61993J0470

ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 6 JULI 1995. - VEREIN GEGEN UNWESEN IN HANDEL UND GEWERBE KOELN E.V. TEGEN MARS GMBH. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: LANDGERICHT KOELN - DUITSLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - MAATREGELEN VAN GELIJKE WERKING ALS KWANTITATIEVE BEPERKINGEN - VERPAKKING DIE KAN LEIDEN TOT BEPERKING VAN VRIJHEID OM WEDERVERKOOPPRIJZEN VAST TE STELLEN, EN TOT MISLEIDING VAN CONSUMENT. - ZAAK C-470/93.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-01923


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Verbod op invoer en verhandeling van produkt waarvan hoeveelheid per verpakkingseenheid in kader van reclamecampagne is vergroot, met vermelding van extra hoeveelheid op verpakking ° Ontoelaatbaarheid ° Rechtvaardiging ° Bescherming van consument ° Afwezigheid

(EG-Verdrag, art. 30)

Samenvatting


Artikel 30 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale maatregel die de invoer en de verhandeling van een in een andere Lid-Staat rechtmatig in de handel gebracht produkt, waarvan de hoeveelheid per verpakkingseenheid in het kader van een reclamecampagne van korte duur is vergroot en op de verpakking waarvan de vermelding "+ 10 %" is aangebracht, verbiedt,

° omdat die verpakking bij de consument de verwachting zou wekken, dat het produkt tegen dezelfde prijs wordt aangeboden als waartegen het tot dusverre in de oude verpakking werd verkocht, hetgeen tot gevolg zou hebben dat wanneer de detaillist de prijs verhoogt, de consument zou kunnen worden misleid in de zin van het toepasselijke nationale recht, en dat wanneer de prijs dezelfde blijft, het aanbod weliswaar aan de verwachting van de consument beantwoordt, maar dan tot overtreding zou kunnen leiden van het in datzelfde nationale recht geldende verbod om de wederverkoper vaste prijzen op te leggen;

° omdat de nieuwe verpakking, doordat de strook met de tekst "+ 10 %" meer dan 10 % van het totale oppervlak van de verpakking beslaat, bij de consument de indruk zou wekken, dat de omvang of het gewicht van het produkt meer is toegenomen dan is aangegeven.

Een dergelijk verbod is immers ° hoewel zonder onderscheid op alle produkten van toepassing ° van dien aard, dat de intracommunautaire handel erdoor wordt belemmerd, doordat de importeur zich daardoor genoodzaakt kan zien, de aanbiedingsvorm van zijn produkten voor elke plaats waar hij ze in de handel brengt, te wijzigen; het kan geen rechtvaardiging vinden in dwingende eisen die verband houden met de bescherming van de consumenten, omdat niet blijkt dat de prijzen van het produkt zijn verhoogd en ° omgekeerd ° omdat de druk waaronder de detaillist verkeert om zijn prijzen niet te verhogen, hetgeen voor de consument overigens gunstig is, niet het gevolg is van een contractueel beding en zich alleen doet gevoelen tijdens de korte duur van de reclamecampagne, en ten slotte omdat de vermelding "+ 10 %" voor een consument met een gemiddeld onderscheidingsvermogen niet misleidend is.

Partijen


In zaak C-470/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Landgericht Koeln (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Koeln e.V.

en

Mars GmbH,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 30 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann (rapporteur), kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Mars GmbH, vertegenwoordigd door J. Sedemund, advocaat te Keulen,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur R. Wainwright en A. Bardenhewer, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Mars GmbH en de Commissie ter terechtzitting van 16 maart 1995,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 maart 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 11 november 1993, ingekomen bij de griffie van het Hof op 17 december daaraanvolgende, heeft het Landgericht Koeln krachtens artikel 177 EG-Verdrag het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 30 van het Verdrag.

2 Die vraag is gerezen in het kader van een geschil tussen de Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Koeln e.V., een vereniging ter bestrijding van oneerlijke mededinging, en Mars GmbH (hierna: "Mars"), over het gebruik van een bepaalde verpakking waarin ijsrepen onder de merken Mars, Snickers, Bounty en Milky Way worden verhandeld.

3 Mars voert die waren in uit Frankrijk, waar zij door een onderneming van het Marsconcern, Mc Lean, rechtmatig worden vervaardigd en in een uniforme wikkel worden verpakt voor distributie in geheel Europa.

4 Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding werden de ijsrepen aangeboden in een verpakking met de vermelding "+ 10 %". Hiertoe was besloten in het kader van een korte reclameactie die in geheel Europa werd gevoerd en waarbij de hoeveelheid van ieder produkt met 10 % was vergroot.

5 Het Duitse Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb (hierna: "UWG") biedt de mogelijkheid een rechterlijk verbod te vorderen tegen onoirbare vormen van mededinging en tegen het gebruik van misleidende vermeldingen (§ 3). Voorts zijn ingevolge § 15 van het Duitse Gesetz gegen Wettbewerbsbeschraenkungen (hierna: "GWB") contractuele bedingen tussen ondernemingen, waarbij een der partijen wordt beperkt in haar vrijheid om bij transacties met derden aangaande de geleverde produkten haar prijzen zelf te bepalen, nietig.

6 Op grond van die bepalingen heeft verzoekster in het hoofdgeding voor het Landgericht Koeln een vordering ingesteld om het gebruik van de vermelding "+ 10 %" in Duitsland te doen staken.

7 In de eerste plaats stelt zij, dat de consument zal verwachten dat het met de vermelding "+ 10 %" aangekondigde voordeel zonder prijsverhoging wordt aangeboden, aangezien een produkt dat in licht gewijzigde samenstelling tegen een hogere prijs wordt verkocht, geen enkel voordeel oplevert. Om de consument niet te misleiden, zou de kleinhandelaar zijn tot dusver gehanteerde eindprijs moeten handhaven. Waar de betrokken vermelding de detaillist bij de vaststelling van de aan de eindverbruiker te berekenen verkoopprijs bindt, zou er sprake zijn van overtreding van § 15 van het GWB, waaraan ingevolge § 1 van het UWG een einde zou moeten worden gemaakt.

8 In de tweede plaats stelt verzoekster in het hoofdgeding, dat de vermelding "+ 10 %" zodanig in de opmaak van de verpakking is opgenomen, dat de consument de indruk krijgt dat het produkt is vergroot met een hoeveelheid overeenkomend met het gekleurde gedeelte van de nieuwe verpakking. Dat gedeelte beslaat echter aanmerkelijk meer dan 10 % van het totale oppervlak van de verpakking. Hier zou dus sprake zijn van misleiding in de zin van § 3 van het UWG.

9 In een aan het hoofdgeding voorafgaand kort geding had het Landgericht Koeln bij beschikking van 10 december 1992 de vordering van een rechterlijk verbod tegen verweerster voorlopig toegewezen. De rechter overwoog daarbij, dat van de litigieuze verpakking de suggestie uitging dat een ° onbeduidende ° extra hoeveelheid produkt zonder prijsverhoging werd aangeboden, waardoor de detaillist werd beperkt in zijn vrijheid zijn prijzen te bepalen.

10 Toen hij vervolgens in de bodemprocedure moest beslissen, besloot dezelfde rechter het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

"Is het verenigbaar met de beginselen van het vrije verkeer van goederen, wanneer in een Lid-Staat vervaardigde 'Ice Cream Snacks' , die aldaar rechtmatig in een bepaalde, in het verzoekschrift afgebeelde verpakking in het verkeer zijn gebracht, in een andere Lid-Staat met deze concrete verpakking niet mogen worden verhandeld,

1) omdat deze (nieuwe) verpakking bij de consument de verwachting kan wekken, dat het produkt wordt aangeboden tegen dezelfde prijs als waartegen het tot dusverre in de oude verpakking werd aangeboden,

2) omdat de optische vormgeving van de nieuwheidsaanduiding '+ 10 % roomijs' bij de consument de indruk wekt, dat de omvang respectievelijk het gewicht van het produkt in aanzienlijke mate is vergroot respectievelijk verhoogd?"

De toepasselijkheid van artikel 30 van het Verdrag

11 Om te beginnen moet worden onderzocht, of het verbod op het verhandelen van een produkt dat op de verpakking een reclamevermelding draagt als waar het in het hoofdgeding om gaat, een maatregel van gelijke werking als een invoerbeperking vormt in de zin van artikel 30 van het Verdrag.

12 Volgens de rechtspraak van het Hof beoogt artikel 30 iedere handelsregeling van de Lid-Staten te verbieden die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (zie arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5). Het Hof heeft gepreciseerd, dat bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, artikel 30 die belemmeringen van de intracommunautaire handel verbiedt, welke voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere Lid-Staten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen, zoals bij voorbeeld ten aanzien van hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking, ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle produkten van toepassing zijn (arrest van 24 november 1993, gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, Jurispr. 1993, blz. I-6097, r.o. 15).

13 Een verbod als waarom het in het hoofdgeding gaat, dat het in het verkeer brengen in een Lid-Staat betreft van produkten met dezelfde reclamevermeldingen als in andere Lid-Staten rechtmatig worden gebruikt, is ° hoewel het zonder onderscheid op alle produkten van toepassing is ° van dien aard, dat de intracommunautaire handel erdoor wordt belemmerd. De importeur kan zich daardoor immers genoodzaakt zien, de aanbiedingsvorm van zijn produkten voor elke plaats waar hij ze in de handel brengt, te wijzigen, waardoor hij voor extra verpakkings- en reclamekosten komt te staan.

14 Een dergelijk verbod valt dus binnen het toepassingsgebied van artikel 30 van het Verdrag.

De aangevoerde rechtvaardigingsgronden

15 Het is vaste rechtspraak, dat belemmeringen van het intracommunautaire handelsverkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen moeten worden aanvaard, voor zover die wettelijke regelingen hun rechtvaardiging vinden in dwingende eisen, die met name verband houden met de bescherming van de consumenten of de eerlijkheid van de handelstransacties. Om echter aanvaardbaar te zijn, moeten die regelingen evenredig zijn aan het ermee beoogde doel en moet dit doel niet kunnen worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder belemmeren (zie arresten van 20 februari 1979, zaak 120/78, Rewe-Zentral, Jurispr. 1979, blz. 649; 13 december 1990, zaak C-238/89, Pall, Jurispr. 1990, blz. I-4827, r.o. 12, en 18 mei 1993, zaak C-126/91, Yves Rocher, Jurispr. 1993, blz. I-2361, r.o. 12).

16 In het hoofdgeding is gesteld, dat het verbod gerechtvaardigd is om twee juridisch relevante redenen, die in het eerste respectievelijk tweede onderdeel van de prejudiciële vraag worden genoemd.

De verwachting van de consument, dat de voorheen geldende prijs gehandhaafd blijft

17 Gesteld is, dat het opschrift "+ 10 %" bij de consument de indruk kan wekken, dat het "nieuwe produkt" tegen dezelfde prijs wordt aangeboden als waarvoor het "oude" produkt werd verkocht.

18 Zoals de advocaat-generaal in de punten 39-42 van zijn conclusie heeft vastgesteld, meent de verwijzende rechter, ervan uitgaande dat de consument een onveranderde prijs verwacht, dat wanneer de detaillist de prijs verhoogt, de consument wordt misleid in de zin van § 3 van de UWG, en dat wanneer de prijs dezelfde blijft, het aanbod aan de verwachting van de consument beantwoordt, maar dan de vraag doet rijzen of § 15 van het GWB niet toepasselijk is, dat de fabrikant verbiedt de wederverkoper vaste prijzen op te leggen.

19 Wat het eerste geval betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt, dat Mars in feite de reclamecampagne niet heeft aangegrepen om de verkoopprijs te verhogen, en dat nergens uit het dossier blijkt dat de detailhandelaren zelf hun prijzen hebben verhoogd. In alle geval moet worden beklemtoond, dat het enkele risico dat importeurs en detailhandelaren de prijs van het produkt verhogen en dat de consument bijgevolg kan worden misleid, niet volstaat ter rechtvaardiging van een algemeen verbod dat de intracommunautaire handel kan belemmeren. Dit sluit niet uit, dat een Lid-Staat door middel van passende maatregelen kan optreden tegen naar behoren aangetoonde handelingen die tot misleiding van de consument zouden leiden.

20 Wat het tweede geval betreft: het in een nationaal rechtsstelsel neergelegde beginsel, dat de detailhandel vrij moet zijn bij het vaststellen van de prijzen, welk beginsel de consument met name een echte prijsconcurrentie moet waarborgen, kan geen rechtvaardiging zijn voor een belemmering van de intracommunautaire handel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. Dat de detaillist onder druk staat zijn prijzen niet te verhogen, is voor de consument immers gunstig. Die druk is niet het gevolg van een contractueel beding en behoedt de consument voor eventuele misleiding, terwijl hij niet uitsluit dat de detaillisten voortgaan verschillende prijzen te hanteren. Bovendien bestaat die druk alleen tijdens de korte duur van de reclamecampagne.

De optische vormgeving van de vermelding "+ 10 %" en de gestelde misleidende werking ervan

21 Tussen partijen staat vast, dat de vermelding "+ 10 %" op zich juist is.

22 Niettemin is gesteld, dat de gevraagde maatregel gerechtvaardigd is omdat een niet onaanzienlijk aantal consumenten in de waan wordt gebracht, dat er meer dan de vermelde extra hoeveelheid wordt aangeboden, doordat de strook met de tekst "+ 10 %" meer dan 10 % van het totale oppervlak van de verpakking beslaat.

23 Deze rechtvaardiging kan niet worden aanvaard.

24 Een consument met een redelijk onderscheidingsvermogen kan immers worden geacht te weten, dat er niet noodzakelijkerwijs een verband bestaat tussen het formaat van de reclameopschriften waarmee een extra hoeveelheid van het produkt wordt beloofd, en de grootte van die extra hoeveelheid.

25 Op de prejudiciële vraag moet mitsdien worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale maatregel die de invoer en de verhandeling van een in een andere Lid-Staat rechtmatig in de handel gebracht produkt, waarvan de hoeveelheid in het kader van een reclamecampagne van korte duur is vergroot en op de verpakking waarvan de vermelding "+ 10 %" is aangebracht, verbiedt

a) omdat die verpakking bij de consument de verwachting zou wekken, dat het produkt tegen dezelfde prijs wordt aangeboden als waartegen het tot dusverre in de oude verpakking werd verkocht,

b) omdat de nieuwe verpakking bij de consument de indruk zou wekken, dat de omvang of het gewicht van het produkt aanzienlijk is vergroot respectievelijk verhoogd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

26 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Landgericht Koeln bij beschikking van 11 november 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 30 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale maatregel die de invoer en de verhandeling van een in een andere Lid-Staat rechtmatig in de handel gebracht produkt, waarvan de hoeveelheid in het kader van een reclamecampagne van korte duur is vergroot en op de verpakking waarvan de vermelding "+ 10 %" is aangebracht, verbiedt

a) omdat die verpakking bij de consument de verwachting zou wekken, dat het produkt tegen dezelfde prijs wordt aangeboden als waartegen het tot dusverre in de oude verpakking werd verkocht,

b) omdat de nieuwe verpakking bij de consument de indruk zou wekken, dat de omvang of het gewicht van het produkt aanzienlijk is vergroot respectievelijk verhoogd.