EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31986L0424

Eerste Richtlijn 86/424/EEG van de Commissie van 15 juli 1986 tot vaststelling van de bemonsteringsmethoden voor chemische analyse van caseïne en caseïnaten

PB L 243 van 28.8.1986, p. 29–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1986/424/oj

31986L0424

Eerste Richtlijn 86/424/EEG van de Commissie van 15 juli 1986 tot vaststelling van de bemonsteringsmethoden voor chemische analyse van caseïne en caseïnaten

Publicatieblad Nr. L 243 van 28/08/1986 blz. 0029 - 0033
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 15 blz. 0256
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 15 blz. 0256


*****

EERSTE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

van 15 juli 1986

tot vaststelling van de bemonsteringsmethoden voor chemische analyse van caseïne en caseïnaten

(86/424/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 83/417/EEG van de Raad van 25 juli 1983 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten) (1), inzonderheid op artikel 9,

Overwegende dat caseïne en caseïnaten krachtens artikel 9 van Richtlijn 83/417/EEG overeenkomstig de communautaire methoden dienen te worden bemonsterd;

Overwegende dat thans een eerste reeks van bemonsteringsmethoden, waarvoor de studies zijn beëindigd, dient te worden goedgekeurd;

Overwegende dat de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor levensmiddelen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De in artikel 9, punt b), van Richtlijn 83/417/EEG bedoelde bepalingen over het nemen van monsters zijn die welke zijn opgenomen in de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen zodat zij uiterlijk 15 januari 1988 (2) aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 15 juli 1986.

Voor de Commissie

COCKFIELD

Vice-Voorzitter

(1) PB nr. L 237 van 26. 8. 1983, blz. 25.

(2) De datum, vallend 18 maanden na vaststelling van deze richtlijn.

BIJLAGE

BEMONSTERINGSMETHODEN INZAKE VOOR MENSELIJKE VOEDING BESTEMDE CASEÏNE EN CASEÏNATEN

I. ALGEMENE BEPALINGEN

1. Administratieve regels

1.1. De monsternemer

De bemonstering dient te worden uitgevoerd door een daartoe bevoegd en bekwaam persoon, zoals vastgelegd in de nationale voorschriften.

1.2. Verzegeling en etikettering van de monsters

Elk monster voor officieel gebruik dient te worden verzegeld en geëtiketteerd op de plaats van de bemonstering en geïdentificeerd volgens de in de Lid-Staat geldende wettelijke regels.

1.3. Meervoudige monsters

Ten minste twee gelijke representatieve monsters moeten gelijktijdig klaargemaakt worden voor het onderzoek. Werkwijze en aantal monsters worden bepaald door de betreffende nationale wetgeving onder voorbehoud van een nog vast te stellen communautaire wetgeving. De monsters dienen zo snel mogelijk na de monstername naar het laboratorium te worden gezonden.

1.4. Rapport

De monsters dienen vergezeld te gaan van een rapport, opgesteld volgens de nationale wetgeving.

2. Bemonsteringsgereedschap

2.1. Eigenschappen

Het bemonsteringsgereedschap dient van passend materiaal van behoorlijke sterkte te zijn, dat geen veranderingen veroorzaakt in het monster waardoor de resultaten van het daaropvolgende onderzoek zouden kunnen worden beïnvloed. Het gebruik van roestvast staal wordt aangeraden. Alle oppervlakken moeten glad zijn en vrij van scheuren en alle hoeken moeten afgerond zijn. Het bemonsteringsgereedschap dient te voldoen aan de voor elk te bemonsteren produkt vastgestelde voorschriften.

3. Monsterhouders

3.1. Eigenschappen

Het materiaal en de uitvoering van de monsterhouders en sluitingen moeten van dien aard zijn dat zij het monster behoorlijk beschermen en in het monster geen veranderingen veroorzaken, waardoor eventuele resultaten van het daaropvolgende onderzoek kunnen worden beïnvloed. Geschikte materialen zijn glas, een aantal metalen, en een aantal kunststoffen. De houder dient bij voorkeur ondoorschijnend te zijn. Indien hij doorschijnend is, dient de houder met inhoud in het donker te worden bewaard.

De monsterhouders en de sluitingen moeten schoon en droog zijn.

De vorm en de inhoud van de houder dienen te voldoen aan de voor het te bemonsteren produkt vastgestelde voorschriften.

Eenmalig te gebruiken zakjes van bij voorbeeld kunststof, al dan niet voorzien van aluminiumfolie, mogen eveneens worden gebruikt mits deze doelmatig kunnen worden gesloten en overigens voldoen aan de bovengenoemde eisen.

Andere monsterhouders dan kunststofzakken dienen stevig te worden gesloten, hetzij met behulp van een passende stop of met een schroefdop van metaal of kunststof met zo nodig een luchtdichte kunststofvoering, die onoplosbaar, niet absorberend en vetvrij is, en de geur, smaak, eigenschappen of samenstelling van het monster niet zal beïnvloeden.

De stoppen dienen gemaakt te zijn van of overtrokken met niet-absorberend, geurloos materiaal.

4. Bemonsteringstechniek

De monsterhouder met de monsters dient onmiddellijk na de monsterneming gesloten te worden.

5. Bewaring van de monsters

De aanbevolen temperaturen voor de opslag van de monsters van de verschillende caseïnes en caseïnaten vóór het vervoer mogen de 25 °C niet overschrijden.

6. Vervoer van de monsters

De monsters dienen zo vlug mogelijk (bij voorkeur binnen 24 uur) na de bemonstering naar het laboratorium dat met het onderzoek is belast te worden gebracht. Gedurende het vervoer dienen maatregelen te worden genomen om de blootstelling aan besmettelijke geuren, direct zonlicht en temperaturen van meer dan 25 °C te verhinderen. II. METHODE: BEMONSTERING VAN CASEÏNE EN CASEÏNATEN

1. Toepassingsgebied

Deze methode beschrijft de bemonstering van:

- voor menselijke voeding bestemde zuur-caseïne,

- voor menselijke voeding bestemde leb-caseïne,

- voor menselijke voeding bestemde caseïnaten.

2. Apparatuur

Zie paragraaf 2 van de algemene bepalingen.

2.1. Boren van voldoende lengte om de bodem van de verpakking te bereiken. Boren die beantwoorden aan de in deel III van bijlage II bij deze richtlijn gegeven beschrijving zijn geschikt.

2.2. Lepel, schep of spatel met breed blad.

2.3. Monsterhouders

Zie paragraaf 3 van de algemene bepalingen.

3. Werkwijze

3.1. Algemeen

Zorg ervoor dat de vochtopname uit de atmosfeer door het te bemonsteren produkt tijdens de bemonstering en in de periode daaraan voorafgaand, tot een minimum wordt beperkt.

3.2. Werkwijze

3.2.1. Monsterneming voor chemische analyse

Er dient een monster van niet minder dan 200 g te worden genomen.

Steek een schone en droge boor met de gleuf naar beneden met een vloeiende beweging in het produkt. Zonodig wordt de verpakking daarbij gebogen of op zijn zijde gelegd. Draai de boor 180° nadat deze de bodem van de verpakking heeft bereikt, trek hem langzaam terug en breng de inhoud ervan in een monsterhouder. Neem een of meer boorinhouden om een monster van 200 g te verkrijgen. Sluit de monsterhouder onmiddellijk na de monsterneming. Deze monsters moeten uit dezelfde partij worden genomen.

3.2.2. Bemonstering van produkten in kleine verpakking

De intacte en ongeopende verpakking kan het monster vormen. Zo nodig moeten één of meer verpakkingen van dezelfde partij worden genomen om een monster van niet minder dan 200 g te vormen.

Als dit niet mogelijk is moet op een andere manier een representatief monster worden genomen.

3.2.3. Bewaring, opslag en vervoer van het monster

Paragrafen 5 en 6 van de algemene bepalingen.

III. BOREN VOOR DE BEMONSTERING VAN CASEÏNE EN CASEÏNATEN

1. Soorten boren

Type A: lang,

type B: kort

(zie figuur).

2. Materialen

Het blad en de steel dienen van gepolijst metaal, bij voorkeur roestvast staal, te zijn vervaardigd. Het handvat van het lange type dient bij voorkeur van roestvast staal te zijn gemaakt.

De boor van het korte type dient een afneembaar handvat van hout of plastic te hebben, uitgerust met een bajonetsluiting in het blad.

3. Bouw

3.1. De vorm, het materiaal en de afwerking dienen zodanig te zijn dat de boor gemakkelijk kan worden gereinigd.

3.2. De uitstekende rand van het blad van type A dient voldoende scherp te zijn om als schraper te dienen.

3.3. De punt van het blad dient voldoende scherp te zijn om de monsterneming te vergemakkelijken. 4. Voornaamste afmetingen

De boren dienen overeen te stemmen met de in onderstaande tabel opgegeven afmetingen (met een tolerantie van 10 %):

(Afmetingen in millimeter)

1.2.3 // // // // // Lang Type A // Kort Type B // // // // Lengte van het blad // 800 // 400 // Dikte van het metaal van het blad // 1 tot 2 // 1 tot 2 // Inwendige diameter van het blad bij de punt // 18 // 32 // Inwendige diameter van het blad bij het handvat of de steel // 22 // 28 // Gleufwijdte bij de punt // 4 // 20 // Gleufwijdte bij het handvat of de steel // 14 // 14 // // //

5. Aanwijzing inzake het gebruik van boren

5.1. Bij min of meer klonterende poeders kunnen de boren verticaal worden ingebracht. Boren van type A worden volledig gevuld door ronddraaien en kunnen er dan verticaal worden uitgehaald. Boren van type B worden volledig gevuld in de loop van het inbrengen, maar dienen in een schuine positie te worden uitgetrokken om verliezen via het lagere uiteinde te voorkomen.

5.2. Bij min of meer vrij vloeiende poeders dienen de verpakkingen schuin te worden gehouden, de boren nagenoeg horizontaal te worden ingebracht met de gleuf naar beneden en dienen ze er te worden uitgetrokken met de gleuf naar boven.

Figuur

BOREN GESCHIKT VOOR DE BEMONSTERING VAN CASEÏNE EN CASEÏNATEN

(Afmetingen in millimeter)

Doorsnede A-A

Doorsnede A-A

Doorsnede B-B

Type A

Type B

Top