Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62015TJ0052

Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 april 2016.
Sharif University of Technology tegen Raad van de Europese Unie.
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie – Bevriezing van tegoeden – Steun aan de regering van Iran – Activiteiten met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling op militaire en aanverwante gebieden – Rechten van de verdediging – Recht op doeltreffende bescherming in rechte – Onjuiste rechtsopvatting en onjuiste beoordeling – Eigendomsrecht – Evenredigheid – Misbruik van bevoegdheid – Verzoek om schadevergoeding.
Zaak T-52/15.

Jurisprudentie – Algemeen

Zaak T‑52/15

Sharif University of Technology

tegen

Raad van de Europese Unie

„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Steun aan de regering van Iran — Activiteiten met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling op militaire en aanverwante gebieden — Rechten van de verdediging — Recht op doeltreffende bescherming in rechte — Onjuiste rechtsopvatting en onjuiste beoordeling — Eigendomsrecht — Evenredigheid — Misbruik van bevoegdheid — Verzoek om schadevergoeding”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 28 april 2016

  1. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Steun aan de regering van Iran – Begrip – Noodzaak van een oorzakelijk verband tussen de gedraging waaruit de steun aan de Iraanse regering bestaat en de voortzetting van activiteiten met betrekking tot nucleaire proliferatie – Geen

    [Besluiten van de Raad 2010/413/GBVB, art. 20, lid 1, b) en c), en 2012/35/GBVB, overweging 13; verordening nr. 267/2012 van de Raad, art. 23, lid 2, a) en d)]

  2. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Steun aan de regering van Iran – Begrip – Activiteiten met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling op militaire en aanverwante gebieden – Daaronder begrepen – Voorwaarde

    [Besluit 2010/413/GBVB van de Raad, art. 1, lid 1, c), en 20, lid 1, c); verordening nr. 267/2012 van de Raad, art. 5, lid 1, a), en 23, lid 2, d)]

  3. Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid – Beperkende maatregelen tegen Iran – Bevriezing van de tegoeden van personen, entiteiten of lichamen die zich bezighouden met of medewerking verlenen aan nucleaire proliferatie – Beperking van het recht van vrije meningsuiting en van informatie – Beperking van het recht op onderwijs – Beperking van het eigendomsrecht – Schending van het evenredigheidsbeginsel – Geen

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11, 14, 17, lid 1, en 52, lid 1; besluiten 2010/413/GBVB en 2014/776/GBVB van de Raad; verordeningen nr. 267/2012 en nr. 1202/2014 van de Raad)

  4. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden – Ontbreken van een van de voorwaarden – Volledige verwerping van het beroep tot schadevergoeding

    (Art. 340, tweede alinea, VWEU)

  1.  Wat betreft beperkende maatregelen tegen Iran, zoals de bevriezing van tegoeden van entiteiten die steun verlenen aan de Iraanse regering, houdt het criterium met betrekking tot het verlenen van steun aan die regering niet in dat het bestaan van een oorzakelijk verband moet worden aangetoond tussen de gedraging waaruit de steun aan de Iraanse regering bestaat en de voortzetting van activiteiten met betrekking tot nucleaire proliferatie.

    Inderdaad ziet dit criterium niet op iedere vorm van steun aan de Iraanse regering, maar alleen op die welke kwantitatief of kwalitatief belangrijk genoeg is om de Iraanse nucleaire activiteiten te helpen bevorderen. Het criterium met betrekking tot het steunen van de regering – onder het toezicht van de Unierechter uitgelegd in samenhang met de doelstelling die erin bestaat de Iraanse regering ertoe te bewegen haar proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten te staken – bakent dus op objectieve wijze een categorie van personen en entiteiten af waarvan de tegoeden kunnen worden bevroren.

    Gelet op de doelstelling van de maatregelen tot bevriezing van tegoeden, blijkt immers ondubbelzinnig uit het voornoemde criterium dat het doelgericht en selectief betrekking heeft op activiteiten van de betrokken persoon of entiteit, die weliswaar op zichzelf niet direct of indirect verband houden met nucleaire proliferatie, maar de ontwikkeling daarvan kunnen bevorderen, doordat daarbij middelen of faciliteiten van met name materiële, logistieke of financiële aard aan de Iraanse regering worden verstrekt die haar in staat stellen de proliferatie voort te zetten.

    Het begrip „steun aan de Iraanse regering” houdt echter niet in dat een verband moet worden aangetoond tussen die steun en de nucleaire activiteiten van de Islamitische Republiek Iran. In dit verband mogen enerzijds het criterium met betrekking tot het verlenen van steun aan de Iraanse regering, genoemd in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran, en anderzijds het criterium met betrekking tot het bieden van de in artikel 20, lid 1, onder b), van dat besluit en in artikel 23, lid 2, onder a), van die verordening genoemde „steun [...] aan Iraanse proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of de ontwikkeling door Iran van systemen voor de overbrenging van kernwapens” niet door elkaar worden gehaald. Toepassing van het eerste criterium houdt niet in dat er een zeker, zelfs indirect, verband bestaat met de nucleaire activiteiten van Iran, hetgeen vereist is voor toepassing van het tweede bovengenoemde criterium met betrekking tot het steunen van de nucleaire activiteiten van Iran.

    Wat betreft het criterium met betrekking tot het verlenen van steun aan de Iraanse regering volgt namelijk uitdrukkelijk uit overweging 13 van besluit 2012/35, tot wijziging van besluit 2010/413, waarbij dit criterium is ingevoegd in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413, dat de Raad, in de overweging dat het verlenen van steun aan de Iraanse regering bevorderlijk kon zijn voor de voortzetting van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, de criteria voor plaatsing op de lijsten heeft willen verruimen door ook maatregelen vast te stellen ter bevriezing van tegoeden van personen en entiteiten die steun verlenen aan die regering, zonder te eisen dat die steun direct of indirect met die activiteiten verband houdt.

    Het bestaan van een verband tussen het verlenen van steun aan de Iraanse regering en de voortzetting van de nucleaire proliferatieactiviteiten wordt dus uitdrukkelijk in de toepasselijke regelgeving vastgesteld. In die context dient het criterium met betrekking tot het verlenen van steun aan de Iraanse regering aldus te worden begrepen dat ermee iedere steun wordt bedoeld die, zelfs wanneer deze geen enkel direct of indirect verband houdt met het verdergaan van de nucleaire proliferatie, toch door zijn kwantitatieve of kwalitatieve belang bevorderlijk kan zijn voor een dergelijk verdergaan door aan de Iraanse regering middelen of mogelijkheden van met name materiële, financiële of logistieke aard te verschaffen. Bijgevolg heeft de Raad niet de plicht om aan te tonen dat er een verband bestaat tussen de gedraging die steun vormt en het faciliteren van de nucleaire proliferatieactiviteiten, daar een dergelijk verband is vastgesteld in de toepasselijke algemene regels.

    (cf. punten 49‑54)

  2.  Uit besluit 2010/413 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en verordening nr. 267/2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran vloeit voort dat beperkende maatregelen kunnen worden vastgesteld ten aanzien van personen of entiteiten die meewerken aan de aanschaf door de Islamitische Republiek Iran, op militair of aanverwant gebied, van verboden goederen en technologie of technische ondersteuning bieden met betrekking tot die goederen en die technologie. Het verband tussen die goederen en die technologie en de nucleaire proliferatie is door de Uniewetgever namelijk vastgesteld in de algemene voorschriften van de toepasselijke bepalingen.

    In het bijzonder artikel 1, lid 1, onder c), van besluit 2010/413 verbiedt de levering, verkoop of overdracht aan de Islamitische Republiek Iran van wapens en alle soorten aanverwant materieel, waaronder militaire voertuigen en militaire uitrusting. Daarnaast is het op grond van artikel 5, lid 1, onder a), van verordening nr. 267/2012 verboden om direct of indirect technische bijstand te verlenen in verband met goederen en technologie genoemd in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, die door de Raad is vastgesteld, of in verband met het leveren, vervaardigen, onderhouden en gebruiken van in die lijst genoemde goederen aan natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen in Iran of bestemd voor gebruik in Iran. Door in het kader van verordening nr. 267/2012 voor wat betreft bepaalde militaire goederen in een dergelijk verbod te voorzien, heeft de wetgever dus een verband vastgesteld tussen de verwerving door de Islamitische Republiek Iran van dit type goederen en de voortzetting door de Iraanse regering van proliferatiegevoelige nucleaire activiteiten of de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens.

    Deze uitlegging vindt haar bevestiging in resoluties 1737 (2006) en 1929 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, die worden genoemd in respectievelijk de overwegingen 1 en 4 van besluit 2012/35 tot wijziging van besluit 2010/413. Algemene Unieregels waarbij is voorzien beperkende maatregelen vast te stellen, dienen namelijk te worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de resoluties van de Veiligheidsraad waar zij uitvoering aan geven. Beide bovengenoemde resoluties verwijzen naar de vaststelling van maatregelen die geschikt zijn om de ontwikkeling door de Islamitische Republiek Iran van gevoelige technologie waarmee haar nucleaire en raketprogramma kan worden gesteund, te belemmeren. Op de lijsten van goederen en technologie waarvan levering aan de Islamitische Republiek Iran op grond van die resoluties is verboden – lijsten waarnaar meer in het bijzonder resolutie 1929 verwijst –, komen met name satellieten en onbemande luchtvaartuigen voor.

    Bijgevolg voldoet het verlenen van steun aan de Iraanse regering met betrekking tot onderzoek en technologische ontwikkeling op militaire en aanverwante gebieden aan het criterium met betrekking tot het verlenen van steun aan de Iraanse regering, genoemd in artikel 20, lid 1, onder c), van besluit 2010/413 en artikel 23, lid 2, onder d), van verordening nr. 267/2012, wanneer het betrekking heeft op goederen of technologie genoemd in de gemeenschappelijke lijst van militaire goederen waarvan verwerving door de Islamitische Republiek Iran is verboden.

    (cf. punten 61‑65)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 109, 110)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 120, 121)

Naar boven