EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31990L0539

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

PB L 303 van 31.10.1990, p. 6–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2009; opgeheven door 32009L0158

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1990/539/oj

31990L0539

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren

Publicatieblad Nr. L 303 van 31/10/1990 blz. 0006 - 0028
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 35 blz. 0009
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 35 blz. 0009


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren (90/539/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat pluimvee, als levende dieren, en broedeieren, als dierlijke produkten, onder de produkten vallen die in de lijst van bijlage II van het Verdrag zijn opgenomen;

Overwegende dat, voor een rationale ontwikkeling van de pluimveeproduktie en daardoor een verbetering van de produktiviteit in deze sector, op communautair niveau bepaalde veterinairrechtelijke voorschriften dienen te worden vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren;

Overwegende dat de pluimveehouderij een integrerend deel uitmaakt van de landbouwactiviteit; dat dit voor een deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt;

Overwegende dat de tussen de Lid-Staten bestaande verschillen op veterinairrechtelijk gebied uit de weg dienen te worden geruimd ten einde het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren te bevorderen en daardoor tot de totstandbrenging van de interne markt bij te dragen;

Overwegende dat, om een harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer mogelijk te maken, voor de invoer uit derde landen een communautaire regeling moet worden vastgesteld;

Overwegende dat deze richtlijn in beginsel niet van toepassing dient te zijn op specifiek handelsverkeer in verband met tentoonstellingen, concoursen en wedstrijden;

Overwegende dat deze richtlijn dient te gelden voor het handelsverkeer in kwartels, duiven, fazanten en patrijzen die worden gehouden voor de fokkerij of voor consumptie;

Overwegende dat bij de huidige stand van zaken in de moderne pluimveehouderij voor de harmonieuze ontwikkeling van het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren het best kan worden zorg gedragen door een controle op de produktiebedrijven;

Overwegende dat de erkenning van de bedrijven die aan de bij deze richtlijn vastgestelde voorwaarden voldoen en het toezicht op de naleving van deze voorwaarden dient te worden overgelaten aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2782/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende de produktie van en de handel in broedeieren en kuikens van pluimvee (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3987/87 (5), voorziet in de toekenning van een registratienummer aan elk produktiebedrijf en in het merken van de broedeieren; dat de bepalingen ter uitvoering van genoemde verordening zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1868/77 van de Commissie (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1351/87 (7); dat om praktische redenen in het kader van

de onderhavige richtlijn identieke criteria voor identificatie van de produktiebedrijven en voor het merken van de broedeieren moeten worden aangehouden;

Overwegende dat, ten einde de verspreiding van de besmettelijke ziekten te kunnen voorkomen, pluimvee en broedeieren slechts in het intracommunautaire handelsverkeer mogen worden gebracht indien zij aan bepaalde eisen op veterinairrechtelijk gebied voldoen;

Overwegende dat het vaststellen van de controleregels op het gebied van de bestrijding van aviaire influenza en van de ziekte van Newcastle op een later tijdstip dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat met hetzelfde oogmerk eveneens voorwaarden voor het vervoer dienen te worden vastgesteld;

Overwegende dat dient te worden bepaald dat de Commissie, op grond van de in een bepaalde Lid-Staat bij de uitroeiing van bepaalde pluimveeziekten geboekte vooruitgang, kan toestaan dat aanvullende garanties worden gevraagd die evenwel niet strenger mogen zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband toepast; dat het in dit verband nuttig kan blijken de status van de Lid-Staten of van gebieden van Lid-Staten ten aanzien van bepaalde ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, vast te stellen;

Overwegende dat, wanneer het intracommunautaire handelsverkeer betrekking heeft op zeer geringe hoeveelheden, om praktische redenen weliswaar niet alle communautaire eisen daarop van toepassing kunnen zijn, maar dat daarbij toch een aantal essentiële voorschriften in acht dienen te worden genomen;

Overwegende dat, om de inachtneming van de vastgestelde eisen te garanderen, dient te worden bepaald dat door een officiële dierenarts een gezondheidscertificaat wordt afgegeven dat het pluimvee en de broedeieren tot op de plaats van bestemming dient te vergezellen;

Overwegende dat, met betrekking tot de organisatie van de door de Lid-Staat van bestemming te verrichten controles en het daaraan te geven gevolg en met betrekking tot de toe te passen vrijwaringsmaatregelen, dient te worden verwezen naar de algemene voorschriften die zijn vervat in Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (8);

Overwegende dat dient te worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie controles verricht in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten;

Overwegende dat, in het kader van de vaststelling van een communautaire regeling voor de invoer uit derde landen, een lijst dient te worden opgesteld van derde landen of van delen van derde landen, van waaruit pluimvee en broedeieren mogen worden ingevoerd;

Overwegende dat de keuze van die landen op algemene criteria moet berusten, zoals de gezondheidstoestand van het

pluimvee en van andere dieren, de organisatie en de bevoegdheden van de veterinaire diensten en de geldende wetgeving op sanitair gebied;

Overwegende dat voorts geen invoer van pluimvee en broedeieren dient te worden toegestaan uit landen die besmet zijn met, of nog niet lang genoeg vrij zijn van besmettelijke pluimveeziekten die voor het pluimveebestand van de Gemeenschap gevaar opleveren;

Overwegende dat de algemene voorschriften voor de invoer uit derde landen dienen te worden aangevuld met bijzondere voorschriften die naar gelang van de in elk van die landen heersende gezondheidssituatie worden vastgesteld; dat, gelet op het technische karakter en de uiteenlopendheid van de criteria waarop deze bijzondere voorschriften berusten, voor de vaststelling ervan een beroep dient te worden gedaan op de procedure van het Permanent Veterinair Comité;

Overwegende dat het overleggen, bij de invoer van pluimvee of broedeieren, van een met een bepaald model overeenstemmend certificaat een van de doeltreffende middelen vormt voor de controle op de naleving van de communautaire voorschriften; dat die wetgeving bijzondere bepalingen kan bevatten die kunnen verschillen naar gelang van het derde land en dat de modellen van het certificaat dienovereenkomstig moeten worden opgesteld;

Overwegende dat veterinaire deskundigen van de Commissie ermee dienen te worden belast in derde landen erop toe te zien dat de voorschriften worden nageleefd;

Overwegende dat de controle bij invoer betrekking moet hebben op de oorsprong en de gezondheidstoestand van het pluimvee en van de broedeieren;

Overwegende dat de Lid-Staten dienen te worden gemachtigd om, bij aankomst van pluimvee of broedeieren op het grondgebied van de Gemeenschap en tijdens het vervoer ervan naar de plaats van bestemming, de nodige maatregelen te treffen, waaronder het doden en destrueren, ten einde de gezondheid van mens en dier te vrijwaren;

Overwegende dat de algemene voorschriften en beginselen die gelden bij de controles van pluimvee en van broedeieren later zullen worden vastgesteld in het kader van de voor de verwezenlijking van de interne markt vast te stellen maatregelen;

Overwegende dat elke Lid-Staat de mogelijkheid moet hebben om de invoer uit een derde land onmiddellijk te verbieden indien die invoer een gevaar voor de gezondheid van mens en dier kan opleveren; dat in dat geval, onverminderd eventuele wijzigingen van de lijst van derde landen van waaruit invoer naar de Gemeenschap is toegestaan, het nodige dient te worden gedaan om de standpunten van de Lid-Staten ten aanzien van het betrokken derde land onverwijld te cooerdineren;

Overwegende dat, in verband met de voortdurende ontwikkeling van de technieken in de pluimveehouderij, de methoden ter bestrijding van pluimveeziekten geregeld moeten worden aangepast;

Overwegende dat deze richtlijn opnieuw moet worden beoordeeld in het kader van de voltooiing van de interne markt;

Overwegende dat moet worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van het Permanent Veterinair Comité een nauwe samenwerking tot stand komt tussen de Lid-Staten en de Commissie,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. In deze richtlijn worden de veterinairrechtelijke voorschriften vastgesteld voor het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren en de invoer daarvan uit derde landen.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op pluimvee dat voor tentoonstellingen, concoursen of wedstrijden is bestemd.

Artikel 2

In deze richtlijn worden onder "officiële dierenarts" en derde land" de officiële dierenarts en het derde land verstaan in de zin van Richtlijn 72/462/EEG.

Voorts wordt verstaan onder:

1. pluimvee: kippen, kalkoenen, parelhoenders, eenden, ganzen, kwartels, duiven, fazanten en patrijzen, die in gevangenschap worden opgefokt of gehouden voor de fokkerij, voor de produktie van vlees of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

2. broedeieren: eieren van de in punt 1 genoemde soorten pluimvee, bestemd om te worden bebroed;

3. eendagskuikens: pluimvee van alle soorten, dat nog geen 72 uur oud is en dat nog niet is gevoerd; muskuseenden mogen evenwel gevoerd zijn;

4. fokpluimvee: pluimee van 72 uur en ouder, bestemd voor de produktie van broedeieren;

5. gebruikspluimvee: pluimvee van 72 uur en ouder, dat wordt opgefokt voor de produktie van vlees en/of van consumptie-eieren of om in het wild te worden uitgezet;

6. slachtpluimvee: pluimvee dat rechtstreeks naar het slachthuis wordt gevoerd om daar zo snel mogelijk, doch uiterlijk 72 uur na aankomst, te worden geslacht;

7. koppel: troep pluimvee met dezelfde gezondheids- en immuniteitsstatus, die in een zelfde lokaal of binnen

een zelfde uitloopruimte wordt opgefokt en die een

epizootiologische eenheid vormt;

8. pluimveebedrijf: voorziening - die een inrichting kan omvatten - die wordt gebruikt voor het opfokken of het houden van fok- en gebruikspluimvee;

9. inrichting: op een bepaald terrein gevestigde voorziening of deel van een voorziening behorend tot een van de volgende bedrijfssectoren:

a) fokbedrijf: inrichting die zich toelegt op de produktie van broedeieren bestemd voor de produktie van fokpluimvee;

b)

vermeerderingsbedrijf: inrichting die zich toelegt op de produktie van broedeieren bestemd voor de produktie van gebruikspluimvee;

c)

opfokbedrijf: inrichting die zich toelegt op het opfokken van pluimvee tot het legstadium;

d)

broederij: inrichting die zich toelegt op het inleggen en uitbroeden van broedeieren en het opleveren van eendagskuikens;

10. bevoegde dierenarts: dierenarts die van de bevoegde veterinaire instantie de opdracht heeft gekregen om onder haar verantwoordelijkheid in een inrichting de bij deze richtlijn vastgestelde controles te verrichten;

11. erkend laboratorium: op het grondgebied van een Lid-Staat gelegen laboratorium dat door de bevoegde veterinaire instantie is erkend en aangewezen om onder haar verantwoordelijkheid de krachtens deze richtlijn vereiste diagnosetests uit te voeren;

12. gezondheidsinspectie: inspectiebezoek dat door de officiële dierenarts of door de bevoegde dierenarts wordt afgelegd, ten einde een onderzoek in te stellen naar de gezondheidstoestand van alle pluimvee van een inrichting;

13. ziekten waarvoor een aangifteplicht geldt: de in bijlage V vermelde ziekten;

14. haard: haard in de zin van Richtlijn 82/894/EEG;

15. besmette zone: met betrekking tot de in bijlage V genoemde ziekten hetzij een zone bestaande uit een duidelijk afgebakend gebied waarvan de oppervlakte kan verschillen naar gelang van de epizooetiologische omgeving van de haard, hetzij een beschermingszone met een straal van ten minste drie kilometer rond dit gebied, en daaromheen een bewakingszone met een straal van ten minste tien kilometer;

16. quarantainestation: voorziening waar pluimvee volledig afgezonderd wordt gehouden, zonder rechtstreeks of indirect contact met ander pluimvee, ten einde gedurende lange tijd te worden geobserveerd en diverse controletests op de in bijlage V genoemde dierziekten te ondergaan;

17. ruimen: actie waarbij met inachtneming van de nodige gezondheidsmaatregelen, met inbegrip van ontsmetting, wordt overgegaan tot vernietiging van alle pluimvee en produkten die zijn aangetast, of die van besmetting worden verdacht.

HOOFDSTUK II

Voorschriften voor het intracommunautaire

handelsverkeer

Artikel 3

1. De Lid-Staten leggen de Commissie vóór 1 juli 1991 een plan voor waarin wordt aangegeven welke nationale

maatregelen zij voornemens zijn te treffen om ervoor te zorgen dat de in bijlage II neergelegde regels voor de erkenning van inrichtingen voor het intracommunautair handelsverkeer in pluimvee en broedeieren worden nageleefd.

2. De Commissie onderzoekt de plannen. Volgens de procedure van artikel 32 kunnen deze plannen worden goedgekeurd dan wel van wijzigingen of aanvullingen worden voorzien alvorens zij worden goedgekeurd.

3. Volgens de procedure van artikel 32 kunnen wijzigingen van of aanvullingen op een reeds overeenkomstig lid 2 goedgekeurd plan:

- of wel op verzoek van de betrokken Lid-Staat worden goedgekeurd in verband met de ontwikkeling van de situatie in die Lid-Staat,

- of wel worden aangevraagd in verband met de vooruitgang op het gebied van de methoden inzake preventie en bestrijding van ziekten.

Artikel 4

Elke Lid-Staat wijst een nationaal referentielaboratorium aan als laboratorium dat verantwoordelijk is voor de cooerdinatie van de in deze richtlijn bedoelde diagnosemethoden en voor het gebruik ervan door de erkende laboratoria die op zijn grondgebied zijn gevestigd. De referentielaboratoria zijn vermeld in bijlage I.

Artikel 5

Om in het intracommunautaire handelsverkeer te mogen worden gebracht:

a) moeten broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 6, 12, 15 en 17, respectievelijk aan de voorwaarden die zijn vastgesteld krachtens de artikelen 13 en 14 of aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 7, 8 en 9;

b)

moet slachtpluimvee alsmede, in afwijking van het bepaalde onder a), pluimvee dat bestemd is om in het wild te worden uitgezet tot aan de tenuitvoerlegging van de gezondheidsrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en in invoer uit derde landen van vers vlees van gevogelte en in het wild levend fokpluimvee, voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de artikelen 10, 12, 15, 17 en aan de voorwaarden die zijn vastgesteld krachtens de artikelen 13 en 14.

Artikel 6

Broedeieren, eendagskuikens, alsmede fok- en gebruikspluimvee moeten afkomstig zijn

1. van inrichtingen die aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten erkend zijn door en een registratienummer hebben verkregen van de bevoegde instantie overeenkomstig de voorschriften van bijlage II, hoofdstuk I;

b)

zij mogen op het tijdstip van verzending op generlei wijze voorwerp zijn van veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee;

c)

zij mogen niet gelegen zijn in een besmette zone;

2. uit koppels die op het tijdstip van verzending geen klinische ziektesymptomen vertonen noch van besmetting worden verdacht.

Artikel 7

Voor broedeieren gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

1. indien zij uit een Lid-Staat afkomstig zijn, moeten zij:

a) afkomstig zijn van koppels:

- die sedert meer dan zes weken hebben verbleven in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap, bedoeld in artikel 6, punt 1, onder a),

- die, indien inenting is vereist, ingeënt zijn onder de in bijlage III vastgestelde voorwaarden;

- die aan een gezondheidsinspectie door een officiële dierenarts of een bevoegd dierenarts onderworpen zijn geweest gedurende de 24 uur voorafgaande aan de verzending en die op het moment van dit onderzoek geen klinische ziektesymptomen vertonen noch van besmetting worden verdacht;

b)

overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1868/77 van de Commissie geïdentificeerd zijn;

c)

overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts ontsmet zijn;

2. indien zij uit een derde land afkomstig zijn, moeten zij ingevoerd zijn overeenkomstig de in hoofdstuk III vastgestelde voorwaarden.

Artikel 8

Voor eendagskuikens gelden de volgende eisen:

a) zij moeten verkregen zijn uit broedeieren die aan de voorschriften van de artikelen 6 en 7 voldoen;

b)

wanneer zij dienen te worden ingeënt, moeten zij voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c)

c)

zij mogen op het tijdstip van verzending geen symptomen vertonen, op grond waarvan op basis van bijlage II, hoofdstuk II, punt B, 2 onder g) en h), besmetting kan worden vermoed.

worden vermoed.

Artikel 9

Voor fok- en gebruikspluimvee gelden op het tijdstip van verzending de volgende eisen:

a)

a)

het moet sedert de uitkomst of sedert meer dan zes weken verbleven hebben in een of meer inrichtingen in de Gemeenschap bedoeld in artikel 6, punt 1, onder a);

b)

wanneer het dient te worden ingeënt, moet het voldoen aan de inentingsvoorschriften van bijlage III;

c)

het moet in de laatste 24 uur voorafgaand aan de verzending een gezondheidsonderzoek door een officieel dierenarts of een bevoegd dierenarts hebben ondergaan en het mag op het moment van dit onderzoek geen klinische ziektesymptomen vertonen, noch van besmetting worden verdacht.

Artikel 10

Slachtpluimvee moet op het tijdstip van verzending afkomstig zijn van een pluimveebedrijf

a) waar het sedert de uitkomst of sedert meer dan 21 dagen heeft verbleven;

b)

ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn;

c)

waar, bij een gezondheidsonderzoek van de voor de slacht bestemde koppel door de officiële dierenarts of de bevoegde dierenarts in de laatste 48 uur voorafgaand aan de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische de verzending, het onderzochte pluimvee geen klinische ziektesymptomen heeft vertoond noch van besmetting is verdacht;

d)

dat niet gelegen is in een met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle besmette zone, die is afgebakend in het kader van de krachtens artikel 19 vast te stellen bestrijdingsmaatregelen.

bestrijdingsmaatregelen.

Artikel 11

1. De artikelen 5 tot en met 10 en artikel 15 zijn niet van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren, wanneer het kleine partijen van minder dan 20 stuks betreft.

2. Pluimvee en broedeieren als bedoeld in lid 1 moeten op het tijdstip van verzending evenwel afkomstig zijn van koppels

- die sedert de uitkomst of sedert ten minste drie maanden in de Gemeenschap hebben verbleven,

- die op het tijdstip van verzending vrij zijn van klinische symptomen van besmettelijke pluimveeziekten,

- die, wanneer ze ingeënt moeten worden, aan de in bijlage III vastgestelde inentingsvoorschriften voldoen,

- ten aanzien waarvan geen veterinairrechtelijke maatregelen voor pluimvee van toepassing zijn,

- die zich niet bevinden in een met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle besmette zone, die is afgebakend in het kader van de krachtens artikel 19 vast te stellen bestrijdingsmaatregelen,

bestrijdingsmaatregelen,

bestrijdingsmaatregelen,

bestrijdingsmaatregelen,

- die, overeenkomstig hoofdstuk III van bijlage II, negatief hebben gereageerd op een serologische test ter opsporing van antistoffen van Salmonella Pullorum-Gallinarum.

Artikel 12

1. Voor de verzending van pluimvee en broedeieren uit Lid-Staten of gebieden van Lid-Staten waar het in artikel 1

bedoelde pluimvee tegen de ziekte van Newcastle wordt ingeënt, naar een Lid-Staat of een gebied van een Lid-Staat, waarvan de status overeenkomstig lid 2 van het onderhavige artikel is vastgesteld, gelden de volgende voorschriften:

a) broedeieren moeten afkomstig zijn van koppels die:

- hetzij niet zijn ingeënt,

- hetzij niet zijn ingeënt,

- hetzij zijn ingeënt met een geïnactiveerde entstof,

- hetzij zijn ingeënt met een levende entstof, indien de inenting ten minste zestig dagen vóór de verzameling van de broedeieren heeft plaatsgevonden;

b)

eendagskuikens moeten afkomstig zijn van:

- broedeieren die voldoen aan de onder a) gestelde voorwaarden,

- een broederij waar de arbeidsmethoden zodanig zijn dat wordt gegarandeerd dat deze eieren worden uitgebroed op volstrekt andere plaatsen en tijdstippen als eieren die niet aan de onder a) gestelde voorwaarden voldoen;

c)

fok- of gebruikspluimvee

fok- of gebruikspluimvee

- mag niet ingeënt zijn tegen de ziekte van Newcastle, en

- moet in de laatste veertien dagen voorafgaand aan de verzending onder toezicht van de officiële dierenarts hetzij in een pluimveebedrijf, hetzij in een quarantainestation zijn afgezonderd. In dit verband mag geen enkel dier van het op het pluimveebedrijf van oorsprong of, eventueel, in het quarantainestation aanwezige pluimvee in de laatste 21 dagen voorafgaand aan de verzending tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt en mag er in diezelfde periode, met uitzondering van de dieren die deel uitmaken van de verzending, geen pluimvee op het pluimveebedrijf of in het quarantainestation zijn binnengebracht; voorts mag binnen de quarantainestations geen inenting plaatsvinden en,

- moet in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending aan de hand van een representatieve serologische test op de aanwezigheid van antistoffen tegen de ziekte van Newcastle zijn onderzocht overeenkomstig de voorschriften die volgens de procedure van artikel 32 zijn vastgesteld;

d)

slachtpluimvee moet afkomstig zijn van koppels die aan de volgende eisen voldoen:

- wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle - wanneer de dieren niet tegen de ziekte van Newcastle zijn ingeënt, moeten zij voldoen aan de in punt c), derde streepje, gestelde voorwaarde,

derde streepje, gestelde voorwaarde,

- wanneer de dieren wel ingeënt zijn, mogen zij in de laatste 30 dagen voorafgaand aan de verzending niet ingeënt zijn met een levende entstof en moeten zij op basis van een representatief monster in de laatste 14 dagen voorafgaand aan de verzending een test met het oog op de isolatie van het virus van de ziekte van Newcastle hebben ondergaan overeenkomstig de voorschriften die volgens de procedure van artikel 32 zijn vastgesteld.

2. De status van Lid-Staten of gebieden van Lid-Staten ten aanzien van de ziekte van Newcastle wordt vastgesteld door de Commissie volgens de procedure van artikel 32, en wel uiterlijk zes maanden vóór de datum waarop de Lid-Staten aan de onderhavige richtlijn moeten voldoen.

De bij de vaststelling van deze status in acht te nemen elementen zijn de in artikel 14, lid 1, bedoelde informatie alsmede, met name, de volgende criteria:

- onder het in artikel 1 bedoelde pluimvee zijn gedurende ten minste de twaalf voorafgaande maanden geen symptomen van de ziekte van Newcastle vastgesteld;

- voor het in artikel 1 bedoelde pluimvee is gedurende ten minste de twaalf voorafgaande maanden geen toestemming verleend voor inenting tegen de ziekte van Newcastle;

- alle fokpluimvee wordt ten minste een maal per jaar onderzocht op de aanwezigheid van de ziekte van Newcastle;

- op de bedrijven is geen pluimvee aanwezig dat tegen de ziekte van Newcastle is ingeënt.

3. De in lid 1 genoemde voorschriften worden vóór 31 december 1992 opnieuw bezien.

Artikel 13

1. Indien een Lid-Staat een al dan niet bindend programma opstelt of heeft opgesteld voor de bestrijding van een ziekte waarvoor pluimvee vatbaar is, kan hij aan de Commissie mededeling doen van dat programma, met vermelding van met name:

- de situatie op het gebied van die ziekte op zijn grondgebied;

- de gronden voor de rechtvaardiging van het programma, met name de belangrijkheid van de ziekte en de kosten-batenanalyse,

- het geografische gebied waar het programma zal worden toegepast,

- de diverse aan de inrichtingen toegekende gezondheidsstatussen, de normen waaraan in elke categorie moet worden voldaan en de testprocedures,

- de controleprocedures waarin in het kader van het programma is voorzien,

- de consequenties die moeten worden getrokken wanneer een inrichting om een of andere reden zijn status verliest,

- de maatregelen die moeten worden genomen wanneer bij overeenkomstig het programma verrichte controles de resultaten positief blijken.

2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staten medegedeelde programma's. De programma's kunnen met inachtneming van de criteria bedoeld in lid 1 worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 32. Volgens deze zelfde procedure kunnen ook de algemene of beperkte

aanvullende garanties worden vastgesteld die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert.

Voor wat betreft programma's die vóór 1 juli 1991 aan de Commissie worden medegedeeld worden de besluiten inzake de goedkeuring ervan en inzake de aanvullende handelsgaranties vóór 1 januari 1992 genomen.

3. Het door de Lid-Staat ingediende programma kan worden gewijzigd of aangevuld volgens de procedure van artikel 32. Volgens deze zelfde procedure kunnen wijzigingen of aanvullingen op een eerder goedgekeurd programma en op de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties worden goedgekeurd.

Artikel 14

1. Wanneer een Lid-Staat van oordeel is dat hij geheel of gedeeltelijk vrij is van een van de ziekten waarvoor pluimvee vatbaar is, stelt hij de Commissie in het bezit van de nodige bewijsstukken. Hij geeft met name aan:

- de aard van de ziekte en de wijze waarop de ziekte zich op zijn grondgebied heeft gemanifesteerd,

- de resultaten van de in het kader van een bewakingsprogramma uitgevoerde tests, gebaseerd op een serologisch, microbiologisch of pathologisch onderzoek en op het feit dat het een ziekte betreft waarvoor een aangifteplicht bij de bevoegde autoriteiten geldt,

- de looptijd van het bewakingsprogramma,

- eventueel de periode waarin inenting tegen de ziekte is verboden en het geografisch gebied waarvoor dat verbod geldt,

- de voorschriften voor de controle op de afwezigheid van de ziekte.

2. De Commissie onderzoekt de door de Lid-Staat ingediende bewijsstukken. De algemene of beperkte aanvullende garanties die in het intracommunautaire handelsverkeer kunnen worden geëist, kunnen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32. Deze garanties mogen niet strenger zijn dan die welke de Lid-Staat in nationaal verband hanteert. Indien de bewijsstukken vóór 1 juli 1991 zijn ingediend moeten besluiten betreffende de aanvullende garanties vóór 1 januari 1992 worden genomen.

3. De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van elke wijziging van de in lid 1 genoemde bewijsstukken. In het licht van de medegedeelde informatie kunnen de overeenkomstig lid 2 vastgestelde garanties volgens de procedure van artikel 32 worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 15

1. Eendagskuikens en broedeieren moeten worden vervoerd hetzij in speciaal daarvoor ontworpen verpakkingen voor eenmalig gebruik, hetzij in verpakkingen voor hernieuwd gebruik mits deze vóór elk nieuw gebruik worden ontsmet. Deze verpakkingen moeten worden schoongemaakt en

a) mogen uitsluitend eendagskuikens of broedeieren bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type pluimvee, afkomstig van dezelfde inrichting;

b)

moeten de volgende vermeldingen dragen:

- de naam van de Lid-Staat van verzending,

- de pluimveesoort waartoe de eieren of de kuikens behoren,

- het aantal eieren of kuikens,

- de categorie en het produktietype waarvoor ze zijn bestemd,

- de naam of firmanaam, het adres en het registratienummer van de producerende inrichting,

- het in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde registratienummer van de inrichting van oorsprong,

- de naam van de Lid-Staat van bestemming;

c)

moeten overeenkomstig de instructies van de bevoegde instantie worden afgesloten, zodat verwisseling van de inhoud onmogelijk is.

2. Verpakkingen met eendagskuikens of broedeieren mogen voor het vervoer worden bijeengebracht in speciaal daarvoor bestemde containers. Op die containers moet worden aangegeven hoeveel verpakkingen daarin zijn bijeengebracht, terwijl ook de in lid 1, onder b), genoemde gegevens daarop moeten worden vermeld.

3. Fok- of gebruikspluimvee moet worden vervoerd in dozen of kooien:

- die uitsluitend pluimvee bevatten van dezelfde soort, dezelfde categorie en hetzelfde type, afkomstig van dezelfde inrichting,

- waarop het in bijlage II, hoofdstuk I, punt 2, bedoelde registratienummer van de inrichting van oorsprong is aangebracht,

- die overeenkomstig de instructies van de bevoegde instantie worden afgesloten, zodat verwisseling van de inhoud onmogelijk is.

4. a) Fok- en gebruikspluimvee alsmede eendagskuikens moeten zo snel mogelijk naar de inrichting van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander levend pluimvee dan fok- of gebruikspluimvee of eendagskuikens die aan het bepaalde in deze richtlijn voldoen.

b)

Slachtpluimvee moet zo snel mogelijk naar het slachthuis van bestemming worden vervoerd, zonder in contact te komen met ander pluimvee dan slachtpluimvee dat aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet.

5. De dozen, kooien en transportmiddelen moeten zodanig zijn ontworpen dat:

- tijdens het vervoer geen uitwerpselen worden verloren en het verlies van veren zoveel mogelijk wordt beperkt,

- het pluimvee gemakkelijk kan worden geschouwd,

- reiniging en ontsmetting mogelijk zijn.

6. Transportmiddelen en niet voor eenmalig gebruik bestemde containers, dozen en kooien moeten, alvorens zij worden ingeladen en nadat zij zijn gelost, volgens de instructies van de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat worden gereinigd en ontsmet.

Artikel 16

Het is verboden pluimvee als bedoeld in artikel 15, lid 4, te vervoeren door een zone die besmet is met aviaire influenza of

met de ziekte van Newcastle, tenzij dat vervoer over de hoofdwegen of over de hoofdlijnen van de spoorwegen geschiedt.

Artikel 17

Pluimvee en broedeieren die zich in intracommunautair handelsverkeer bevinden, moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming vergezeld gaan van een gezondheids-

certificaat dat:

- overeenkomt met het desbetreffende model van bijlage IV,

- ondertekend is door een officiële dierenarts,

- op de dag van inlading is opgesteld in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van verzending en in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van bestemming,

- een geldigheidsduur van vijf dagen heeft,

- uit één blad bestaat,

- in beginsel voor één geadresseerde is bestemd,

- een stempel draagt in een andere kleur dan die van het certificaat.

Artikel 18

De Lid-Staten van bestemming kunnen, onder inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, aan een of meer Lid-Staten van verzending algemene of tot bepaalde gevallen beperkte vergunningen verlenen op grond waarvan pluimvee en broedeieren welke worden vrijgesteld van het certificaat van artikel 17, op hun grondgebied kunnen worden binnengebracht.

Artikel 19

Vóór 1 juli 1991 stelt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, de controlevoorschriften vast voor de bestrijding van aviaire influenza en de ziekte van Newcastle.

HOOFDSTUK III

Voorschriften voor de invoer uit derde landen

Artikel 20

Pluimvee en broedeieren die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de in de artikelen 21 tot en met 24 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 21

1. Het pluimvee en de broedeieren moeten afkomstig zijn uit derde landen of uit delen van derde landen die voorkomen op een lijst die door de Commissie volgens de procedure van

artikel 32 wordt opgesteld. De betrokken lijst kan volgens de procedure van artikel 33 worden gewijzigd of aangevuld.

2. Ten einde te bepalen of een derde land of een deel van een derde land op de in lid 1 bedoelde lijst kan worden geplaatst, wordt met name rekening gehouden met:

a) de gezondheidstoestand van het pluimvee, de andere huisdieren en de in het wild levende dieren in dit derde land, waarbij vooral wordt gelet op exotische dierziekten, alsmede met de gezondheidssituatie in de omgeving van dat land, voor zover die voor de gezondheid van mens en dier in de Lid-Staten gevaar kunnen opleveren;

b)

de regelmaat en de snelheid waarmee dit land informatie verstrekt over de aanwezigheid van besmettelijke dierziekten op zijn grondgebied, met name ziekten die zijn vermeld in de lijsten A en B van het Internationaal Bureau voor besmettelijke veeziekten;

c)

de voorschriften van dit land met betrekking tot preventie en bestrijding van dierziekten;

d)

de structuur van de veterinaire diensten in het betrokken land en de bevoegdheden waarover die diensten beschikken;

e)

de organisatie en uitvoering van preventie en bestrijding, in dit land, van besmettelijke dierziekten;

f)

de garanties die dit land kan geven wat betreft de naleving van het bepaalde in deze richtlijn;

g)

het naleven van de communautaire voorschriften inzake hormonen en residuen.

3. De in lid 1 bedoelde lijst en de daarin aangebrachte wijzigingen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

1. Pluimvee en broedeieren moeten afkomstig zijn uit landen die vrij zijn van aviaire influenza en de ziekte van Newcastle.

2. De algemene criteria voor de toekenning aan derde landen van een bepaalde gezondheidsstatus ten aanzien van deze ziekten, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32.

3. Volgens de procedure van artikel 32 kan de Commissie besluiten dat lid 1 slechts van toepassing is op een deel van het grondgebied van een derde land.

Artikel 23

1. De invoer van pluimvee en broedeieren uit het grondgebied van een derde land of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 21, lid 1, opgestelde lijst, is slechts toegestaan indien het pluimvee en de broedeieren afkomstig zijn van koppels die:

a) voorafgaand aan de verzending gedurende een volgens de procedure van artikel 32 te bepalen periode zonder onderbreking op het grondgebied of op het betrokken deel van het grondgebied van dit land hebben verbleven;

b)

voldoen aan de volgens de procedure van artikel 32 vastgestelde veterinairrechtelijke voorschriften voor de invoer van pluimvee en broedeieren uit dit land. Deze voorschriften kunnen verschillen naar gelang van de soort en categorie pluimvee.

2. Voor de vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften wordt uitgegaan van de regels die zijn opgenomen in hoofdstuk II en de desbetreffende bijlagen. Volgens de procedure van artikel 32 kan per geval worden besloten om van deze bepalingen af te wijken, indien het betrokken derde land gelijksoortige veterinairrechtelijke garanties biedt die ten minste gelijkwaardig zijn.

Artikel 24

1. Het pluimvee en de broedeieren moeten vergezeld gaan van een certificaat dat is opgesteld en ondertekend door een officiële dierenarts van het exporterende derde land.

Het certificaat moet:

a) zijn afgegeven op de dag van inlading met het oog op verzending naar de Lid-Staat van bestemming;

b)

zijn opgesteld in de officiële taal of talen van de Lid-Staat van bestemming;

c)

als origineel exemplaar bij de zending gaan;

d)

een verklaring bevatten dat het pluimvee of de broedeieren voldoen aan de voorwaarden die voor de invoer uit het betrokken derde land in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen en ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld;

e)

een geldigheidsduur van vijf dagen hebben;

f)

uit één blad bestaan;

g)

voor één geadresseerde zijn bestemd;

h)

een stempel dragen van een andere kleur dan die van het certificaat.

2. Het certificaat moet overeenkomen met een volgens de procedure van artikel 32 vastgesteld model.

Artikel 25

Door veterinaire deskundigen van de Lid-Staten en van de Commissie worden ter plaatse controles verricht om na te

gaan of daadwerkelijk aan alle bepalingen van deze richtlijn wordt voldaan.

De met deze controles belaste deskundigen van de Lid-Staten worden op voordracht van de Lid-Staten door de Commissie aangewezen.

De controles geschieden in opdracht van de Gemeenschap die de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening neemt.

De frequentie en de wijze van uitvoering van de controles worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 32.

Artikel 26

1. Volgens de procedure van artikel 33 kan de Commissie besluiten om de invoer uit een derde land of uit een deel van een derde land te beperken tot bepaalde specifieke soorten, tot broedeieren, tot fok- en gebruikspluimvee, tot slachtpluimvee of tot pluimvee dat voor bijzondere doeleinden is bestemd.

2. Volgens de procedure van artikel 33 kan de Commissie ook besluiten om na invoer alle noodzakelijke veterinairrechtelijke maatregelen toe te passen.

Artikel 27

1. De algemene voorschriften en beginselen die gelden tijdens de inspecties in derde landen of tijdens de controles van pluimvee ingevoerd uit derde landen, worden vastgesteld overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 89/662/EEG.

Tot de inwerkingtreding van de hierboven bedoelde voorschriften en beginselen gelden de nationale voorschriften, onder voorbehoud van het in acht nemen van de algemene regels van het Verdrag.

2. Het is verboden pluimvee en broedeieren in de Gemeenschap in te voeren wanneer:

- de zendingen niet afkomstig zijn van het grondgebied of een deel van het grondgebied van een derde land dat voorkomt op de overeenkomstig artikel 21, lid 1, opgestelde lijst;

- de zendingen door een besmettelijke ziekte zijn aangetast, daarvan worden verdacht of met zo'n ziekte zijn besmet;

- door het exporterende derde land niet aan de voorwaarden van deze richtlijn is voldaan;

- het de zending begeleidende certificaat niet aan de voorwaarden van artikel 24 voldoet;

- uit het onderzoek blijkt dat de communautaire voorschriften inzake hormonen en residuen niet zijn nageleefd.

3. Onverlet bijzondere voorwaarden die volgens de procedure van artikel 26 kunnen worden vastgesteld uit hoofde van redenen van dierlijke gezondheid, of wanneer de toestemming om het pluimvee terug te verzenden, waarvan het binnenbrengen is geweigerd overeenkomstig lid 2, niet is verleend, kan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming het slachthuis aanwijzen, dat zich met dit pluimvee dient te belasten.

Artikel 28

Bij aankomst in de Lid-Staat van bestemming moet het slachtpluimvee rechtstreeks naar een slachthuis worden gebracht om daar zo spoedig mogelijk te worden geslacht.

Onverminderd de eventueel volgens de procedure van artikel 33 vastgestelde bijzondere voorschriften, kan de bevoegde instantie van de Lid-Staat van bestemming op veterinairrechtelijke gronden bepalen naar welk slachthuis het pluimvee moet worden vervoerd.

HOOFDSTUK IV

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 29

1. Voor het intracommunautaire handelsverkeer zijn de bij Richtlijn 89/662/EEG vastgestelde vrijwaringsmaatregelen van toepassing op pluimvee en broedeieren.

2. Voor de invoer uit derde landen zijn de volgende vrijwaringsmaatregelen van toepassing:

a) onverminderd artikel 22 verbiedt een Lid-Staat de invoer, rechtstreeks of via een andere Lid-Staat, van dieren van de in deze richtlijn bedoelde soorten uit een derde land of uit een gedeelte van het grondgebied daarvan, indien in dat derde land een besmettelijke pluimveeziekte optreedt of zich uitbreidt, waardoor de gezondheid van het pluimvee van die Lid-Staat in gevaar kan komen, of indien zulks om andere veterinairrechtelijke redenen is gerechtvaardigd;

b) de door een Lid-Staat uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen en de intrekking daarvan moeten onverwijld en onder opgave van de redenen ter kennis van de overige Lid-Staten en van de Commissie worden gebracht.

Het Permanent Veterinair Comité komt zo spoedig mogelijk na deze kennisgeving bijeen en besluit volgens de procedure van artikel 32 of de betrokken maatregelen dienen te worden gewijzigd, met name met het oog op de cooerdinatie ervan met de door de andere Lid-Staten getroffen maatregelen, of te worden ingetrokken.

Indien de in dit artikel bedoelde toestand zich voordoet en indien het noodzakelijk blijkt dat ook andere Lid-Staten de uit hoofde van dit artikel getroffen en eventueel overeenkomstig de voorgaande alinea gewijzigde maatregelen toepassen, wordt volgens de procedure van artikel 32 tot de nodige maatregelen besloten;

c)

volgens dezelfde procedure wordt toegestaan de invoer uit het betrokken derde land te hervatten.

Artikel 30

1. De bij Richtlijn 90/425/EEG vastgestelde veterinaire controlevoorschriften zijn van toepassing op het intracommunautaire handelsverkeer in pluimvee en broedeieren.

2. Richtlijn 90/425/EEG wordt als volgt gewijzigd:

a) In bijlage A, deel I, wordt de volgende vermelding toegevoegd:

Richtlijn 90/539/EEG van de Raad van 15 oktober 1990 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer en de invoer uit derde landen van pluimvee en broedeieren.

PB nr. L 303 van 31. 10. 1990, blz. 6".

b)

In bijlage B worden de volgende vermeldingen geschrapt:

- levend pluimvee"

- broedeieren".

Artikel 31

Tot de inwerkingtreding van de uit hoofde van de artikelen 20, 21 en 22 genomen besluiten, passen de Lid-Staten op de invoer van pluimvee en broedeieren uit derde landen voorwaarden toe die minstens gelijkwaardig zijn aan die welke voortvloeien uit de toepassing van hoofdstuk II.

Artikel 32

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure onverwijld bij het Permanent Veterinair Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de bevoegde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of wanneer geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden nadat het voorstel bij hem is ingediend nog geen besluit heeft genomen, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve indien de Raad zich met gewone meerderheid tegen die maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 33

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze proartikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure onverwijld bij het Permanent Veterinair Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

woordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp van de te nemen maatregelen voor. Het Comité brengt binnen twee dagen over dat ontwerp advies uit. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of wanneer geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad neemt een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad 15 dagen nadat het voorstel bij hem is ingediend, nog geen besluit heeft genomen, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast, behalve indien de Raad zich met gewone meerderheid tegen die maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 34

Wijzigingen in de bijlagen, met name in verband met de ontwikkeling van de diagnosemethoden en de veranderingen in het economisch belang van de specifieke ziekten, worden volgens de procedure van artikel 32 vastgesteld door de Commissie.

Artikel 35

De bepalingen van deze richtlijn, en met name artikel 29, De bepalingen van deze richtlijn, en met name artikel 29, worden vóór 31 december 1992 in het kader van de voorstellen voor de voltooiing van de interne markt opnieuw bezien.

Artikel 36

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 januari 1992 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 37

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 15 oktober 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

V. SACCOMANDI

(1) PB nr. C 89 van 10. 4. 1989, blz. 1.

(2) PB nr. C 260 van 15. 10. 1990.

(3) PB nr. C 194 van 31. 7. 1989, blz. 11.(4) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 100.

(5) PB nr. L 376 van 31. 12. 1987, blz. 20.

(6) PB nr. L 209 van 17. 8. 1977, blz. 1.

(7) PB nr. L 127 van 16. 5. 1987, blz. 18.(8) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29.

BIJLAGE I 1. De nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten zijn:

1.

België:

Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek,

Groeselenberg 99, B-1180 Brussel

Denemarken:

Institut for Fjerkraesygdomme, Den Kgl. Veterinaer- og Landbohoejskole,

Kopenhagen

Bondsrepubliek Duitsland:

Bundesforschungsanstalt fuer Landwirtschaft, Institut fuer Kleintierzucht,

Doernbergstrasse 25/27, D-3100 Celle

Spanje:

Laboratorio de Sanidad y Producción Animal, Barcelona

Frankrijk:

Laboratoire National de Pathologie Aviaire, CNEVA, F-22440 Ploufragan

Griekenland:

Institute of Infectious Parasitic Disease of Thessaloniki, Thessaloniki

Ierland:

Veterinary Research Laboratory, Abbotstown, Casteknock, Lo., Dublin

Italië:

Istituto Zooprofilattico Sperimentale delle Venezie,

Via G. Orus 2, I-35100 Padua

Luxemburg:

Laboratoire Vétérinaire de l'État,

Avenue Gaston Diderich 54, Luxemburg

Nederland:

Centraal Diergeneeskundig Instituut, Lelystad

Portugal:

Laboratorio Nacional de Investigaçao Veterinaria, Lissabon

Verenigd Koninkrijk:

Central Veterinary Laboratory, Weybridge, Surrey

2. De in punt 1 genoemde nationale referentielaboratoria voor pluimveeziekten zijn verantwoordelijk voor de cooerdinatie in elke Lid-Staat van de bij deze richtlijn vastgestelde diagnosemethoden. Daartoe:

a) kunnen zij aan de erkende laboratoria de voor het stellen van een diagnose vereiste reagentia leveren;

b)

controleren zij de kwaliteit van alle door de erkende laboratoria gebruikte reagentia;

c)

organiseren zij geregeld vergelijkende tests.

BIJLAGE II ERKENNING VAN DE INRICHTINGEN HOOFDSTUK I Algemene voorschriften

1. Om door de bevoegde instantie voor het intracommunautaire handelsverkeer te worden erkend moeten de inrichtingen aan de volgende eisen voldoen:

a) zij moeten voldoen aan de in hoofdstuk II vastgestelde voorschriften inzake voorzieningen en werking;

b)

zij moeten een door de bevoegde centrale veterinaire instantie goedgekeurd en aan de eisen van hoofdstuk III beantwoordend programma voor gezondheidscontrole op ziekten toepassen en zich naar de daarin vastgestelde voorwaarden schikken;

c)

zij moeten de nodige schikkingen treffen voor de uitvoering van de onder d) genoemde maatregelen;

d)

zij moeten in het kader van een regeling inzake gezondheidscontrole onder toezicht staan van de bevoegde veterinaire dienst. Bedoelde gezondheidscontrole omvat met name:

- ten minste één jaarlijkse gezondheidsinspectie, uitgevoerd door de officiële dierenarts en aangevuld door een controle op de toepassing van de hygiënische maatregelen en de werking van de inrichting overeenkomstig hoofdstuk II;

- de registratie door het bedrijfshoofd van alle inlichtingen die nodig zijn om de bevoegde veterinaire instantie in de gelegenheid te stellen de gezondheidssituatie permanent te volgen;

e)

er mag alleen pluimvee als bedoeld in artikel 2, punt 1, aanwezig zijn.

2. De bevoegde instantie kent aan elke inrichting die aan de in punt 1 vastgestelde voorwaarden voldoet een registratienummer toe, dat identiek kan zijn aan het nummer dat reeds is toegekend op grond van Verordening (EEG) nr. 2782/75.

HOOFDSTUK II Voorzieningen en werking

A. Selectie-, vermeerderings- en opfokbedrijven

1. Voorzieningen

a) De ligging en de schikking van de voorzieningen moeten afgestemd zijn op het produktietype en ervoor zorgen dat de insleep van ziekten wordt voorkomen of dat de ziekte in geval van insleep kan worden beteugeld. Indien in de inrichtingen verscheidene pluimveesoorten zijn ondergebracht, moeten deze soorten duidelijk gescheiden blijven.

b)

De voorzieningen moeten goede hygiënische omstandigheden garanderen en de mogelijkheid bieden om de gezondheidscontrole uit te voeren.

c)

Het materiaal moet aangepast zijn aan het produktietype en de mogelijkheid bieden om de voorzieningen en de transportmiddelen voor pluimvee en eieren op de meest geschikte plaats te reinigen en te ontsmetten.

2. Bedrijfsvoering

a) De wijze van opfokken moet zoveel mogelijk gebaseerd zijn op de principes van "geïsoleerde opfok" en van het all in/all out-systeem". Er wordt gezorgd voor reiniging, ontsmetting en leegstand voordat een nieuw koppel wordt ingezet.

b)

In fok-, vermeerderings- en opfokbedrijven mag uitsluitend pluimvee worden ondergebracht dat afkomstig is van:

- de inrichting zelf, en/of

- andere opfok-, fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die eveneens zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a), en/of

- partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c)

De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d)

Gebouwen, uitloopruimten en materiaal moeten goed worden onderhouden.

e)

De eieren moeten meer dan eens per dag worden verzameld; zij moeten schoon zijn en zo spoedig mogelijk worden ontsmet.

f)

Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in het rendement of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een dergelijk vermoeden bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe.

g)

Per koppel wordt een gedurende ten minste twee jaar na de verwijdering van de koppel te bewaren opfokregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium bijgehouden waarin de volgende gegevens worden vermeld:

- het aantal dieren dat binnenkomt en buitengaat,

- de produktiviteit,

- de ziekte, de sterfte en de oorzaken daarvan,

- de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

- de herkomst van het pluimvee,

- de bestemming van de eieren.

h)

In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

B. Broederijen

1. Voorzieningen

a) De broederij en de opfokvoorzieningen moeten materieel en functioneel van elkaar gescheiden zijn. Het geheel moet zodanig zijn ingericht dat de verschillende hieronder genoemde activiteiten gescheiden kunnen plaatsvinden:

- opslag en indeling van de eieren,

- ontsmetting,

- voorbebroeding,

- uitkomst,

- klaarmaken en verpakken van de zendingen.

b)

De gebouwen moeten beschermd zijn tegen binnenvliegende vogels en tegen knaagdieren. De vloeren en de muren moeten vervaardigd zijn uit stevig materiaal, dat ondoordringbaar en afwasbaar is. De natuurlijke of kunstmatige verlichting en de systemen voor lucht- en temperatuurregeling moeten afgestemd zijn op de behoeften. Er moet voor een hygiënische afvoer van afval (eieren en kuikens) zijn gezorgd.

c)

Het materiaal moet glad en waterdicht afgewerkt zijn.

2. Werking

a)

Er moet worden uitgegaan van het principe dat de eieren, het gebruikte materiaal en het personeel zich steeds in één richting verplaatsen.

b)

De broedeieren moeten afkomstig zijn van:

- fok- of vermeerderingsbedrijven in de Gemeenschap die zijn erkend overeenkomstig artikel 6, onder a),

- partijen die uit derde landen zijn ingevoerd overeenkomstig deze richtlijn.

c)

De hygiënische voorschriften worden vastgesteld door de directie van de inrichting. Het personeel moet werkkleding dragen en bezoekers moeten van beschermende kleding zijn voorzien.

d)

De gebouwen en het materiaal moeten goed worden onderhouden.

e)

De ontsmettingswerkzaamheden moeten betrekking hebben op:

- de eieren, tussen aankomst en inleggen,

- de voorbroeders, regelmatig,

- de uitkomstkasten en het materiaal, na elke uitkomst.

f)

Aan de hand van een programma inzake microbiologische kwaliteitscontrole moet inzicht kunnen worden verkregen in de gezondheidssituatie in de broederij.

g)

Het bedrijfshoofd doet bij de bevoegde dierenarts aangifte van elke wijziging in de produktieprestaties of van elk ander symptoom op grond waarvan besmetting met een besmettelijke pluimveeziekte kan worden vermoed. Zodra er een vermoeden van een besmettelijke ziekte bestaat, zendt de bevoegde dierenarts de nodige monsters voor het stellen of bevestigen van de diagnose aan een erkend laboratorium toe en meldt hij dat aan de bevoegde veterinaire instantie, die een besluit neemt over de te nemen maatregelen.

h)

In een gedurende ten minste twee jaar te bewaren broederijregister, computerbestand of elektronisch verwerkbaar medium moeten - indien mogelijk per koppel - de volgende gegevens worden vermeld:

- de herkomst van de eieren en de datum van aankomst,

- de uitkomstresultaten,

- de geconstateerde anomalieën,

- de uitgevoerde laboratoriumonderzoeken en de resultaten daarvan,

- de eventuele inentingsprogramma's,

- het aantal en de bestemming van de niet-uitgekomen bebroede eieren,

- de bestemming van ééndagskuikens.

i)

In geval van een besmettelijke pluimveeziekte moeten de resultaten van het laboratoriumonderzoek onmiddellijk worden meegedeeld aan de bevoegde dierenarts.

HOOFDSTUK III Programma voor gezondheidscontrole op ziekten

De programma's voor gezondheidscontrole op ziekten moeten, onverminderd de hygiënische maatregelen en de artikelen 13 en 14, ten minste voorzien in controlevoorschriften voor de hieronder aangegeven ziekten en pluimveesoorten.

A. Besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum en Salmonella Arizonae

1. Betrokken soorten

a) Voor Salmonella Pullorum en Gallinarum: kippen, kalkoenen, parelhoenders, kwartels, fazanten, patrijzen en eenden.

b)

Voor Salmonella Arizonae: kalkoenen.

2. Gezondheidscontroleprogramma

a) De besmetting wordt vastgesteld via serologisch en/of bacteriologisch onderzoek.

b)

De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, tweede-soortkuikens, dons of stof uit de uitkomstbroeder, schraapsel van de wanden van de broederij, strooisel of water uit de drinkbak.

c)

Wanneer er bij een koppel bloedmonsters worden genomen ten einde via serologisch onderzoek Salmonella Pullorum of Salmonella Arizonae op te sporen, dan moet er voor het aantal te nemen monsters rekening worden gehouden met de mate waarin de besmetting in het land voorkomt en met de voorgeschiedenis in de inrichting.

Een koppel moet in de loop van elke legperiode worden gecontroleerd op het moment dat het meest geschikt is voor het opsporen van de ziekte.

B.

Besmetting met Mycoplasma Gallisepticum en Mycoplasma Meleagridis

1. Betrokken soorten

a) Voor Mycoplasma Gallisepticum: kippen en kalkoenen.

b)

Voor Mycoplasma Meleagridis: kalkoenen.

2. Gezondheidscontroleprogramma

a) De besmetting wordt vastgesteld aan de hand van serologisch en/of bacteriologisch onderzoek en/of de constatering van laesies op de luchtzakwand bij ééndagskuikens van kippen en kalkoenen.

b)

De voor het onderzoek vereiste bemonstering heeft naar gelang van het geval betrekking op bloed, ééndagskuikens van kippen en kalkoenen, sperma, schraapsel van de luchtpijp, de cloaca of de luchtzak.

c)

Bij de onderzoeken ter opsporing van Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis wordt gebruik gemaakt van een representatief monster zodat in de opfok- en de legperiode, dat wil zeggen juist vóór het begin van de leg en vervolgens om de drie maanden, permanente controle op besmetting kan worden uitgeoefend.

C.

Resultaten en te nemen maatregelen

Indien geen enkel dier positief reageert, is het resultaat van de controle negatief. In het tegenovergestelde geval wordt de koppel van besmetting verdacht en moeten de maatregelen van hoofdstuk IV daarop worden toegepast.

D.

Indien een pluimveebedrijf meer dan een afzonderlijke produktie-eenheid heeft, kan de bevoegde veterinaire instantie voor de gezonde produktie-eenheden van een besmet bedrijf van deze maatregelen afwijken, voor zover de bevoegde dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze produktie-eenheden, alsmede de aldaar uitgevoerde verrichtingen van zodanige aard zijn dat deze produktie-eenheden, op het vlak van huisvesting, verzorging en voederen, volledig apart staan zodat de betrokken ziekte zich niet van de ene produktie-eenheid naar de andere kan verspreiden.

HOOFDSTUK IV Criteria voor schorsing of intrekking van de erkenning van een inrichting

1. De erkenning van een inrichting wordt geschorst:

a) wanneer niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden van hoofdstuk II;

b)

totdat een adequaat onderzoek naar de ziekte is ingesteld:

- indien wordt vermoed dat de inrichting met aviaire influenza of met de ziekte van Newcastle is besmet,

- indien in de inrichting pluimvee of broedeieren zijn binnengebracht die afkomstig zijn van een inrichting die ervan verdacht wordt besmet te zijn met of die is aangetast door aviaire influenza of de ziekte van Newcastle,

- indien is geconstateerd dat tussen de inrichting en een haard van aviaire influenza of van de ziekte van Newcastle contacten hebben plaatsgevonden waardoor de besmetting eventueel kan zijn overgebracht;

c)

totdat nieuwe onderzoeken zijn verricht, indien de resultaten van de controles die overeenkomstig de hoofdstukken II en III zijn uitgevoerd in verband met een mogelijke besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, aanleiding geven tot het vermoeden van een besmetting;

d)

totdat de door de officiële dierenarts gevraagde maatregelen zijn uitgevoerd, indien is geconstateerd dat de inrichting niet voldoet aan de in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), vastgestelde eisen.

2. De erkenning van een inrichting wordt ingetrokken:

a) indien in de inrichting aviaire influenza of de ziekte van Newcastle uitbreekt,

b)

indien besmetting met Salmonella Pullorum-Gallinarum, Salmonella Arizonae, Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis bij een nieuw onderzoek wordt bevestigd,

c)

indien de maatregelen om te voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk I, punt 1, onder a), b) en c), na een nieuwe aanmaning van de officiële dierenarts nog steeds niet zijn uitgevoerd.

3. Voorwaarden voor het opnieuw verlenen van de erkenning:

a) wanneer de erkenning ingetrokken is wegens het uitbreken van aviaire influenza of de ziekte van Newcastle, kan de erkenning opnieuw worden verleend 21 dagen nadat reiniging en ontsmetting hebben plaatsgevonden, indien er is geruimd;

b)

wanneer de erkenning is ingetrokken wegens besmetting met

ii) Salmonella Pullorum en Gallinarum of Salmonella Arizonae, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de inrichting negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 21 dagen zijn verricht en na ontsmetting nadat de koppel is geruimd;

ii) Mycoplasma Gallisepticum of Mycoplasma Meleagridis, kan de erkenning opnieuw worden verleend nadat de gehele koppel negatief is bevonden bij twee controles die met een tussenpoos van ten minste 60 dagen zijn verricht.

BIJLAGE III VOORSCHRIFTEN VOOR HET INENTEN VAN PLUIMVEE Bij inenting van pluimvee of koppels van oorsprong van broedeieren, moet de gebruikte entstof:

- voldoen aan de eisen van de Europese Pharmacopee,

- bereid, gecontroleerd en verdeeld zijn onder officiële controle.

De gebruikscriteria in het kader van de programma's inzake routine-inenting tegen de ziekte van Newcastle kunnen door de Commissie worden vastgesteld.

BIJLAGE IV GEZONDHEIDSCERTIFICATEN VOOR HET INTRACOMMUNAUTAIRE HANDELSVERKEER (Modellen 1 tot en met 6)

MODEL 1 EUROPESE GEMEENSCHAPBROEDEIEREN

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

- eerste:

- laatste:

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending broedeieren wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Lid-Staat van bestemming:

Definitieve plaats van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van het bedrijf waar de eieren zijn verzameld:

10. Registratienummer van het bedrijf:

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal eieren:

b) Datum van verzameling:

c) Identificatie van de koppel van oorsprong:

d) Merkteken:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) de hierboven omschreven eieren voldoen aan het bepaalde in de artikelen 6, 7 en 15 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

op .

Handtekening

op .

Naam in drukletters

op .

Functie

Stempel

MODEL 2 EUROPESE GEMEENSCHAPÉÉNDAGSKUIKENS

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

- eerste:

- laatste:

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending ééndagskuikens wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Lid-Staat van bestemming:

Definitieve plaats van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van de broederij:

10. Registratienummer van het bedrijf:

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal kuikens:

b) Datum van uitkomst:

c) Identificatie van het bedrijf van oorsprong:

d) Categorie/Type:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) de hierboven omschreven ééndagskuikens voldoen aan het bepaalde in de artikelen 6, 8 en 15 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

op .

Handtekening

op .

Naam in drukletters

op .

Functie

Stempel

MODEL 3 EUROPESE GEMEENSCHAPFOK- EN GEBRUIKSPLUIMVEE

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

- eerste:

- laatste:

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending pluimvee wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Lid-Staat van bestemming:

Definitieve plaats van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van het bedrijf van oorsprong:

10. Registratienummer van het bedrijf:

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal stuks pluimvee:

b) Identificatie van de koppel van oorsprong:

c) Categorie/Type:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) het hierboven omschreven pluimvee voldoet aan het bepaalde in de artikelen 6, 9 en 15 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

op .

Handtekening

op .

Naam in drukletters

op .

Functie

Stempel

MODEL 4 EUROPESE GEMEENSCHAPPLUIMVEE, BROEDEIEREN EN PARTIJEN VAN MINDER DAN 20 STUKS

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

- iniziale

- finale

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending pluimvee of broedeieren wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Lid-Staat van bestemming:

Definitieve plaats van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van het bedrijf of pluimveebedrijf van oorsprong:

10. Registratienummer van het bedrijf (eventueel):

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal stuks pluimvee of broedeieren:

b) Identificatie van de koppel van oorsprong:

c) Categorie/Type:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) het hierboven omschreven pluimvee of de hierboven omschreven broedeieren voldoen aan het bepaalde in artikel 11 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

il .

Handtekening

il .

Naam in drukletters

il .

Functie

Stempel

MODEL 5 EUROPESE GEMEENSCHAPSLACHTPLUIMVEE

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

- iniziale

- finale

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending pluimvee wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Slachthuis en Lid-Staat van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van het bedrijf of het pluimveebedrijf van oorsprong:

10. Registratienummer van het bedrijf (eventueel):

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal stuks pluimvee:

b) Geraamde leeftijd van het pluimvee:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) het hierboven omschreven pluimvee voldoet aan het bepaalde in artikel 10 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

il .

Handtekening

il .

Naam in drukletters

il .

Functie

Stempel

MODEL 6 EUROPESE GEMEENSCHAPPLUIMVEE OM IN HET WILD TE WORDEN UITGEZET

1. Afzender (naam en volledig adres):

3. Geadresseerde (naam en volledig adres):

OPMERKINGEN

a) Voor elke zending pluimvee wordt een apart certificaat afgegeven.

b)

Het origineel van het certificaat vergezelt de zending tot op de

definitieve plaats van bestemming.

7. Plaats van lading:

8. Transportmiddel:

9. Lid-Staat van bestemming:

GEZONDHEIDSCERTIFICAAT

Nr.ORIGINEEL

2. Lid-Staat van oorsprong:

4. BEVOEGDE AUTORITEIT:

5. BEVOEGDE PLAATSELIJKE AUTORITEIT:

6. Adres van het bedrijf of het pluimveebedrijf van oorsprong:

10. Registratienummer van het bedrijf (eventueel):

11. Soort pluimvee:

12. Bestemd voor de produktie van:

13. Identificatie van de zending:

a) Aantal stuks pluimvee:

b) Geraamde leeftijd van het pluimvee:

14. Ondergetekende, officiële dierenarts, verklaart dat:

a) het hierboven omschreven pluimvee voldoet aan het bepaalde in de artikelen 6, 9 en 15 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad;

b)

(aanvullende verklaringen betreffende de artikelen 12, 13 en 14 van Richtlijn 90/539/EEG van de Raad).

Gedaan te .,

op .

op .

Handtekening

op .

Naam in drukletters

op .

Functie

Stempel

BIJLAGE V ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT GELDT - Aviaire influenza

- Ziekte van Newcastle

Top