EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 62013CJ0069

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 13 februari 2014.
Mediaset SpA tegen Ministero dello Sviluppo economico.
Verzoek van het Tribunale civile di Roma om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Subsidie voor de aanschaf of de huur van digitale decoders – Beschikking van de Commissie waarbij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard – Terugvordering – Bepaling van het terug te vorderen bedrag – Rol van de nationale rechter – Inaanmerkingneming door de nationale rechter van de standpunten die de Commissie in het kader van de uitvoering van haar beschikking heeft ingenomen – Beginsel van loyale samenwerking.
Zaak C‑69/13.

Jurisprudentie – Algemeen

ECLI-code: ECLI:EU:C:2014:71

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

13 februari 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Staatssteun — Subsidie voor aanschaf of huur van digitale decoders — Beschikking van de Commissie waarbij steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard — Terugvordering — Bepaling van terug te vorderen bedrag — Rol van de nationale rechter — Inaanmerkingneming door de nationale rechter van standpunten die de Commissie in het kader van uitvoering van haar beschikking heeft ingenomen — Beginsel van loyale samenwerking”

In zaak C‑69/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunale civile di Roma (Italië) bij beslissing van 19 november 2012, ingekomen bij het Hof op 11 februari 2013, in de procedure

Mediaset SpA

tegen

Ministero dello Sviluppo economico,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis, J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 21 november 2013,

gelet op de opmerkingen van:

Mediaset SpA, vertegenwoordigd door L. Medugno, A. Lauteri, G. Rossi, G. M. Roberti, M. Serpone en I. Perego, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door A. De Stefano, avvocato dello Stato,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Grespan, B. Stromsky en G. Conte als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de relevante Unierechtelijke staatssteunregels.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Mediaset SpA (hierna: „Mediaset”) en het Ministero dello Sviluppo economico (ministerie van Economische Ontwikkeling), betreffende de terugvordering van de staatssteun die de Italiaanse Republiek aan Mediaset heeft verleend in het kader van een steunregeling ten gunste van de digitale terrestrische zenders die betaaltelevisie aanbieden en de kabelexploitanten die betaaltelevisie aanbieden, en die onverenigbaar is verklaard met de interne markt bij beschikking 2007/374/EG van de Commissie van 24 januari 2007 betreffende de staatssteun C 52/2005 (ex NN 88/2005, ex CP 101/2004) die Italië ten uitvoer heeft gelegd met de subsidie voor de aanschaf van digitale decoders (PB L 147, blz. 1) (hierna: „beschikking 2007/374”).

Toepasselijke bepalingen

Verordening (EG) nr. 659/1999

3

Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1), bepaalt in artikel 14, met het opschrift „Terugvordering van steun”:

„1.   Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

2.   De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

3.   Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese [Unie] overeenkomstig artikel [278 VWEU], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de [...] wetgeving van de [Unie].”

Beschikking 2007/374

4

Artikel 1 van beschikking 2007/374 luidt als volgt:

„De regeling die Italië op onwettige wijze ten uitvoer heeft gelegd ten behoeve van de digitale terrestrische zenders die betaaltelevisiediensten aanbieden en de kabelexploitanten die betaaltelevisie aanbieden, is met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun.”

5

Artikel 2 van deze beschikking luidt:

„1.   Italië neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onwettig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

3.   De overeenkomstig lid 2 terug te vorderen rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 9 en 11 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 659/1999 [(PB L 140, blz. 1)].”

6

Artikel 3 van deze beschikking bepaalt:

„Italië deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen. Die informatie wordt verschaft middels de aan deze beschikking gehechte vragenlijst.

Italië verschaft binnen dezelfde termijn ook alle bescheiden om te bewijzen dat een begin is gemaakt met het terugvorderen van de onrechtmatig verleende en onverenigbare steun van de begunstigden.”

7

Met betrekking tot de terug te vorderen bedragen heeft de Commissie in de punten 191 tot en met 193 van beschikking 2007/374 gepreciseerd:

„(191)

Bij het bepalen van het van de zenders terug te vorderen bedrag, erkent de Commissie dat het precies vaststellen van het bedrag aan staatsmiddelen dat de begunstigden daadwerkelijk ten goede is gekomen, tot op zekere hoogte een complexe opdracht is. Dit komt niet alleen doordat de steun indirect – via de consumenten – is verleend, maar ook omdat hij is gekoppeld aan de ontvangstapparatuur die nodig is voor het ontvangen van de diensten van de zenders, eerder dan aan de diensten zelf.

(192)

Toch is het volgens rechtspraak van het Hof [...] zo dat geen enkele bepaling van gemeenschapsrecht vereist dat de Commissie, wanneer zij de terugbetaling van met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun gelast, het precieze bedrag van de terug te betalen steun vaststelt. Voldoende is dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van de beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf het bedrag kan vaststellen. [...]

(193)

Daarom acht de Commissie het dienstig enige aanwijzingen te verstrekken wat betreft de methodiek voor het kwantificeren van het voordeel. Meer bepaald is de Commissie van oordeel dat, gezien de bijzondere kenmerken van de hier te onderzoeken zaak, een geschikte methodiek erin kan bestaan het bedrag te berekenen van de, dankzij de betrokken maatregel, door de nieuwe digitale diensten en het aanbod van betaaltelevisie of pay-per-view gegenereerde extra winst.”

8

In de punten 196 tot en met 205 van deze beschikking heeft de Commissie aanwijzingen verstrekt omtrent de in punt 193 van deze beschikking vermelde methodiek, teneinde de Italiaanse Republiek in staat te stellen om de terug te vorderen bedragen precies te bepalen.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9

Na de vaststelling van beschikking 2007/374 hebben de Commissie en de Italiaanse Republiek van gedachten gewisseld over de vraag hoe de individuele begunstigen van de onrechtmatig verklaarde steun moesten worden geïdentificeerd en hoe de terug te vorderen bedragen precies dienden te worden berekend.

10

In het bijzonder heeft de Commissie bij brief van 1 april 2008 de door de Italiaanse Republiek gehanteerde methodiek goedgekeurd, te weten gebruikmaken van een door Ipsos uitgevoerde opiniepeiling om vast te stellen hoeveel gebruikers er ten gevolge van de litigieuze steun zijn bijgekomen alsook om de gemiddelde inkomsten per gebruiker en de extra inkomsten te berekenen. De Commissie heeft tevens ingestemd met de conclusies van de Italiaanse Republiek volgens welke TIMedia en Fastweb, die beide de litigieuze steun hadden ontvangen, deze steun niet hoefden terug te betalen, aangezien uit de uitgevoerde analyses was gebleken dat deze ondernemingen geen extra winst hadden geboekt tijdens de periode waarin de betrokken steun werd toegekend. Bij diezelfde brief heeft de Commissie echter wel een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de door Mediaset gemaakte vermijdbare kosten en zij heeft dan ook aangegeven dat 6844361 EUR steun van deze onderneming diende te worden teruggevorderd.

11

Bij brief van 11 juni 2008 heeft de Commissie zich, nadat de Italiaanse Republiek haar bepaalde nieuwe gegevens had meegedeeld, akkoord verklaard met de nieuwe door deze lidstaat uitgevoerde berekening van Mediasets vermijdbare kosten, zodat het door deze onderneming terug te betalen steunbedrag nog 4926543,22 EUR beliep.

12

Nadat de Italiaanse Republiek opnieuw aanvullende gegevens had verstrekt, heeft de Commissie bij brief van 23 oktober 2009 het nieuwe econometrische model van deze lidstaat afgekeurd op grond dat het niet dezelfde tijdvakken hanteerde voor de toewijzing van de kosten en van de inkomsten en dat de lidstaat een soortgelijke methodiek reeds eerder zelf had verworpen. In die brief heeft de Commissie ook aangegeven dat zij kon gebruikmaken van de procedure van artikel 88, lid 2, EG indien de Italiaanse Republiek de steun in kwestie niet onverwijld zou terugvorderen van Mediaset.

13

Bij besluit van 12 november 2009 hebben de Italiaanse autoriteiten Mediaset gelast om in totaal 5969442,12 EUR terug te betalen. In dat bedrag was tevens de rente begrepen, die was berekend overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, van verordening nr. 659/1999.

14

Nadat zij het door de Italiaanse autoriteiten gevorderde bedrag had betaald, heeft Mediaset op 11 december 2009 bij het Tribunale civile di Roma beroep ingesteld tot nietigverklaring van dit besluit en tot vermindering van de terug te vorderen som. Tot staving daarvan heeft zij met name betoogd dat de in beschikking 2007/374 neergelegde criteria voor de kwantificering van het bedrag verkeerd waren toegepast en dat de berekeningen ter bepaling van de extra winst die dankzij de betrokken steun was gegenereerd, onjuist waren. Bovendien heeft Mediaset de rechter verzocht een deskundigenonderzoek te bevelen.

15

Intussen had Mediaset bij het Gerecht van de Europese Unie een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2007/374 ingesteld. Het Gerecht heeft dit beroep bij arrest van 15 juni 2010, Mediaset/Commissie (T-177/07, Jurispr. blz. II-2341), verworpen. Mediaset heeft tegen dat arrest een hogere voorziening ingesteld, die door het Hof bij arrest van 28 juli 2011, Mediaset/Commissie (C‑403/10 P), is afgewezen.

16

In het kader van het hoofdgeding heeft het Tribunale civile di Roma een deskundigenonderzoek bevolen. In haar eindverslag van 6 september 2011 uit de groep deskundigen die dit onderzoek heeft verricht kritiek ten aanzien van de opiniepeiling die is gebruikt om te berekenen hoeveel extra kijkers naar de pay-per-viewtelevisiedienst en de nieuwe digitale kanalen zijn aangetrokken, alsook ten aanzien van de econometrische modellen die partijen in het hoofdgeding hebben voorgesteld en gehanteerd. Ook is volgens dit verslag niet aangetoond dat het bestaan van de betrokken steun effectief invloed heeft gehad op de verkopen van decoders in het onderzochte tijdvak. In zijn opmerkingen van 17 juli 2012 heeft het Ministero dello Sviluppo economico de bevindingen van dit deskundigenonderzoek betwist.

17

In die omstandigheden heeft het Tribunale civile di Roma de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is de nationale rechter die zich dient uit te spreken over het bedrag van de staatssteun waarvan de [...] Commissie de terugvordering heeft gelast, betreffende zowel de vraag of de staatssteun moet worden teruggevorderd als het bedrag daarvan, gebonden door beschikking [2007/374], zoals deze beschikking nadien door de [...] Commissie nader is gespecificeerd bij [de brieven van 11 juni 2008 en 23 oktober 2009] en door het [voornoemde arrest Mediaset/Commissie van het Gerecht]?

Zo neen:

2)

Heeft het Gerecht, waar het in het [reeds aangehaalde arrest Mediaset/Commissie] heeft verklaard dat de nationale rechter bevoegd is om zich over het bedrag van de staatssteun uit te spreken, deze bevoegdheid willen beperken tot de vaststelling van een bedrag dat, in zoverre het op daadwerkelijk toegekende en ontvangen staatssteun betrekking heeft, noodzakelijkerwijze een positieve waarde dient te hebben en dus niet gelijk kan zijn aan nul?

3)

Of heeft het Gerecht, waar het in het [reeds aangehaalde arrest Mediaset/Commissie] heeft verklaard dat de nationale rechter bevoegd is om zich over het bedrag van de staatssteun uit te spreken, de bevoegdheid van deze rechter om de vordering tot terugbetaling te beoordelen ruimer willen definiëren, in die zin dat zij zowel de vraag ‚of’ als de vraag ‚hoeveel’ betreft, zodat deze rechter dus zelfs bevoegd is om elke verplichting tot terugbetaling uit te sluiten?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

18

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de nationale rechter, wanneer deze uitvoering geeft aan een beschikking van de Commissie waarbij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard en de terugvordering van de betrokken steun is gelast maar waarin de individuele begunstigden van de steun niet zijn aangeduid en evenmin de exacte terug te vorderen bedragen zijn vermeld, niet enkel gebonden is aan die beschikking zelf, maar tevens aan de standpunten die deze instelling tijdens de fase van uitvoering van deze beschikking heeft ingenomen en die wél precies aangeven welk steunbedrag van een specifieke begunstigde dient te worden teruggevorderd.

19

In dit verband moet in herinnering worden geroepen dat de toepassing van de toezichtregeling voor staatssteun een taak is van de Commissie én van de nationale rechterlijke instanties, waarbij zij aanvullende en onderscheiden taken vervullen (zie arrest van 21 november 2013, Deutsche Lufthansa, C‑284/12, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

20

Aldus beschikt de Commissie op grond van die regeling over de exclusieve bevoegdheid om de verenigbaarheid van steun met de interne markt te beoordelen, welke bevoegdheid zij uitoefent onder toezicht van de rechters van de Unie (zie in die zin arresten van 21 oktober 2003, Van Calster e.a., C-261/01 en C-262/01, Jurispr. blz. I-12249, punt 75; 5 oktober 2006, Transalpine Ölleitung in Österreich, C-368/04, Jurispr. blz. I-9957, punt 38, en reeds aangehaald arrest Deutsche Lufthansa, punt 28).

21

Volgens vaste rechtspraak is de Commissie niet verplicht om, wanneer zij de terugbetaling van met de interne markt onverenigbaar verklaarde steun gelast, het precieze bedrag van de terug te betalen steun vast te stellen. Het volstaat dat de beschikking van de Commissie de gegevens bevat waarmee de adressaat van deze beschikking zonder buitensporige moeilijkheden zelf dit bedrag kan vaststellen (zie in die zin arrest van 12 oktober 2000, Spanje/Commissie, C-480/98, Jurispr. blz. I-8717, punt 25; reeds aangehaald arrest Hof Mediaset/Commissie, punt 126, en arrest van 8 december 2011, France Télécom/Commissie, C‑81/10 P, punt 102).

22

Wanneer de Commissie te maken krijgt met een steunregeling, kan zij het steunbedrag dat iedere begunstigde afzonderlijk heeft ontvangen, doorgaans immers niet precies vaststellen, zodat de bijzondere omstandigheden waarin een van de begunstigden van een steunregeling zich bevindt, pas bij de terugvordering van de steun kunnen worden beoordeeld (zie in die zin arrest van 7 maart 2002, Italië/Commissie, C-310/99, Jurispr. blz. I-2289, punten 89‑91).

23

Voorts moet worden opgemerkt dat een besluit volgens artikel 288, vierde alinea, VWEU verbindend is in al zijn onderdelen voor de daarin vermelde adressaten. Een lidstaat die bij een besluit van de Commissie wordt gelast om onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun terug te vorderen, is op grond van dat artikel dus verplicht om alle nodige maatregelen te nemen om dat besluit uit te voeren (zie in die zin arresten van 12 december 2002, Commissie/Duitsland, C-209/00, Jurispr. blz. I-11695, punt 31, en 26 juni 2003, Commissie/Spanje, C-404/00, Jurispr. blz. I-6695, punt 21). Bovendien zijn de besluiten bindend voor alle organen van de staat in kwestie, met inbegrip van de rechterlijke instanties (zie in die zin arrest van 21 mei 1987, Albako Margarinefabrik, 249/85, Jurispr. blz. 2345, punt 17).

24

Beschikking 2007/374, die na het reeds aangehaalde arrest van het Hof Mediaset/Commissie definitief is geworden, is bijgevolg verbindend voor de Italiaanse Republiek, die er de adressaat van is, en is dus eveneens bindend voor de nationale rechter, maar ditzelfde geldt niet voor de brieven die de Commissie later aan de Italiaanse Republiek heeft toegezonden in het kader van de discussies die erop gericht waren dat deze beschikking onverwijld en daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.

25

Dienaangaande moet immers worden opgemerkt dat deze brieven – en in het bijzonder de brieven van 11 juni 2008 en 23 oktober 2009, waarin Mediaset als begunstigde van de betrokken steunregeling is aangeduid en waarin het exacte steunbedrag is bepaald dat van deze onderneming moest worden teruggevorderd – geen besluiten zijn in de zin van artikel 288, vierde alinea, VWEU.

26

Ook moet worden geconstateerd dat dergelijke stellingnames niet zijn vermeld bij de handelingen die op grond van verordening nr. 659/1999 kunnen worden vastgesteld.

27

De Commissie heeft in haar schriftelijke opmerkingen overigens zelf erkend dat haar stellingnames er niet toe strekten beschikking 2007/374 inhoudelijk aan te vullen of te wijzigen en dat zij geen bindende kracht hebben.

28

Derhalve kunnen de standpunten die de Commissie heeft verdedigd in de loop van de uitvoeringsfase van beschikking 2007/374 niet worden geacht de nationale rechter te binden.

29

Tevens moet in herinnering worden gebracht dat de toepassing van de Unierechtelijke staatssteunregels berust op een verplichting tot loyale samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties enerzijds en de Commissie en de rechterlijke instanties van de Unie anderzijds, in het kader waarvan elk handelt overeenkomstig de haar bij het VWEU toegekende taak. In het kader van deze samenwerking dienen de nationale rechterlijke instanties alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, zoals artikel 4, lid 3, VEU voorschrijft (zie reeds aangehaald arrest Deutsche Lufthansa, punt 41).

30

Indien de nationale rechter bij de precieze berekening van het terug te vorderen steunbedrag dus twijfels heeft of moeilijkheden ondervindt, kan hij zich steeds wenden tot de Commissie, zodat deze instelling hem overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking kan bijstaan, zoals in het bijzonder blijkt uit de punten 89 tot en met 96 van de mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door de nationale rechterlijke instanties (PB 2009, C 85, blz. 1).

31

De stellingnames van de Commissie zijn dus weliswaar niet verbindend voor de nationale rechter, maar hij moet ze – voor zover de gegevens die zijn opgenomen in deze stellingnames en in de adviezen die hij mogelijkerwijs aan de Commissie heeft gevraagd in de omstandigheden die in het vorige punt zijn uiteengezet, tot doel hebben het voor de nationale autoriteiten gemakkelijker te maken hun taak te vervullen in het kader van de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van de terugvorderingsbeschikking en gelet op het beginsel van loyale samenwerking – wel in aanmerking nemen als beoordelingsfactoren in het kader van het bij hem aanhangige geding en zijn beslissing motiveren in het licht van alle stukken van het hem overgelegde dossier.

32

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de nationale rechter, wanneer hij uitvoering geeft aan een beschikking van de Commissie waarbij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard en de terugvordering van de betrokken steun is gelast maar waarin de individuele begunstigden van deze steun niet zijn aangeduid en de precieze terug te betalen bedragen niet zijn bepaald, weliswaar gebonden is aan deze beschikking, maar niet aan de standpunten die de Commissie in het kader van de uitvoering van deze beschikking heeft geuit. In het licht van het in artikel 4, lid 3, VEU verankerde beginsel van loyale samenwerking dient de nationale rechter deze standpunten echter wel in aanmerking te nemen als beoordelingsfactoren in het kader van het bij hem aanhangige geding.

Tweede en derde vraag

33

Met zijn tweede en derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de nationale rechter, ingeval de Commissie in haar beschikking waarbij zij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard, de individuele begunstigden van de betrokken steun niet heeft aangeduid noch de exacte terug te betalen bedragen heeft vastgesteld, bij de bepaling van de precieze bedragen van de terug te vorderen steun mag concluderen dat het terug te betalen steunbedrag gelijk is aan nul, wanneer dit voortvloeit uit de berekeningen die hij heeft uitgevoerd op basis van alle relevante gegevens die hem ter kennis zijn gebracht.

34

Volgens vaste rechtspraak dient steun die onverenigbaar is verklaard met de interne markt, bij gebreke van Unierechtelijke bepalingen op dit gebied, te worden teruggevorderd overeenkomstig de voorwaarden van het nationale recht, voor zover dit er niet toe leidt dat de krachtens het Unierecht verlangde terugvordering nagenoeg onmogelijk wordt gemaakt of dat inbreuk wordt gemaakt op het beginsel van gelijkwaardigheid met procedures ter beslechting van soortgelijke, doch zuiver nationale geschillen (zie arrest van 13 juni 2002, Nederland/Commissie, C-382/99, Jurispr. blz. I-5163, punt 90). De nationale rechter is bij uitsluiting bevoegd om kennis te nemen van geschillen betreffende deze terugvordering (zie in die zin beschikking van 24 juli 2003, Sicilcassa e.a., C-297/01, Jurispr. blz. I-7849, punten 41 en 42).

35

Aangezien de Commissie in haar beschikking noch de individuele begunstigden van de betrokken steun heeft aangeduid, noch de exacte terug te vorderen bedragen heeft bepaald, staat het – zoals in de punten 22, 23 en 29 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht – aan de nationale rechter om, indien een dergelijk geschil bij hem aanhangig is gemaakt, uitspraak te doen over het bedrag van de steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast. Indien hij in dit verband moeilijkheden ondervindt, kan hij zich steeds wenden tot de Commissie, zodat deze hem overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, VEU bedoelde beginsel van loyale samenwerking bijstand verleent, zoals in punt 30 hierboven is aangegeven.

36

Derhalve moet de nationale rechter bij de bepaling van het terug te vorderen steunbedrag, onder de in punt 31 van dit arrest uiteengezette voorwaarden, rekening houden met alle relevante gegevens die hem ter kennis zijn gebracht, en dus ook met de informatie die de Commissie met de nationale autoriteiten heeft uitgewisseld in het kader van de toepassing van het beginsel van loyale samenwerking.

37

Rekening houdend met al deze gegevens kan dus niet worden uitgesloten dat het resultaat van de berekeningen die de nationale rechter uitvoert om het terug te betalen steunbedrag te bepalen, gelijk is aan nul.

38

Bovendien blijkt uit de stukken van het door de nationale rechter overgelegde dossier dat de Commissie met betrekking tot TIMedia en Fastweb uitdrukkelijk heeft aanvaard dat geen terugvordering hoefde te geschieden.

39

Bijgevolg mag de nationale rechter, zonder dat hij de geldigheid van de beschikking van de Commissie of de verplichting tot terugbetaling van onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt verklaarde steun ter discussie stelt, bepalen dat het terug te vorderen steunbedrag nul bedraagt, voor zover een dergelijk oordeel rechtstreeks uit zijn berekening van de terug te vorderen bedragen voortvloeit.

40

Gelet op een en ander moet op de tweede en de derde vraag worden geantwoord dat de nationale rechter, ingeval de Commissie in haar beschikking waarbij zij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard, de individuele begunstigden van de betrokken steun niet heeft aangeduid noch de exacte terug te betalen bedragen heeft vastgesteld, bij de bepaling van de precieze bedragen van de terug te vorderen steun mag concluderen – zonder dat hij de geldigheid van de beschikking van de Commissie of de verplichting tot terugbetaling van de betrokken steun ter discussie stelt – dat het terug te betalen bedrag gelijk is aan nul, wanneer dit voortvloeit uit de berekeningen die hij heeft uitgevoerd op basis van alle relevante gegevens die hem ter kennis zijn gebracht.

Kosten

41

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Wanneer de nationale rechter uitvoering geeft aan een beschikking van de Europese Commissie waarbij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard en de terugvordering van de betrokken steun is gelast maar waarin de individuele begunstigden van deze steun niet zijn aangeduid en de precieze terug te betalen bedragen niet zijn bepaald, is hij weliswaar gebonden aan deze beschikking, maar niet aan de standpunten die de Europese Commissie in het kader van de uitvoering van deze beschikking heeft geuit. In het licht van het in artikel 4, lid 3, VEU verankerde beginsel van loyale samenwerking dient de nationale rechter deze standpunten echter wel in aanmerking te nemen als beoordelingsfactoren in het kader van het bij hem aanhangige geding.

 

2)

Ingeval de Europese Commissie in haar beschikking waarbij zij een steunregeling onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt heeft verklaard, de individuele begunstigden van de betrokken steun niet heeft aangeduid noch de exacte terug te betalen bedragen heeft vastgesteld, mag de nationale rechter bij de vaststelling van de precieze bedragen van de terug te vorderen steun concluderen – zonder dat hij de geldigheid van de beschikking van de Europese Commissie of de verplichting tot terugbetaling van de betrokken steun ter discussie stelt – dat het terug te betalen bedrag gelijk is aan nul, wanneer dit voortvloeit uit de berekeningen die hij heeft uitgevoerd op basis van alle relevante gegevens die hem ter kennis zijn gebracht.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Naar boven