EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31978L0317

Richtlijn 78/317/EEG van de Raad van 21 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak van motorvoertuigen

PB L 81 van 28.3.1978, p. 27–48 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1978/317/oj

31978L0317

Richtlijn 78/317/EEG van de Raad van 21 december 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake ontdooiings- en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak van motorvoertuigen

Publicatieblad Nr. L 081 van 28/03/1978 blz. 0027 - 0048
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0082
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 7 blz. 0067
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0082
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0129
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 8 blz. 0129


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 december 1977

betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak van motorvoertuigen

( 78/317/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 100 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat de technische voorschriften waaraan motorvoertuigen krachtens de nationale wetgevingen moeten voldoen , onder andere betrekking hebben op het ontdooien en het ontwasemen van het glasoppervlak van motorvoertuigen ;

Overwegende dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen ; dat het derhalve noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde voorschriften aannemen , hetzij ter aanvulling , hetzij in de plaats van hun huidige regelingen , met name om voor elk type voertuig de uitvoering mogelijk te maken van de EEG-goedkeuringsprocedure van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 3 ) , gewijzigd bij Richtlijn 78/315/EEG ( 4 ) ;

Overwegende dat het wenselijk is de technische voorschriften zodanig te formuleren dat hiermede hetzelfde wordt beoogd als met de werkzaamheden die ter zake worden uitgevoerd door de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties ;

Overwegende dat deze voorschriften van toepassing zijn op motorvoertuigen van categorie M1 , volgens de internationale indeling van motorvoertuigen die voorkomt in bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG ;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen inhoudt dat de Lid-Staten onderling de controle erkennen die door elk van hen op grond van de gemeenschappelijke voorschriften wordt uitgevoerd ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

Onder voertuig wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig van categorie M1 , zoals omschreven in bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG , op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur , bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen .

Artikel 2

De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring van een voertuig niet weigeren om redenen die verband houden met de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak indien deze voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I , II , III , IV en V .

Artikel 3

De Lid-Staten mogen de verkoop , de registratie , het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen niet weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor het glasoppervlak , indien deze voldoen aan de voorschriften van de bijlagen I , II , III , IV en V .

Artikel 4

De Lid-Staat die de goedkeuring heeft verleend , treft de nodige maatregelen om in kennis te worden gesteld van elke wijziging van een der in bijlage I , punt 2.2 , bedoelde onderdelen of kenmerken . De bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat beoordelen of het gewijzigde type voertuig aan nieuwe proeven moet worden onderworpen en of daarover een nieuw keuringsrapport moet worden opgesteld . Indien uit de proeven blijkt dat niet aan de voorschriften van deze richtlijn is voldaan , wordt de wijziging niet toegestaan .

Artikel 5

De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de voorschriften van de bijlagen I , II , III , IV , V en VI aan te passen aan de vooruitgang van de techniek , worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG .

Deze procedure is evenwel niet van toepassing op wijzigingen waarmede de invoering wordt beoogd van voorschriften betreffende andere ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen dan die voor de voorruit .

Artikel 6

1 . De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om binnen 18 maanden na kennisgeving van deze richtlijn , aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede , die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied aannemen .

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 21 december 1977 .

Voor de Raad

De Voorzitter

J . CHABERT

( 1 ) PB nr . C 118 van 16 . 5 . 1977 , blz . 33 .

( 2 ) PB nr . C 114 van 11 . 5 . 1977 , blz . 9 .

( 3 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

( 4 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad .

LIJST VAN BIJLAGEN

Bijlage I : Toepassingsgebied , definities , verzoek om EEG-goedkeuring , EEG-goedkeuring , specificaties , beproevingsprocedure (*)

Bijlage II : Procedure voor het bepalen van het punt H en de werkelijke rugleuninghoek en voor controle van de relatieve positie van punt R ten opzichte van punt H en de correlatie tussen de ontwerp - en werkelijke rugleuninghoek (*)

Bijlage III : Methode voor het vaststellen van de dimensionele relaties tussen de primaire referentiemerktekens van het voertuig en het driedimensionele referentiesysteem (*)

Bijlage IV : Procedure voor het vaststellen van de zichtvelden op de voorruiten van voertuigen van categorie M1 ten opzichte van de punten V (*)

Bijlage V : Stoomapparaat (*)

Bijlage VI : Bijlage bij het EEG-goedkeuringsformulier van een type voertuig met betrekking tot de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit .

(*) De technische eisen in deze bijlage komen overeen met die van het desbetreffende ontwerp-reglement van de Economische Commissie voor Europa van de VN ; met name de onderverdelingen van de hoofdstukken zijn gelijk . Indien een punt van het ontwerp-reglement niet correspondeert met een punt van deze bijlage , staat het nummer pro memorie tussen haakjes .

BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED , DEFINITIES , VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING , EEG-GOEDKEURING , SPECIFICATIES , BEPROEVINGSPROCEDURE

1 . TOEPASSINGSGEBIED

1.1 . Deze richtlijn heeft betrekking op het zichtveld naar voren over 180 * van bestuurders van voertuigen van categorie M1 .

1.1.1 . De richtlijn heeft tot doel onder bepaalde omstandigheden een goed uitzicht te waarborgen door voorschriften vast te stellen met betrekking tot de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit van voertuigen van categorie M1 .

1.2 . De in deze richtlijn vervatte voorschriften zijn zo geformuleerd dat zij betrekking hebben op voertuigen van categorie M1 met links geplaatst stuur . Bij voertuigen van categorie M1 met het stuur rechts , zijn deze voorschriften van toepassing door de criteria mutatis mutandis om te keren .

2 . DEFINITIES

( 2.1 . )

2.2 . Type voertuig voor wat de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit betreft

Onder " type voertuig voor wat de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit betreft " , worden voertuigen verstaan welke onderling geen essentiële verschillen vertonen ten aanzien van :

2.2.1 . de in - en uitwendige vormen en inrichtingen binnen het gebied vermeld in punt 1 en die van invloed kunnen zijn op het zichtveld ;

2.2.2 . de vormen , afmetingen en kenmerken van de voorruit en de montage daarvan ;

2.2.3 . de kenmerken van de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen ;

2.2.4 . het aantal zitplaatsen .

2.3 . Driedimensioneel referentiesysteem

Onder " driedimensioneel referentiesysteem " verstaat men een referentiesysteem bestaande uit een verticaal vlak in de lengterichting X - Z , een horizontaal vlak X - Y , en een verticaal dwarsvlak Y - Z ( zie bijlage III , fig . 2 ) . Het systeem wordt gebruikt ter vaststelling van de dimensiecorrelatie tussen de plaats van bepaalde punten van het ontwerp op de tekeningen , en de werkelijke plaats van deze punten bij het voertuig . De procedure voor het situeren van het voertuig ten opzichte van het systeem is aangegeven in bijlage III ; alle coordinaten ten opzichte van het nulpunt van de grond , zijn gebaseerd op een bedrijfsklaar voertuig als omschreven in punt 2.6 van bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG , plus een passagier op de zitplaats voor , waarbij de passagier een massa bezit van 75 kg min of meer 1 % .

2.3.1 . Voertuigen met een vering waarbij de vrije hoogte boven het wegdek kan worden geregeld , worden beproefd in de normale , door de fabrikant aangegeven gebruiksomstandigheden .

2.4 . Primaire referentiemerktekens

Onder " primaire referentiemerktekens " verstaat men openingen , oppervlakken , merktekens en identificatietekens op de carrosserie van het voertuig . Het gebruikte type referentiemerkteken en de plaats van elk referentiemerkteken ten opzichte van de X - , Y - en Z-assen van het driedimensionele referentiesysteem en hun afstand ten opzichte van een theoretisch vlak , voorstellende de grond , moeten door de fabrikant worden aangegeven . Deze merktekens kunnen die zijn welke voor de constructie van de carrosserie zijn gebruikt .

2.5 . Rugleuninghoek

( Zie bijlage II )

2.6 . Werkelijke rugleuninghoek

( Zie bijlage II )

2.7 . Ontwerprugleuninghoek

( Zie bijlage II )

2.8 . Punten V

Onder " punten V " verstaat men punten waarvan de plaats in de passagiersruimte wordt bepaald in relatie tot de verticale langsvlakken door de middelpunten van de meest buitenwaarts ontworpen zitplaatsen van de voorstoelen en gerelateerd aan punt R en de ontwerphoek van de rugleuning . Deze punten worden gebruikt om na te gaan of voldaan wordt aan de eisen met betrekking tot het zichtveld ( zie bijlage IV ) .

2.9 . Punt R of referentiepunt van de zitplaats

( Zie bijlage II )

2.10 . Punt H

( Zie bijlage II )

2.11 . Niveaupunten van de voorruit

Onder " niveaupunten van de voorruit " verstaat men punten waar lijnen die straalsgewijze van de V-punten naar het buitenoppervlak van de voorruit lopen , deze voorruit snijden .

2.12 . Doorzichtig gedeelte van een voorruit

Onder " doorzichtig gedeelte van de voorruit " verstaat men het gedeelte van de voorruit waarvan de doorlaatbaarheid voor licht , gemeten in rechte hoeken ten opzichte van het oppervlak , niet minder bedraagt dan 70 % .

2.13 . Horizontaal verstellingsbereik van de zitplaats

Onder " horizontaal verstellingsbereik van de zitplaats " verstaat men het bereik van de normale besturingspositie waarin door de fabrikant is voorzien met het oog op de verstelling van de bestuurderszitplaats in de richting van de X-as ( zie punt 2.3 ) .

2.14 . Verlengd verstellingsbereik van de zitplaats

Onder " verlengd verstellingsbereik van de zitplaats " verstaat men het door de fabrikant opgegeven bereik van de zitplaatsverstelling in de richting van de X-as ( zie punt 2.3 ) dat buiten het bereik van de normale in 2.13 vermelde besturingsposities valt en dat dient om zitplaatsen te veranderen in ligplaatsen , of om de toegang tot het voertuig te vergemakkelijken .

2.15 . Ontdooiingsinrichting

Onder " ontdooiingsinrichting " verstaat men de inrichting die bestemd is om rijp of ijs op oppervlakken van de voorruit te doen smelten en zodoende het uitzicht te herstellen .

2.16 . Ontdooiing

Onder " ontdooiing " verstaat men het verwijderen van rijp of ijs op het glasoppervlak met behulp van ontdooiingsinrichting en ruitewisser .

2.17 . Ontdooid gedeelte

Onder " ontdooid gedeelte " verstaat men het deel van het glasoppervlak dat droog is , of bedekt met gesmolten of gedeeltelijk gesmolten rijp ( nat ) die met de ruitewisser kan worden verwijderd , met uitsluiting van het met droge rijp bedekte deel van de voorruit .

2.18 . Ontwasemingsinrichting

Onder " ontwasemingsinrichting " verstaat men de inrichting die bestemd is om dampaanslag op het binnenoppervlak van de voorruit te verwijderen en zodoende het uitzicht te herstellen .

2.19 . Dampaanslag

Onder " dampaanslag " verstaat men een laag condens op het binnenoppervlak van de ruiten .

2.20 . Ontwaseming

Onder " ontwaseming " verstaat men het verwijderen van dampaanslag op de binnenzijde van de ruiten met behulp van de ontwasemingsinrichting .

3 . VERZOEK OM EEG-GOEDKEURING

3.1 . Het verzoek om EEG-goedkeuring van een type voertuig voor wat de ontdooiing - en ontwasemingsinrichting voor de voorruit betreft , wordt ingediend door de fabrikant of door diens gemachtigde .

3.2 . Het verzoek gaat vergezeld van de volgende in drievoud opgestelde bescheiden en van de volgende gegevens :

3.2.1 . beschrijving van het voertuig voor wat betreft de punten vermeld onder 2.2 met tekeningen op schaal alsmede een foto of een opengewerkte detailtekening van de passagiersruimte . De nummers en/of symbolen ter identificatie van het type voertuig moeten zijn vermeld ;

3.2.2 . bijzonderheden van de primaire referentiemerktekens welke voldoende gedetailleerd zijn om de positie van deze merktekens ten opzichte van elkaar en ten opzichte van punt R snel te kunnen bepalen en te kunnen controleren .

3.2.3 . technische beschrijving van de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen , vergezeld van voldoende gedetailleerde gegevens .

3.3 . Een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type voertuig moet ter beschikking worden gesteld van de technische dienst die met de goedkeuringsproeven is belast .

4 . EEG-GOEDKEURING

( 4.1 . )

( 4.2 . )

4.3 . Een formulier overeenkomstig het in bijlage VI afgebeelde model wordt bij het EEG-goedkeuringsformulier gevoegd .

( 4.4 . )

( 4.5 . )

( 4.6 . )

( 4.7 . )

5 . SPECIFICATIES

5.1 . Ontdooiing van de voorruit

5.1.1 . Elk voertuig moet zijn uitgerust met een inrichting waarmede rijp en ijs van het glasoppervlak van de voorruit kunnen worden verwijderd . De ontdooiingsinrichting moet voldoende capaciteit hebben om een goed zicht door de voorruit bij koud weer te waarborgen

5.1.2 . De doelmatige werking van de ontdooiingsinrichting wordt gecontroleerd door regelmatig , na inwerkingstelling van de motor , de oppervlakte van de voorruit te bepalen die ontdooid is , waarbij het voertuig tevoren enige tijd in een koelruimte heeft gestaan .

5.1.3 . De controle van de voorschriften van punt 5.1.1 en punt 5.1.2 geschiedt door middel van de methode beschreven in punt 6.1 .

5.1.4 . Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan :

5.1.4.1 . De zone omschreven in punt 2.2 van bijlage IV ( zone A ) moet twintig minuten na aanvang van de beproevingsperiode voor 80 % ontdooid zijn .

5.1.4.2 . Vijfentwintig minuten na aanvang van de beproevingsperiode moet het ontdooide gedeelte van de voorruit aan de kant van de passagier vergelijkbaar zijn met de zone die in punt 5.1.4.1 voor de bestuurderszijde is voorgeschreven .

5.1.4.3 . Veertig minuten na aanvang van de beproevingsperiode moet de zone omschreven in punt 2.3 van bijlage IV ( zone B ) voor 95 % ontdooid zijn .

( 5.1.5 . )

5.2 . Ontwaseming van de voorruit

5.2.1 . Elk voertuig moet zijn uitgerust met een inrichting waarmede dampaanslag op het binnenoppervlak van de voorruit kan worden verwijderd .

5.2.2 . De ontwasemingsinrichting moet voldoende capaciteit hebben om het zicht door de voorruit bij vochtig weer te herstellen . De doelmatige werking wordt gecontroleerd overeenkomstig de procedure omschreven in punt 6.2 .

5.2.3 . Aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan :

5.2.3.1 . De zone omschreven in punt 2.2 van bijlage IV ( zone A ) moet in tien minuten voor 90 % ontwasemd zijn .

( 5.2.3.2 . )

5.2.3.3 . De zone omschreven in punt 2.3 van bijlage IV ( zone B ) moet in tien minuten voor 80 % ontwasemd zijn .

( 5.2.4 . )

6 . BEPROEVINGSPROCEDURE

6.1 . Ontdooiing van de voorruit

6.1.1 . De proeven worden verricht bij één van de volgende temperaturen , overeenkomstig de opgave van de fabrikant : - 8 min of meer 2 * C of - 18 min of meer 3 * C .

6.1.2 . De proef wordt verricht in een koelruimte die groot genoeg is om er het complete voertuig in te plaatsen en die is voorzien van de nodige uitrusting om er tijdens de gehele duur van de proef één van de in punt 6.1.1 genoemde temperaturen te handhaven en om er koude lucht te laten circuleren . Gedurende ten minste 24 uur voordat het voertuig aan de koude wordt blootgesteld , wordt de koelruimte op een temperatuur gehouden die lager is dan of gelijk is aan die welke voor de proef is voorgeschreven .

6.1.3 . Voor de proef wordt de voorruit met methylalcohol of een gelijkwaardig ontvettingsmiddel aan binnen - en buitenzijde volledig ontvet . Na het drogen worden de oppervlakken ingewreven met een ammoniakoplossing van ten minste 3 % en ten hoogste 10 % . Men laat het oppervlak drogen en veegt het vervolgens af met een droge katoenen doek .

6.1.4 . Het voertuig wordt , met uitgeschakelde motor , gedurende ten minste tien uur op de beproevingstemperatuur gehouden .

6.1.4.1 . Deze periode kan worden bekort indien men over instrumenten beschikt waarmede kan worden vastgesteld dat de temperatuur van het koelmiddel van de motor en van het smeermiddel is gestabiliseerd op de beproevingstemperatuur .

6.1.5 . Na de in punt 6.1.4 genoemde periode wordt een uniforme ijslaag van 0,044 g/cm2 op het gehele buitenoppervlak van de voorruit aangebracht met behulp van een waterspuit met een bedrijfsdruk van 3,5 min of meer 0,2 bar .

6.1.5.1 . De sproeikop van de spuit , ingesteld op een stand waarmede de breedste en krachtigste straal wordt verkregen , wordt loodrecht op het glasoppervlak gehouden , op een afstand van 200 tot 250 mm daarvan en zo verplaatst dat er van de ene naar de andere kant van de voorruit een uniforme ijslaag ontstaat .

6.1.5.1.1 . Ten einde aan de voorschriften van dit punt te voldoen mag gebruik worden gemaakt van een waterspuit met een sproeier van 1,7 mm diameter en een capaciteit van 0,395 l/min waarmede een straal met een diameter van 300 mm op het glasoppervlak kan worden gespoten op een afstand van 200 mm van dit oppervlak . Ieder ander apparaat dat aan deze voorschriften voldoet is eveneens toegestaan .

6.1.6 . Nadat het ijs op de voorruit is aangebracht , blijft het voertuig gedurende ten minste 30 en ten hoogste 40 minuten in de koelruimte .

6.1.7 . Na verloop van de in punt 6.1.6 vermelde tijd , mag de motor van het voertuig zo nodig met hulpmiddelen van buitenaf worden gestart , nadat een of twee waarnemers in het voertuig plaats hebben genomen . De eigenlijke proef begint bij het lopen van de motor .

6.1.7.1 . Gedurende de eerste vijf minuten van de beproevingsperiode mag de motor draaien op het door de fabrikant aanbevolen toerental voor het opwarmen van de motor in geval van koude start .

6.1.7.2 . Gedurende de laatste vijfendertig minuten van de beproevingsperiode ( of tijdens de gehele duur daarvan indien geen gebruik wordt gemaakt van de opwarmingsperiode van vijf minuten ) moet de motor als volgt draaien :

6.1.7.2.1 . met een toerental dat niet meer bedraagt dan 50 % van het toerental bij maximaal vermogen ; bovendien moeten de volgende voorschriften in acht worden genomen :

( 6.1.7.2.2 . )

6.1.7.2.3 . de accu moet volledig geladen zijn ;

6.1.7.2.4 . de spanning aan de aansluitklemmen van de ontdooiingsinrichting mag tot 20 % hoger zijn dan de nominale spanning van de installatie ;

6.1.7.2.5 . de temperatuur van de beproevingsruimte wordt gemeten ter halve hoogte van de voorruit op een zodanig punt dat de temperatuur niet aanmerkelijk wordt beïnvloed door de warmte die het beproefde voertuig afgeeft ;

6.1.7.2.6 . de horizontale snelheid van de lucht waarmede de koelruimte ter hoogte van de voorruit wordt gekoeld en die , vlak voor de proef , wordt gemeten op een punt gelegen in het middenlangsvlak van het voertuig op 300 mm voor de voet van de voorruit en ter halve hoogte daarvan , moet zo gering mogelijk zijn en in elk geval minder dan 8 km/h bedragen ;

6.1.7.2.7 . de motorkap , portieren en ventilatieopeningen , met uitzondering van de in - en uitlaatopeningen van kachel en ventilatie , moeten gesloten zijn ; op verzoek van de fabrikant mogen een of twee ruiten over een totale hoogte van niet meer dan 25 mm geopend zijn ;

6.1.7.2.8 . de ontdooiingsinrichting moet op de stand " maximum " zijn ingesteld ;

6.1.7.2.9 . tijdens de proef mag gebruik worden gemaakt van de ruitewisser , zulks echter op voorwaarde dat deze zonder manuele ingreep in werking kan worden gesteld en blijft functioneren ;

6.1.7.2.10 . de door de fabrikant voorgeschreven ontdooiingsinrichting wordt in werking gesteld , waarbij het voertuig moet zijn ingesteld op de wijze als door de fabrikant is voorgeschreven voor het bevredigend werken bij lage temperatuur .

6.1.8 . Na aanvang van de proef wordt om de vijf minuten door de waarnemer(s ) het ontdooide gedeelte op het binnenoppervlak van de voorruit afgebakend .

6.1.9 . Na beëindiging van de proef volgens de voorschriften van punt 6.1.8 wordt de omtrek van het ontdooide gedeelte op het binnenoppervlak van de ruit vastgesteld en aan de zijde van de bestuurder van merktekens voorzien .

6.2 . Ontwaseming van de voorruit

6.2.1 . Voor de proef wordt het binnenoppervlak van de voorruit met methylalcohol of een gelijkwaardig ontvettingsmiddel volledig ontvet . Na het drogen wordt het oppervlak ingewreven met een ammoniakoplossing van ten minste 3 % en ten hoogste 10 % . Men laat het oppervlak drogen en veegt het vervolgens af met een droge katoenen doek .

6.2.2 . De proef wordt verricht in een ruimte die groot genoeg is om er het complete voertuig in te plaatsen en waarin tijdens de gehele duur van de proef een temperatuur van - 3 + 1 * C kan worden gehandhaafd .

6.2.2.1 . De temperatuur van de beproevingsruimte wordt gemeten ter halve hoogte van de voorruit op een zodanig punt dat de temperatuur niet aanmerkelijk wordt beïnvloed door de warmte die het beproefde voertuig afgeeft ;

6.2.2.2 . de horizontale snelheid van de lucht waarmede de koelruimte ter hoogte van de voorruit wordt gekoeld en die , vlak voor de proef wordt gemeten op een punt gelegen in het middenlangsvlak van het voertuig op 300 mm voor de voet van de voorruit en ter halve hoogte daarvan , moet zo gering mogelijk zijn en in elk geval minder dan 8 km/h bedragen ;

6.2.2.3 . de motorkap , portieren en ventilatieopeningen , met uitzondering van de in - en uitlaatopeningen van kachel en ventilatie , moeten gesloten zijn ; op verzoek van de fabrikant mogen een of twee ruiten over een totale hoogte van niet meer dan 25 mm geopend zijn vanaf het begin van de ontwasemingsproef .

6.2.3 . De damp wordt geproduceerd met behulp van een stoomapparaat als beschreven in bijlage V . Het apparaat moet voldoende water bevatten om ten minste 70 min of meer 5 g/h stoom per door de fabrikant aangegeven zitplaats te produceren bij een omgevingstemperatuur van - 3 min of meer 1 * C .

6.2.4 . Het binnenoppervlak van de voorruit wordt gereinigd zoals is aangegeven in punt 6.2.1 en het voertuig wordt in de beproevingsruimte geplaatst . De temperatuur van de omringende lucht wordt verlaagd totdat de temperatuur van het motorkoelmiddel , van de smeermiddelen en van de lucht in het voertuig is gestabiliseerd op - 3 min of meer 1 * C .

6.2.5 . Het stoomapparaat wordt zo geplaatst dat de stoomdoorlaatopeningen zich in het middenlangsvlak van het voertuig bevinden op een hoogte van 580 min of meer 80 mm boven punt " R " van de bestuurderszitplaats . Het apparaat wordt in principe aangebracht vlak achter de rugleuning van de voorste zitplaats , die indien instelbaar , onder de voorgeschreven hoek is geplaatst . Indien dit door de binneninrichting van het voertuig niet mogelijk is , mag het stoomapparaat voorin worden geplaatst , in een positie die de hierboven aangegeven stand zoveel mogelijk benadert .

6.2.6 . Nadat het apparaat vijf minuten in het voertuig heeft gefunctioneerd nemen een of twee waarnemers voorin in het voertuig plaats . Vervolgens wordt het debiet met 70 min of meer 5 g/h per waarnemer verminderd .

6.2.7 . Een minuut nadat de waarnemer(s ) in het voertuig heeft ( hebben ) plaatsgenomen wordt de motor overeenkomstig de voorschriften van de fabrikant gestart . De proef begint bij het lopen van de motor .

6.2.7.1 . Tijdens de gehele duur van de proef moet de motor als volgt draaien :

6.2.7.1.1 . met een toerental dat niet meer bedraagt dan 50 % van het toerental bij maximaal vermogen ; bovendien moeten de volgende voorschriften in acht worden genomen :

( 6.2.7.1.2 . )

6.2.7.1.3 . de ontwasemingsinrichting van het voertuig wordt ingesteld overeenkomstig de aanbevelingen van de fabrikant voor de beproevingstemperatuur ;

6.2.7.1.4 . de accu moet volledig geladen zijn ;

6.2.7.1.5 . de spanning aan de aansluitklemmen van de ontwasemingsinrichting mag tot 20 % hoger zijn dan de nominale spanning van de installatie .

6.2.8 . onmiddellijk na beëindiging van de proef wordt de omtrek van het ontwasemde gedeelte van de voorruit vastgesteld .

( 7 . )

( 8 . )

( 9 . )

( 10 . )

( 11 . )

( 12 . )

BIJLAGE II

PROCEDURE VOOR HET BEPALEN VAN HET PUNT H EN DE WERKELIJKE RUGLEUNINGHOEK EN VOOR CONTROLE VAN DE RELATIEVE POSITIE VAN PUNT R TEN OPZICHTE VAN PUNT H EN DE CORRELATIE TUSSEN DE ONTWERP - EN WERKELIJKE RUGLEUNINGHOEK

Bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG van de Raad van 27 september 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het zichtveld van de bestuurder van motorvoertuigen ( 1 ) is van toepassing .

( 1 ) PB nr . L 267 van 19 . 10 . 1977 , blz . 1 .

BIJLAGE III

METHODE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE DIMENSIONELE RELATIES TUSSEN DE PRIMAIRE REFERENTIEMERKTEKENS VAN HET VOERTUIG EN HET DRIEDIMENSIONELE REFERENTIESYSTEEM

1 . RELATIE TUSSEN REFERENTIESYSTEEM EN PRIMAIRE REFERENTIEMERKTEKENS VAN HET VOERTUIG

Ter verificatie van de kenmerkende afmetingen op en in een voertuig dat overeenkomstig deze richtlijn ter goedkeuring wordt aangeboden , moeten de correlatie tussen de coordinaten van het driedimensionele referentiesysteem , omschreven in punt 2.3 van bijlage I , welke is vastgesteld in het eerste stadium van de ontwikkeling van het voertuig , en de posities van de primaire referentiemerktekens , omschreven in punt 2.4 van bijlage I , nauwkeurig worden bepaald , zodat de kenmerkende punten die op de fabriekstekeningen voorkomen op een aan de hand van deze tekeningen vervaardigd voertuig , kunnen worden teruggevonden .

2 . METHODE TER VASTSTELLING VAN DE CORRELATIE TUSSEN REFERENTIESYSTEEM EN REFERENTIEMERKTEKENS

Ten einde deze correlatie te kunnen vaststellen wordt op de grond een referentievlak met een X-as en Y-as met maatverdeling bepaald . De te gebruiken methode is afgebeeld in figuur 3 van het aanhangsel bij deze bijlage . Het referentievlak is een hard , vlak en horizontaal oppervlak waarop het voertuig wordt geplaatst . Twee meetlatten zijn stevig op dit oppervlak bevestigd . De meetlatten moeten een maatverdeling hebben in millimeters , de X-X-lat mag niet korter zijn dan 8 meter en de Y-Y-lat niet korter dan 4 meter . De meetlatten worden loodrecht ten opzichte van elkaar geplaatst , zoals aangegeven in figuur 3 van het aanhangsel van deze bijlage . Het snijpunt van deze latten is het nulpunt op de grond .

3 . CONTROLE VAN HET REFERENTIEVLAK

Ten einde rekening te houden met oneffenheden in het referentievlak , dienen de afwijkingen van de vloer langs de X - en Y-latten op onderlinge afstanden van 250 mm te worden gemeten en dienen de verkregen resultaten te worden genoteerd zodat de nodige correcties kunnen worden aangebracht bij de controle van het voertuig .

4 . WERKELIJKE BEPROEVINGSSTAND

Ten einde rekening te houden met kleine afwijkingen van de veerhoogte , enz . , dient men over een middel te beschikken om de referentiemerktekens voor het meten in de correcte coordinaatposities in relatie tot de ontwerp-stand te kunnen brengen . Voorts moet het mogelijk zijn het voertuig in geringe mate zijdelings en/of in de lengterichting te verplaatsen , zodat het op juiste wijze in het referentiesysteem kan worden geplaatst .

5 . RESULTATEN

Nadat het voertuig aan de hand van het referentiesysteem en de ontwerp-stand in de juiste positie is geplaatst , kunnen gemakkelijk de plaatsen worden vastgesteld van de punten die noodzakelijk zijn voor bestudering van de eisen met betrekking tot het zichtveld naar voren .

Proeven om na te gaan of aan de eisen is voldaan kunnen onder meer het gebruik omvatten van theodolieten , lichtbronnen , of schaduwapparatuur of de toepassing van andere methoden waarvan de gelijkwaardigheid kan worden aangetoond .

Figuur 1

Bepaling van de punten V bij een rugleuninghoek van 25 * : zie P.b .

Figuur 2

Driedimensioneel referentiesysteem : zie P.b .

Figuur 3

Vlakke meetplaats : zie P.b .

BIJLAGE IV

PROCEDURE VOOR HET BEPALEN VAN DE ZICHTVELDEN BIJ VOORRUTTEN VAN VOERTUIGEN VAN CATEGORIE M1 TEN OPZICHTE VAN DE PUNTEN V

1 . POSITIES VAN DE PUNTEN V

1.1 . De posities van de punten V ten opzichte van punt R , zoals aangegeven door de coordinaten X Y Z van het driedimensionele referentiesysteem , zijn weergegeven in de tabellen I en II .

1.2 . Tabel I geeft de fundamentele coordinaten voor een ontwerprugleuninghoek van 25 * . De positieve richting van de coordinaten , is weergegeven in figuur 1 van bijlage III .

TABEL I

Punt V * X * Y * Z *

V1 * 68 mm * - 5 mm * 665 mm *

V2 * 68 mm * - 5 mm * 589 mm *

1.3 . Correctie voor ontwerprugleuninghoeken die niet gelijk zijn aan 25 * .

1.3.1 . Tabel II geeft de waarden aan waarmee de coordinaten X en Z van elk punt V moeten worden gecorrigeerd , indien de ontwerprugleuninghoek niet gelijk is aan 25 * . De positieve richting van de coordinaten is aangegeven in figuur 1 van bijlage III .

TABEL II

Rugleuninghoek ( in graden ) * Horizontale coordinaten D X * Verticale coordinaten D Z *

5 * - 186 mm * 28 mm *

6 * - 177 mm * 27 mm *

7 * - 167 mm * 27 mm *

8 * - 157 mm * 27 mm *

9 * - 147 mm * 26 mm *

10 * - 137 mm * 25 mm *

11 * - 128 mm * 24 mm *

12 * - 118 mm * 23 mm *

13 * - 109 mm * 22 mm *

14 * - 99 mm * 21 mm *

15 * - 90 mm * 20 mm *

16 * - 81 mm * 18 mm *

17 * - 72 mm * 17 mm *

18 * - 62 mm * 15 mm *

19 * - 53 mm * 13 mm *

20 * - 44 mm * 11 mm *

21 * - 35 mm * 9 mm *

22 * - 26 mm * 7 mm *

Rugleuninghoek ( in graden ) * Horizontale coordinaten D X * Verticale coordinaten D Z *

23 * - 18 mm * 5 mm *

24 * - 9 mm * 3 mm *

25 * 0 mm * 0 mm *

26 * 9 mm * - 3 mm *

27 * 17 mm * - 5 mm *

28 * 26 mm * - 8 mm *

29 * 34 mm * - 11 mm *

30 * 43 mm * - 14 mm *

31 * 51 mm * - 18 mm *

32 * 59 mm * - 21 mm *

33 * 67 mm * - 24 mm *

34 * 76 mm * - 28 mm *

35 * 84 mm * - 32 mm *

36 * 92 mm * - 35 mm *

37 * 100 mm * - 39 mm

38 * 108 mm * - 43 mm *

39 * 115 mm * - 48 mm *

40 * 123 mm * - 52 mm *

2 . ZICHTVELDEN

2.1 . Aan de hand van de punten V worden twee zichtvelden bepaald .

2.2 . Zichtveld A is de zone van het buitenoppervlak van de voorruit die wordt begrensd door de vier volgende vlakken die zich van de punten V naar voren uitstrekken ( zie figuur 1 ) :

- een verticaal vlak door V1 en V2 dat naar links een hock van 13 * vormt met de X-as ,

- een vlak evenwijdig met de Y-as lopend door V1 en naar boven een hoek van 3 * vormend met de X-as ,

- een vlak evenwijdig met de Y-as , lopend door V2 en naar beneden een hoek van 1 * vormend met de X-as ,

- een verticaal vlak door V1 en V2 , naar rechts een hoek van 20 * vormend met de X-as ,

2.3 . Zichtveld B is de zone van het buitenoppervlak van de voorruit die zich op meer dan 25 mm afstand van de zijrand van het doorzichtig gedeelte bevindt en begrensd wordt door de snijpunten van het buitenoppervlak van de voorruit met de vier volgende vlakken ( zie figuur 2 ) :

- een vlak 7 * naar omhoog gericht ten opzichte van de X-as , lopend door V1 en evenwijdig met de Y-as ,

- een vlak 5 * naar omlaag gericht ten opzichte van de X-as , lopend door V2 en evenwijdig met de Y-as ,

- een verticaal vlak door V1 en V2 naar links een hoek van 17 * vormend met de X-as ,

- een vlak dat ten opzichte van het middenlangsvlak va het voertuig symmetrisch is met bovenvermeld vlak .

Figuur 1

Zichtveld A : zie P.b .

Figuur 2

Zichtveld B : zie P.b .

BIJLAGE V

STOOMAPPARAAT

Het bij de proeven gebruikte stoomapparaat moet de volgende eigenschappen bezitten :

a ) een waterreservoir met een inhoud van ten minste 2,25 l ;

b ) het warmteverlies bij het kookpunt mag bij een omgevingstemperatuur van - 3 min of meer 1 * C niet meer bedragen dan 15 W ;

c ) de ventilator moet een capaciteit hebben van 0,07 tot 0,10 m3/min . bij een statische druk van 0,5 mbar ;

d ) aan de bovenzijde van het apparaat zes stoomdoorlaatopeningen met een diameter van 6,3 mm ;

e ) het stoomapparaat wordt gekelibreerd bij een temperatuur van - 3 min of meer 1 * C om het debiet te kunnen instellen in trappen van 70 min of meer 5 g/h , tot een maximum van n maal deze waarde , waarbij n het door de fabrikant opgegeven aantal zitplaatsen voorstelt .

Doorsnede van het stoomapparaat : zie P.b .

Afmetingen en kenmerken van het stoomapparaat

Onderdeel * Afmetingen * Materiaal *

Pijpje * a ) lengte 10 cm * Messingpijp *

* b ) inwendige diameter 1,5 cm * *

Dispersieruimte * a ) lengte 11,5 cm * Messingpijp *

* b ) diameter 7,5 cm * wanddikte 0,38 mm *

* c ) 6 openingen van 0,63 cm gelijkmatig verdeeld op 2,5 cm boven de bodem van de ruimte * *

BIJLAGE VI

MODEL

( Maximale afmetingen : A 4 ( 210 maal 297 mm ) )

Aanduiding van de overheidsinstantie

BIJLAGE BIJ HET EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VAN EEN TYPE VOERTUIG MET BETREKKING TOT DE ONTDOOIINGS - EN ONTWASEMINGSINRICHTINGEN VOOR HET GLASOPPERVLAK

( Artikel 4 , lid 2 , en artikel 10 , van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan )

EEG-goedkeuringsnummer ...

1 . Fabrieks - of handelsmerk van het voertuig ...

2 . Voertuigtype ...

3 . Naam en adres van de fabrikant ...

4 . Eventueel , naam en adres van de gemachtigde van de fabrikant ...

5 . Korte beschrijving van het voertuig ...

6 . Aantal zitplaatsen ...

7 . Korte beschrijving van de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen ...

8 . Beproevingstemperatuur voor de ontdooiingsproef :

- 8 min of meer 2 * C ( 1 )

- 18 min of meer 3 * C ( 1 )

9 . Nominale spanning van de elektrische installatie ...

10 . Kenmerken van de voorruit :

gelaagd/gehard ( 1 )

dikte van de verschillende delen : ... mm

11 . Gedetailleerde gegevens betreffende de montage van de voorruit ...

12 . Gegevens ter identificatie van het punt R van de voor de bestuurder aangegeven zitpositie ten opzichte van de plaats van de primaire referentiemerktekens ...

13 . Identificatie , plaats en onderlinge positie van de primaire referentiemerktekens ...

14 . Voertuig ter goedkeuring aangeboden op ( datum ) ...

15 . Technische dienst belast met de keuringsproeven ...

16 . Datum van het door deze dienst afgegeven rapport ...

17 . Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport ...

18 . De goedkeuring met betrekking tot de ontdooiings - en ontwasemingsinrichtingen voor de voorruit is verleend/geweigerd ( 2 )

19 . Plaats ...

20 . Datum ...

21 . Handtekening ...

22 . De volgende documenten , voorzien van het hierboven vermelde goedkeuringsnummer , zijn bij deze mededeling gevoegd :

... maatschetsen

... opengewerkte tekeningen of foto's van de passagiersruimte

... kenmerken van de ontdooiingsinrichting

... kenmerken van de ontwasemingsinrichting

23 . Eventuele opmerkingen ...

( 1 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .

( 2 ) Doorhalen wat niet van toepassing is .

Top