EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996L0038

Richtlijn 96/38/EG van de Commissie van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)

PB L 187 van 26.7.1996, p. 95–105 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; stilzwijgende opheffing door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1996/38/oj

31996L0038

Richtlijn 96/38/EG van de Commissie van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 187 van 26/07/1996 blz. 0095 - 0105


RICHTLIJN 96/38/EG VAN DE COMMISSIE van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 95/54/EG van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 13, lid 2,

Gelet op Richtlijn 76/115/EEG van de Raad van 18 december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/629/EEG van de Commissie (4), inzonderheid op artikel 3,

Overwegende dat Richtlijn 76/115/EEG een van de bijzondere richtlijnen is van de EEG-typegoedkeuringsprocedure die bij Richtlijn 70/156/EEG is ingevoerd; dat de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG met betrekking tot voertuigsystemen, onderdelen en technische eenheden daarom op deze richtlijn van toepassing zijn;

Overwegende dat in het bijzonder in artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG is bepaald dat elke bijzondere richtlijn vergezeld gaat van een inlichtingenformulier waarin de relevante punten van bijlage I van eerstgenoemde richtlijn zijn opgenomen, alsmede van een goedkeuringsformulier dat gebaseerd is op bijlage VI van eerstgenoemde richtlijn, teneinde het mogelijk te maken dat de typegoedkeuringen per computer worden verwerkt;

Overwegende dat het mogelijk is passagiers beter te beschermen tegen het risico om bij een ongeval uit het voertuig te worden geslingerd, door ten minste een heupgordel met oprolmechanisme verplicht te stellen voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen van motorvoertuigen van de categorieën M2 en M3 (behalve voertuigen die zowel voor stadsgebruik als voor staande passagiers zijn bestemd), zoals bedoeld in Richtlijn 90/628/EEG van de Commissie (5);

Overwegende dat de inwerkingtreding van een wijziging van Richtlijn 77/541/EEG van de Raad (6), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/628/EEG, in de zin dat dergelijke veiligheidsgordels verplicht worden gesteld voor voertuigen van de categorieën M2 en M3, afhankelijk is van de aanpassing van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad (7), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 81/577/EEG (8), betreffende de sterkte van de zitplaatsen en van deze richtlijn betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels;

Overwegende dat verwezen wordt naar Richtlijn 74/60/EEG van de Raad (9), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 78/632/EEG van de Commissie (10), betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen;

Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing aan de vooruitgang van de techniek, dat is ingesteld bij Richtlijn 70/156/EEG,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 76/115/EEG wordt als volgt gewijzigd.

1. Artikel 1 wordt gelezen:

"Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op de bevestigingspunten in motorvoertuigen voor veiligheidsgordels bestemd voor volwassen inzittenden op naar voren of naar achteren gerichte zitplaatsen.".

2. In artikel 2 wordt "bijlage I" vervangen door "bijlage II A".

3. In de artikelen 3 en 4 wordt "bijlagen I, III en IV" vervangen door "de bijlagen".

4. De bijlagen van Richtlijn 76/115/EEG worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage van deze richtlijn.

Artikel 2

1. Met ingang van 1 januari 1997 mogen de Lid-Staten om redenen die verband houden met de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels:

- noch de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring voor een type voertuig weigeren,

- noch de inschrijving, verkoop of ingebruikname van voertuigen verbieden,

indien de bevestigingspunten van dit type voertuig of van deze voertuigen voldoen aan de bepalingen van Richtlijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

2. Met ingang van 1 oktober 1999 voor voertuigen van categorie M2 met een maximummassa van ten hoogste 3 500 kg en met ingang van 1 oktober 1997 voor alle overige voertuigen mogen de Lid-Staten om redenen die verband houden met de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels:

- niet langer de EEG-goedkeuring verlenen

en

- de nationale goedkeuring weigeren

voor een type voertuig, indien niet aan de bepalingen van Richtlijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.

3. Met ingang van 1 oktober 2001 voor voertuigen van categorie M2 met een maximummassa van ten hoogste 3 500 kg en met ingang van 1 oktober 1999 voor alle overige voertuigen van categorie M:

- dienen de Lid-Staten certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen krachtens de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, al niet langer geldig te beschouwen voor de toepassing van artikel 7, lid 1, van die richtlijn en

- mogen de Lid-Staten de inschrijving, verkoop of ingebruikname van nieuwe voertuigen die niet overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming, verbieden,

om redenen die verband houden met bevestigingspunten voor veiligheidsgordels, indien niet aan de bepalingen van Richtlijn 76/115/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.

Artikel 3

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1996 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in deze bepalingen of bij de officiële bekendmaking van deze bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen. De vorm van deze verwijzing wordt door de Lid-Staten bepaald.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 17 juni 1996.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

(2) PB nr. L 266 van 8. 11. 1995, blz. 1.

(3) PB nr. L 24 van 30. 1. 1976, blz. 6.

(4) PB nr. L 341 van 6. 12. 1990, blz. 14.

(5) PB nr. L 341 van 6. 12. 1990, blz. 1.

(6) PB nr. L 220 van 29. 8. 1977, blz. 95.

(7) PB nr. L 221 van 12. 8. 1974, blz. 1.

(8) PB nr. L 209 van 29. 7. 1981, blz. 34.

(9) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 2.

(10) PB nr. L 206 van 29. 7. 1978, blz. 26.

BIJLAGE

1) De volgende lijst van bijlagen wordt toegevoegd:

"LIJST VAN BIJLAGEN

BIJLAGE I: Definities, aanvraag EEG-goedkeuring, EEG-goedkeuring, specificaties, proeven, conformiteit van de produktie, aanwijzingen

Aanhangsel 1 Minimumaantal bevestigingspunten

Aanhangsel 2 Plaatsing van de bevestigingspunten onder: hoekvoorschriften

Aanhangsel 3 Inlichtingenformulier

Aanhangsel 4 EEG-typegoedkeuringsformulier

BIJLAGE II: Plaats van de effectieve bevestigingspunten

BIJLAGE III: Trekinrichting".

2) Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:

- Na punt 1.14 wordt het volgende nieuwe punt toegevoegd:

"1.15. referentiezone, de ruimte tussen twee verticale longitudinale vlakken op een onderlinge afstand van 400 mm en symmetrisch gelegen ten opzichte van punt H, gedefinieerd door de draaiing van de in bijlage II bij Richtlijn 74/60/EEG beschreven inrichting ter nabootsing van de hoofdvorm van de verticale in de horizontale stand rond een punt dat 127 mm vóór punt H ligt. De inrichting dient te worden ingesteld op de maximale lengte van 840 mm.".

- Punt 2.1 wordt als volgt gelezen:

"2.1. De in artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde aanvraag van de EEG-goedkeuring van een type voertuig voor wat betreft de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels moet worden ingediend door de fabrikant van het voertuig.".

- Punt 2.2 wordt als volgt gelezen:

"2.2. Een model van het inlichtingenformulier is opgenomen in aanhangsel 3.".

- De punten 2.2.1 tot en met 2.2.5 worden geschrapt.

- Punt 3 wordt als volgt gelezen:

"3. Verlening van de EEG-typegoedkeuring

3.1. Indien aan de relevante bepalingen is voldaan, dient overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, voor zover van toepassing, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG en EEG-typegoedkeuring te worden verleend.

3.2. Een model van het EEG-typegoedkeuringsformulier is opgenomen in aanhangsel 4.

3.3. Elk goedgekeurd type voertuig krijgt een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG. De betrokken Lid-Staat mag dit nummer niet nogmaals aan een ander type voertuig toekennen.".

- In punt 4.1 wordt "bijlage I" vervangen door "bijlage II".

- Punt 4.3.1 wordt als volgt gelezen:

"4.3.1. Alle voertuigen van de categorieën M en N (met uitzondering van voertuigen van de categorieën M2 en M3 die zowel voor stadsgebruik als voor staande passagiers zijn bestemd) moeten zijn uitgerust met bevestigingspunten voor veiligheidsgordels overeenkomstig de eisen van deze richtlijn.".

- Punt 4.3.2 wordt als volgt gelezen:

"4.3.2. Voor iedere naar voren gerichte en iedere naar achteren gerichte zitplaats dient het minimumaantal bevestigingspunten voor veiligheidsgordels in overeenstemming te zijn met het bepaalde in aanhangsel 1.".

- In punt 4.3.5 wordt het symbool ">REFERENTIE NAAR EEN FILM>

" vervangen door het symbool "

" (alleen in de Duitse versie).

- Het volgende nieuwe punt 4.3.7 wordt toegevoegd:

"4.3.7. Iedere zitplaats die in aanhangsel 1 is gemarkeerd met het symbool >REFERENTIE NAAR EEN FILM>

moet zijn voorzien van drie bevestigingspunten, tenzij aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

- direct voor de zitplaats bevindt zich een andere zitplaats of bevinden zich andere delen van het voertuig die voldoen aan bijlage III, aanhangsel 1, punt 3.5, van Richtlijn 74/408/EEG, of

- wanneer het voertuig in beweging is, kan geen enkel deel van het voertuig in de referentiezone komen, of

- delen van het voertuig die zich in de genoemde referentiezone bevinden voldoen aan de eisen van bijlage III, aanhangsel 6, van Richtlijn 74/408/EEG,

in welk geval twee bevestigingspunten volstaan."

- Het oude punt 4.3.7 wordt punt 4.3.8 en de eerste zin van punt 4.3.8 wordt als volgt gelezen:

"Voor alle klapstoelen of zitplaatsen die uitsluitend bestemd zijn voor gebruik bij stilstand van het voertuig, alsmede voor alle zitplaatsen . . . zijn geen gordelbevestigingspunten vereist.".

- Na punt 4.3.8 worden de volgende twee nieuwe punten toegevoegd:

"4.3.9. In het geval van het bovendek van een dubbeldeksvoertuig zijn de voorschriften voor de middenzitplaatsen vóór ook van toepassing op de zijzitplaatsen vóór.

4.3.10 In het geval van zitplaatsen die voor gebruik bij stilstaand voertuig in andere richtingen kunnen worden gedraaid of geplaatst, zijn de bepalingen van punt 4.3.1 alleen van toepassing bij richtingen van de zitplaats die passen bij normaal gebruik van het voertuig rijdend over de weg overeenkomstig deze richtlijn. Een daartoe strekkende aantekening dient in het inlichtingenformulier te worden opgenomen.".

- Aan het einde van punt 4.4.3.4 wordt het volgende toegevoegd:

"In het geval van andere zitplaatsen dan zitplaatsen vóór in voertuigen van de categorieën M2 en M3 dient de waarde van de hoeken á1 en á2 bij alle normale rijstanden tussen 45° en 90° te liggen.".

- Het volgende nieuwe punt 5.1.1.2 wordt toegevoegd:

"5.1.1.2. De proeven mogen worden beperkt tot de bevestigingspunten die behoren bij één zitplaats of één groep zitplaatsen mits:

- de betrokken bevestigingspunten dezelfde structurele kenmerken vertonen als de bevestigingspunten die bij de overige zitplaatsen of groepen zitplaatsen behoren en,

- als deze bevestigingspunten zich geheel of gedeeltelijk op de zitplaats of groep zitplaatsen bevinden, de betrokken zitplaats of groep zitplaatsen dezelfde structurele kenmerken vertoont als de overige zitplaatsen of groepen zitplaatsen.".

- Het oude punt 5.1.1.2 wordt punt 5.1.1.3 en het oude punt 5.1.1.3 wordt punt 5.1.1.4.

- Punt 5.3.1 wordt als volgt gelezen:

"5.3.1. Alle bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van een zelfde groep zitplaatsen moeten gelijktijdig worden beproefd. Indien evenwel de kans bestaat dat de zitplaatsen en/of bevestigingspunten onder een asymmetrische belasting bezwijken, mag een aanvullende proef worden genomen met een asymmetrische belasting.".

- Punt 5.3.2 wordt als volgt gelezen:

"5.3.2. De trekkracht moet worden uitgeoefend in een richting die correspondeert met de oriëntatie van de zitplaats onder een hoek van 10°±5° boven de horizontaal in een vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig.".

- In de punten 5.3.4, 5.4.1.2, 5.4.1.3, 5.4.2.1, 5.4.2.2, 5.4.3 en 5.4.5.2 wordt "bijlage IV" vervangen door "bijlage III".

- Punt 5.4.4.2 wordt als volgt gelezen:

"5.4.4.2. De in de punten 5.4.1, 5.4.2 en 5.4.3 genoemde belastingen dienen te worden verhoogd met een kracht gelijk aan 20-maal het gewicht van de complete zitplaats.

Bij voertuigen van de categorieën M2 en N2 moet deze kracht gelijk zijn aan tienmaal het gewicht van de complete zitplaats; bij voertuigen van de categorieën M3 en N3 dient deze 6,6-maal het gewicht van de complete zitplaats te bedragen.".

- Het volgende nieuwe punt wordt toegevoegd na punt 5.4.5.2:

"5.4.6. Proef bij naar achteren gerichte zitplaatsen

5.4.6.1. De bevestigingspunten moeten worden belast met de in punt 5.4.1, 5.4.2 of 5.4.3 bedoelde krachten, naar gelang van het geval. In alle gevallen moet de proefbelasting gelijk zijn aan de voor M3- of N3-voertuigen voorgeschreven waarde.

5.4.6.2. De proefbelasting moet ten opzichte van de betrokken zitplaats naar voren zijn gericht, overeenkomstig de in punt 5.3 beschreven procedure.".

- Het volgende nieuwe punt wordt toegevoegd na punt 5.5.3:

"5.5.4. In afwijking van het voorgaande hoeven de bevestigingspunten boven bij een of meer zitplaatsen van voertuigen van categorie M2 boven 3,5 t en van de categorie M3 die voldoen aan de eisen van bijlage III van Richtlijn 74/408/EEG, niet te voldoen aan de eisen van punt 5.5.1 betreffende de overeenstemming met de eisen van punt 4.4.4.6. Bijzonderheden omtrent de betrokken zitplaats(en) dienen te worden vermeld in het addendum bij het in aanhangsel 4 opgenomen typegoedkeuringsformulier.".

- Punt 6.1 wordt als volgt gelezen:

"6.1. In de regel worden de maatregelen ter controle van de overeenstemming van de produktie vastgesteld conform de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.".

- Het oude punt 7 wordt punt 8 en het volgende nieuwe punt 7 wordt ingevoegd:

"7. Wijging van het type en wijziging van de goedkeuring

7.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type voertuig zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.".

- De aanhangsels 1 en 2 van bijlage I worden als volgt gelezen:

"Aanhangsel 1

Minimumaantal bevestigingspunten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Verklaring van de symbolen

2: Twee bevestigingspunten onder, waardoor een gordel van het type B of, indien vereist krachtens bijlage XV van Richtlijn 77/541/EEG, van het type Br, Br3, Br4m of Br4Nm, kan worden gemonteerd.

3: Twee bevestigingspunten onder en één boven, waardoor een driepuntsgordel van het type A of, indien vereist krachtens bijlage XV van Richtlijn 77/541/EEG, van het type Ar, Ar4m of Ar4Nm kan worden gemonteerd.

Ø: Verwijst naar punt 4.3.3 (Twee bevestigingspunten toegestaan indien de zitplaats aan een gangpad grenst).

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Verwijst naar punt 4.3.4 (Twee bevestigingspunten toegestaan indien de voorruit zicht buiten de referentiezone bevindt).

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Verwijst naar punten 4.3.5 en 4.3.6 (Twee bevestigingspunten vereist indien het kwetsbare zitplaatsen betreft).

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Verwijst naar punt 4.3.7 (Twee bevestigingspunten toegestaan indien zich geen obstakels in de referentiezone bevinden).

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Verwijst naar punt 4.3.10 (Speciaal voorschrift voor het bovendek van een voertuig).

Aanhangsel 2

Plaatsing van de bevestigingspunten onder: Hoekvoorschriften

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Zijkant en midden.

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: Zie punt 4.4.3.1 indien hoek constant is.

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

: 45° - 90° bij zitplaatsen in M2-en M3-voertuigen.".

De volgende twee nieuwe aanhangsels worden toegevoegd:

"Aanhangsel 3

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Aanhangsel 4

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

>EIND VAN DE GRAFIEK>

3. Bijlage II wordt geschrapt.

4. De oude bijlage III wordt bijlage II en de titel wordt gelezen: "Plaats van de effectieve bevestigingspunten".

5. De oude bijlage IV wordt bijlage III.

Top