EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014L0036-20140328

Consolidated text: Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2014/36/2014-03-28

02014L0036 — NL — 28.03.2014 — 000.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2014/36/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider

(PB L 094 van 28.3.2014, blz. 375)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 190, 16.7.2019, blz.  18 (2014/36/EU)




▼B

RICHTLIJN 2014/36/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 26 februari 2014

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.  Deze richtlijn bepaalt de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op de tewerkstelling als seizoenarbeider en legt de rechten van seizoenarbeiders vast.

2.  Voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen geldt deze richtlijn onverminderd het Schengenacquis en met name de Visumcode, de Schengengrenscode en Verordening (EG) nr. 539/2001.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die buiten het grondgebied van de lidstaten verblijven en die een aanvraag indienen om tot het grondgebied van een lidstaat te worden toegelaten, of die onder de bij deze richtlijn gestelde voorwaarden zijn toegelaten, met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider.

Behoudens in de in artikel 15 bedoelde gevallen is deze richtlijn niet van toepassing op onderdanen van derde landen die bij de indiening van hun aanvraag op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

2.  Bij de omzetting van deze richtlijn stellen de lidstaten, waar nodig, in overleg met de sociale partners, een lijst op van de sectoren waar seizoenafhankelijke activiteiten voorkomen. De lidstaten kunnen die lijst aanpassen, waar nodig in overleg met de sociale partners. De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van iedere wijziging van dien aard.

3.  Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die:

a) voor rekening van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen werkzaamheden verrichten in het kader van het verrichten van diensten in de zin van artikel 56 VWEU, met inbegrip van onderdanen van derde landen die door in een lidstaat gevestigde ondernemingen ter beschikking zijn gesteld met het oog op het verrichten van diensten overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG;

b) gezinsleden zijn van burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer binnen de Unie hebben uitgeoefend overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

c) samen met hun gezinsleden, en ongeacht hun nationaliteit, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn met die van de burgers van de Unie uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de Unie en derde landen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

„onderdaan van een derde land” : eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU;

b)

„seizoenarbeider” : een onderdaan van een derde land die zijn of haar hoofdverblijfplaats in een derde land heeft, maar legaal tijdelijk op het grondgebied van een lidstaat verblijft om een seizoenafhankelijke activiteit uit te oefenen, op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die rechtstreeks tussen die onderdaan van een derde land en de in die lidstaat gevestigde werkgever zijn gesloten;

c)

„seizoenafhankelijke activiteit” : een activiteit die vanwege een zich herhalende gebeurtenis of een zich herhalend patroon van gebeurtenissen, die samenhangen met seizoenomstandigheden, gebonden is aan een bepaalde tijd van het jaar waarin het aantal benodigde arbeidskrachten significant uitstijgt boven het aantal dat nodig is voor de gewoonlijk te verrichten werkzaamheden;

▼C1

d)

„seizoenarbeidersvergunning” : een vergunning, afgegeven met gebruikmaking van het model dat is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad ( 2 ), die een verwijzing naar seizoenarbeid bevat en die de houder het recht geeft op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken voor een verblijf van meer dan 90 dagen volgens de voorwaarden van deze richtlijn;

▼B

e)

„visum voor kort verblijf” : een vergunning die door een lidstaat wordt afgegeven overeenkomstig artikel 2, punt 2, onder a), van de Visumcode of die wordt afgegeven overeenkomstig het nationale recht van lidstaten die het Schengenacquis niet volledig toepassen;

f)

„visum voor verblijf van langere duur” : een vergunning die door een lidstaat wordt afgegeven overeenkomstig artikel 18 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen of die wordt afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast;

g)

„één aanvraagprocedure” : een procedure die op grond van één aanvraag van een onderdaan van een derde land tot het verkrijgen van een vergunning om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken, leidt tot een besluit over de aanvraag van een seizoenarbeidersvergunning;

h)

„vergunning met het oog op seizoenarbeid” : iedere in artikel 12 bedoelde vergunning die de houder ervan het recht geeft op het grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven te verblijven en te werken uit hoofde van deze richtlijn;

i)

„arbeidsvergunning” : een vergunning die door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht met het oog op het verrichten van arbeid op het grondgebied van die lidstaat wordt afgegeven.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.  Deze richtlijn is van toepassing onverminderd gunstiger bepalingen van:

a) het recht van de Unie, met inbegrip van bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en haar lidstaten enerzijds, en één of meer derde landen anderzijds;

b) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen één of meer lidstaten en één of meer derde landen.

2.  Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten om met betrekking tot de artikelen 18, 19, 20, 23 en 25 bepalingen in te voeren of te handhaven die gunstiger zijn voor de onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied ervan vallen.



HOOFDSTUK II

TOELATINGSVOORWAARDEN

Artikel 5

Criteria en vereisten voor de toelating voor tewerkstelling als seizoenarbeider voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen

1.  Bij aanvragen om toelating tot een lidstaat voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen op grond van deze richtlijn worden de volgende documenten gevoegd:

a) een geldige arbeidsovereenkomst of, indien daarin is voorzien in het nationale recht, de nationale bestuursrechtelijke regelgeving, of praktijk, een bindend werkaanbod om in de betrokken lidstaat als seizoenarbeider te werken voor een werkgever die in die lidstaat is gevestigd, waarin het volgende is bedongen:

i) de plaats van tewerkstelling en de aard van het werk;

ii) de duur van de tewerkstelling;

iii) de bezoldiging;

iv) het aantal werkuren per week of per maand;

v) de lengte van het betaald verlof;

vi) in voorkomend geval, andere relevante arbeidsvoorwaarden, en

vii) indien mogelijk, de datum waarop het werk wordt aangevangen;

b) het bewijs dat de betrokkene beschikt over of, indien het nationale recht zulks vereist, een aanvraag heeft ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die normaliter voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin deze dekking en de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van het in die lidstaat verrichte werk;

c) het bewijs dat de seizoenarbeider beschikt over passende huisvesting of dat voor passende huisvesting zal worden gezorgd, overeenkomstig artikel 20.

2.  De lidstaten eisen dat de in lid 1, onder a), genoemde voorwaarden voldoen aan het toepasselijke recht, collectieve arbeidsovereenkomsten en/of praktijk.

3.  Op basis van de krachtens lid 1 overgelegde documenten eisen de lidstaten dat seizoenarbeiders geen beroep zullen doen op hun socialebijstandsstelsel.

4.  Ingeval de arbeidsovereenkomst of het bindend werkaanbod bepaalt dat de onderdaan van het derde land een gereglementeerd beroep in de zin van Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) moet uitoefenen, kan de lidstaat eisen dat de aanvrager documentatie overlegt waaruit blijkt dat de onderdaan van het derde land voldoet aan de bij het nationale recht vastgestelde voorwaarden voor het uitoefenen van dat gereglementeerde beroep.

5.  Bij het behandelen van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 12, lid 1, vergewissen de lidstaten die het Schengenacquis niet volledig toepassen zich ervan dat de onderdaan van het derde land:

a) geen risico op illegale immigratie vormt, en dat hij of zij

b) voornemens is het grondgebied van de lidstaten uiterlijk op de datum waarop de vergunning verstrijkt, te verlaten.

Artikel 6

Criteria en vereisten voor de toelating als seizoenarbeider voor een verblijf van meer dan 90 dagen

1.  Bij aanvragen om toelating tot een lidstaat voor een verblijf van meer dan 90 dagen op grond van deze richtlijn worden de volgende documenten gevoegd:

a) een geldige arbeidsovereenkomst of, indien daarin is voorzien in het nationale recht, de nationale bestuursrechtelijke regelgeving of praktijk, een bindend werkaanbod om in de betrokken lidstaat als seizoenarbeider te werken voor een werkgever die in die lidstaat is gevestigd, waarin het volgende is bedongen:

i) de plaats van tewerkstelling en de aard van het werk;

ii) de duur van de tewerkstelling;

iii) de bezoldiging;

iv) het aantal werkuren per week of per maand;

v) de lengte van het betaald verlof;

vi) in voorkomend geval, andere relevante arbeidsvoorwaarden, en

vii) indien mogelijk, de datum waarop het werk wordt aangevangen;

b) het bewijs dat de betrokkene beschikt over of, indien het nationale recht zulks vereist, een aanvraag heeft ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die normaliter voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin deze dekking en de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van het in die lidstaat verrichte werk;

c) het bewijs dat de seizoenarbeider beschikt over een passende huisvesting of dat voor passende huisvesting zal worden gezorgd, overeenkomstig artikel 20.

2.  De lidstaten eisen dat de in lid 1, onder a), genoemde voorwaarden voldoen aan het toepasselijke recht, collectieve arbeidsovereenkomsten en/of praktijk.

3.  Op basis van de overeenkomstig lid 1 verstrekte documenten eisen de lidstaten dat seizoenarbeiders gedurende hun verblijf over voldoende middelen van bestaan zullen beschikken om zichzelf te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op hun bijstandsstelsel.

4.  Onderdanen van derde landen die geacht worden een bedreiging te vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, worden niet toegelaten.

5.  Bij het behandelen van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 12, lid 2, vergewissen de lidstaten zich ervan dat de onderdaan van het derde land geen risico op illegale immigratie vormt, en dat hij of zij voornemens is het grondgebied van de lidstaten uiterlijk op de datum van verstrijken van de vergunning te verlaten.

6.  Ingeval de arbeidsovereenkomst of het bindend werkaanbod bepaalt dat de onderdaan van het derde land een gereglementeerd beroep in de zin van Richtlijn 2005/36/EG moet uitoefenen, kunnen de lidstaten eisen dat de aanvrager documentatie overlegt waaruit blijkt dat de onderdaan van het derde land voldoet aan de bij het nationale recht vastgestelde voorwaarden voor het uitoefenen van dat gereglementeerde beroep.

7.  De lidstaten eisen dat de onderdanen van derde landen in het bezit moeten zijn van een geldig reisdocument, conform het nationale recht. De lidstaten eisen dat het reisdocument ten minste even lang geldig is als de geldigheidsduur van de vergunning met het oog op seizoenarbeid.

De lidstaten kunnen eisen:

a) dat de geldigheidsduur ten hoogste drie maanden langer is dan de voorgenomen verblijfsduur;

b) dat het reisdocument is afgegeven binnen de voorbije tien jaar;

c) dat het reisdocument ten minste twee blanco pagina’s bevat.

Artikel 7

Aantal toegelatenen

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van een lidstaat om te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen hij met het oog op seizoenarbeid tot zijn grondgebied toelaat. Om die reden kan een aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid als niet-ontvankelijk worden beschouwd of worden afgewezen.

Artikel 8

Gronden tot afwijzing van een aanvraag

1.  De lidstaten wijzen een aanvraag om een vergunning met het oog op seizoenarbeid af indien:

a) niet is voldaan aan artikel 5 of artikel 6, of

b) de voor de toepassing van artikel 5 of artikel 6 overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen dan wel vervalst of veranderd zijn.

2.  In voorkomend geval, wijzen de lidstaten een aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid af indien:

a) de werkgever reeds bestraft is overeenkomstig het nationale recht wegens zwartwerk en/of illegale arbeid;

b) de onderneming van de werkgever op grond van het nationale insolventierecht in staat van faillissement verkeert of waarvan het faillissement reeds is afgerond, of indien er geen economische activiteit plaatsvindt, of

c) de werkgever is bestraft uit hoofde van artikel 17.

3.  De lidstaten kunnen nagaan of de betrokken vacature kan worden ingevuld door onderdanen van de betrokken lidstaat of door andere burgers van de Unie, dan wel door onderdanen van derde landen die legaal in die lidstaat verblijven, in welk geval zij de aanvraag kunnen afwijzen. Dit lid geldt onverminderd het beginsel van preferentie voor burgers van de Unie, dat is neergelegd in de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.

4.  De lidstaten kunnen een aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid afwijzen indien:

a) de werkgever niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen met betrekking tot sociale zekerheid, belastingen, rechten van werknemers en arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving en/of collectieve arbeidsovereenkomsten;

b) de werkgever binnen de twaalf maanden die onmiddellijk aan de aanvraagdatum voorafgingen, een volledige betrekking heeft afgeschaft teneinde de vacature die de werkgever tracht in te vullen door middel van deze richtlijn te creëren, of

c) de onderdaan van een derde land heeft niet voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit een eerdere beslissing tot toelating als seizoenarbeider.

5.  Onverminderd lid 1 dient in elke beslissing tot afwijzing van een aanvraag rekening te worden met de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de belangen van de seizoenarbeider en de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.

6.  De gronden voor het weigeren van de afgifte van een visum voor kort verblijf zijn vastgesteld in de desbetreffende bepalingen van de Visumcode.

Artikel 9

Intrekking van de vergunning met het oog op seizoenarbeid

1.  De lidstaten trekken de vergunning met het oog op seizoenarbeid in, indien:

a) de voor de toepassing van artikel 5 en artikel 6 overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of veranderd zijn, of

b) de houder om andere redenen dan waarvoor hij of zij werd toegelaten, op het grondgebied verblijft.

2.  In voorkomend geval, trekken de lidstaten de vergunning met het oog op seizoenarbeid in, indien:

a) de werkgever overeenkomstig het nationale recht reeds bestraft is wegens zwartwerk en/of illegale arbeid;

b) de onderneming van de werkgever op grond van het nationale insolventierecht in staat van faillissement verkeert of waarvan het faillissement reeds is afgerond, of indien er geen economische activiteit plaatsvindt, of

c) de werkgever is bestraft uit hoofde van artikel 17.

3.  De lidstaten kunnen de vergunning met het oog op seizoenarbeid intrekken indien:

a) niet of niet langer voldaan is aan artikel 5 of artikel 6;

b) de werkgever niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen met betrekking tot sociale zekerheid, belastingen, rechten van werknemers en arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving en/of collectieve arbeidsovereenkomsten;

c) de werkgever zijn verplichtingen krachtens de arbeidsovereenkomst niet is nagekomen, of

d) de werkgever binnen de twaalf maanden die onmiddellijk aan de aanvraagdatum voorafgingen, een volledige betrekking heeft afgeschaft teneinde de vacature die de werkgever tracht in te vullen door middel van deze richtlijn te creëren.

4.  De lidstaten kunnen de vergunning met het oog op seizoenarbeid intrekken indien de onderdaan van het derde land verzoekt om internationale bescherming op grond van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) of verzoekt om bescherming overeenkomstig het nationale recht, de internationale verplichtingen of de praktijk van de betrokken lidstaat.

5.  Onverminderd lid 1 dient bij elke beslissing tot intrekking van een vergunning rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de belangen van de seizoenarbeider en de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.

6.  De gronden voor de nietigverklaring of intrekking van een visum voor kort verblijf zijn vastgesteld in de desbetreffende bepalingen van de Visumcode.

Artikel 10

Verplichting tot samenwerking

De lidstaten kunnen eisen dat de werkgever alle relevante informatie verstrekt die nodig is voor het verlenen, verlengen of hernieuwen van de vergunning met het oog op seizoenarbeid.



HOOFDSTUK III

PROCEDURE EN VERGUNNINGEN MET HET OOG OP SEIZOENARBEID

Artikel 11

Toegang tot informatie

1.  De lidstaten maken de informatie over alle bewijsstukken die bij een aanvraag moeten worden gevoegd en over toegang en verblijf, waaronder de rechten en plichten en de procedurele waarborgen van de seizoenarbeider gemakkelijk toegankelijk voor de aanvragers.

2.  Wanneer de lidstaten aan onderdanen van derde landen een vergunning met het oog op seizoenarbeid verlenen, verstrekken zij hen ook schriftelijke informatie over hun rechten en verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, met inbegrip van klachtenprocedures.

Artikel 12

Vergunningen met het oog op seizoenarbeid

1.  Voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen verlenen de lidstaten aan de onderdanen van derde landen die voldoen aan artikel 5 en voor wie de in artikel 8 vermelde gronden tot afwijzing niet gelden, een van de volgende vergunningen met het oog op seizoenarbeid, onverminderd de voorschriften betreffende de afgifte van visa voor kort verblijf als vervat in de Visumcode en in Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad ( 5 ):

a) een visum voor kort verblijf met de vermelding dat het visum is afgegeven met het oog op seizoenarbeid;

b) een visum voor kort verblijf en een arbeidsvergunning met de vermelding dat die zijn afgegeven met het oog op seizoenarbeid, of

c) indien de onderdaan van een derde land vrijgesteld is van de visumplicht overeenkomstig bijlage II bij Verordening (EG) nr. 539/2001 en de betrokken lidstaat op de betrokkene artikel 4, lid 3, van die verordening niet toepast, een arbeidsvergunning met de vermelding dat deze is afgegeven met het oog op seizoenarbeid.

Bij de omzetting van deze richtlijn voorzien de lidstaten in de onder a) en c), dan wel onder b) en c), genoemde vergunningen.

2.  Voor een verblijf van meer dan 90 dagen verlenen de lidstaten aan onderdanen van derde landen die voldoen aan artikel 6 en voor wie de in artikel 8 vermelde gronden tot afwijzing niet gelden, een van de volgende vergunningen met het oog op seizoenarbeid:

a) een visum voor verblijf van langere duur met de vermelding dat het visum is afgegeven met het oog op seizoenarbeid;

b) een seizoenarbeidersvergunning, of

c) een seizoenarbeidersvergunning en een visum voor verblijf van langere duur indien krachtens het nationale recht een visum voor verblijf van langere duur vereist is om het grondgebied te betreden.

Bij de omzetting van deze richtlijn voorzien de lidstaten in slechts één van de onder a), b) en c), genoemde vergunningen.

3.  Onverminderd het Schengenacquis bepalen de lidstaten of een aanvraag moet worden ingediend door de onderdaan van een derde land en/of door de werkgever.

De verplichting voor de lidstaten om te bepalen of de aanvraag door een onderdaan van een derde land dan wel door zijn werkgever moet worden ingediend, laat regelingen waarbij vereist is dat de beide partijen bij de procedure betrokken zijn, onverlet.

4.  De seizoenarbeidersvergunning als bedoeld in lid 2, eerste alinea, onder b) en c), die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten wordt afgegeven, beantwoordt aan het model dat wordt beschreven in Verordening (EG) nr. 1030/2002. De lidstaten brengen op de vergunning de vermelding aan dat de vergunning is afgegeven met het oog op seizoenarbeid.

5.  In het geval van visa voor verblijf van langere duur voegen de lidstaten op de visumsticker in de rubriek „opmerkingen” de vermelding toe dat het visum is afgegeven met het oog op seizoenarbeid overeenkomstig punt 12 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1683/95.

6.  De lidstaten kunnen aanvullende informatie over de arbeidsverhouding van de seizoenarbeider op papier vermelden of in elektronisch formaat opslaan, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en punt 16, onder a), van de bijlage.

7.  Wanneer een visum vereist is om het grondgebied van een lidstaat te betreden en de onderdaan van een derde land voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een seizoenarbeidersvergunning overeenkomstig lid 2, eerste alinea, onder c), biedt de betrokken lidstaat de onderdaan van een derde land alle faciliteiten om het vereiste visum te verkrijgen.

8.  De afgifte van een visum voor verblijf van langere duur bedoeld in lid 2, eerste alinea, onder a), doet geen afbreuk aan de mogelijkheid van de lidstaten om een voorafgaande toestemming om in de betrokken lidstaat te werken, af te geven.

Artikel 13

Aanvragen voor een seizoenarbeidersvergunning

1.  De lidstaten wijzen de autoriteiten aan die bevoegd zijn om aanvragen voor een seizoenarbeidersvergunning in ontvangst te nemen, dienaangaande een besluit te nemen en de vergunningen af te geven.

2.  Een aanvraag voor een seizoenarbeidersvergunning wordt via één aanvraagprocedure ingediend.

Artikel 14

Duur van het verblijf

1.  De lidstaten stellen voor het verblijf van seizoenarbeiders een maximumduur vast die per periode van twaalf maanden niet minder bedraagt dan vijf maanden en niet meer bedraagt dan negen maanden. Na het verstrijken van die periode moet de onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaat verlaten tenzij de betrokken lidstaat uit hoofde van het nationale recht of uit hoofde van het Unierecht een verblijfsvergunning voor andere doeleinden dan seizoenarbeid heeft afgegeven.

2.  De lidstaten kunnen per periode van twaalf maanden een maximumperiode bepalen gedurende welke een werkgever seizoenarbeiders in dienst mag nemen. Die periode mag niet korter zijn de overeenkomstig lid 1 vastgestelde maximumverblijfsduur.

Artikel 15

Verlenging of hernieuwing van de vergunning met het oog op seizoenarbeid

1.  Binnen de overeenkomstig artikel 14, lid 1, vastgestelde maximumperiode en mits is voldaan aan artikel 5 of artikel 6, en de in artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 2, alsmede, indien van toepassing, artikel 8, lid 4, vermelde gronden tot afwijzing niet van toepassing zijn, staan de lidstaten de seizoenarbeiders één verlenging van hun verblijf toe ingeval zij hun arbeidsovereenkomst met dezelfde werkgever verlengen.

2.  De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale recht besluiten dat seizoenarbeiders hun arbeidsovereenkomst met dezelfde werkgever en hun verblijf meer dan eens mogen verlengen mits de in artikel 14, lid 1, bedoelde maximumduur daardoor niet wordt overschreden.

3.  Binnen de in artikel 14, lid 1, bedoelde maximumperiode en mits is voldaan aan artikel 5 of artikel 6, en de in artikel 8, lid 1, onder b), artikel 8, lid 2, alsmede, indien van toepassing, artikel 8, lid 4, vermelde gronden tot afwijzing niet van toepassing zijn, staan de lidstaten de seizoenarbeiders één verlenging van hun verblijf toe om voor een andere werkgever te werken.

4.  De lidstaten kunnen overeenkomstig hun nationale recht besluiten dat seizoenarbeiders hun arbeidsovereenkomst met een andere werkgever en hun verblijf meer dan eens mogen verlengen mits de in artikel 14, lid 1, bedoelde maximumduur daardoor niet wordt overschreden.

5.  Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 aanvaarden de lidstaten de indiening van een aanvraag door een krachtens deze richtlijn toegelaten seizoenarbeider die op het grondgebied van de betrokken lidstaat is.

6.  De lidstaten kunnen weigeren het verblijf te verlengen of de vergunning met het oog op seizoenarbeid te hernieuwen wanneer in de betrokken vacature kan worden voorzien door onderdanen van de betrokken lidstaat of door andere burgers van de Unie, dan wel door onderdanen van derde landen die legaal in de lidstaat verblijven. Dit lid geldt onverminderd het beginsel van preferentie voor burgers van de Unie, dat is neergelegd in de desbetreffende bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.

7.  De lidstaten weigeren het verblijf te verlengen of de vergunning met het oog op seizoenarbeid te hernieuwen indien de in artikel 14, lid 1, omschreven maximale verblijfsduur is bereikt.

8.  De lidstaten kunnen weigeren het verblijf te verlengen of de vergunning met het oog op seizoenarbeid te hernieuwen indien de onderdaan van een derde land een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU of om bescherming overeenkomstig het nationale recht, de internationale verplichtingen of de praktijk van de betrokken lidstaat indient.

9.  Artikel 9, lid 2, en artikel 9, lid 3, onder b), c) en d), zijn niet van toepassing op een seizoenarbeider die overeenkomstig lid 3 van dit artikel een aanvraag indient om in dienst te treden van een andere werkgever indien die bepalingen van toepassingen zijn op de vorige werkgever.

10.  De gronden voor de verlenging van een visum voor kort verblijf zijn vastgesteld in de desbetreffende bepalingen van de Visumcode.

11.  Onverminderd artikel 8, lid 1, wordt in de beslissing over een aanvraag tot verlenging of hernieuwing rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder de belangen van de seizoenarbeider en de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel.

Artikel 16

Faciliteren van een hernieuwde binnenkomst

1.  De lidstaten faciliteren de hernieuwde binnenkomst van onderdanen van derde landen die in de loop van de voorafgaande vijf jaar ten minste eenmaal als seizoenarbeider in de betrokken lidstaat werden toegelaten en die tijdens elk van hun verblijven de voorwaarden die gelden voor seizoenarbeiders krachtens deze richtlijn volledig hebben nageleefd.

2.  De in lid 1 bedoelde facilitering kan één of meer van de volgende maatregelen omvatten als:

a) het verlenen van een vrijstelling van de vereiste voor het indienen van één of meer van de in artikel 5 of artikel 6 bedoelde stukken;

b) de afgifte van meerdere seizoenarbeidersvergunningen in één administratief besluit;

c) een versnelde procedure die leidt tot een besluit over de aanvraag van een seizoenarbeidersvergunning of een visum voor verblijf van langere duur;

d) het verlenen van voorrang bij de behandeling van aanvragen tot toelating als seizoenarbeider waarbij onder meer rekening wordt gehouden met eerdere toelatingen bij het nemen van een besluit op de aanvraag wanneer de ruimte voor toelatingen is uitgeput.

Artikel 17

Sancties tegen werkgevers

1.  De lidstaten voorzien in sancties tegen werkgevers die hun verplichtingen krachtens deze richtlijn niet zijn nagekomen, waaronder het ontnemen van de mogelijkheid om seizoenarbeiders in dienst te nemen aan werkgevers die ernstige inbreuken plegen op de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Die sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de werkgever, indien de vergunning met het oog op seizoenarbeid is ingetrokken overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 9, lid 3, onder b), c) en d), aansprakelijk wordt gesteld voor de betaling van een vergoeding aan de seizoenarbeider volgens de procedures van het nationale recht. De aansprakelijkheid dekt alle resterende verplichtingen die de werkgever had moeten nakomen indien de vergunning met het oog op seizoenarbeid niet was ingetrokken.

3.  Wanneer de werkgever een onderaannemer is die deze richtlijn heeft overtreden, en wanneer de hoofdaannemer en iedere intermediaire onderaannemer niet de nodige zorgvuldigheid hebben betracht overeenkomstig het nationale recht, kunnen de hoofdaannemer en iedere intermediaire onderaannemer:

a) onderworpen worden aan de in lid 1 bedoelde sancties;

b) naast of in plaats van de werkgever aansprakelijk worden gesteld voor de betaling van een vergoeding aan de seizoenarbeider overeenkomstig lid 2;

c) naast of in plaats van de werkgever aansprakelijk worden gesteld voor de achterstallige betalingen aan de seizoenarbeider overeenkomstig het nationale recht.

De lidstaten kunnen in hun nationale recht voorzien in strengere aansprakelijkheidsregelingen.

Artikel 18

Procedurele waarborgen

1.  De bevoegde autoriteiten van de lidstaten beslissen over de aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid. De bevoegde autoriteiten stellen de aanvrager overeenkomstig de nationale kennisgevingsprocedures zo snel mogelijk en uiterlijk 90 dagen nadat de volledige aanvraag is ingediend, schriftelijk in kennis van hun besluit.

2.  In het geval van aanvragen voor een verlenging van het verblijf of voor de hernieuwing van de vergunning overeenkomstig artikel 15 doen de lidstaten al het redelijk mogelijke om ervoor te zorgen dat de seizoenarbeider niet verplicht wordt zijn arbeidsrelatie met zijn werkgever te onderbreken of niet verhinderd wordt van werkgever te veranderen omdat bepaalde administratieve procedures niet afgerond zijn.

Indien de geldigheidsduur van de vergunning met het oog op seizoenarbeid verstrijkt tijdens de verlengings- of hernieuwingsprocedure overeenkomstig hun nationale recht, staan de lidstaten de seizoenarbeider toe op hun grondgebied te blijven totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag hebben genomen, mits de aanvraag is ingediend tijdens de geldigheidsduur van die vergunning en de in artikel 14, lid 1, bedoelde termijn niet is verstreken.

Wanneer de tweede alinea van toepassing is, kunnen de lidstaten onder meer besluiten:

a) een nationale tijdelijke verblijfsvergunning of een gelijkwaardige vergunning af te geven tot er een besluit is genomen;

b) de seizoenarbeider toe te laten te werken totdat er een besluit is genomen.

Gedurende de periode waarin de aanvraag tot verlenging of hernieuwing wordt behandeld, zijn de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn van toepassing.

3.  Indien de ter staving van de aanvraag verstrekte informatie of documentatie onvolledig is, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager binnen een redelijke termijn mee welke aanvullende informatie vereist is en stellen zij voor de verstrekking daarvan een redelijke termijn vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de bevoegde autoriteiten de vereiste aanvullende informatie hebben ontvangen.

4.  De motivering van het besluit tot onontvankelijkverklaring of tot afwijzing van een aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid of tot weigering van een verlenging van het verblijf of van hernieuwing van de vergunning met het oog op seizoenarbeid wordt schriftelijk aan de aanvrager meegedeeld. De motivering van het besluit tot intrekking van vergunning met het oog op seizoenarbeid wordt schriftelijk meegedeeld aan de seizoenarbeider en, indien het nationale recht daarin voorziet, aan de werkgever.

5.  Een besluit tot onontvankelijkverklaring of tot afwijzing van een aanvraag voor een vergunning met het oog op seizoenarbeid of tot weigering van een verlenging van het verblijf of van hernieuwing van de vergunning met het oog op seizoenarbeid of tot intrekking van de vergunning met het oog op seizoenarbeid kan in de betrokken lidstaat juridisch worden aangevochten volgens de regels van het nationale recht. De rechterlijke of bestuursrechtelijke instantie waarbij een beroep kan worden ingesteld en de beroepstermijnen worden in de schriftelijke kennisgeving vermeld.

6.  De procedurele waarborgen betreffende visa voor kort verblijf zijn geregeld in de relevante bepalingen van de Visumcode.

Artikel 19

Vergoedingen en kosten

1.  De lidstaten kunnen betaling van een vergoeding verlangen voor de behandeling van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. De hoogte van die vergoedingen mag niet onevenredig of buitensporig zijn. De vergoedingen voor visa voor kort verblijf zijn geregeld in de relevante bepalingen van het Schengenacquis. Indien die vergoedingen door de onderdaan van een derde land worden betaald, kunnen de lidstaten bepalen dat de betrokkene recht heeft op terugbetaling door de werkgever overeenkomstig de nationale wetgeving.

2.  De lidstaten kunnen van werkgevers van seizoenarbeiders eisen dat zij betalen voor:

a) de reiskosten van de plaats van herkomst van de seizoenarbeider naar de plaats van tewerkstelling in de betrokken lidstaat en de terugreis;

b) de kosten van een ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder b), en artikel 6, lid 1, onder b).

Indien de werkgevers dergelijke kosten betalen, kunnen zij deze niet van de seizoenarbeider terugvorderen.

Artikel 20

Huisvesting

1.  De lidstaten verlangen een bewijs dat de seizoenarbeider tijdens zijn verblijf op een volgens het nationale recht en/of de nationale praktijk passende wijze zal worden gehuisvest, zodat hij een gepaste levensstandaard geniet. De bevoegde autoriteit wordt in kennis gesteld van iedere verandering van huisvesting van de seizoenarbeider.

2.  Indien de huisvesting door of via de werkgever wordt geregeld:

a) kunnen de seizoenarbeiders verplicht worden huur te betalen die niet buitensporig mag zijn in vergelijking met hun nettobezoldiging en in vergelijking met de kwaliteit van de huisvesting. De huur mag niet automatisch in mindering worden gebracht op het loon van de seizoenarbeider;

b) verstrekt de werkgever de seizoenarbeider een huurovereenkomst of een gelijkwaardig document waarin de huurvoorwaarden duidelijk staan vermeld;

c) ziet de werkgever erop toe dat de huisvesting voldoet aan de in de betrokken lidstaat geldende algemene gezondheids- en veiligheidsvoorschriften.

Artikel 21

Plaatsing door openbare diensten voor arbeidsvoorziening

De lidstaten kunnen bepalen dat alleen openbare diensten voor arbeidsvoorziening de plaatsing van seizoenarbeiders uit derde landen mogen verrichten.



HOOFDSTUK IV

RECHTEN

Artikel 22

Rechten ontleend aan de vergunning met het oog op seizoenarbeid

Tijdens de geldigheidsduur van de in artikel 12 bedoelde vergunning kan de houder ten minste de volgende rechten doen gelden:

a) het recht van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven;

b) het recht van vrije toegang tot het gehele grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven overeenkomstig het nationale recht;

c) het recht om de specifieke beroepsbezigheid uit te oefenen waarvoor de vergunning overeenkomstig het nationale recht geldt.

Artikel 23

Recht op gelijke behandeling

1.  Seizoenarbeiders hebben recht op dezelfde behandeling als de onderdanen van de gastlidstaat, op zijn minst met betrekking tot:

a) tewerkstellingsvoorwaarden, zoals de minimumleeftijd om te werken, en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

b) het recht om te staken en vakbondsactie te voeren, overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk van de gastlidstaat, en de vrijheid van vereniging en aansluiting bij of lidmaatschap van een werknemersorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van aanspraak op de door deze organisaties verschafte rechten en voordelen en onder meer het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten, onverminderd de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

c) achterstallige betalingen door werkgevers van het aan de onderdaan van een derde land nog verschuldigde loon;

d) de takken van de sociale zekerheid als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004;

e) de toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, met uitzondering van huisvesting, onverminderd de contractvrijheid naar Unierecht en het nationale recht;

f) adviserende diensten verleend door arbeidsbureaus betreffende seizoenarbeid;

g) onderwijs en beroepsopleiding;

h) erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de geldende nationale procedures;

i) belastingvoordelen, mits de seizoenarbeider in de lidstaat in kwestie wordt beschouwd als ingezetene voor belastingdoeleinden.

Seizoenarbeiders die naar een derde land verhuizen, of de nabestaanden van dergelijke seizoenarbeiders die in een derde land verblijven en die rechten aan de seizoenarbeider ontlenen, ontvangen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer die naar een derde land verhuizen, wettelijke pensioenen gebaseerd op de vroegere arbeid van de seizoenarbeider en verworven overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 vermelde wetgeving.

2.  De lidstaten mogen beperkingen stellen aan de gelijke behandeling:

i) in lid 1, eerste alinea, onder d), door het uitsluiten van gezinsbijslagen en werkloosheidsuitkeringen, onverminderd Verordening (EU) nr. 1231/2010;

ii) in lid 1, eerste alinea, onder g), door de toepassing daarvan te beperken tot onderwijs en beroepsopleiding die rechtstreeks verband houdt met de specifieke beroepsbezigheid en door uitsluiting van studiebeurzen en onderhoudsuitkeringen en -leningen of andere beurzen en leningen;

iii) in lid 1, eerste alinea, onder i), ten aanzien van belastingvoordelen, door de toepassing daarvan te beperken tot gevallen waarin de officiële of gebruikelijke woonplaats van de gezinsleden van de seizoenarbeider voor wie deze op uitkeringen aanspraak maakt, op het grondgebied van de betrokken lidstaat gelegen is.

3.  Het recht op gelijke behandeling waarin lid 1 voorziet, doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaat om overeenkomstig de artikelen 9 en 15 de vergunning met het oog op seizoenarbeid in te trekken dan wel de verlenging of hernieuwing ervan te weigeren.

Artikel 24

Toezicht, beoordeling en inspectie

1.  De lidstaten voorzien in maatregelen teneinde mogelijk misbruik te voorkomen en inbreuken op deze richtlijn te bestraffen. De maatregelen voorzien daarbij in monitoring, beoordeling en, in voorkomend geval, inspectie, overeenkomstig hun nationale recht of administratieve praktijk.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de diensten voor arbeidsinspectie of bevoegde instanties en, indien het nationale recht daarin voorziet voor nationale werknemers, de organisaties die de belangen van werknemers vertegenwoordigen, toegang hebben tot de werkplek en, met instemming van de werknemer, tot de huisvesting.

Artikel 25

Faciliteren van klachten

1.  De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende instrumenten zijn die seizoenarbeiders kunnen gebruiken om klachten tegen hun werkgevers in te dienen, hetzij rechtsreeks, hetzij via derden die er overeenkomstig de door het nationale recht vastgelegde criteria een rechtmatig belang bij hebben toe te zien op de naleving van deze richtlijn, dan wel via een bevoegde autoriteit van de lidstaat, voor zover bepaald in het nationale recht.

2.  De lidstaten zorgen ervoor dat derden die er overeenkomstig de door het nationale recht vastgelegde criteria een rechtmatig belang bij hebben toe te zien op de naleving van deze richtlijn, namens of samen met een seizoenarbeider, met diens instemming, elke mogelijke civiele of administratieve procedure, uitgezonderd de procedures en besluiten inzake visa voor kort verblijf, kunnen aanspannen om de uitvoering van deze richtlijn af te dwingen.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat seizoenarbeiders dezelfde toegang hebben als andere werknemers in een vergelijkbare situatie tot maatregelen ter bescherming tegen ontslag of enige andere nadelige behandeling waarmee de werkgever reageert op een klacht binnen de onderneming of op een juridische procedure gericht op het doen naleven van deze richtlijn.



HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Statistische gegevens

1.  De lidstaten delen aan de Commissie statistische gegevens mee over het aantal voor het eerst afgegeven vergunningen met het oog op seizoenarbeid en, voor zover mogelijk, over het aantal onderdanen van derde landen wier vergunning met het oog op seizoenarbeid is verlengd, hernieuwd of ingetrokken. Die statistische gegevens worden uitgesplitst naar staatsburgerschap en, voor zover mogelijk, naar geldigheidsduur van de vergunning en naar de economische sector.

2.  De referentieperiode voor de in lid 1 bedoelde statistische gegevens bedraagt één kalenderjaar en de statistische gegevens worden binnen zes maanden na het einde van het referentiejaar bij de Commissie ingediend. Het eerste referentiejaar is 2017.

3.  De in lid 1 bedoelde statistische gegevens worden meegedeeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ).

Artikel 27

Verslaglegging

De Commissie brengt om de drie jaar, en voor het eerst uiterlijk op 30 september 2019 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt daarbij eventuele noodzakelijke wijzigingen voor.

Artikel 28

Omzetting

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 september 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 29

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 30

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.



( 1 ) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

( 2 ) Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).

( 3 ) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

( 4 ) Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

( 5 ) Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1).

( 6 ) Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).

Top