EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0056

Beschikking van de Commissie van 16 mei 2006 betreffende steunmaatregel nr. C 26/2004 (ex NN 38/2004) die de Bondsrepubliek Duitsland aan Schneider Technologies AG heeft verleend (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006)1857) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 32 van 6.2.2007, p. 6–6 (BG, RO)
PB L 32 van 6.2.2007, p. 49–55 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/56(1)/oj

6.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 32/49


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 16 mei 2006

betreffende steunmaatregel nr. C 26/2004 (ex NN 38/2004) die de Bondsrepubliek Duitsland aan Schneider Technologies AG heeft verleend

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006)1857)

(Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/56/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 24 maart 2003 ontving de Commissie een klacht betreffende een aantal vermoedelijke steunmaatregelen ten gunste van Schneider Technologies AG (hierna „Schneider AG” genoemd). De indiener van de klacht, Gebrüder Schneider GmbH & Co. KG, is een houdstermaatschappij die de aandelen van Schneider AG in bezit had en eigendom is van twee broers van de familie Schneider.

(2)

Op 14 juli 2004 leidde de Commissie ten aanzien van drie leningen van de Bayrische Landesanstalt für Aufbaufinanzierung (hierna „LfA” genoemd) en twee leningen van de Bayrische Forschungsstiftung (hierna „BFS” genoemd) voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) de formele onderzoeksprocedure in. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 22 februari 2005 (2) in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. De Commissie verzocht alle betrokkenen hun opmerkingen over de vermoede steunmaatregel kenbaar te maken. Er werden geen opmerkingen van derden ontvangen. (3) Duitsland reageerde op de inleiding van de formele onderzoeksprocedure per brief van 16 en 24 september 2004, die telkens op dezelfde dag geregistreerd werden.

(3)

De Commissie verzocht op 6 september 2005 om aanvullende informatie die Duitsland per brief van 5 oktober 2005 (geregistreerd op 6 oktober 2005) verstrekte. Verdere aanvullende informatie werd op 6 februari 2006 (geregistreerd op 7 februari 2006) medegedeeld.

II.   BESCHRIJVING

1.   BEGUNSTIGDE

(4)

Schneider AG was een groot Duits bedrijf, gevestigd in Türkheim (Beieren), dat kleurentelevisietoestellen produceerde. Daarnaast nam het bedrijf in de jaren 90 deel aan een ambitieus project voor de ontwikkeling van laser-display-technologie, waarmee scherpere beelden, een hogere lichtprestatie, een onbeperkte beeldschermgrootte en een flexibel projectievlak mogelijk werden. Beide activiteiten werden tussen 2000 en 2002 overgedragen aan twee nieuw opgerichte dochterbedrijven van Schneider AG, namelijk Schneider Electronics AG (hierna „SE” genoemd) die de productie van televisietoestellen overnam, en Schneider Laser Technologies AG (hierna „SLT” genoemd).

(5)

LfA, die de bevordering van de regionale economie tot opdracht heeft, bezat sinds 1998 aandelen in Schneider AG. In 1999 en 2000 was LfA met een aandeel van 35,6 % de grootste aandeelhouder. Lehman Brothers, een particuliere investeringsbank, had 26,6 % van de aandelen in handen, Gebr. Schneider GmbH & Co. KG 14,6 % en andere particuliere investeerders 23,2 %.

(6)

Op dat ogenblik werd de kans op succes van Schneider AG, gezien haar leidende rol op het gebied van de laser-display-technologie, door de markt als zeer positief ingeschat. Tussen 1998 en 2000 vertienvoudigde de koers van de aandelen van Schneider bijna; van 1999 tot 2000 steeg de koers ongeveer tweeëneenhalf maal. Deze positieve verwachting voor de toekomst van het bedrijf werd ook gedeeld door de op één na grootste investeerder, Lehman Brothers. Dit blijkt uit een studie van april 2000 waarin voor de divisie consumentenelektronica vanaf eind 2000 en voor de laser-display-technologie vanaf het laatste kwartaal van 2001 winst werd voorspeld. Lehman Brothers nam van medio 1999 tot medio 2000 [...] (4) aandelen van LfA over.

(7)

De prestaties van de onderneming verliepen echter niet naar verwachting. SE produceerde televisietoestellen van mindere kwaliteit en kon niet concurreren met de goedkope toestellen die voornamelijk uit Azië werden ingevoerd. Aangezien de divisie televisietoestellen geen winst opleverde, beschikte Schneider AG niet over de middelen die SLT nodig had om zijn werkzaamheden voor de lasertechnologie voort te zetten. Deze werkzaamheden verliepen aanzienlijk trager dan eerst was verwacht. Pas in mei 2000 stond een eerste prototype ter beschikking, veel later dan gepland, en dit was slechts geschikt voor industrieel gebruik. Tot 2002 had het bedrijf geen product ontwikkeld dat voor particuliere afnemers geschikt was, hetgeen het eigenlijke economische doel van SLT geweest was.

(8)

In maart 2002 werden drie afzonderlijke insolventieprocedures voor Scheider AG en de beide dochterbedrijven ingeleid. De curator verkocht de activa van Schneider AG en SE aan het Chinese elektronicabedrijf TCL, en de activa van SLT aan Jenoptik Laser, Optik, Systeme GmbH (hierna „LOS” genoemd). TCL en LOS hadden respectievelijk het hoogste bod gedaan.

2.   DE FINANCIËLE MAATREGELEN

(9)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure uitte de Commissie twijfels over de verenigbaarheid van de volgende twee maatregelen.

2.1.   DE DRIE LFA-LENINGEN

(10)

De drie leningen van LfA maakten deel uit van een omvattend plan dat in het najaar van 1999 was overeengekomen tussen LfA, Lehman Brothers, de klager en een pool van banken. Duitsland verklaarde dat het bedrijf in 1998 verlies boekte, nadat het tevergeefs had geprobeerd de verkoop van televisietoestellen via de gespecialiseerde detailhandel te doen toenemen. Om die reden besloot het bestuur het bedrijf te herstructureren en de OEM-activiteiten uit te bouwen. Voor de financiering van deze herstructurering, en om de voorfinanciering van de grote orders en de verliezen te dekken, had het bedrijf behoefte aan liquiditeit.

(11)

De eerste LfA-lening („Lening 1”) ten belope van 2,1 miljoen euro werd in september 1999 toegestaan tegen een rentevoet van [...] %. De tweede LfA-lening („Lening 2”) ten belope van 5,1 miljoen euro werd eveneens in september 1999 toegestaan tegen een rentevoet van [...] %. De derde lening („Lening 3”) ten belope van 5,6 miljoen euro werd in februari 2000 toegestaan; de rentevoet bedroeg [...] %. De beide eerste leningen werden voor een duur van een jaar verleend, lening 3 liep tot 31 december 2001 en had bijgevolg een looptijd van bijna twee jaar.

(12)

In september 2000 werden de beide eerste leningen tot 30 september 2002 (dus met nog eens twee jaar) verlengd en de rentevoet verhoogd: voor lening 1 tot [...] % en voor lening 2 tot [...] %. In december 2000 werd ook lening 3 tot 30 september 2002 verlengd en de rentevoet op [...] % gebracht.

(13)

Als zekerheid voor lening 1 dienden in hoofdzaak verpande gronden, de overdracht van handelsvorderingen en een pandrecht (Sicherungsübereignung) op de goederen. Deze zekerheid stond echter lager in rang dan de vorderingen van de poolbanken die immers voordien al leningen hadden verleend. Leningen 2 en 3 werden zonder extra zekerheden verleend. Duitsland verklaarde dat in de plaats van zekerheden een hogere rentevoet was overeengekomen. De feitelijke waarde van de zekerheden voor LfA als aandeelhouder in Schneider AG was zeer laag, aangezien naar Duits recht de aandeelhouderslening naar alle waarschijnlijkheid volgens paragraaf 30 van het wetboek vennootschapsrecht als bijstorting bij het basiskapitaal zou worden beschouwd.

(14)

De particuliere partners droegen het volgende bij:

(a)

Lehman Brothers (i) bracht eerst door de aankoop van de SLT-aandelen die tot dan toe in het bezit waren van Daimler Chrysler, eind 1999 25 miljoen euro in de onderneming in, en (ii) was bovendien naar aanleiding van een verdere kapitaaluitbreiding in februari 2000 met een extra 46 miljoen euro de hoofdinvesteerder voor de financiering van de verdere ontwikkeling van de laseractiviteiten;

(b)

de particuliere poolbanken hadden in 1998 Schneider AG een kredietlijn van 31 miljoen euro toegestaan. De hiervoor overeengekomen rentevoet bedroeg [...] %. De handhaving van deze kredietlijn in het kader van het omvattende plan werd in september 1999 uitdrukkelijk overeengekomen. Daarnaast accepteerden de poolbanken een tijdelijke overschrijding van de kredietlijn tot een hoogte van [...] euro. In dezelfde maand verhoogde de poolleider zijn rentevoet tot [...] %. Duitsland verklaarde niet te beschikken over informatie over een eventuele afwijking door de andere poolbanken van de oorspronkelijk overeengekomen rentevoet van [...] %;

(c)

de klager stelde een aandeelhouderslening ten belope van 7,7 miljoen euro tegen dezelfde voorwaarden als de poolbanken ter beschikking.

2.2.   SUBSIDIES VOOR O&O

(15)

In 1994 en 1997 verstrekte de Bayrische Forschungsstiftung (BFS) aan Schneider AG twee subsidies ten belope van in totaal 9 050 121,88 euro. (5)

(16)

De eerste subsidie van 6 498 468,68 euro (6) werd op 16 december 1994 uitbetaald en diende voor de financiering van het project „laser-display-technologie” (hierna„project 1” genoemd). Deze subsidie werd tijdens de looptijd van het project (tussen januari 1995 en juni 1997) in meerdere tranches uitbetaald. De subsidiabele kosten bedroegen 12 484 972,74 euro, de steunintensiteit lag bij 48,9 %.

(17)

Project 1 had tot doel de grondslag te leggen voor nieuwe arbeidsmethoden voor de projectie van grote kleurbeelden met een hoge resolutie en de wetenschappelijk-technische basis te ontwikkelen voor de afzonderlijke componenten van het latere systeem.

(18)

Bij de toekenning van de subsidie werd met de volgende projectkosten rekening gehouden: (7)

Kosten van het project

Kosten (in euro's)

Personeelskosten (incl. reiskosten)

4 304 566,36

Andere exploitatiekosten (materiaal en benodigdheden)

4 399 666,63

Instrumenten en uitrusting

667 235,91

Onderzoek door derden

2 296 459,41

Extra algemene onkosten

817 044,43

Totale kosten

12 484 972,74

(19)

Duitsland bevestigde dat de gemaakte kosten direct op het onderzoeksproject betrekking hadden.

(20)

In overeenstemming met de subsidieovereenkomsten werden de resultaten van het project gepubliceerd en algemeen toegankelijk gemaakt.

(21)

BFS financierde daarnaast nog volledig het onderzoekproject „Blauer Laser” van de universiteit van Würzburg. De projectkosten liepen op tot 0,26 miljoen euro. Project 1 en het project „Blauer Laser” werden op verzoek van de BSF met elkaar verbonden met het oog op de verwachte wetenschappelijke knowhow-transfer.

(22)

De tweede subsidie ten belope van 2 551 653,20 euro werd op 23 juli 1997 toegekend. Deze subsidie diende voor de financiering van het project „laser-display-technologie — systeemintegratie en prototypen” (hierna „project 2” genoemd), aansluitend op project 1. Deze subsidie werd tijdens de looptijd van het project (tussen april 1997 en september 1999) in meerdere tranches uitbetaald. De subsidiabele kosten werden op 5 103 293,22 euro geraamd, zodat het steunintensiteit 50 % bedroeg.

(23)

Het was de bedoeling in het kader van project 2 de resultaten van project 1 verder te ontwikkelen; voorts moest worden getracht de belangrijkste afzonderlijke componenten tot één systeem te integreren. De werkzaamheden omvatten daarnaast onderzoek naar het creëren van beelden met een picoseconden impulslaser, naar de laserbestendigheid van de afzonderlijke componenten en naar de miniaturisering van monochrone lasersystemen.

(24)

Bij de toekenning van de subsidie werd met de volgende projectkosten rekening gehouden:

Kosten van het project

Kosten (in euro's)

Personeelskosten

2 584 273,68

Andere exploitatiekosten (materiaal en benodigdheden)

1 061 850,98

Onderzoek door derden

1 123 308,26

Extra algemene onkosten

817 044,43

Totale kosten

5 103 293,22

(25)

Duitsland bevestigde dat de gemaakte kosten direct op het onderzoeksproject betrekking hadden.

(26)

In overeenstemming met de subsidieovereenkomsten werden de resultaten van het project gepubliceerd en algemeen toegankelijk gemaakt. Op verzoek moest tegen marktvoorwaarden gebruiksrecht worden verleend.

III.   REDENEN VOOR DE INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(27)

Met betrekking tot de drie leningen was de Commissie in eerste instantie de mening toegedaan dat deze leningen waarschijnlijk met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie verenigbaar waren. Zij beschikte echter niet over preciezere informatie om tot een definitief oordeel te kunnen komen. Voorts twijfelde de Commissie eraan of de beide lasertechnologieprojecten verenigbaar waren met de staatssteunregels van de Gemeenschap.

IV.   OPMERKINGEN VAN DERDEN

(28)

Er werden geen opmerkingen van derden ontvangen.

V.   OPMERKINGEN VAN DUITSLAND

(29)

In zijn opmerkingen bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure hield Duitsland staande dat de leningen geen staatssteun waren omdat zij met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in overeenstemming waren.

(30)

Wat de O&O-subsidies betreft, verklaarde Duitsland dat naar Duitse opvatting beide projecten als industrieel onderzoek moesten gelden en dat bijgevolg subsidies toteen hoogte van 50 % van de subsidiabele kosten in overeenstemming waren met de op dat moment van kracht zijnde regelgeving inzake O&O-subsidies. Inzake project 2 verklaarde Duitsland dat de projecttitel „systeemintegratie en prototypen” misleidend was, omdat het project tot doel had gehad de afzonderlijke componenten van het project nader te onderzoeken.

VI.   BEOORDELING

1.   DE LFA-LENINGEN

1.1.   STAATSSTEUN

(31)

In artikel 87 van het EG-Verdrag wordt bepaald dat steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde bedrijven of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Om vast te stellen of aandeelhoudersleningen van overheidsinstellingen staatsteun zijn in de zin van artikel 87 van het EG-Verdrag, moet worden nagegaan of een particuliere investeerder in een markteconomie in vergelijkbare omstandigheden een lening onder vergelijkbare voorwaarden zou hebben toegekend.

(32)

De Commissie is van mening dat de drie leningen met grote waarschijnlijkheid niet als staatssteun moeten worden beschouwd, omdat het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht werd genomen. Volgens informatie die de Commissie ter beschikking stond, was het in de omstandigheden van 1999 en 2000 ten eerste economisch niet ongerijmd aan Schneider AG leningen toe te staan met een rentevoet tussen [...] %, [...] % en [...] % (referentievoet van de Commissie: 4,76 %), die later werd verhoogd tot [...] %,[...] % en [...] % (referentievoet van de Commissie: 5,7 %). Het vertrouwen van de markt in toekomstige winst van Schneider AG (in de eerste plaats door haar leidende positie op het gebied van de lasertechnologie) kwam onder meer tot uiting in het feit dat de aandelenkoers van Schneider AG tussen 1998 en 2000 bijna met het tienvoudige steeg en de strategische investeringsbank Lehman Brothers na een zeer positieve studie in deze periode nog eens [...] aandelen van Schneider AG kocht. In juli 2000 was ongeveer 50 % van het bedrijfskapitaal in bezit van ongeveer 40 strategische investeerders. Ten tweede legde LfA veel meer voorzichtigheid aan de dag dan de particuliere aandeelhouder Lehman Brothers. Lehman Brothers verhoogde het bedrijfskapitaal van Schneider AG in december 1995 met 25 miljoen euro en was met nog eens 46 miljoen euro hoofdinvesteerder bij de kapitaalverhoging van februari 2000. Afgezien van haar deelname aan de kapitaalverhoging van februari met ongeveer 8,74 miljoen euro (reeds in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure als verenigbaar beschouwd met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie) stelde LfA daarnaast nog 12,8 miljoen euro ter beschikking uitsluitend in de vorm van rentedragende terugvorderbare leningen. Ten derde was de rentevoet van LfA hoger dan de rentevoet van de poolbanken, zowel bij de oorspronkelijke toekenning van de lening (september 1999 en februari 2000), als bij de verlenging achteraf (september en december 2002).

(33)

Toch blijven er nog enkele twijfels over de aard van deze leningen. In het licht van de taak van LfA om de regionale economie te bevorderen en aan de hand van de beschikbare informatie kan de Commissie niet uitsluiten dat de investering tot doel had Schneider AG een moeilijke periode te helpen overbruggen en arbeidsplaatsen in de regio veilig te stellen. Daarnaast is onduidelijk of de hogere rentevoet volstond om te compenseren voor de ontbrekende zekerheden. Schneider AG bevond zich financieel in een moeilijke situatie toen de leningen werden toegekend en het bleef mogelijk dat de lasertechnologie op een mislukking zou uitdraaien. Het is moeilijk uit te maken of de hogere rente volstond om dit risico te dekken.

1.2.   BESCHIKKING ZONDER VOORWERP

(34)

De Commissie is van mening dat de vraag of de LfA-leningen staatssteun zijn of niet, onbeantwoord kan worden gelaten. Zelfs indien de leningen als onverenigbare staatssteun zouden worden beschouwd, zou een negatieve beschikking tot terugvordering van de subsidies zonder voorwerp zijn, aangezien er geen onderneming meer bestaat die direct of indirect door de vermeende staatssteun zou worden begunstigd.

(35)

De begunstigde van de lening was formeel gesproken Schneider AG. SE en SLT werden pas na toekenning van de lening opgericht, hoewel niet kan worden uitgesloten dat zij door de lening werden begunstigd. De insolventieprocedures tegen de drie Schneider-bedrijven werden in maart 2002 ingeleid en alle drie bedrijven zijn geliquideerd. De leningsschuld werd bij de failliete boedel gevoegd.

(36)

De activa van de drie bedrijven werden door de curator onder toezicht van de faillissementsrechtbank verkocht. De Commissie is van oordeel dat voor de afzonderlijke activa de marktprijs werd betaald, zodat de voordelen van de subsidie niet aan een van de kopers werden doorgegeven.

(a)

Bij de activa die op het ogenblik van het faillissement in het bezit van Schneider AG waren, betrof het handelsmerken. Na een wereldwijde zoektocht met behulp van een M&A-consultant naar mogelijke investeerders verkocht de curator de handelsmerken aan de Chinese producent van consumentenelektronica TCL voor 3,48 miljoen euro. Parallel daarmee was een tweede consultant verzocht de waarde van de handelsmerken vast te stellen. Hij ontving meer dan één bod die allemaal duidelijk onder het bod van TCL lagen. De Commissie gaat ervan uit dat de handelsmerken tegen de marktprijs werden verkocht.

(b)

De activa van SE (een tv-productielijn en voorraden) werden door de curator aan TCL verkocht voor een totale prijs van 5 745 480 euro. Volgens door Duitsland verstrekte informatie voerde de curator uitvoerige gesprekken met een reeks kandidaat-investeerders. Er bestond echter weinig belangstelling voor de aankoop van een reeds meerdere jaren oude tv-productielijn die op de behoeften van Schneider AG toegesneden was; voor de voorraad televisietoestellen, waarvoor geen zekerheid werd gegeven en geen after sales service kon worden aangeboden, was helemaal geen belangstelling. TCL deed het hoogste bod dat bijgevolg als de marktprijs geldt.

(c)

In het geval van SLT had de curator een M&A-consultant met de organisatie belast, die de verkoopdocumentatie aan ongeveer 150 potentiële investeerders verzond. Met een aantal mogelijke belangstellenden werden gesprekken gevoerd. Gezien de technische problemen met de ontwikkeling van laser-display-technologie was er uiteindelijk slechts zeer matige belangstelling. Geen bod lag hoger dan dat van LOS, ook niet toen werd gepoogd om de bestaande en nog te registreren octrooien afzonderlijk te verkopen. De activa van SLT werden in twee stappen (8) voor een totale koopprijs van 6 025 000 euro aan LOS van de hand gedaan. De Commissie is daarom van mening dat ook voor de activa van SLT de marktprijs werd betaald.

2.   DE O&O-PROJECTEN

2.1.   STAATSSTEUN

(37)

De staatssteun wordt door de deelstaat Beieren via BFS verleend. De financiering komt dus uit staatsmiddelen en moet als staatssteun gelden. Schneider AG werd begunstigd door de financiering van het door SLT uitgevoerde gedeelte van project 1 en project 2. Aangezien er voor consumentenelektronica handelsverkeer tussen de lidstaten bestaat, dreigt deze maatregel de concurrentie te verstoren en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig te beïnvloeden. De subsidies voor project 1 en project 2 vormen dus staatssteun.

(38)

In het geval van de financiering van het project „Blauer Laser” van de universiteit Würzburg wordt de financiering met overheidsgelden door de Commissie echter niet als staatssteun beschouwd. Het project betrof basisonderzoek met als doel de wetenschappelijke en technische kennis in het algemeen te vergroten. Volgens punt 2.2 van het communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling van 1986 (9) (dat in 1994 op het ogenblik van de subsidie van kracht was), wordt steun voor basisonderzoek normaal gesproken niet als staatssteun beschouwd. „In uitzonderlijke gevallen waarbij dergelijk onderzoek in of in opdracht van bepaalde ondernemingen wordt uitgevoerd, kan de Commissie evenwel de mogelijkheid niet uitsluiten dat de steun toch onder de bepalingen van artikel 92, lid 1 [nu 87, lid 1] valt.” Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Het project werd niet voor Schneider doorgevoerd. De subsidieaanvraag werd door de universiteit Würzburg onafhankelijk ingediend en de subsidie werd rechtstreeks aan de universiteit uitbetaald. Volgens de door Duitsland aan de Commissie verstrekte informatie waren de resultaten van het universitaire onderzoek voor Schneider AG niet relevant, aangezien het bedrijf een eigen kijk had op de oplossing van problemen in verband met de blauwe laser. Schneider AG verrichtte zijn eigen onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten onafhankelijk van het project „Blauer Laser” en maakte geen gebruik van de resultaten van het universitaire onderzoek voor zijn eigen technische oplossing. Beide projecten waren op verzoek van BFS aan elkaar gekoppeld omdat zij uitzicht boden op synergieën die dan uiteindelijk niet van de grond kwamen.

2.2.   AFWIJKING VAN ARTIKEL 87, LID 3, VAN HET EG-VERDRAG

(39)

De O&O-subsidies moeten worden beoordeeld in het licht van het communautaire kader voor staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (hierna „O&O-kaderregeling” genoemd) van 1986 (10) en 1996 (11), volgens welke staatssteun voor basisonderzoek, industrieel (basis-)onderzoek en pre-commerciële ontwikkeling toegestaan is.

(40)

Project 1 kan worden beschouwd als industrieel basisonderzoek in de zin van bijlage 1 bij de O&O-kaderregeling van 1986. (12) Het was de bedoeling van het onderzoek door nieuwe theoretische en experimentele werkzaamheden volledig nieuwe kennis op het gebied van de projectie van grote kleurbeelden met een hoge resolutie voor diverse toepassingsgebieden te verkrijgen en de wetenschappelijke en technische grondslagen te ontwikkelen voor de afzonderlijke componenten van een toekomstig laser-display-systeem.

(41)

BFS steunde het project voor 48,98 %; dit betekent dat de steunintensiteit onder het voor industrieel basisonderzoek geldende plafond van 50 % ligt.

(42)

De Commissie is van oordeel dat de O&O-subsidies een stimulerend effect hadden aangezien het project zonder de staatssteun geen doorgang had gevonden. Het project ging gepaard met een zeer hoog technisch en economisch risico, de technologie was zeer vernieuwend en vereiste fundamenteel onderzoek en een hoog volume input. Dit werd door een externe studie bevestigd die door BFS was aangevraagd alvorens tot de subsidie te besluiten. De ondervraagde deskundigen waren van mening dat het project gezien zijn grote complexiteit en ambitieuze doelstelling slechts met aanzienlijke steunverlening kon worden doorgevoerd. Als het grootste technische risico werd de precieze beeldweergave beschouwd. De deskundigen bevestigden eveneens dat deze geheel nieuwe technologie een groot aantal afzonderlijke problemen opwierp die alleen in het kader van een intensief, geconcentreerd en financieel goed voorzien O&O-project konden worden opgelost.

(43)

Met betrekking tot project 2 voerde Duitsland aan dat ook dit project als basisonderzoek moet worden beschouwd. (13) Volgens door Duitsland verstrekte informatie beantwoordden de werkzaamheden van dit project ondanks de misleidende ondertitel („systeemintegratie en prototypen”) volgens hun aard wel degelijk aan de gegeven definitie. Duitsland verklaarde dat het project tot doel had de afzonderlijke componenten van de technologie verder te ontwikkelen. Daarom moest het project volgens BFS volledig als industrieel onderzoek gelden. Bovendien werd het eerste prototype enkele maanden na afsluiting van project 2 ontwikkeld, waarbij het prototype voor industrieel gebruik was bestemd, en niet, zoals oorspronkelijk gepland, voor commercieel gebruik. Het eigenlijke pre-commerciële onderzoek kwam pas na project 2 en zonder overheidsfinanciering.

(44)

De Commissie vraagt zich af of het project niet ten minste gedeeltelijk tot de pre-commerciële ontwikkeling (14) moet worden gerekend. De steun zou dan tot 25 % begrensd zijn en zou volgens punt 5.5 en 5.9 van de O&O-kaderregeling van 1996 moeten overeenstemmen met het gewogen gemiddelde van de toegestane steunintensiteiten. Volgens de opvatting van de Commissie zou de integratie van de afzonderlijke componenten tot één systeem onder de definitie van pre-commerciële ontwikkeling kunnen vallen. Bovendien werd het eerste prototype slechts enkele maanden na afsluiting van project 2 afgewerkt, hetgeen erop wijst dat het project op de ontwikkeling van een eerste prototype gericht was.

(45)

Een verdergaand onderzoek van deze kwestie zou echter overbodig zijn, aangezien eventuele onverenigbare steunmaatregelen de markt niet meer zouden verstoren. De O&O-subsidies werden aan Schneider AG verleend. SE en SLT werden pas later opgericht. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de televisietoestellenproducent SE door de O&O-subsidie voor het onderzoek naar de lasertechnologie werd bevoordeeld; deze subsidie werd volledig op de afgesproken manier gebruikt. SLT zou door de steun een voordeel kunnen hebben gehad. Ondertussen werden de bedrijven echter geliquideerd, de O&O-subsidies bij de failliete boedel gevoegd (15) en de activa tegen marktprijzen verkocht (zie punt 36).

(46)

Die Commissie is van oordeel dat het technologische en economische risico bij project 2 nog zeer hoog was en SLT het project zonder steun van BFS niet had kunnen verwezenlijken. Zoals reeds project 1 had ook project 2 een sterk innoverend karakter en waren er aanzienlijke middelen voor nodig.

VI.   CONCLUSIE

(47)

De Commissie komt tot het besluit dat de O&O-subsidie ten bedrage van 6 498 468,68 euro voor project 1 en 50 % van de O&O-subsidie voor project 2, namelijk 1 275 826,60 euro, verenigbaar waren met de communautaire staatssteunregels.

(48)

Wat betreft de drie leningen voor een totaalbedrag van 12,8 miljoen euro en de 50 % van de O&O-subsidie voor project 2, kan volgens de Commissie uit de beschikbare informatie geen definitief besluit worden getrokken. De beslissende vraag of het bij die leningen ging om staatssteun en in hoeverre project 2 voor industrieel onderzoek diende, kan echter onbeantwoord blijven. Eventuele onverenigbare staatssteun zou niet kunnen worden teruggevorderd, aangezien de betrokken steunmaatregel de markt niet meer zou verstoren omdat alle werkelijke of mogelijke begunstigden werden geliquideerd en hun activa tegen marktprijzen verkocht.

De Commissie komt bijgevolg tot de conclusie dat de ten aanzien van de drie leningen en een deel van project 2 ingeleide formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, van het EG-verdrag zonder voorwerp is geraakt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steunmaatregelen voor Schneider AG, Türkheim, ten bedrage van 6 498 468,68 euro ten gunste van het onderzoeksproject„laser-display-technologie” en ten bedrage van 1 275 826,60 euro ten gunste van het O&O-project „laser-display-technologie — systeemintegratie en prototypen” zijn met de gemeenschappelijke markt verenigbaar.

Artikel 2

De formele onderzoeksprocedure wordt, voor zover zij de leningen van de „Bayrische Landesanstalt für Aufbaufinanzierung” voor in totaal 12,8 miljoen euro en de subsidie van 1 275 826,60 euro voor het onderzoeksproject „laser-display-technologie — systeemintegratie en prototypen” betreft, stopgezet.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Brussel, 16 mei 2006.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 46 van 22.2.2005, blz. 12.

(2)  Zie voetnoot 1.

(3)  Enkele bijdragen die tijdens of na de onderzoeksprocedure werden ingediend, kunnen niet als formele opmerkingen worden beschouwd (het betreft in hoofdzaak niet toegelichte, op de zaak geen betrekking hebbende artikelen uit de pers en een -eveneens niet verder toegelicht- aanbod van concrete consultingdiensten aan de Commissie).

(4)  Bedrijfsgeheim.

(5)  Inclusief de steun voor het project „Blauer Laser” van de universiteit van Würzburg.

(6)  Inclusief de steun voor het project „Blauer Laser” van de universiteit van Würzburg.

(7)  Deze tabel bevat alleen de kosten voor het onderzoek van Schneider AG; de subsidie van 0,26 miljoen euro voor het project „Blauer Laser” van de universiteit van Würzburg dat op verzoek van BFS met het project Schneider is verbonden, is niet mee opgenomen.

(8)  De eerste stap was de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming waaraan de activa van SLT werden overgedragen. In deze onderneming participeerde LOS voor 60 %; 40 % werd bij de failliete boedel gevoegd. Deze tussenstap, die voor een periode van één jaar was bedoeld, moest de mogelijkheid bieden een strategische investeerder te vinden die de 40 % uit de failliete boedel zou overnemen. Een dergelijke investeerder werd echter niet gevonden en LOS kon daarom 100 % verwerven.

(9)  PB C 83 van 11.4.1986, blz. 2.

(10)  Zie voetnoot 8.

(11)  PB C 45 van 17.2.1996, blz. 5.

(12)  Volgens bijlage 1 bij de O&O-kaderregeling van 1986 is „industrieel basisonderzoek (...) oorspronkelijk theoretisch of experimenteel werk dat tot doel heeft een nieuw of beter inzicht te verwerven in de wetten van wetenschap en techniek zoals die op een industriesector of de activiteiten van een bepaalde onderneming van toepassing kunnen zijn”.

(13)  Volgens bijlage 1 bij de O&O-kaderregeling van 1996 wordt verstaan onder industrieel onderzoek: geprogrammeerd of kritisch onderzoek dat gericht is op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze kennis bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten te gebruiken, of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren.

(14)  Volgens bijlage 1 bij de O&O-kaderregeling van 1996 wordt onder „pre-commerciële ontwikkeling” verstaan: de omzetting van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema's of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten, ongeacht of deze voor verkoop of voor gebruik zijn bestemd, met inbegrip van de fabricage van een eerste, niet voor commerciële doeleinden geëigend prototype. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of proefprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële toepassing of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt.

(15)  Nadat bleek dat de activa van SLT buiten Beieren zouden worden verkocht, kwam een van de formele voorwaarden voor de steunmaatregel te vervallen.


Top