C:2022:514, punt 23)].

( 22 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 47).

( 23 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 35).

( 24 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 38).

( 25 ) Arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 41).

( 26 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 42).

( 27 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 44). Het Hof noemde specifiek het geval van de erfgenamen van het slachtoffer.

( 28 ) C‑433/01, EU:C:2004:21. Aangezien de vordering van het overheidsorgaan door het privaatrecht werd beheerst, viel het hoofdgeding onder het begrip „burgerlijke zaken” in de zin van artikel 1, eerste alinea, van het Executieverdrag (zie punt 21 van dat arrest).

( 29 ) Zie voor de uniforme uitlegging van het Executieverdrag, verordening nr. 44/2001 en verordening nr. 1215/2012, voetnoot 16 van deze conclusie.

( 30 ) Zie arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse (punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 31 ) Zie arrest van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 42).

( 32 ) Zie arrest van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 47).

( 33 ) Zie arrest van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 44).

( 34 ) Zie arrest van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 45).

( 35 ) Arrest MMA IARD (punt 39).

( 36 ) Zie arrest MMA IARD (punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 37 ) Hier dient te worden opgemerkt dat het Hof wegens verschillen tussen de verschillende taalversies van deze bepaling, de interpretatie van die bepaling heeft vastgelegd in zijn arrest Vorarlberger Gebietskrankenkasse, waarin het heeft geoordeeld dat artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het betrekking heeft op de „getroffene” (zie de punten 25‑28 van dat arrest).

( 38 ) Zie arrest MMA IARD (punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 39 ) Arrest MMA IARD (punt 34).

( 40 ) Arrest MMA IARD (punt 35). Cursivering van mij.

( 41 ) Deze formulering laat de vraag voor welk specifiek gerecht de vordering dient te worden ingesteld, onbeantwoord. Daar kom ik later in de analyse op terug (zie de punten 59 e.v. van deze conclusie).

( 42 ) Zie arrest MMA IARD (punt 37).

( 43 ) Zie arrest MMA IARD (punt 34).

( 44 ) Zie arresten van 31 januari 2018, Hofsoe (C‑106/17, EU:C:2018:50, punt 45); 27 februari 2020, Balta (C‑803/18, EU:C:2020:123, punt 42); 21 oktober 2021, T. B. en D. (Bevoegdheid in verzekeringszaken) (C‑393/20, EU:C:2021:871, punt 40), en 27 april 2023, A1 en A2 (Verzekering voor een pleziervaartuig) (C‑352/21, EU:C:2023:344, punt 53).

( 45 ) Zoals reeds aangegeven, heeft het Hof het begrip „victime” (slachtoffer) in de Franse taalversie van artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001 aldus uitgelegd dat het de „getroffene” aanduidt. De Uniewetgever heeft deze uitlegging geconsolideerd door het gebruik van de term „victime” in artikel 13, lid 2, van die taalversie van verordening nr. 1215/2012 te staken en de voorkeur te geven aan de term „personne lésée” (getroffene).

( 46 ) Zie in die zin ook de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak MMA IARD (C‑340/16, EU:C:2017:396, punt 47).

( 47 ) Zie arrest MMA IARD (punt 35).

( 48 ) Zie arrest MMA IARD (punten 21 en 25).

( 49 ) Zie voetnoot 21 van deze conclusie.

( 50 ) Zie in het bijzonder overweging 15 van verordening nr. 1215/2012. Zie tevens arresten van 27 februari 2020, Balta (C‑803/18, EU:C:2020:123, punt 42); 27 april 2023, A1 en A2 (Verzekering voor een pleziervaartuig) (C‑352/21, EU:C:2023:344, punt 53), en 22 februari 2024, FCA Italy en FPT Industrial (C‑81/23, EU:C:2024:165, punt 41).

( 51 ) In het arrest van 13 juli 2000, Group Josi (C‑412/98, EU:C:2000:399), waarin het Hof had geoordeeld dat geen van de twee partijen bij een herverzekeringsovereenkomst, gesloten tussen twee beroepsbeoefenaren in deze sector, kon „worden geacht in een zwakkere positie te verkeren dan de wederpartij” (punt 66 van dat arrest), had het Hof reeds de weg opengelaten voor het invoeren van een vermoeden.

( 52 ) Er geldt echter een feitelijk omgekeerd vermoeden wanneer de rechtstreekse vordering wordt ingesteld door een gesubrogeerde werkgever die een beroepsbeoefenaar in de verzekeringssector is.

( 53 ) C‑340/16, EU:C:2017:396.

( 54 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Bobek in de zaak MMA IARD (C‑340/16, EU:C:2017:396, punt 89).

( 55 ) C‑433/01, EU:C:2004:21. Zie voetnoot 37 van deze conclusie.

( 56 ) Zie ter vergelijking de punten 1.1 en 3 van de schriftelijke opmerkingen van verweerster in het hoofdgeding.

( 57 ) Cursivering van mij.

( 58 ) Zie arrest MMA IARD (punten 26, 30, 36, 37, 39 en 40).

( 59 ) Zie arrest van 30 juni 2022, Allianz Elementar Versicherung (C‑652/20, EU:C:2022:514, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 60 ) Arrest van 30 juni 2022, Allianz Elementar Versicherung (C‑652/20, EU:C:2022:514, punt 38).

( 61 ) Zie met betrekking tot artikel 11, lid 2, van verordening nr. 44/2001, arrest MMA IARD (punten 31 e.v.). Aan de gesubrogeerde werkgever wordt uitdrukkelijk de hoedanigheid van „getroffene” toegekend (zie de punten 37‑39 van dat arrest).

( 62 ) Zie in die zin ook arrest van 13 december 2007, FBTO Schadeverzekeringen (C‑463/06, EU:C:2007:792, punt 28).

( 63 ) Zie arrest MMA IARD (punten 30, 36, 37, 39 en 40).

( 64 ) De enige indicatie die in het arrest MMA IARD wordt gegeven over de woonplaats van de werknemer is dat deze zich in Oostenrijk bevond (zie punt 15 van dat arrest).

( 65 ) Het criterium dat na lezing van artikel 11, lid 1, onder b), juncto artikel 13, lid 2, van verordening nr. 1215/2012 wordt gehanteerd, is immers dat van de woonplaats van de gesubrogeerde werkgever als getroffene en niet dat van de plaats waar de getroffene werkt.

( 66 ) De woonplaats van vennootschappen en rechtspersonen wordt bij gebreke van een verwijzing naar het recht van de lidstaten vastgesteld volgens een autonome uitlegging van het Unierecht [zie arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a. (C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 60)].

( 67 ) Zie arrest van 30 juni 2022, Allianz Elementar Versicherung (C‑652/20, EU:C:2022:514, punt 54).

Naar boven