61989A0068

ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (EERSTE KAMER) VAN 10 MAART 1992. - SOCIETA ITALIANA VETRO SPA, FABBRICA PISANA SPA EN PPG VERNANTE PENNITALIA SPA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - BEGRIPPEN OVEREENKOMST EN ONDERLING AFGESTEMDE FEITELIJKE GEDRAGING - MISBRUIK VAN COLLECTIEVE MACHTSPOSITIE - BEWIJS. - GEVOEGDE ZAKEN T-68/89, T-77/89 EN T-78/89.

Jurisprudentie 1992 bladzijde II-01403
Zweedse bijz. uitgave bladzijde II-00303
Finse bijz. uitgave bladzijde II-00287


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Mededinging - Administratieve procedure - Mededeling van punten van bezwaar - Mededeling aan ondernemingen van verminkte stukken - Gevolgen - Bijzondere oplettendheid van rechter ten aanzien van bewijsmateriaal dat ter rechtvaardiging van beschikking van Commissie in aanmerking is genomen

2. Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Bepaalde soorten contacten tussen producenten niet bewijskrachtig

(EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

3. Mededinging - Gemeenschapsregels - Beschikking van Commissie, waarbij inbreuk wordt vastgesteld - Beschikking berustend op gegevens die niet alle rechtens genoegzaam zijn bewezen - Herziening door rechter - Uitsluiting - Gedeeltelijke nietigverklaring - Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 173; Verordening nr. 17 van de Raad; Verordening nr. 99/63 van de Commissie)

4. Mededinging - Machtspositie - Onderneming - Begrip - Collectieve machtspositie - Begrip

(EEG-Verdrag, art. 85 en 86)

Samenvatting


1. Wanneer in het kader van een beroep tegen een beschikking van de Commissie houdende toepassing van de mededingingsregels van het Verdrag, uit de instructie door het Gerecht blijkt, dat de stukken die in de administratieve procedure aan de ondernemingen zijn meegedeeld, zonder objectieve rechtvaardigingsgrond zijn verminkt, dient het Gerecht nauwgezet de aard en de draagwijdte van het door de Commissie in de beschikking in aanmerking genomen bewijs te onderzoeken.

2. Het bestaan van een verticale verhouding verkoper-koper tussen twee fabrikanten vormt op zich geen bewijs van een ongeoorloofde horizontale afspraak, wanneer deze verhouding een uitsluitend door een van deze fabrikanten vervaardigd produkt betreft.

Een dergelijk bewijs levert evenmin het feit op, dat de coëxploitanten van een gemeenschappelijk produktiemiddel overleg plegen om te voorkomen dat ten aanzien van de door elk van hen aan dit gemeenschappelijke produktiemiddel onttrokken hoeveelheden een situatie van oneerlijke concurrentie zou ontstaan.

3. Hoewel de communautaire rechter in het kader van het rechterlijk toezicht op de handelingen van het communautaire bestuur een beschikking van de Commissie op mededingingsgebied gedeeltelijk nietig kan verklaren, betekent dit niet, dat hij bevoegd is de betrokken beschikking te herzien. Wanneer hij zich een dergelijke bevoegdheid zou toeëigenen, zou dit enerzijds het door het Verdrag ingevoerde institutionele evenwicht kunnen verstoren en anderzijds de rechten van de verdediging dreigen aan te tasten in zoverre de betrokken ondernemingen worden beroofd van de procedurele waarborgen van de verordeningen nrs. 17 en 99/63.

Voor een gedeeltelijke nietigverklaring moet aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. De rechter die haar wil uitspreken, dient zich vooraf ervan te vergewissen, of de draagwijdte van het dispositief van de beschikking, gelet op haar motivering, ratione materiae, ratione personae of ratione temporis zodanig kan worden begrensd, dat de gevolgen ervan worden beperkt, maar de essentie ervan ongewijzigd blijft; of het bewijs van de aldus begrensde inbreuk wordt gedragen door een afdoende beoordeling van de markt in de motivering van de beschikking, en of de betrokken onderneming(en) in staat is (zijn) gesteld daadwerkelijk op de aldus bepaalde bezwaren te antwoorden.

4. Evenals in artikel 85 EEG-Verdrag ziet het begrip onderneming in artikel 86 op een economische eenheid.

Twee of meer ondernemingen kunnen een machtspositie in de zin van artikel 86 innemen, wanneer twee of meer onafhankelijke economische eenheden op een specifieke markt door zodanige economische banden zijn verenigd, dat zij hierdoor te zamen ten opzichte van de andere ondernemingen op de markt een machtspositie bezitten. Dit kan het geval zijn, wanneer twee of meer onafhankelijke ondernemingen te zamen door middel van een overeenkomst of een licentie over een technologische voorsprong beschikken die het hun mogelijk maakt, zich jegens hun concurrenten, hun afnemers en, uiteindelijk de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen.

Partijen


In de gevoegde zaken T-68/89,

Società Italiana Vetro SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te San Salvo (Italië), vertegenwoordigd door L. Citarella, advocaat te Rome, en C. Mandrioli, advocaat te Milaan, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Avenue Marie-Thérèse 4,

T-77/89,

Fabbrica Pisana SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Milaan (Italië), vertegenwoordigd door P. van Ommeslaghe en B. van de Walle de Ghelcke, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebben te Luxemburg ten kantore van J.-C. Wolter, advocaat aldaar, Rue Zithe 8,

en T-78/89,

PPG Vernante Pennitalia SpA (voorheen Vernante Pennitalia SpA), vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Genua (Italië), vertegenwoordigd door G. Manca en A. J. Manca Graziadei, advocaten te Rome, en door M. Waelbroeck en A. Vandencasteele, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebben te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Avenue Marie-Thérèse 4,

verzoeksters,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door S. Richards, barrister van Gray' s Inn, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14, wat betreft de conclusies van verzoeksters die de toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag betreffen,

interveniënt,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa, J. Currall en, tijdens de schriftelijke behandeling, H. van Lier, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat te Vicenza, en H. Lehman, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

ondersteund door

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde, bijgestaan door S. Richards, barrister van Gray' s Inn, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter ambassade van het Verenigd Koninkrijk, Boulevard Roosevelt 14, wat betreft de conclusies van de Commissie die de toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag betreffen,

interveniënt,

betreffende de nietigverklaring van beschikking 89/93/EEG van de Commissie van 7 december 1988 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (IV/31.906, Vlakglas; PB 1989, L 33, blz. 44),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, R. García-Valdecasas, K. Lenaerts, H. Kirschner en R. Schintgen, rechters,

griffier: H. Jung

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 12, 13, 14 en 15 november 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


De feiten

1 In geding is een beschikking van verweerster, de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna respectievelijk "de beschikking" en "de Commissie"), waarbij aan de drie verzoeksters, Italiaanse fabrikanten van vlakglas, een boete is opgelegd wegens schending van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, en een inbreuk hunnerzijds op artikel 86 EEG-Verdrag is vastgesteld. De drie vennootschappen tot welke de beschikking is gericht, zijn Società Italiana Verro (hierna:"SIV"), waarvan de grootste aandeelhouder Ente Finanziamento Industria Manifatturiera (hierna: "EFIM") is; Fabbrica Pisana SpA (hierna: "FP"), dochtermaatschappij van het industrieconcern Saint-Gobain (hierna: "SG"), en Vernante Pennitalia (hierna: "VP"), dochtermaatschappij van het concern PPG-Industries Inc. te Pittsburg (hierna "PPG").

2 In de beschikking (punt 2) wordt het betrokken produkt omschreven als "vlakglas in al zijn variëteiten". Er worden drie typen vlakglas onderscheiden: getrokken glas, gegoten glas en - het belangrijkste - spiegelglas. Heden ten dage wordt 90 % van het vlakglas vervaardigd via het zogenoemde float-procédé, een moderne produktiemethode die voor elke produktielijn een investering van plusminus 100 miljoen ECU vergt.

3 Binnen de sector vlakglas in het algemeen onderscheidt de Commissie twee markten (punt 5): enerzijds de markt van glas voor de vervoersindustrie, met name, de automobielindustrie (hierna: "de markt voor autoglas"), en anderzijds de markt van glas voor andere industrieën, met name de bouw- en meubelindustrie (hierna: "de markt voor niet-autoglas"). Op de autoglasmarkt worden de autofabrikanten rechtstreeks bevoorraad door de glasfabrikanten, die het vlakglas zelf verwerken, zodat dit aan de behoeften van de fabrikanten voldoet. Op de markt voor niet-autoglas kan vlakglas als zodanig (bij voorbeeld als vensterglas) worden gebruikt dan wel worden verwerkt. In deze laatste sector kunnen de gebruikers rechtstreeks door de producenten worden bevoorraad dan wel indirect via groothandelaren, groothandelaren-verwerkers of onafhankelijke verwerkingsbedrijven.

4 Op 28 september 1981 richtte de Commissie tot FP, SIV en VP, tot een associatie van ondernemingen gespecialiseerd in de groothandel van vlakglas, alsmede tot twee gelijksoortige, reeds ontbonden associaties een beschikking (81/881/EEG, PB 1981, L 326, blz. 32; hierna: "de beschikking van 1981"), waarin werd vastgesteld dat zij inbreuk hadden gemaakt op artikel 85, lid 1. In de eerste plaats verweet de Commissie de groothandelsassociaties, in hun statuten, toepassingsreglementen en besluiten clausules te hebben vastgesteld betreffende:

- de verplichting voor de leden om via de associaties te kopen,

- een invoerverbod voor de leden en de verplichting om de, na voorafgaande toestemming van de associatie, eventueel uit de landen met staatshandel geïmporteerde produkten te verdelen,

- het opstellen en in acht nemen van een gemeenschappelijke prijslijst.

In de tweede plaats verweet de Commissie de fabrikanten en groothandelaren, overeenkomsten te hebben gesloten betreffende:

- het opstellen van verkoopquota,

- het toekennen van een differentiële korting,

- de controle op de activiteiten van de leden van de associaties.

De beschikking van 1981 is definitief geworden.

5 In maart 1986 dagvaardde de vennootschap Industria Vetraria Alfonso Cobelli (hierna: "Cobelli"), gevestigd te Reggio Calabria, die een groothandel in glas drijft, FP en SIV voor het Tribunale van dat arrondissement, stellende dat zij tot haar ondergang hadden bijgedragen door hun gedrag, dat haars inziens oneerlijk was en misbruik van machtspositie vormde. Cobelli verweet hun in het bijzonder "een stilzwijgend akkoord", waarbij ook VP betrokken was, "dat ertoe strekte de stabiliteit op de markt te handhaven door de vaststelling van verkooptarieven voor hun produkten". Op 25 juni 1986 zond VP' s raadsman Cobelli een brief, waarin hij te kennen gaf dat deze bewering onjuist was wat VP betreft. In zijn antwoord van 15 juli 1986 sprak Cobelli' s raadsman "zijn verbazing uit, daar de Industria Vetraria Cobelli en haar eigenaar de correcte houding en coulance waarvan Vernante Pennitalia jegens hen heeft blijk gegeven, nooit in twijfel hebben getrokken".

6 In juli en oktober 1986 verrichtte de Commissie, overeenkomstig artikel 14, lid 2, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB 1962, blz. 204; hierna: "verordening nr. 17"), verificaties bij zowel FP, SIV en VP als bij een groothandelaar in vlakglas, Socover SpA (hierna: "Socover"), die een van de geadresseerden van de beschikking van 1981 was.

7 Bij schrijven van 31 oktober 1986, binnengekomen bij de Commissie op 6 november 1986, wendde Alfonso Cobelli, eigenaar van de onderneming Cobelli, zich tot de Commissie met een verzoek als bedoeld in artikel 3 van verordening nr. 17, om vast te stellen dat SIV, FP en VP inbreuk op de mededingingsregels hadden gemaakt. Volgens Cobelli bestond er sedert lang een akkoord tussen de drie producenten, "dat ertoe strekte de markt te controleren en te stabiliseren en elke vorm van wederzijdse concurrentie uit te sluiten door de onderlinge vaststelling van prijslijsten voor de verkoop van hun produkten; deze lijsten, die niet alleen identieke prijzen voor homogene groepen produkten bevatten, maar ook identieke verkoop- en betalingsvoorwaarden, verdeelden de klanten in verschillende groepen naar gelang hun commerciële belangrijkheid, op basis van de omzet en het werkterrein, en bepaalden voor elke groep een verschillende verkoopprijs via een 'kortingschaal' , met een verschil van ongeveer 9 % tussen de eerste en de laatste groep". Voorts verweet Cobelli aan FP en SIV (maar niet aan VP), sedert omstreeks 1982 "een handelsstrategie te hebben toegepast, die erop was gericht, de volledige controle te verkrijgen over niet alleen de produktie, maar ook de distributie van glas, door het merendeel van de huidige groothandelaars-distributeurs van de markt uit te sluiten".

8 Op 13, 14 en 15 januari 1987 verrichte de Commissie op de grondslag van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 opnieuw verificaties bij FP, SIV en VP.

9 Bij brief van 20 februari 1987 diende VP bij het directoraat-generaal Mededinging (hierna: "DG IV") haar opmerkingen in over Cobelli' s klacht, waarvan zij zojuist voor het eerst kennis had genomen; tot haar verweer beriep zij zich vooral op de ontkenning die Cobelli' s raadsman haar op 15 juli 1986 had gezonden.

10 Op 3 april 1987 zond Cobelli DG IV een memorie, ingeschreven bij de Commissie op 10 april 1987, als antwoord op de door FP, SIV en VP ingediende opmerkingen op zijn klacht. In deze memorie stelde Cobelli, dat FP, SIV en "bij enkele gelegenheden ook" VP hadden deelgenomen aan periodieke vergaderingen met de groothandelaren, "soms onder aegide van de brancheverenigingen, soms op rechtstreeks initiatief van de fabrikanten", en dat de drie producenten:

"steeds volledig op elkaar afgestemde posities innamen tegenover de verzoeken van de distributeurs: de lijsten van de verhandelde produkten, die altijd volledig gelijk waren en tegelijkertijd of bijna tegelijkertijd door de drie fabrieken werden gepubliceerd, werden aan de tussenhandelaren zelf toegezonden en vervolgens op deze vergaderingen toegelicht, zonder dat er ook maar de minste bereidheid bestond tot discussie over deze lijsten; telkens wanneer (de andere deelnemers) probeerden de besluiten van de fabrikanten te beïnvloeden of akkoorden voor te stellen die rekening hielden met hun eigen commerciële verlangens, maakten de fabrikanten 'één front' .

Louter bij wijze van voorbeeld kunnen enkele van de vele vergaderingen worden genoemd die tussen 1984 en 1986 plaatsvonden, bij de meeste waarvan de ondergetekende aanwezig was: op 19 maart 1984 te Napels op initiatief van SIV bij Barbato; op 10 oktober en 31 oktober 1984 te Rome in hotel Sheraton; op 19 oktober 1984 te Caserta bij Fontana; op 31 oktober 1984 een vergadering te Bologna bij VIC SpA; op 28 februari en 2 maart 1985 hadden - naar ik weet - belangrijke vergaderingen van de commercieel directeuren van de drie fabrieken plaats; op 2 mei 1985 te Rome, hotel Sheraton; op 18 februari 1986 te Catania, alleen Tortorici, Donato, Fontana, Miletti (FP), Baldi (SIV) en Bilotta van Callipo Vetro. Natuurlijk zijn er nog veel meer vergaderingen geweest dan de hier genoemde, die de ondergetekende direct voor de geest komen, en sterker nog, zij worden tot op de dag van vandaag nog steeds gehouden, behalve dat de ondergetekende hiervan strikt wordt uitgesloten, daar hij actie tegen de fabrikanten heeft durven ondernemen!

Tot staving van het voorgaande en als bewijs van het bestaan van specifieke overeenkomsten tussen de fabrikanten met het doel, de prijzen en verkoopvoorwaarden te uniformeren, behoeft men slechts de bijgaande facturen te bestuderen, die voor dezelfde data en voor dezelfde produkten volstrekt identieke prijzen laten zien."

Na uitvoerige bespreking van het gedrag van FP en SIV, maakte Cobelli vervolgens een uitdrukkelijk voorbehoud met betrekking tot VP,

"die zeker heeft deelgenomen aan de overeenkomsten met de andere fabrikanten wat de lijsten en de toegestane kortingen betreft, maar die zich commercieel jegens ondergetekende niettemin steeds volstrekt correct heeft gedragen en zich nooit heeft overgegeven aan misbruiken of heimelijke akkoorden om de een te bevoordelen ten nadele van de ander".

11 Op 15 oktober 1987 heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17 in te leiden. Op 28 oktober 1987 richtte zij tot FP, SIV en FP de schriftelijke mededeling van punten van bezwaar als bedoeld in artikel 19, lid 1, van deze verordening en in artikel 2, lid 1, van verordening nr. 99/69/EEG van de Commissie van 25 juli 1963 over het horen van belanghebbenden en derden overeenkomstig artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 van de Raad (PB 1963, blz. 2268, hierna: "verordening nr. 99/63"). Deze mededeling van punten van bezwaar verweet de geadresseerde ondernemingen, inbreuk te hebben gemaakt op de artikelen 85 en 86 EEG-Verdrag, zowel in de autosector, met betrekking tot de Italiaanse ondernemingen Fiat en Piaggio, als daarbuiten. FP, SIV en VP hebben schriftelijk op deze mededeling geantwoord.

12 Op 9 en 10 maart 1988 hebben de hoorzittingen als bedoeld in artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 en de artikelen 7, 8 en 9 van verordening nr. 99/63 plaatsgehad. Het ontwerp-proces-verbaal van de hoorzittingen, vergezeld van de relevante stukken, is toegezonden aan de leden van het Aviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities. Het is op 25 augustus 1988 aan de ondernemingen toegezonden. Het definitieve proces-verbaal met de door de ondernemingen gevraagde correcties, aanvullingen en weglatingen is hun later toegezonden.

13 Blijkens voornoemd proces-verbaal heeft één van de ambtenaren van DG IV, die door de vertegenwoordiger van de Portugese Republiek was gevraagd, of de Commissie contact had opgenomen met Fiat, geantwoord:

"De Commissie behoudt zich het recht voor, later op deze vraag te antwoorden."

Toen de vertegenwoordiger van de Italiaanse Republiek erop aandrong, te vernemen of de Commissie verificaties bij Fiat had verricht, antwoordde dezelfde ambtenaar:

"Aan hetgeen ik hiervoor heb gezegd, heb ik niets toe te voegen."

Ook blijkt uit het proces-verbaal, dat Cobelli, die was gevraagd om de vergaderingen te specificeren waaraan volgens hem VP had deelgenomen, slechts één vergadering te Tropea in 1986 heeft genoemd. Het ging daarbij om een feest van glasmakers, waaraan vijfhonderd personen inclusief gezinsleden hadden deelgenomen.

14 Aan het slot van deze procedure heeft de Commissie de in geding zijnde beschikking van 7 december 1988 vastgesteld. De beschikking bestaat uit twee gedeelten: het ene betreft de feiten (punten 1 tot 58, hierna: "het feitelijk deel"), en het tweede de juridische beoordeling (hierna: "het rechtsgedeelte"), gevolgd door het dispositief. De beschikking herhaalt in hoofdzaak de inhoud van de mededeling van punten van bezwaar.

15 In het feitelijk deel behandelt de beschikking allereerst de vlakglasmarkt vanuit het gezichtspunt van, achtereenvolgens, het produkt, het aanbod en de vraag. Vervolgens gaat zij in op het gedrag van de ondernemingen op de markt voor niet-autoglas en op die voor autoglas, en ten slotte bespreekt zij de uitwisseling van glas tussen de ondernemingen.

16 Wat de markt voor niet-autoglas betreft, wordt het aan de ondernemingen verweten gedrag op vijf onderdelen onderzocht, te weten:

- identieke tarieven,

- identieke kortingen,

- identieke indeling van de belangrijkste afnemers,

- de aspecten van het overleg tussen de fabrikanten,

- de betrekkingen tussen de fabrikanten en de groothandelaren.

17 De beschikking stelt vast, dat "de drie Italiaanse fabrikanten (...) op dicht bijeengelegen data en soms op dezelfde dag (...) hun Italiaanse klantenkring identieke tarieven [hebben] toegezonden" (punt 18), dat "op de tarieven (...) identieke rabatten [zijn] toegepast aan de hand van de categorieën waarin of de niveaus waarop de afnemers zijn ingedeeld" (punt 20) en dat "de belangrijkste klanten (...) in dezelfde categorie of op hetzelfde niveau [zijn] ingedeeld wanneer zij zich bij een van de producenten hebben bevoorraad", welke indeling afhankelijk was "van de totale aankopen van elke klant bij de gezamenlijke producenten" (punt 22). Voorts vermeldt zij: "de overeenstemming van de tarieven en de kortingsschalen alsmede de uniformiteit van de indeling der belangrijkste klanten in categorieën of niveaus vloeit voort uit afspraken van de producenten die hetzij rechtstreeks bij ontmoetingen, vergaderingen of contacten zijn gesloten, dan wel via tussenkomst van een woordvoerder van de voornaamste klanten tot stand kwamen [Socover]" (punt 24), waarna een opsomming van "het schriftelijk bewijsmateriaal van deze afspraken" volgt (punten 25-32). De beschikking constateert eveneens, dat "bij de uitwisseling van produkten tussen de drie Italiaanse fabrikanten ook de tarieven en prijzen bekend [konden] worden, welke door de concurrenten werden berekend, of gedragingen worden uitgestippeld die op de markt zouden worden gevolgd (...). De prijzen van de overgedragen produkten werden steeds op basis van de tariefwijzigingen van de overdragende producenten vastgesteld en vervolgens aangepast" (punt 33). Ten slotte stelt de beschikking vast: "De afgesproken tarieven en kortingen zijn inderdaad toegepast. Uit onderzoek van bepaalde facturen blijkt namelijk dat de drie producenten eenzelfde klant, die bij hen zeer uiteenlopende hoeveelheden heeft gekocht, identieke prijzen en kortingen berekenden." Hierop volgt een lijst van onderzochte facturen (punt 34).

18 Omtrent de betrekkingen tussen de fabrikanten en de groothandelaren vermeldt de beschikking, dat "de drie fabrikanten (...) erop [hebben] toegezien dat hun tarieven en kortingen ook verder in de bedrijfskolom zouden worden toegepast". De Commissie geeft toe, dat zij niet over rechtstreekse bewijzen beschikt van de door klager Cobelli aangevoerde vergaderingen "met de grossiers (...) om ervoor te zorgen dat deze de prijsverhogingen aanvaardden en verder in de bedrijfskolom doorberekenden", maar zij beklemtoont dat "uit enkele documenten (...) echter enerzijds [blijkt] dat enkele vergaderingen tussen de grossiers op initiatief van de producenten zijn gehouden en dat de producenten [erin] zijn geslaagd, mede dankzij de gelijkheid van hun tarieven en rabatten, de commerciële keuzen van de grossiers te beïnvloeden, en anderzijds (...) er bevestiging in [is] te vinden voor de veronderstelling dat de afnemers verwachtten dat de prijzen van de producenten identiek zouden zijn" (punt 35). Hierna volgt een bespreking van bepaalde stukken (punten 36-42). Met name op grond van een van deze stukken stelt de beschikking vast, dat "Socover de weg is via welke de berichten van de grossiers aan de producenten en van de producenten aan de grossiers worden overgebracht" (punt 36).

19 Met betrekking tot de autosector verklaart de beschikking: "Volgens de documenten van de ondernemingen die hieronder worden opgesomd, zijn SIV en FP prijzen en de verdeling van quota overeengekomen, ten minste met ingang van 1982. VP heeft ook aan deze afspraken deelgenomen, althans vanaf 1983, zij het niet op even strikte manier als de twee andere producenten" (punt 43). De beschikking gaat vervolgens in op de feiten en omstandigheden die volgens de Commissie bewijs opleveren van het bestaan van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragen betreffende, respectievelijk, het Fiat-concern (punten 44-51) en het Piaggio-concern (punt 52). Na bespreking van het vraagstuk van de prijzen en de quota, stelt de beschikking wat het Fiat-concern betreft vast, dat "de drie producenten zijn overgegaan tot wederzijdse overdracht van produkten (...) met het doel, elk zijn eigen penetratiequota te laten behouden of de quota die met de concurrenten zijn overeengekomen te bereiken" (punt 48), en stelt vervolgens, inhakend op het argument van de fabrikanten dat Fiat een "dominerende koper" was: "In ieder geval staat, ongeacht welk type betrekkingen er ontstaan tussen een dominerende koper en zijn leveranciers, vast dat SIV, FP en VP onderling hebben overlegd om de houding te bepalen welke zij jegens het Fiat-concern moesten innemen" (punt 51, sub iii, tweede alinea). Met betrekking tot het Piaggio-concern stelt de beschikking vast, dat "SIV en FP (...) althans vanaf 1983, tot overeenstemming zijn gekomen over de verdeling van de leveranties en de te berekenen prijzen voor Piaggio" (punt 52). Geen bezwaren worden geformuleerd jegens VP in verband met haar betrekkingen met het Piaggio-concern.

20 Met betrekking tot de uitwisseling van glas tussen de fabrikanten stelt de beschikking: "Er zijn grote hoeveelheden glas contractueel uitgewisseld tussen de drie producenten. Deze uitwisselingen hebben ten doel elk van hen de beschikking te geven over het gehele assortiment produkten, zelfs die welke hij niet zelf vervaardigt, en zijn marktquota te laten behouden. Zij zijn tevens het middel waarmee de markten en de klanten onderling worden verdeeld en waarmee de tarieven en de prijzen welke door de concurrenten worden toegepast bekend worden (...)" (punt 53). Hierop volgt een onderzoek van stukken (punten 54-56) en van de argumenten van de fabrikanten (punten 57-58). De beschikking preciseert, dat de Commissie "geen bezwaren [wil] richten tegen de wederzijdse overdracht van produkten in geval van noodsituaties (vernieuwing van produktie-uitrusting, stopzetting van de ovens voor onderhoud, voldoening aan verzoeken die zich slechts af en toe voordoen), maar (...) wel tegen systematische uitwisselingen van produkten op grond van overeenkomsten voor een lange duur, die het gevolg zijn van de keuze van een industrieel en commercieel beleid door de producenten in het kader van andere overeenstemming en/of andere overeenkomsten die de mededinging beperken" (punt 58 sub i, eerste alinea). Vanuit een economisch gezichtspunt stelt de beschikking vast: "De wederzijdse leveranties elimineren het voordeel van de specialisatie en hebben ten doel alle producenten op kunstmatige wijze op voet van gelijkheid te plaatsen en te verhinderen dat de afnemers economisch gezien profiteren van de voorrangspositie die qua produktie en commercie door elk der producenten wordt ingenomen. De wederzijdse leveranties leiden in feite, zoals uit de uniforme tarieven en kortingen van de drie producenten blijkt, tot een vlakke uniforme markt" (punt 58, sub i, tweede alinea). Ten slotte beklemtoont de beschikking het feit, dat de uitwisseling "systematisch" is en "geen betrekking heeft op marginale hoeveelheden, maar op omvangrijke tonnages" (punt 58, sub iii).

21 De beschikking gaat vervolgens over naar het rechtsgedeelte en toetst het gedrag van de ondernemingen aan artikel 85 EEG-Verdrag (punten 59-73) en aan artikel 86 EEG-Verdrag (punten 74-82).

22 Met betrekking tot de markt voor niet-autoglas stelt de beschikking vast: "De publikatie van identieke tarieven binnen een korte tijdspanne, zo niet op dezelfde datum, het bestaan van identieke kortingschalen en identieke lijsten en categorieën afnemers voor wie deze condities gelden, zijn het uitvloeisel van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen de betrokken producenten. Uit de documenten en nota' s (...) blijkt namelijk dat FP, SIV en VP zijn overeengekomen of althans overlegd hebben, ten minste vanaf 1983 en tot 1986, uniforme prijzen en verkoopcondities toe te passen (...)" (punt 61). Na bespreking van de argumenten van de ondernemingen betreffende het begrip overeenkomst vervolgt de beschikking: "Zelfs indien men de inhoud van de nota' s (...) niet als ondernemersafspraken wil bestempelen, bestaat er geen twijfel aan dat deze nota' s en documenten samenspanning aantonen die tussen de drie producenten heeft plaatsgevonden (...)" (punt 63, vijfde alinea). Over de betrekkingen tussen de producenten en de grossiers wordt gezegd: "De vergaderingen van de voornaamste grossiers die door de producenten werden bevorderd en/of georganiseerd, zijn (...) het resultaat van overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen FP, SIV en VP, met het doel het aan- en verkoopbeleid van de grossiers, die zich als gevolg van hun economische afhankelijkheid niet aan de macht en de penetratieacties van de producenten kunnen onttrekken, te leiden in een richting die met hun gezamenlijke belangen overeenstemt" (punt 64).

23 Ten slotte concludeert de beschikking met betrekking tot de markt voor niet-autoglas het volgende:

"Deze overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen tussen ondernemingen die identieke produkten vervaardigen vormen ernstige beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1. Door deze overeenkomsten en gedragingen hebben de betrokken ondernemingen zich in feite verbonden hun gedragsautonomie jegens de klantenkring ingrijpend te beperken en hebben zij zich zo gedragen, dat de belangrijkste klanten zich aan hun besluiten aanpasten en niet de mogelijkheid meer hadden hun besluiten op commercieel terrein vrijelijk te nemen. De gevolgen van deze beperkingen zijn des te ingrijpender omdat FP, SIV en VP ongeveer 79 % van de binnenlandse Italiaanse markt controleren. Door het gewraakte gedrag hebben de ondernemingen bij de koper de mogelijkheid verminderd om te profiteren van een concurrentie tussen de plaatselijke producenten, gezien het overwicht van hun totale marktaandeel, ondanks de import. Bovendien kunnen de belangrijkste kopers, grossiers en verwerkende bedrijven het, gezien de eventuele risico' s inzake de regelmaat van de aanvoer, moeilijk stellen zonder de leveranties van de in Italië gevestigde producenten" (punt 66).

24 Wat de autoglasmarkt betreft, constateert de beschikking ten aanzien van de relaties met het Fiat-concern, "dat FP en SIV tussen 1982 en 1986 en FP, SIV en VP tussen 1983 en 1986 overeenkomsten hebben gesloten of althans overleg hebben gepleegd over de prijzen die het Fiat-concern moesten worden berekend en tussen 1982 en 1987 over de verdeling van de markt, waarbij zij alle onzekerheid ten aanzien van hun wederzijds gedrag uitschakelden. De overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen tussen FP en SIV (...) vormen veel ernstiger inbreuken dan die welke met medewerking van VP zijn gepleegd. [Maar] het gedrag van VP levert niettemin een inbreuk op, [daar] VP aan de afspraken of onderling afgestemde gedragingen inzake de prijzen heeft deelgenomen (...), de onderneming de tariefwijzigingen stipt heeft toegepast (...), VP aan de afspraken over de verdeling der leveranties heeft deelgenomen (...) en (...) de onderneming actief niet-verwerkte en verwerkte produkten heeft verwerkt en nog verwerkt voor rekening van haar concurrenten" (punt 67).

25 Met betrekking tot de relaties met het Piaggio-concern stelt de beschikking vast, dat "FP en SIV van 1982 tot 1986 overeenkomsten hebben gesloten of overleg hebben gepleegd over de aan Piaggio te berekenen prijzen en over de hoeveelheden en de stukken welke elk van hen zou leveren. Bij deze overeenkomsten en gedragingen die duidelijke inbreuken opleveren hebben de twee producenten hun strategie op lange termijn uitgestippeld om de betrokken klant ertoe te bewegen zijn bestellingen te verdelen aan de hand van hun besluit, zodat bij Piaggio door het systeem van de gedifferentieerde prijzen iedere economische mogelijkheid werd uitgeschakeld om zijn bevoorradingsbronnen te kiezen. Zulk een gedraging is des te ernstiger omdat FP en SIV hun overeenkomsten inderdaad in praktijk hebben gebracht, deze tijdens de toepassing ervan hebben aangepast aan de omstandigheden van het ogenblik en ze hebben verlengd tot na de termijn welke aanvankelijk was overeengekomen" (punt 68).

26 Ten aanzien van de automarkt als geheel komt de beschikking tot de volgende conclusie:

"De bovenomschreven overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen vormen beperkingen van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1. De betrokken producenten hebben met deze overeenkomsten en gedragingen een marktsituatie in het leven geroepen waarbij iedere vorm van onderlinge concurrentie werd uitgesloten of althans tot een minimum beperkt. Deze overeenkomsten en gedragingen schiepen voor de betrokkenen namelijk de mogelijkheid een evenwicht bij de prijzen en de afzetkanalen na te streven en te bereiken dat lag op een ander niveau dan het geval zou zijn geweest in een normale concurrentiesituatie, en de verworven marktposities te consolideren. De gevolgen van de door de betrokken producenten ingevoerde beperkingen zijn waarneembaar, want FP en SIV controleren meer dan 80 % van de Italiaanse automobielglasmarkt en FP, SIV en VP controleren ongeveer 95 % van deze markt. Ten gevolge van de gewraakte gedragingen zijn de gebruikers beroofd van de mogelijkheid te profiteren van concurrentie tussen de plaatselijke producenten, wegens het overwicht dat de verkopen van de laatstgenoemden op de betrokken markt ondanks de import uitoefenen. Bovendien moet rekening worden gehouden met het feit dat de gebruikers, willen zij verzekerd zijn van een geregelde aanvoer, het niet zonder de leveranties van de in Italië gevestigde producenten kunnen stellen" (punt 69).

27 Over de uitwisseling van glas is de conclusie van de beschikking:

"De overeenkomsten en afspraken die (...) betrekking hebben op de systematische uitwisseling van glas tussen de drie producenten, leveren waarneembare beperkingen van de mededinging op in de zin van artikel 85, lid 1, want zij beroven de partijen van hun vrijheid van handelen en van hun vermogen zich individueel aan de omstandigheden aan te passen. Door deze overeenkomsten en afspraken doet elke producent namelijk afstand van de mogelijkheid, via een toename van de rechtstreekse verkopen aan de eigen klantenkring te profiteren van de schaarste van het produkt bij de andere fabrikanten, van zijn produktiecapaciteit, specialisatie en zijn technische verwerkingsmogelijkheden, terwijl hij zich op zijn beurt beschermt tegen dergelijke risico' s in het omgekeerde geval (...). Deze overeenkomsten en afspraken [beogen] uiteindelijk de verdeling van de afzetkanalen en de klantenkring tussen de betrokken producenten en het vermijden van iedere verandering in de respectieve posities in de verschillende marktsegmenten en van eventuele pressie van de zijde van de gebruikers. In de sector automobielglas gaat de verdeling van de markt en de klantenkring soms zeer ver: sommige producenten zijn bereid in toelevering te werken voor hun concurrenten, die de verwerkingstechniek en -fabrieken bezitten, met het uitsluitende doel te komen tot een verdeling van de leveringsquota bij elke afnemer" (punt 70).

28 Vervolgens stelt de beschikking vast, dat de in geding zijnde concurrentiebeperkingen de handel binnen de Gemeenschap merkbaar kunnen beïnvloeden, omdat "de afspraken inzake de prijzen (...), ook betrekking [hebben] op produkten die door SIV uit andere Lid-Staten zijn geïmporteerd, door FP uit andere vennootschappen van het concern Saint-Gobain, door VP uit de Franse zustervennootschap Boussois" (...); omdat "de overeenkomsten inzake de uitwisseling van glas ook [betrekking] hebben op produkten van de drie (...) ondernemingen die bestemd zijn voor export"; omdat deze overeenkomsten "invloed [hebben] op de verkopen die in Italië kunnen worden tot stand gebracht dank zij de import van produkten, die in de aangrenzende landen zijn geproduceerd"; omdat "deze gedragingen leiden (...) tot een structuur van uniforme commerciële condities die onderscheiden is van de structuur van gedifferentieerde condities die normaliter aanwezig zou zijn geweest indien de mededinging niet beperkt was en (...) dus de tussenstaatse handelsstromen af[leiden] van de loop welke zij zouden hebben gevolgd indien de gedragingen niet hadden bestaan" en omdat "deze overeenkomsten en deze afspraken merkbare gevolgen hebben voor het handelsverkeer tussen de Staten door compartimenteringen van nationale aard te bestendigen die de economische interpenetratie die het Verdrag wil, in de weg staan" (punt 71).

29 Na te hebben vastgesteld dat artikel 85, lid 3, EEG-Verdrag in casu niet kan worden toegepast (punten 72-73), gaat de beschikking in op de voorwaarden voor toepassing van artikel 86 en omschrijft allereerst de betrokken markt. Vanuit het oogpunt van het produkt moet de markt voor vlakglas als een specifieke markt worden beschouwd en vanuit geografisch oogpunt moet Italië als de relevante markt worden beschouwd waarop de mededinging moet worden gemeten. Volgens de beschikking "[is] de geografische ligging van de produktie-eenheden (...) een essentiële factor voor de glasindustrie"; zijn "de transportkosten (...) stellig een zeer belangrijke factor"; kan men, "wil men de onderneming rendabel houden, slechts tegen marginale kosten geproduceerde hoeveelheden voor de export (...) bestemmen; en [blijven] de plaatselijke producenten (...) [meester] (...) van het grootste gedeelte van de interne markt" (punt 77, eerste alinea). De beschikking vervolgt, dat "de logistieke en economische betekenis van de geografische ligging van de produktie-eenheden (...) tot gevolg [heeft] dat de gebruikers voor geregelde leveranties in wezen alleen kunnen rekenen op de plaatselijke producenten" (punt 77, tweede alinea).

30 De beschikking onderzoekt vervolgens het bestaan van een "collectieve machtspositie". Volgens de beschikking beschikken "FP, SIV en VP (...) als deelgenoten in een nauwe oligopolie over een graad van zelfstandigheid ten opzichte van de concurrentiedruk die hen in staat stelt een daadwerkelijke mededinging de voet dwars te zetten en niet in merkbare mate rekening te houden met de gedragingen van de andere deelnemers op de markt" (punt 78).

31 "De collectieve machtspositie van FP, SIV en VP vloeit" volgens de beschikking "voort" uit het feit dat "de marktaandelen van ongeveer 79 % (bij niet voor auto' s bestemd glas) en ongeveer 95 % (voor automobielglas) (...) gezamenlijk alleen reeds [volstaan] om FP, SIV en VP een machtspositie te verschaffen op de Italiaanse markt voor vlakglas"; dat "de rechtstreekse controle op het binnenlands aanbod en de indirecte controle op het aanbod uit het buitenland (...) deze drie ondernemingen de mogelijkheid [geven] een commercieel beleid te volgen dat niet afhankelijk is van de ontwikkeling op de markt en de omstandigheden van de concurrentie"; dat "de concurrerende ondernemingen er ondanks grote inspanningen niet in geslaagd zijn de positie van de drie ondernemingen op de Italiaanse markt te verzwakken"; dat "de betrokken ondernemingen (...) zich op de markt als één eenheid [presenteren]"; dat "de drie producenten gezamenlijk speciale banden met een groep grossiers [onderhouden] die de belangrijkste verkopers van glas in Italië zijn, [dat zij] (...) de vergaderingen bijeen [roepen] en (...) alles in het werk [stellen] om de contractpartners de tariefwijzigingen te doen aanvaarden en om ervoor te zorgen dat deze wijzigingen verder in de bedrijfskolom uniform worden toegepast"; dat "de economische besluiten van de drie producenten (...) een grote graad van interdependentie [vertonen] op het gebied van de prijzen en de verkoopcondities, de betrekkingen met de afnemers en de commerciële strategieën"; en dat "de drie ondernemingen (...) bovendien onderling bij de produktie structurele banden [hebben] gelegd via de systematische geïnstitutionaliseerde uitwisseling van produkten" (punt 79).

32 De beschikking concludeert, dat het beschreven gedrag van de ondernemingen misbruik van een collectieve machtspositie oplevert, in de eerste plaats "omdat het bij de gebruikers de mogelijkheid van keuze van bevoorradingsbronnen beperkt en grenzen stelt aan de afzetkanalen van de andere fabrikanten van vlakglas in de Gemeenschap" (punt 80) en in de tweede plaats "omdat het onverenigbaar is met het doel dat artikel 3, onder f, van het Verdrag nastreeft, een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt niet wordt vervalst" (punt 81, eerste alinea). De beschikking stelt in het bijzonder vast, dat "de drie producenten de verbruikers hebben beroofd van de mogelijkheid de leveranciers te laten concurreren bij de prijzen en verkoopcondities, en de afzetkanalen hebben beperkt door de vaststelling van verkoopquota voor automobielglas, zodat de verkregen marktposities werden geconsolideerd en de toegang tot de markt van concurrerende producenten werd beperkt" (punt 81, tweede alinea).

33 Ten slotte gaat de beschikking in op de elementen waarmee voor de vaststelling van de geldboeten rekening is gehouden. Voor de overtreding van artikel 86 worden geen boeten opgelegd, aldus de beschikking, daar "aan ieder van de ondernemingen slechts de boete voor de meest ernstige inbreuk moet worden opgelegd" en "het begrip collectieve machtspositie hier voor de eerste maal (...) wordt gehanteerd" (punt 84, sub a). Zij stelt vast, dat "de inbreuken (...) betrekkelijk lang [hebben] geduurd" (punt 84, sub b), dat zij "van een traditioneel type zijn en voor de kwalificatie waarvan in het licht van artikel 85 geen enkele twijfel aanwezig is" en dat zij "uitermate ernstig [zijn] op te nemen" (punt 84, sub c. Echter "om het bedrag van de geldboetes enigszins te matigen heeft [zij] rekening gehouden met het feit dat er (...) (...) perioden zijn geweest waarin de vraag afnam en de ondernemingen dientengevolge verliezen hebben geleden" (punt 84, sub d). Ten slotte wordt vastgesteld, dat "de rol die door VP werd gespeeld aanzienlijk minder belangrijk was dan die van FP en SIV" (punt 85).

34 Op grond van deze overwegingen heeft de Commissie de navolgende beschikking gegeven:

"Artikel 1

Fabbrica Pisana SpA, Società Italiana Vetro-SIV SpA en Vernante Pennitalia SpA hebben inbreuk gemaakt op de bepalingen van artikel 85, lid 1, van het EEG-Verdrag door deel te nemen:

a) Fabbrica Pisana, SIV en Verante Pennitalia, van 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986, aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en verkoopcondities en aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met het doel het aankoop- en verkoopbeleid van de belangrijkste grossiers in de sector van niet voor de automobielsector bestemd vlakglas te beïnvloeden;

b) Fabbrica Pisana en SIV, van 26 oktober 1982 tot en met 1 december 1986, Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 11 mei 1983 tot en met 1 december 1986, aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake de aan het Fiat-concern in de sector vlakglas voor de automobielsector te berekenen prijzen;

c) Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 1 januari 1982 tot en met 30 juni 1987, aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de verdeling van quota voor de leveranties aan het Fiat-concern in de sector vlakglas bestemd voor de automobielsector;

d) Fabbrica Pisana en SIV, van 1 januari 1983 tot en met 1 mei 1986, aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en leveringsquota toe te passen op het Piaggio-concern in de sector vlakglas voor de automobielsector;

e) Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 1 januari 1982 tot en met 31 december 1986, aan afspraken voor de uitwisseling van produkten in de vlakglassector met het oog op een verdeling van de markt.

Artikel 2

Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia hebben inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 86 van het EEG-Verdrag door misbruik te maken van hun collectieve machtspositie door gedragingen die erin bestonden dat de afnemers werden beroofd van de mogelijkheid de leveranciers op het gebied van prijzen en verkoopcondities onderling in concurrentie te brengen en dat de afzetmogelijkheden werden beperkt door de vaststelling van quota voor automobielglas:

a) Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986, voor niet voor de automobielsector bestemd vlakglas;

b) Fabbrica Pisana en SIV van 26 oktober 1982 tot en met 1 december 1986, Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 11 mei 1983 tot 1 december 1986, voor de prijzen van automobielvlakglas voor het Fiat-concern;

c) Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia, van 1 januari 1982 tot en met 30 juni 1987, voor de quota voor leveranties van automobielvlakglas bestemd voor het Fiat-concern;

d) Fabbrica Pisana en SIV, van 1 januari 1983 tot en met 1 mei 1986, voor de prijzen en leverantiequota van automobielvlakglas voor het Piaggio-concern.

Artikel 3

Fabbrica Pisana, SIV en Vernante Pennitalia moeten onmiddellijk aan de in de artikelen 1 en 2 omschreven inbreuken een einde maken (indien zij dit niet reeds hebben gedaan) en zich in de toekomst in het kader van hun activiteiten in de vlakglassector onthouden van iedere afspraak of onderling afgestemde feitelijke gedraging die een identiek of soortgelijk doel of gevolg heeft, met inbegrip van iedere uitwisseling van inlichtingen van het type dat in het algemeen onder het beroepsgeheim valt en waarmee zij de tenuitvoerlegging van iedere, hetzij uitdrukkelijke, hetzij stilzwijgende overeenkomst of iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging met betrekking tot prijs of marktverdeling zouden kunnen volgen.

Artikel 4

Aan de ondernemingen tot welke deze beschikking is gericht worden wegens de in artikel 1 vastgestelde inbreuken de volgende geldboeten opgelegd:

- Fabbrica Pisana SpA een geldboete van 7 000 000 ECU,

- Società Italiana Vetro-SIV SpA een geldboete van 4 700 000 ECU,

- Vernante Pennitalia SpA een geldboete van 1 700 000 ECU.

Artikelen 5 en 6

(omissis)"

Het procesverloop

35 Onder deze omstandigheden hebben verzoeksters bij op respectievelijk 10 maart 1989 (SIV), 22 maart 1989 (FP) en 23 maart 1989 (VP) neergelegde verzoekschriften bij het Hof beroep tot nietigverklaring van de beschikking ingesteld. De beroepen zijn ter griffie van het Hof ingeschreven onder de nummers 75/89 (SIV), 97/89 (FP) en 98/89 (VP).

36 Bij op 8 september 1989 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft het Verenigd Koninkrijk verzocht om in de onderhavige zaak te mogen interveniëren ter ondersteuning van de conclusies van de Commissie, voor zover deze de toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag betreffen, en ter ondersteuning van de conclusies van verzoeksters, voor zover deze de toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag betreffen.

37 Bij beschikking van 4 oktober 1989 heeft het Hof het Verenigd Koninkrijk toegelaten tot interventie in de zaken 79/89, 97/89 en 98/89. Het Hof heeft aan deze interventie geen enkele beperking gesteld.

38 Voordat de schriftelijke behandeling geëindigd was, heeft het Hof krachtens artikel 3, lid 1, van het Besluit van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen de drie zaken bij beschikkingen van 15 november 1989 naar het Gerecht verwezen, waar zij zijn ingeschreven onder de nummers T-68/89 (SIV), T-77/89 (FP) en T-78/89 (VP). De schriftelijke behandeling heeft vervolgens voor het Gerecht plaatsgehad.

39 Bij op 4 februari 1990 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft interveniënt in alle drie zaken gelijkluidende schriftelijke opmerkingen ingediend, daar de punten die hij wilde aanvoeren volgens hem principiële vragen betroffen die niet verschilden naar gelang de bijzondere omstandigheden van elke zaak of de argumenten van elk der verzoeksters. Voorts merkte hij op:

"Ten aanzien van artikel 85 heeft het Verenigd Koninkrijk alleen maar geïntervenieerd om duidelijk te maken, dat zijn interventie aan de zijde van verzoeksters met betrekking tot artikel 86 in geen geval mag worden opgevat als een teken van steun aan verzoeksters ten aanzien van artikel 85. Het Verenigd Koninkrijk onderschrijft de conclusie waartoe de Commissie in haar beschikking ten aanzien van de toepassing van artikel 85 is gekomen. Zijns inziens is ook de hoogte van de opgelegde boeten juist. Het wenst over geen van deze punten verdere opmerkingen te maken."

In haar dupliek in elk der drie zaken heeft de Commissie het Gerecht verzocht, het Verenigd Koninkrijk te gelasten om te kiezen, welke partij het wilde ondersteunen.

40 Bij beschikkingen van 7 mei 1991 heeft het Gerecht op rapport van de rechter-rapporteur besloten maatregelen van instructie en tot organisatie van de procesgang te treffen en de rechter-rapporteur hiermee te belasten. Op 29 en 30 mei 1991 heeft de rechter-rapporteur een informele vergadering met de partijen voorgezeten.

41 Tijdens die vergadering heeft de rechter-rapporteur partijen uiteengezet, dat hij ter vergemakkelijking van de bestudering van de dossiers en het verloop van de terechtzitting, de rechtsprekende kamer in aansluiting op deze vergadering rapporten ter terechtzitting wilde voorleggen waarvan de inhoud door elk der partijen werd aanvaard als een volledige en nauwgezette samenvatting van haar opvatting, alsmede één enkel gemeenschappelijk dossier voor alle zaken met alle stukken die partijen voor de beoordeling van hun zaak relevant zouden achten. Hij heeft partijen verzocht, hem hun opmerkingen mede te delen over de ontwerp-rapporten ter terechtzitting die hij hun zou toezenden, alsmede over de lijst van de in het gemeenschappelijk dossier op te nemen stukken. Hij heeft eveneens de Commissie verzocht, de schriftelijke bewijzen waarop zij haar beschikking had gebaseerd, over te leggen in de originele vorm waarover zij beschikte.

42 Met betrekking tot de interventie van het Verenigd Koninkrijk bevestigde diens vertegenwoordiger het in de memorie van 4 februari 1990 ingenomen standpunt, dat in rechtsoverweging 39 is uiteengezet. Hij deelde mee, dat hij zich in zijn pleidooi ertoe zou beperken, de conclusies van verzoeksters met betrekking tot de toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag te ondersteunen. De Commissie verklaarde, onder deze omstandigheden geen bezwaar meer te maken tegen de ontvankelijkheid van de interventie.

43 Wat de beoordeling van de markt betreft, verklaarden partijen zich in onderlinge overeenstemming ermee akkoord, in het gemeenschappelijke dossier alle statistieken op te nemen die noodzakelijk zijn om de werking van de Italiaanse en Europese markt van vlakglas te beoordelen. Zij bevestigden, dat daarmee een deskundigenonderzoek ter zake onnodig was.

44 Wat de door de Commissie verrichte verificaties betreft, verklaarde de Commissie dat de enige onderzoekingen die bij groothandelaren waren verricht, die bij Socover waren, en dat alle bij die gelegenheid gevonden stukken waren geïdentificeerd. Voorts verklaarde zij, dat zij wat de autosector betreft geen enkele verificatie of ander onderzoek bij Fiat of Piaggio had verricht en geen enkel verzoek om inlichtingen tot hen had gericht.

45 Wat het door haar gemaakte bezwaar tegen bepaalde door partijen neergelegde stukken betreft, verklaarde de Commissie dat zij haar bezwaar tegen de overlegging van het plan "Mazzucca" voor de oprichting van een consortium van groothandelaren handhaafde, maar te aanvaarden dat het Gerecht in zijn arrest zo nodig over deze kwestie zou beslissen.

46 Wat het verzoek van VP van 19 december 1990 betreft, om een interne mededeling van 25 februari 1985 met de aangehechte lijst te mogen overleggen, zijn de Commissie en VP het erover eens geworden, dat deze stukken in het dossier konden worden opgenomen met de vermelding, dat zij te laat zijn neergelegd, en dat het Gerecht, voor zover nodig, in het arrest kon beslissen, of ze in aanmerking konden worden genomen. Deze stukken zijn vervolgens aan de Commissie gezonden, die daarover schriftelijke opmerkingen heeft gemaakt. Het plan voor de oprichting van een consortium van groothandelaren, de twee door VP neergelegde stukken alsmede de opmerkingen hierover van de Commissie zijn in het gemeenschappelijke dossier opgenomen, onder voorbehoud van het oordeel van het Gerecht over hun toelaatbaarheid.

47 Voorts verklaarde de Commissie, dat de bladzijden 47 en 50 van FP' s antwoord op de tot haar gerichte mededeling van de punten van bezwaar niet aan VP en SIV waren meegedeeld tijdens de administratieve procedure en dus niet tegen hen konden worden gebruikt.

48 Wat de verzoeken om oproeping en verhoor van getuigen betreft, heeft VP afgezien van haar verzoek om de heer Borgonovo van Socover als getuige te horen over de betekenis van de nota' s die hij had opgesteld en die in de beschikking als bewijs ten laste van VP zijn aangevoerd. Zij heeft zich ertoe beperkt, te verwijzen naar een schriftelijke verklaring van de heer Borgonovo, die zij had neergelegd. VP heeft ook afgezien van haar verzoek om een bevoegde vertegenwoordiger van Fiat als getuige te horen over het gedrag van VP tegenover Fiat.

49 De Commissie heeft de handgeschreven aantekeningen van de heer Benvenuti, werkzaam bij FP, waarvan verscheidene fragmenten reeds in het dossier voorkwamen, integraal overgelegd. FP heeft daarop met de Commissie overlegd, om de relevante bladzijden hiervan voor het Gerecht en de andere partijen toegankelijk te maken. Partijen zijn het eens geworden over de transcriptie van deze aantekeningen.

50 Op verzoek van de rechter-rapporteur heeft de Commissie verklaard, dat punt 79, zesde alinea, van de beschikking, "de betrokken ondernemingen presenteren zich op de markt als één eenheid", een wezenlijk element is van haar standpunt met betrekking tot artikel 86 EEG-Verdrag en dat het bewijs hiervan op haar rust.

51 Partijen zijn akkoord gegaan met een eventuele voeging van de drie zaken voor de mondelinge behandeling.

52 In aansluiting op deze vergadering hebben partijen aanvullende stukken overgelegd en hun opmerkingen gemaakt over de ontwerp-rapporten ter terechtzitting. Op verzoek van de rechter-rapporteur heeft de Commissie een lijst overgelegd, die op 14 juni 1991 ter griffie van het Gerecht is ontvangen, van de stukken die haars inziens uitdrukkelijk of impliciet naar VP verwijzen. De rechter-rapporteur heeft voor iedere zaak een definitief rapport ter terechtzitting opgesteld en een gemeenschappelijk dossier met de stukken - en, waar nodig, de door partijen overeengekomen transcripties en vertalingen - op basis waarvan partijen akkoord waren om tot de mondelinge behandeling over te gaan. (Naar de stukken van het gemeenschappelijke dossier wordt hierna verwezen met het teken , gevolgd door het nummer van de bladzijde).

53 Bij beschikking van het Gerecht van 4 juni 1991 zijn de zaken T-68/89, T-77/89 en T-78/89 gevoegd voor de mondelinge behandeling.

54 Ter terechtzitting, die is gehouden van 12 tot 15 november 1991, zijn partijen in hun pleidooien gehoord en hebben zij vragen van het Gerecht beantwoord.

55 Tijdens de mondelinge behandeling heeft het Gerecht partijen verzocht hun standpunt kenbaar te maken over een eventuele voeging van de zaken T-68/89, T-77/89 en T-78/89 voor het arrest. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt tegen een dergelijke voeging.

56 Daar de zaken T-68/89, T-77/89 en T-78/89 wat hun onderwerp betreft verknocht zijn, dienen zij krachtens artikel 50 van het Reglement voor de procesvorming van het Gerecht voor het arrest te worden gevoegd.

De conclusies van partijen

57 Verzoekster SIV concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de beschikking van de Commissie van 7 december 1988 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (IV/31.906 - Vlakglas) nietig te verklaren wegens schending van de procedurevoorschriften en in ieder geval wegens schending van het algemene rechtsbeginsel van hoor en wederhoor en inzonderheid van de rechten van de verdediging;

2) de beschikking van de Commissie nietig te verklaren wegens schending en verkeerde toepassing van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag in samenhang met de artikelen 2 en 3, sub f, EEG-Verdrag;

3) subsidiair, de beschikking nietig te verklaren voor zover zij betrekking heeft op de gestelde schending van artikel 86 EEG-Verdrag;

4) subsidiair, artikel 4 van de beschikking, waarbij aan SIV geldboeten zijn opgelegd, nietig te verklaren, omdat de criteria niet zijn toegelicht die zijn aangelegd bij de bepaling van de hoogte ervan, en/of wegens de gevolgen die de betaling van deze boeten zou kunnen teweegbrengen;

5) meer subsidiair, de aan SIV opgelegde geldboeten naar billijkheid te verminderen.

58 In antwoord op verzoekster SIV concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

1) het beroep te verwerpen;

2) verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

59 Verzoekster FP concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de artikelen 1, 2 en 3 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover zij betrekking hebben op verzoekster;

2) artikel 4 van de bestreden beschikking nietig te verklaren voor zover daarbij aan verzoekster een geldboete is opgelegd; subsidiair, het bedrag van die geldboete aanzienlijk te verminderen;

3) verweerster te verwijzen in de kosten van het geding.

60 In antwoord op verzoekster FP concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

1) het beroep te verwerpen;

2) verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

61 Verzoekster VP concludeert dat het het Gerecht behage:

1) de beschikking van de Commissie van 7 december 1988 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (IV/31.906 - Vlakglas) nietig te verklaren voor zover daarbij wordt vastgesteld, dat

a) VP van 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986 heeft deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en verkoopcondities en aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met het doel het aankoop- en verkoopbeleid van de belangrijkste grossiers in de sector van niet voor de automobielsector bestemd vlakglas te beïnvloeden; VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 689A0068.1

b) VP van 11 mei 1983 tot en met 1 december 1986 heeft deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake de aan het Fiat-concern in de sector vlakglas voor de automobielsector te berekenen prijzen;

c) VP van 1 januari 1982 tot en met 30 juni 1987 heeft deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de verdeling van quota voor de leveranties aan het Fiat-concern in de sector vlakglas bestemd voor de automobielsector;

d) VP van 1 januari 1982 tot en met 31 december 1986 heeft deelgenomen aan afspraken voor de uitwisseling van produkten in de vlakglassector, met het oog op een verdeling van de markt,

en op grond daarvan aan VP geldboeten worden opgelegd;

2) de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding.

62 In antwoord op verzoekster VP concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

1) het beroep te verwerpen;

2) verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.

63 In elke zaak concludeert interveniënt dat het het Gerecht behage:

1) artikel 2 van de bestreden beschikking nietig te verklaren, evenals artikel 3 voor zover dit naar artikel 2 verwijst;

2) het beroep voor het overige te verwerpen, voor zover het de toepassing van artikel 85 en de hoogte van de opgelegde boeten betreft.

De grieven van SIV betreffende de procedure en de motivering van de beschikking

A - Argumenten van SIV

64 Alvorens haar middelen ten gronde uiteen te zetten, voert SIV verscheidene grieven aan betreffende de naleving van de procedureregels, met name van het beginsel van hoor en wederhoor en, meer algemeen, van de rechten van de verdediging.

65 SIV laakt het feit dat de Commissie haar zeer korte termijnen heeft gesteld om haar standpunt naar voren te brengen, terwijl de werkzaamheden van de Commissie zich over een zeer lange tijd hebben uitgestrekt. Zij beroept zich dienaangaande op de arresten van 7 juni 1983 (gevoegde zaken 100/80 tot en met 103/80, Musique Diffusion Française, Jurispr. 1983 blz. 1825) en van 13 februari 1979 (zaak 85/76, Hoffmann-La Roche, Jurispr. 1979, blz. 461), waarin het Hof gewezen heeft op het belang van het recht van de verdediging om haar standpunt kenbaar te maken met betrekking tot de juistheid en de relevantie van de gestelde feiten en omstandigheden alsook met betrekking tot de stukken waarop de Commissie de door haar gestelde inbreuk op het Verdrag fundeert.

66 SIV beklemtoont de actieve en bepalende invloed die Cobelli gehad kan hebben op de houding van de Commissie, en betoogt dat de Commissie de stukken betreffende Cobelli geheim heeft gehouden. Derhalve verzoekt SIV het Gerecht de Commissie te gelasten, alle aantekeningen, correspondentie en andere stukken over te leggen met betrekking tot de contacten die tussen Alfonso Cobelli en/of zijn onderneming en zijn advocaten en de Commissie in samenhang met de procedure voor de Commissie hebben plaatsgehad.

67 Volgens SIV heeft de Commissie bij Fiat inlichtingen ingewonnen over de handelsbetrekkingen die tussen dit concern en de glasfabrikanten bestonden, maar heeft zij deze noch aan de betrokken partijen noch aan de leden van het Adviescomité meegedeeld. SIV verzoekt het Gerecht de overlegging te gelasten van de notulen betreffende het advies van het Adviescomité, alsmede van alle stukken en correspondentie tussen dit comité of zijn leden en de Commissie.

68 Wat de motivering van de beschikking betreft, vertoont de redenering waarop de conclusies zijn gebaseerd, volgens SIV ernstige tekortkomingen. De Commissie heeft bij voorbeeld gesteld, dat de Italiaanse glasfabrikanten aan de groothandelaren identieke kortingen hebben verleend, waartoe zij is gekomen na op selectieve wijze de (zeldzame) bewijzen te hebben vergaard die deze stelling konden ondersteunen, maar zonder de algemene geldigheid en de objectiviteit van die stelling te hebben onderzocht. Deze neiging om de redenering naar bepaalde conclusies toe te buigen, berust op niets anders dan de passieve aanvaarding van stellingen van derden.

69 Ten slotte betoogt SIV, dat de Commissie de door de drie betrokken producenten aangevoerde argumenten en overgelegde stukken nagenoeg heeft genegeerd, daar zij in de beschikking in wezen de inhoud van de mededeling van punten van bezwaar overneemt.

70 In repliek verwijt SIV de Commissie voorts, tegelijk rechter en partij te zijn. Hoewel het Hof een dergelijk verwijt reeds heeft afgewezen (arresten van 29 oktober 1980, gevoegde zaken 209/78 tot en met 215/78 en 218/78, Van Landewyck, "Fedetab", Jurispr. 1980, blz. 3125, en 7 juni 1983, Musique Diffusion Française, reeds aangehaald), heeft verzoekster het Gerecht verzocht deze rechtspraak te heroverwegen met het oog op artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en artikel 14, lid 1, van het Internationale Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten. Volgens SIV zijn de motieven waarop het Hof zich had gebaseerd, niet meer toereikend; de hervorming van alle nationale procedures, met inbegrip van de administratieve rechtspleging, waartoe de verplichting noopte, de nationale rechtsstelsels aan te passen aan de in internationale overeenkomsten vastgelegde beginselen, moet noodzakelijkerwijs ook voor het communautaire rechtsstelsel gelden.

71 SIV is in ieder geval van mening, dat de dubbele functie die kenmerkend is voor het optreden van de Commissie, die zowel onderzoeks- en instructiebevoegdheid als beslissingsbevoegdheid heeft, haar nog sterker verplicht tot eerbiediging van de rechten van de verdediging (arrest van 7 juni 1983, Musique Diffusion Française, reeds aangehaald). Met name zou de Commissie niet het recht mogen hebben, de verdediging de toegang te beletten tot stukken of inlichtingen die zij heeft verzameld.

B - Argumenten van de Commissie

72 De Commissie stelt om te beginnen vast, dat zij SIV een termijn van drie maanden (van 6 november 1987, datum waarop SIV de mededeling van punten van bezwaar is betekend, tot 2 februari 1988, datum van indiening van SIV' s antwoord op de mededeling van punten van bezwaar) heeft toegestaan om haar standpunt kenbaar te maken, wat meer dan voldoende is om een compleet antwoord op de mededeling van punten van bezwaar voor te bereiden. Voorts was een groot gedeelte van de verzamelde stukken afkomstig van SIV zelf of was haar al bekend. Voorts herinnert de Commissie eraan, dat zij op verzoek van SIV de termijn voor antwoord heeft verlengd.

73 De Commissie wijst de gedachte af, dat zij aan de klacht van Cobelli een buitensporig gewicht heeft gehecht. Het onderzoek waarop de beschikking berust, heeft gedeeltelijk vóór de klacht plaatsgevonden en in ieder geval onafhankelijk van de indiening daarvan.

74 Wat de correspondentie tussen Cobelli en/of zijn advocaten en de Commissie betreft, waarvan SIV om overlegging heeft verzocht, deze stukken zijn volgens de Commissie bij de bestreden beschikking geheel buiten beschouwing gelaten. Telkens wanneer door Cobelli verschafte verklaringen en/of bewijselementen - zelfs maar zijdelings - door de Commissie in aanmerking zijn genomen, geeft de beschikking dit nauwkeurig aan. Om dezelfde redenen wijst de Commissie de klacht van de hand, dat zij "bij Fiat" andere inlichtingen "had ingewonnen" dan die welke in de beschikking zijn genoemd.

75 De Commissie wijst de bewering af, dat de opmerkingen van de betrokken fabrikanten niet in aanmerking zijn genomen. Zij stelt ze terdege te hebben gewogen en ze te hebben vergeleken met de tot staving ervan aangevoerde bewijzen en met de feiten die aan de bestreden beschikking ten grondslag liggen.

76 Volgens de Commissie waren alle stukken die betrekking hadden op de procedure die tot de bestreden beschikking heeft geleid, bij de mededeling van punten van bezwaar gevoegd en aan SIV toegezonden. Aan haar recht op toegang tot het bewijsmateriaal waarop de beschikking is gebaseerd, is niets in de weg gelegd.

77 Met betrekking tot SIV' s verzoek om overlegging van de stukken betreffende het Adviescomité, meent de Commissie dat deze stukken met de onderhavige zaak geen enkel verband houden.

78 Ten slotte wijst de Commissie de bewering van de hand, dat het gepresenteerde bewijs onvoldoende is om haar beschikking te kunnen dragen.

79 Aangaande het door verzoekster in repliek aangevoerde bijkomende middel, dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de Overeenkomst van de Verenigde Naties betreffende de burgerlijke en politieke rechten zijn geschonden, merkt de Commissie op, dat in het licht van 's Hofs arresten van 18 oktober 1989 (zaak 374/87, Orkem, Jurispr. 1989, blz. 3283), 17 oktober 1989 (gevoegde zaken 97/87 tot en met 99/87, Dow Chemical, Jurispr. 1989, blz. 3165) 29 oktober 1980 (Fedetab, reeds aangehaald) en 7 juni 1983 (Musique Diffusion Française, reeds aangehaald) haar gedrag jegens SIV tijdens de gehele procedure ruim boven de door het Hof geëiste minimumgarantie van de rechten van de verdediging lag.

80 In haar verzoekschrift heeft SIV ook een middel aangevoerd, ontleend aan de artikelen 2 en 3, sub f, van het EEG-Verdrag. SIV is van mening, dat wanneer men alle in de beschikking genoemde beginselen zou volgen, dit voor de nijverheid en handel objectief rampzalige gevolgen zou hebben: met name zou elke vorm van mededinging volkomen verdwijnen, gelet op de orde van grootte van de nodige investeringen en de daarmee samenhangende planning op lange termijn, en zou het ontstaan van een produktie- en handelsstelsel op monopolistische grondslagen worden bevorderd evenals prijsverhogingen in de verschillende distributie- en verkoopstadia en een crisis in de bevoorrading.

81 De Commissie wijst dit betoog als te algemeen, tegenstrijdig en verward van de hand. Haars inziens is de beschikking gebaseerd op een reeks van onweerlegbare feiten en verklarende aantekeningen daarop, waarvan de bewijskracht niet in twijfel kan worden getrokken door SIV' s hypothesen over de werking van de markt.

C - Oordeel van het Gerecht

82 Ingevolge artikel 48, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, evenals ingevolge artikel 42, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat van toepassing was op de behandeling voor het Hof en, na de verwijzing van de zaken, mutatis mutandis op de behandeling voor het Gerecht, mogen in de loop van het geding geen nieuwe middelen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken. Verzoekster nu heeft het middel van schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en van artikel 14 van het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake burgerrechten en politieke rechten, voor het eerst in repliek aangevoerd; het steunt echter niet op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken, zodat dit middel niet kan worden aanvaard.

83 Het Gerecht merkt voorts op, dat verzoekster op geen enkele wijze aangeeft, in welk opzicht de Commissie het beginsel van hoor en wederhoor en de rechten van de verdediging heeft geschonden. Derhalve kunnen de middelen ontleend aan schending van het beginsel van hoor en wederhoor en van de rechten van de verdediging niet worden aanvaard als middelen tot nietigverklaring van de beschikking in haar geheel. Voor zover deze middelen nog niet in aanmerking zijn genomen en bepaalde specifieke aspecten van de beschikking betreffen, zullen zij bij het onderzoek ten gronde van deze aspecten worden behandeld.

84 Met betrekking tot het aan de artikelen 2 en 3, sub f, van het EEG-Verdrag ontleende middel is het Gerecht van oordeel, dat dit middel, nu dit in zo algemene bewoordingen en zonder nauwkeurige feitelijke basis is geformuleerd, iedere rechtsgrondslag mist en derhalve niet als middel tot nietigverklaring van de beschikking kan worden aangevoerd.

Ten gronde

85 Tot staving van haar conclusies voert SIV de navolgende middelen aan:

- schending en verkeerde toepassing van artikel 85, lid 1, met betrekking tot de beoordeling van het eventuele bestaan van overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen de Italiaanse glasproducenten;

- schending en verkeerde toepassing van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, wat betreft de voorwaarden voor de toepassing van dit artikel;

- schending en verkeerde toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag;

- schending en verkeerde toepassing van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, wat de opgelegde geldboeten betreft.

86 Tot staving van haar conclusies voert verzoekster FP de volgende middelen aan:

Betreffende de toepassing van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag:

- betreffende de markt voor ander glas:

- onjuiste beoordeling van de feiten en gebrek aan bewijs;

- verkeerde toepassing van het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging;

- betreffende de markt voor autoglas:

- onjuiste beoordeling van de feiten en gebrek aan bewijs;

- onjuiste beoordeling van de economische en juridische context;

- betreffende de overdrachten van glas tussen de producenten:

- onjuiste beoordeling van de feiten en gebrek aan bewijs;

- geen mededingingsbeperkend doel of gevolg.

Betreffende artikel 86 EEG-Verdrag:

- schending van het begrip collectieve machtspositie;

- onjuiste beoordeling van de feiten;

- onwettige cumulatieve toepassing van de artikelen 85 en 86.

Betreffende de geldboeten:

- schending van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17.

87 Tot staving van haar conclusies voert verzoekster VP de volgende middelen aan:

- ontbreken van geloofwaardige bewijzen voor de deelneming van VP aan een ongeoorloofde overeenkomst;

- verzuim om bewijselementen uit onafhankelijke bronnen op te sporen;

- verkeerde beoordeling van het produkt, de markt en VP' s gedrag op de markt.

88 Al met al kunnen verzoeksters' middelen tot drie klachten worden herleid die betrekking hebben op: de beoordeling van de markt (A), de vaststelling van de feiten en de bewijzen (B) en de juridische beoordeling (C). Volgens verzoeksters bevat de beschikking geen economische analyse van de markt, wat de beschikking in haar geheel nietig maakt. Met betrekking tot de bewijzen stellen verzoeksters, dat deze merendeels bestaan uit een zeer eenzijdige selectie van citaten die in samenhang met het stuk waaraan zij zijn ontleend, en met de realiteiten van de markt moeten worden gelezen. Bijgevolg zou de juridische beoordeling van de beweerdelijk geconstateerde feiten gebrekkig zijn, zowel wat de toepassing van artikel 85 als die van artikel 86 betreft.

89 Naar aanleiding van het tweede middel - betreffende de vaststelling van de feiten en de bewijzen - moet reeds in dit stadium worden gewezen op een omstandigheid die pas aan het licht is gekomen nadat de Commissie desgevraagd (zie rechtsoverweging 41) de originelen van de schriftelijke bewijzen had overgelegd waarop zij haar beschikking had gebaseerd.

90 Ingevolge artikel 14, lid 1, sub b, van verordening nr. 17 mag de Commissie tijdens de verificaties bij ondernemingen slechts afschriften of uittreksels maken van boeken en bescheiden. In de onderhavige zaak zijn een groot aantal stukken waarnaar de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar verwijst en die zij in de vorm van fotokopieën aan de ondernemingen heeft meegedeeld, handgeschreven, soms nauwelijks leesbare aantekeningen in het Italiaans. In bepaalde gevallen was het aan de vorm van de door de Commissie aan de ondernemingen meegedeelde stukken duidelijk, dat het slechts om een gedeelte van een oorspronkelijk stuk ging. Andere stukken waren interne memoranda van de ondernemingen of hun dochtermaatschappijen. Ook daar was in bepaalde gevallen aan de vorm van het stuk te zien, dat het slechts een gedeelte van het origineel was. In andere gevallen was aan het meegedeelde stuk niet duidelijk te zien, dat het een uittreksel was.

91 Uit de instructie door het Gerecht blijkt, dat bij het opmaken van de bewijsstukken door de diensten van de Commissie voor mededeling aan de ondernemingen bepaalde relevante passages opzettelijk zijn geschrapt of weggelaten, zonder dat deze betrekking hadden op zakengeheimen. Hier moet met name worden gewezen op de handgeschreven nota van SIV van 30 januari 1985 ( 374) waarin negen woorden spoorloos zijn weggelaten.

92 In de beschikking wordt vier maal naar deze nota van 30 januari 1985 verwezen. Zij wordt in de eerste plaats aangevoerd als bewijs voor "het bestaan van afspraken tussen de drie producenten inzake tarieven en verkoopcondities" in de sector niet-autoglas (punt 62 van het rechtsgedeelte, waarin de punten 27 en 32 van het feitelijk deel worden gerecapituleerd) en in de tweede plaats als bewijs voor het feit dat "men reeds [begint] te spreken over de wijze waarop men het Fiat-concern prijsverhogingen kan doen aanvaarden" (punt 47 van het feitelijk deel). In punt 24, tweede alinea, wordt uitdrukkelijk gezegd, dat dit stuk bij de mededeling van punten van bezwaar aan de ondernemingen is toegezonden en het wordt in nr. 23 (blz. 17) van de mededeling van punten van bezwaar aangehaald. De relevante passage luidt in het origineel als volgt:

"- Problema Fiat

- Scaroni [FP] pensa di non potersi battere per fermare PPG

- aumento fori e staffette come cavallo di Troia in Fiat per aumento prezzi"

["Probleem Fiat - Scaroni (van FP) meent dat hij niets kan doen om PPG (VP) tegen te houden; toename van gaten en krammetjes (een mechanisme om zijraampjes omhoog te brengen) als paard van Troje bij Fiat voor prijsverhoging"].

In de bij de mededelingen van punten van bezwaar gevoegde fotokopie waren de woorden "Scaroni pensa di non potersi battere per fermare PPG" ("Scaroni meent dat hij niets kan doen om PPG tegen te houden") geschrapt. In de mededeling van punten van bezwaar wordt de passage geciteerd als volgt: "Problema FIAT - aumento fori e staffette come cavallo di Troia in FIAT per aumento prezzi", zonder vermelding dat bepaalde woorden zijn weggelaten.

93 Naar het oordeel van het Gerecht is het duidelijk en onbetwistbaar, dat de nota door de weglating van deze negen woorden een geheel andere betekenis krijgt. Met deze negen woorden zou de nota kunnen worden opgevat als bewijs van een concurrentiestrijd tussen SIV en FP. Ter terechtzitting heeft de Commissie tevergeefs geprobeerd een objectief gerechtvaardigde verklaring voor de schrapping van deze woorden te geven.

94 Het Gerecht moet vaststellen, dat dit niet het enige geval is waarin aldus is te werk gegaan; andere voorbeelden zullen hieronder nog aan de orde komen (zie onder meer r.o. 214, 215, 224, 236 en 246). Het Gerecht merkt voorts op, dat voornoemde nota van SIV van 30 januari 1985 en een andere nota van SIV van 24 juni 1985 ( 715) op de door de Commissie aan het Gerecht verstrekte lijst van stukken die uitdrukkelijk of impliciet naar VP verwijzen, staan vermeld als stukken die impliciet naar VP verwijzen, terwijl uit de integrale tekst van deze nota' s blijkt dat zij uitdrukkelijk naar VP verwijzen. Deze omstandigheid lijkt aan te geven, dat niet alle diensten van de Commissie over de integrale tekst van deze stukken beschikten.

95 Onder deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat het voor de beoordeling van verzoeksters' tweede middel nauwgezet de aard en de draagwijdte van het door de Commissie in de beschikking in aanmerking genomen bewijs dient te onderzoeken. Daar echter enerzijds de aard en de draagwijdte van het bewijs nauw zijn verbonden met de analyse die in de beschikking van de aard en de werking van de betrokken markt is gegeven, en anderzijds partijen hun argumenten hoofdzakelijk op die marktanalyse hebben geconcentreerd, dient eerst - aan de hand van die argumenten - op de in de beschikking gegeven beoordeling van de markt te worden ingegaan. Vervolgens zullen de in aanmerking genomen bewijzen en de hieruit in de beschikking getrokken feitelijke vaststellingen worden onderzocht. Ten slotte zal worden ingegaan op de juridische beoordeling in verband met de artikelen 85 en 86 EEG-Verdrag.

A - De beoordeling van de markt

1. De bestreden beschikking

96 Dit gedeelte van de beschikking (punten 2 tot en met 17) valt uiteen in drie rubrieken: het produkt, het aanbod en de vraag. Er zij echter aanstonds op gewezen, dat de Commissie ter terechtzitting heeft gesteld dat de schriftelijke bewijzen voor het bestaan van overeenkomsten tussen de drie fabrikanten duidelijk en expliciet zijn, zodat iedere vorm van onderzoek van de marktstructuur overbodig zou zijn. Dit gedeelte van de beschikking zou meer beschrijvend dan analytisch zijn.

a) Het produkt

97 De beschrijving van het produkt in de punten 2 tot en met 5 van de beschikking is hiervóór in de rechtsoverwegingen 1 tot en met 3 in het kort herhaald. Volgens de beschikking "vertegenwoordigt [de Italiaanse markt] in feite 20 % van de Europese automobielmarkt en min of meer hetzelfde percentage van de niet-automobielmarkt in Europa" (punt 6). De ontwikkeling van de Italiaanse markt voor vlakglas wordt toegelicht in de tabellen in bijlage 1 bij de beschikking.

b) Het aanbod

98 De beschikking stelt vast, dat de drie fabrikanten "gemiddeld 79 % van de Italiaanse vraag naar glas buiten het automobielbedrijf en gemiddeld 95 % van de Italiaanse vraag naar automobielglas" hebben afgedekt (punt 7 en bijlage 2). Hierop volgt (in de punten 8 tot en met 10) een beschrijving van de drie fabrikanten.

99 FP is een dochtermaatschappij van Saint-Gobain (hierna: SG) die in Italië via FP of andere ondernemingen van het concern verscheidene ondernemingen bezit, waaronder Luigi Fontana SpA, de grootste groothandelaar-verwerker op de Italiaanse markt. FP bezit een float te Pisa en voorts samen met SIV een float te San Salvo, die wordt geëxploiteerd door Flovetro, een dochtermaatschappij van SG. FP is de enige fabrikant van gegoten glas in Italië (punt 8).

100 SIV, waarin de zeggenschap wordt uitgeoefend door de staatsholding EFIM, bezit twee floats te San Salvo, waarvan één door Flovetro wordt geëxploiteerd. Voorts bezit SIV een onderneming in Italië en één in Spanje, die beide autoglas fabriceren, en een andere onderneming te San Salvo, die reflecterend glas fabriceert, en twee glasverkoopmaatschappijen te Frankfurt respectievelijk Parijs. In 1986 heeft SIV de zeggenschap verkregen over Veneziana Vetro en over Splintex SpA en heeft zij aan Glaverbel de zeggenschap over de vennootschap Ilved overgedragen (punt 9).

101 VP, een dochtermaatschappij van PPG, bezit twee floats, respectievelijk te Cuneo en Salerno, en heeft de zeggenschap over de onderneming Pennitalia Securglass, die automobielglas fabriceert. In 1982 heeft PPG Boussois gekocht, een onderneming "met een grote traditie in de glassector en een solide positie op de Franse markt voor automobielglas en niet-automobielglas" (punt 10).

102 Punt 11 bevat twee tabellen met, respectievelijk, de marktaandelen (op de Italiaanse markt) van de drie ondernemingen, berekend op basis van de gegevens in bijlage 2, en hun aandelen in de Europese markt. De Europese vlakglasmarkt wordt gedomineerd door een eng oligopolie, dat SG, SIV, PPG, Pilkington, Glaverbel (Asahi-concern) en Guardian omvat. Dit zijn geïntegreerde groepen beneden en boven in de bedrijfskolom (punt 12).

103 Voor de capaciteit van deze markt baseert de beschikking zich op de prognoses van de Groupement européen des producteurs du verre plat (hierna: "GEPVP") van juni 1986 (voor de Gemeenschap van de Tien, geldend tot 1996) en van juni 1987 (voor de Gemeenschap van de Twaalf, geldend tot 1989). De communautaire produktie was in de jaren 1980 tot 1987 ruimschoots voldoende om te voldoen aan de vraag, waarbij de export naar derde landen steeds de import uit derde landen overtrof. Bovendien zou de communautaire vraag naar glas volgens optimistische prognoses slechts met 1 tot 3 % per jaar stijgen. De GEPVP voorzag dus, dat de situatie van overcapaciteit, die in het begin van de jaren '80 aanzienlijk was, in de daaropvolgende jaren, zij het in mindere mate, zou blijven bestaan.

104 Volgens gegevens van FP bedraagt de gemiddelde investering voor de bouw van een float van 150 000 ton per jaar ongeveer 70,5 à 86 miljoen ECU voor een bestaand bedrijf en het dubbele van deze bedragen voor een nieuw op te richten bedrijf. In deze omstandigheden zou het uitgesloten zijn, dat andere fabrikanten zich in de afzienbare toekomst op de markt begeven (punt 12).

105 Op de automarkt vereist het verwerkingsbedrijf voor iedere techniek verschillende produktiestraten, waarbij elke straat speciaal is ontworpen aan de hand van vormen en technische specificaties die door de vraag worden gedicteerd. Daaruit vloeit een zeer snelle technische veroudering voort, die na zeven à acht jaar optreedt als gevolg van de technische evolutie van de automobielconstructie. Volgens FP kunnen de kosten van een verwerkingsstraat voor de vervaardiging van garnituren voor 650 000 automobielen per jaar worden geschat op 40 miljoen ECU. Daaruit vloeit voort "dat slechts weinig ondernemingen de kosten en risico' s van de verwerking van automobielglas kunnen aangaan" (punt 13).

c) De vraag

106 De afnemers van vlakglas buiten de autosector zijn groothandelaren en verwerkingsbedrijven. Ongeveer 40 % van de vraag komt rechtstreeks van verwerkingsbedrijven; 60 % komt van de groothandelaren. De groothandel verwerkt zelf ten minste de helft van het gekochte glas, terwijl het restant in mindere mate aan kleine verwerkingsbedrijven en voor het grootste deel rechtstreeks aan de eindgebruikers wordt verkocht (punt 14, eerste alinea). De verwerkingsbedrijven concurreren dikwijls met de vlakglasfabrikanten die ook glas verwerken. Soms zijn deze verwerkingsbedrijven afhankelijk van de overdracht van technologie door de vlakglasfabrikanten en vervaardigen zij dus verwerkte produkten onder licentie van hun leveranciers (punt 14, twee alinea).

107 De afnemers van automobielglas zijn de automobielfabrikanten. De beschikking beschrijft de twee ontwikkelingsfasen van een produkt: de fase van het prototype waarbij slechts een of twee fabrikanten betrokken zijn, en die van de verhandeling, waarin de autofabrikant beroep doet op een groter aantal glasfabrikanten (punt 15).

108 De beschikking stelt vast (punt 16), dat de markt voor niet-autoglas "in de jaren 1979 tot 1983 gekenmerkt [is] geweest door een daling van de vraag die samenhing met de recessie in de Europese economie. De jaren vanaf 1984 geven een herstel van de vraag te zien, dat de fabrikanten, vooral vanaf het tweede halfjaar van 1985, in staat heeft gesteld tot aanzienlijke verhogingen van hun prijzen. In de branche wordt verwacht dat de vraag naar glas in het komende decennium met 1 tot 3 % per jaar zal stijgen (zie punt 12)."

109 De markt voor autoglas is "sterk gekoppeld aan de ontwikkeling van de automobielproduktie die in Italië en in de rest van Europa na de tweede aardoliecrisis tot in 1984 een recessie doormaakte. Eerst vanaf 1985 kon een zeker herstel van de produktie worden vastgesteld; dit nam in 1986 en in 1987 toe. Volgens de prognoses zal de toename van de vraag naar automobielglas in het komende decennium geringer zijn dan die bij het glas dat niet voor de automobielsector bestemd is" (punt 17).

2. Argumenten van verzoeksters

110 Gedurende de gehele procedure, zowel voor de Commissie als voor het Gerecht, hebben verzoeksters beklemtoond, dat het ontbreken van een economische analyse van de markt de beschikking in haar geheel nietig maakt. Ter terechtzitting hebben zij hun marktanalyse gezamenlijk uiteengezet. De hoofdlijnen van deze uiteenzetting worden hieronder weergegeven alsmede de enkele nog resterende onderdelen van de individuele standpunten.

a) Het hoofdargument

111 Verzoeksters betogen dat ofschoon de beschikking de twee markten beschrijft, die voor autoglas en die voor niet-autoglas, zij niet de noodzakelijke consequenties daaruit trekt bij de analyse van de gedragingen van partijen en van de economische fenomenen die worden geconstateerd. Op de Commissie rust de verplichting om alle omstandigheden in aanmerking te nemen, hieronder begrepen de bijzondere kenmerken van de betrokken markt, die de economische en juridische context vormen waarin de gewraakte overeenkomst of feitelijke gedraging is gesitueerd (arrest van het Hof van 16 december 1975, gevoegde zaken 40/73 tot en met 48/73, 50/73, 54/73 tot en met 56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Suikerunie, Jurispr. 1975, blz. 1663). Aangezien het bestaan van onderling afgestemde feitelijke gedragingen uitdrukkelijk werd betwist, moest de marktanalyse niet alleen ertoe dienen om vast te stellen, dat het gedrag van de ondernemingen een mededingingsbeperkend gevolg had, maar ook, en vooral, dat het gedrag van de ondernemingen uitsluitend kon worden verklaard door het bestaan van een verboden afstemming, en niet eenvoudig door de werking van de markt. Een marktanalyse was dus om tweeërlei redenen noodzakelijk: enerzijds, bij ontbreken van schriftelijke bewijzen, om het eventuele bestaan van de gestelde onderling afgestemde feitelijke gedragingen te bewijzen, en anderzijds om de beperkende gevolgen hiervan aan te tonen.

b) De argumenten betreffende het produkt

112 Verzoeksters, die aanvaarden dat vlakglas te verdelen is in drie soorten - te weten getrokken glas (of vensterruiten), gegoten glas (in het Italiaans "greggi") en spiegelglas (vroeger geproduceerd door continugieterij en thans bijna uitsluitend via het floatprocédé) -, vestigen er de aandacht op, dat hun aandelen op de Italiaanse markt respectievelijk 0,5 %, 4,5 % en 95 % bedragen (gegevens Assovetro, 227). Voor zover de beschikking betrekking heeft op vlakglas in het algemeen, heeft zij dus bijna uitsluitend betrekking op gedragingen betreffende floatglas.

113 Gegoten glas verschilt volledig van de twee andere soorten vlakglas, zowel wat de kenmerken (doorschijnend, maar niet doorzichtig) als wat de gebruikers ervan betreft. Dit produkt, dat alleen maar voor bepaalde toepassingen in de bouw en de decoratiesfeer wordt gebruikt, vindt nog maar weinig aftrek ( 188). De vervaardiging van dit soort glas, met een zeer lage toegevoegde waarde, is niet meer rendabel wegens invoer op grote schaal tegen lage prijzen uit de Oosteuropese landen en Turkije ( 188, 235). Sedert 1983 beschikt in Italië alleen FP nog over een produktiestraat voor gegoten glas ( 229, 235). De Commissie heeft geen rekening gehouden met het onderscheid tussen gegoten glas en floatglas bestemd voor de bouwnijverheid, en heeft voor haar kritiek op FP' s en SIV' s gedragingen met betrekking tot floatglas stukken gebruikt betreffende gegoten glas.

114 Basisfloatglas is een gewoon homogeen produkt geworden. Voor de bouw van floats wordt door alle producenten dezelfde technologie gebruikt; de techniek voor de produktie van floatglas is in geheel Europa en zelfs over de gehele wereld min of meer identiek; de kwaliteitseisen en -criteria, de werkorganisatie en het kwalificatieniveau zijn in alle Europese fabrieken praktisch gelijk. Bijgevolg is het in het stadium van de basisprodukten voor de gebruikers uiterst moeilijk de produkten van de verschillende fabrikanten van elkaar te onderscheiden. In feite is basisvlakglas een echte grondstof geworden, een "commodity", zoals goud of aluminium. Om die reden is de glasprijs in alle landen met belangrijke glasproducenten ongeveer gelijk. Eventuele prijsvariaties zijn terug te voeren op de bijkomende kosten, zoals bij voorbeeld de transportkosten. Dit punt is uiterst belangrijk voor het begrip van de organisatie van de markt en voor een juiste beoordeling van bepaalde praktijken en gedragingen van de ondernemingen.

115 Floatglas wordt geproduceerd in een groot aantal kleuren en dikten. Afgezien van blank glas bestaan er op de Europese markt voor niet-autoglas zes kleuren en op de markt voor autoglas vier kleuren. De produktie van gekleurd glas is wegens de minerale en chemische toevoegingen moeilijker en duurder dan de produktie van blank glas. Voorts bestaan er een vijftiental verschillende dikten, van 2 mm tot meer dan 20 mm.

116 De Commissie zelf heeft in haar beschikking van 1981 de homogeniteit van het produkt erkend (punt II.A., sub 3.a.1., blz. 39), terwijl zij in de onderhavige beschikking heeft geweigerd of verzuimd hiermee rekening te houden als verklaring voor bepaalde fenomenen die zij op de markt vaststelde.

117 De vlakglasindustrie omvat verschillende werkzaamheden en ambachten, waaronder de produktie van basisglas (hiervoor reeds behandeld), de verwerking en de vervaardiging van speciale produkten de voornaamste zijn.

118 De beschikking heeft het belang van de verwerking veronachtzaamd. Bijna 78 % van de totale produktie wordt verwerkt (isolatieglas, gelaagd glas voor de bouw en reflecterend glas, veiligheidsglas voor de bouw, glas voor huishoudelijke elektrische apparaten, spiegels). De verwerking omvat de walsing, de harding, de versterking, de vervaardiging van dubbel glas, isolatieglas en gelaagd glas, enzovoort. In Italië wordt het grootste gedeelte van deze werkzaamheden verricht door onafhankelijke ondernemingen waarvan sommige uitsluitend verwerkingsbedrijven zijn, terwijl andere de groothandel, de handel en de verwerking gemengd uitoefenen. De ondernemingen die uitsluitend verwerkingsbedrijf zijn, hebben hun eigen dynamiek en hebben andere prioriteiten dan de groothandelaren, omdat zij minder gevoelig zijn voor prijsschommelingen en geen speculatieve aankopen doen, daar hun winstgevendheid voortvloeit uit de toegevoegde waarde van de verwerking en niet enkel uit de koop en verkoop van produkten.

119 De in de beschikking gelaakte gedragingen (identieke tarieven en kortingen, gelijktijdige publikatie, indeling van groothandelaren, vergaderingen enz.) hebben uitsluitend betrekking op basisfloatprodukten die via groothandelaren worden gedistribueerd. Deze gedragingen betreffen slechts 30 % van het totale verbruik van vlakglas in Italië en niet 76 tot en met 80 % zoals de beschikking stelt, wat tot een vertekening van de gevolgen en de ernst van deze gedragingen leidt.

120 De speciale produkten, waaraan de beschikking ook voorbijgaat, zijn hoogtechnologische produkten die aan zeer hoge prestaties en/of standaarden voldoen (bij voorbeeld reflecterend glas, gelaagd glas, glas met een lage uitstraling, glas voor spiegels). Deze produkten zijn van fabrikant tot fabrikant zeer verschillend, en de fabrikanten voeren onderling een ware technologische strijd om onophoudelijk nieuwe produkten te ontwikkelen, wat van strategisch belang is voor hun marktpositie. Deze in hoge mate concurrerende produkten vertegenwoordigen meer dan een derde van de omzet van verzoeksters. Bovendien zijn zij een concurrentiewapen voor de andere produkten, daar zij de fabrikant de mogelijkheid bieden zijn merkbeeld te versterken, tot nieuwe markten door te dringen en zo zijn positie op de markt van basisvlakglas en verwerkt glas uit te bouwen. De speciale produkten staan overigens aan de basis van de opleving op de markt voor niet-autoglas.

121 De markt voor autoglas en die voor niet-autoglas zijn wat organisatie en werking betreft totaal verschillend van elkaar. De markt voor niet-autoglas wordt hoofdzakelijk voorzien door groothandelaren en verwerkingsbedrijven, waaraan de fabrikanten hun produkten in ruwe staat of in verwerkingsstraten verwerkt verkopen, terwijl de autoglasmarkt uitsluitend een markt is voor glas dat verwerkt is volgens de specificaties van de autofabrikanten en rechtstreeks door de producenten wordt geleverd. Het ontbreken van tussenpersonen op de autoglasmarkt is te verklaren door het belang en de grote ingewikkeldheid van de verwerking voor deze markt, de hoge kosten, het vereiste van nauwe en voortdurende samenwerking met de autofabrikanten voor de ontwikkeling en perfectionering van de modellen, en het "just in time"-principe (levering aan de montageband, zonder opslag bij de autofabrikant).

122 Hoewel de Commissie het onderscheid tussen deze twee markten heeft erkend in het kader van artikel 85, heeft zij dit geweigerd in het kader van de toepassing van artikel 86. Zonder de minste uitleg te geven, heeft zij gesteld dat de in aanmerking te nemen markt die voor vlakglas in het algemeen was.

123 Wat betreft de kenmerken van de industriële vervaardiging van floatglas wijzen partijen erop, dat floatovens zeer zware en weinig flexibele produktie-installaties zijn. Om winstgevend te zijn, moeten zij een hoge capaciteit hebben (in de orde van 500 ton per dag) en maximaal (24 uur per etmaal) en rationeel worden gebruikt. De bouw van een float is een zeer grote investeringsbeslissing ( 100 miljoen ECU), zodat de industrie zich niet snel of soepel aan schommelingen in de vraag kan aanpassen. Wanneer een float een keer is geïnstalleerd moet hij continu in bedrijf zijn, wat noodzakelijkerwijs een verhoging van de produktie en het gevaar van overcapaciteit meebrengt.

124 Floats zijn ook niet flexibel uit het oogpunt van de exploitatie, in die zin dat een floatoven slechts één kleur en één dikte tegelijk kan produceren. Elke verandering van kleur vergt tijd (ongeveer 14 dagen) en leidt tot een aanzienlijk produktieverlies (7 000 ton verkoopbaar produkt voor een oven van 500 ton per dag). De duur van de produktiecycli moet, uitgaande van een grote vraag, noodgedwongen lang zijn om economisch verantwoord te zijn, terwijl de variëteit van de door de markt gevraagde produkten zeer groot is. Bovendien is het wegens zijn omvang niet economisch om vlakglas in grote hoeveelheden of voor langere tijd op te slaan.

125 Reparaties en onderhoud ten slotte, die op gezette tijden noodzakelijk zijn, moeten koud worden uitgevoerd. Om de vijf of zes jaar moeten de floats daartoe alsmede voor technologische verbeteringen en eventuele capaciteitsuitbreiding verscheidene maanden worden stilgelegd.

126 Als gevolg van al deze factoren is het uiterst moeilijk het aanbod aan de vraag aan te passen en is het zowel technisch als economisch gezien onmogelijk, dat elke producent op ieder moment over het gehele scala aan produkten beschikt. Deze technische en economische vereisten, die ertoe dwingen het meest rationele gebruik van de capaciteiten in overeenstemming te brengen met de noodzaak om op de markt aanwezig te blijven, verklaren waarom de fabrikanten er een objectief belang bij hebben onder omstandigheden bij hun concurrenten te kopen of aan hen te verkopen.

127 Weliswaar kunnen "slechts weinig ondernemingen de kosten en risico' s van de verwerking van automobielglas [...] aangaan" (punt 13), maar verzoeksters beklemtonen dat dit zo is als gevolg van hetgeen in rechtsoverweging 121 is uiteengezet.

c) De argumenten betreffende het aanbod

128 De totale (verkoopbare) Europese produktiecapaciteit in 1989 moet volgens verzoeksters worden geraamd op ongeveer 5 100 000 ton; in 1986 was dit 4 444 000 ton en in 1982 4 176 000 ton (bron: GEPVP, 175). De Italiaanse floatproduktie bedroeg in 1985 700 000 ton en in 1986 673 000 ton, en werd geproduceerd in vijf floats, waarvan één toebehoorde aan FP, één aan SIV, één aan FP en SIV gezamenlijk en twee aan VP (bron: Assovetro Istat, 187). 1987 heeft SIV te Porto Marghera (Veneziana Vetro) een nieuwe float in bedrijf gesteld.

129 Op de Europese markt voor vlakglas, het Verenigd Koninkrijk inbegrepen, neemt de Italiaanse markt qua omvang de derde - of vierde (naar gelang het jaar) - plaats in, met een aandeel in het totale Europese verbruik van vlakglas van 14,1 % in 1984; dit cijfer is voordien nooit boven de 16,3 % uitgekomen ( 189).

130 Volgens de beschikking hebben de drie Italiaanse producenten 79 % van de Italiaanse markt voor niet-autoglas in handen. Verzoeksters stellen, dat hun aandeel in de Italiaanse markt voor niet-autoglas in de betrokken periode, op zijn hoogste stand, 63,7 % bedroeg in 1986, toen SIV de zeggenschap in Vetrocoke overnam. Gemiddeld lag hun marktaandeel tussen 1982 en 1986 bij 56,2 %. De verklaring van dit verschil is, dat volgens de Commissie importen uit Frankrijk niet als onafhankelijke importen kunnen worden beschouwd wanneer de verkoper een met een Italiaanse fabrikant verbonden onderneming was. Voor dat standpunt zijn echter geen redenen aangevoerd. Boussois, een zustermaatschappij van VP, had een externe aandeelhouder die 30 % van het kapitaal hield en eiste, dat de onderneming haar eigen belang zo goed mogelijk behartigde, onafhankelijk van VP, die zelf voor 20 % in handen van onafhankelijke aandeelhouders was en die derhalve evenmin volledig door PPG werd gecontroleerd. De van Boussois afkomstige importen in Italië waren onafhankelijke importen (arrest in de zaak 75/84, Metro, Jurispr. 1986, blz. 3021). Hoe dan ook, de importen in 1986 bedroegen ongeveer één derde van de Italiaanse markt voor niet voor auto' s bestemd vlakglas. Ook al heeft de marktstructuur zich na de overname van Boussois door PPG in 1982 enigszins gewijzigd, dit neemt niet weg dat de stroom van importen, zelfs wanneer deze van zustermaatschappijen afkomstig zijn, aantoont dat importen economisch rendabel zijn. Ook de exportstroom is niet te verwaarlozen (30 %).

131 Onder deze omstandigheden stelt de beschikking ten onrechte, dat Italië de relevante geografische markt is, op grond dat de ondernemingen voor de export slechts tegen marginale kosten geproduceerde hoeveelheden kunnen afzetten. In het dossier is geen bewijs te vinden voor deze stelling. In haar beschikking van 1981 alsmede in beschikking 84/388/EEG van 23 juli 1984 inzake overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector vlakglas in de Benelux-landen (PB 1984, L 212, blz. 13; hierna: "de beschikking van 1984") heeft de Commissie het belang van de intracommunautaire handel beklemtoond. Zo verklaarde zij in haar beschikking van 1981 (punt 6, blz. 35) in de eerste plaats, dat de marktaandelen van de Italiaanse producenten voor de gehele Italiaanse vlakglasmarkt respectievelijk 20 % voor FP, 14 % voor SIV, 14 % voor VP, 3 % voor Fabbrica Sciarra en 3 % voor Vetro Coke bedroegen, terwijl de rest, dat wil zeggen 46 %, uit importen bestond; en in de tweede plaats dat SIV en VP in 1976 en 1977 ongeveer 55 % van hun respectieve produktie op de andere markten van de EEG hadden verkocht.

132 Het is waar, zoals de beschikking opmerkt, dat de vlakglassector in het begin van de jaren '80 een moeilijke crisisperiode heeft gekend, die werd gekenmerkt door grote overcapaciteit, voortdurend stijgende produktiekosten, een crisis in de bouw- en autosector en stijgende energiekosten, met als gevolg zware verliezen voor de fabrikanten. Diezelfde fabrikanten hebben echter de nodige herstructurerings-maatregelen uitgevoerd (sluiting van onrendabele of verouderde installaties, vermindering van personeel, herkapitalisaties, nieuwe investeringen in installaties met een hoger prestatievermogen, onderzoek en ontwikkeling van speciale produkten, enz.). De vlakglasindustrie is anders dan andere zware industrieën van de Gemeenschap (bij voorbeeld de staalindustrie) deze crisis te boven kunnen komen zonder grote ingrepen of specifieke, op één bedrijfstak gerichte maatregelen van de nationale of communautaire instanties. Bijgevolg was de vlakglasindustrie in de periode van 1982 tot 1986, waarop de bestreden beschikking betrekking heeft, een dynamische industrie die niet probeerde de crisis door te komen met behulp van verdeling van de markt en andere verboden overeenkomsten, maar die op positieve wijze reageerde en probate economische maatregelen nam.

133 Ten onrechte heeft de Commissie vastgesteld, dat de markt stagneert, nog steeds in een situatie van overcapaciteit verkeert en ontoegankelijk is voor nieuwe producenten. Integendeel, de markt heeft - en nog steeds - veelvuldige en diepgaande wijzigingen gekend: de overneming van Glaverbel door Asahi, van Boussois door PPG en van Flachglas door Pilkington; de vestiging van Guardian in Luxemburg midden in de crisisperiode; de ingebruikstelling van negen nieuwe produktiestraten sedert 1981, waardoor de produktiecapaciteit van 3,8 miljoen ton in 1981 steeg tot meer dan 5,1 miljoen ton in 1989, zijn alles ontwikkelingen waaruit de intensiteit blijkt van de concurrentie tussen de fabrikanten, die elkaar onophoudelijk bestrijden met nieuwe investeringen en nieuwe produkten.

134 In feite schoot het aanbod op de Italiaanse markt, ondanks de algemene situatie in Europa, die door overcapaciteit werd gekenmerkt, tekort waardoor die markt voor buitenlandse fabrikanten buitengewoon interessant werd. Die situatie wordt bevestigd door het verloop van de in- en uitvoerstromen in Italië ( 253A).

135 Voorts wijzen SIV en VP erop, dat de inflatie in Italië in de betrokken periode zeer hoog was en schommelde tussen 12 en 20 % naar gelang het jaar, zodat de prijsverhogingen meer schijn dan werkelijkheid waren en de parallelle verhogingen niet beslist onwettig waren ( 215).

136 Een ander belangrijk punt is, dat het begrip "fabrikant" in feite verscheidene vormen van bedrijvigheid omvat: de vervaardiging van basisvlakglas, de verwerking van glas voor de bouw, de verwerking van autoglas en de produktie van speciale produkten. Bij al deze werkzaamheden staat weliswaar vlakglas centraal, maar niettemin hebben ze elk betrekking op een andere markt met ieder zijn eigen wetmatigheden. De uitwisseling van basisvlakglas was dus niet noodzakelijkerwijs van invloed op de markt voor verwerkt autoglas, waar andere wetten gelden.

137 Elk van de drie fabrikanten volgt zijn eigen strategie en legt een ander accent op de verschillende vormen van bedrijvigheid:

- FP concentreert zich in het kader van de taakverdeling binnen het Saint-Gobainconcern op de Italiaanse markt en heeft een belangrijke verwerkende industrie in de sector voor niet-autoglas;

- SIV vindt haar concurrentievoordeel in de concentratie op de verwerking van autoglas en spreidt haar verwerkingscapaciteit en verkopen over geheel Europa - zij exporteerde in 1986 50 % van haar capaciteit -; zij is in mindere mate, althans in de door de beschikking bestreken periode, actief als fabrikant van basisglas;

- VP legt het accent op de produktie van basisglas, met een geringe graad van integratie van verwerkingsactiviteiten; in 1986 exporteerde zij 40 % van haar produktie.

138 De drie ondernemingen verschillen ook in structuur. SIV is geen onderdeel van een multinationaal concern, maar wordt gecontroleerd door de Italiaanse staatsholding EFIM, een niet-industriële overheidspartner die niet dezelfde doelstellingen, belangen of actiemiddelen heeft als privaatrechtelijke concerns.

139 Voorts hebben de respectieve marktaandelen van elk van deze ondernemingen belangrijke wijzigingen ondergaan: tussen 1982 en 1986 heeft FP haar marktaandeel bij niet-autoglas vergroot met 22 %, terwijl de marktaandelen van SIV en VP zijn gedaald met respectievelijk 8 en 12 %.

d) De argumenten betreffende de vraag

140 Voor de markt voor niet-autoglas wijzen partijen er in de eerste plaats op, dat de verwerkingsbedrijven zich wegens de door de verwerking ontstane toegevoegde waarde in een geheel ander concurrentiepositie bevinden, en in de tweede plaats dat het gedrag van de groothandelaren door de Commissie is miskend.

141 Wat de groothandelaren aangaat, is de vraag sterk geconcentreerd, daar de twintig belangrijkste groothandelaren meer dan 80 % van de via deze weg gedistribueerde produkten afnemen. Deze sector heeft zeer ernstige moeilijkheden gekend als gevolg van achterhaalde bedrijfsvoeringsmethoden, een niet aan hun bedrijf aangepaste liquiditeitspositie met als gevolg abnormaal hoge financieringskosten, en concurrentie van de fabrikanten die de distributie in hun bedrijf hebben geïntegreerd. Om aan deze moeilijkheden het hoofd te bieden, probeerden de groothandelaren zich in verenigingen te organiseren. Reeds in het midden van de jaren '70 richtten de belangrijkste ondernemingen die in de groothandel in vlakglas in Italië waren gespecialiseerd, verenigingen op om aan allen een gemeenschappelijk handelsbeleid op te leggen zowel in het stadium van de aankoop als in dat van de verkoop. De beschikking van 1981 veroordeelde deze groepsvorming van groothandelaren die erop was gericht de mededinging tussen hen te beperken. Deze zeer vergaande organisatiegraad van de groothandelaren, met het doel betere voorwaarden te krijgen en de mededinging tussen hen te beperken, is een wezenlijk kenmerk van de markt voor vlakglas voor het bouwbedrijf in Italië.

142 Bij aandachtige lezing van Cobelli' s klacht blijkt zeer duidelijk, dat deze zich keert tegen het feit dat niet alle groothandelaren van dezelfde voorwaarden profiteerden en dat de gunstigere voorwaarden die sommigen kregen, geleid hadden tot het faillissement en de sluiting van talrijke ondernemingen, waaronder die van Cobelli. Dit is in overeenstemming met de conclusies van het door Battelle op de vergadering te Tropea uitgebrachte rapport over de ontwikkeling van de verkoop van niet-autovlakglas in Italië ( 276), waarin de moeilijkheden van de distributiesector van vlakglas in Italië waren beklemtoond. Dat is een heel andere klacht dan de beschuldiging van afspraken tussen de producenten om de prijzen te verhogen. Overigens moet worden opgemerkt, dat Cobelli stelt dat vanaf 1982 de situatie onhoudbaar is geworden, dus juist na de beschikking van september 1981 van de Commissie die de groepsvorming tussen de groothandelaren evenals de toezegging die zij van de fabrikanten hadden gevraagd om aan de hand van afnemerslijsten aan de leden van hun verenigingen differentiële kortingen te verlenen, verbood. Cobelli beklaagt zich in feite over een situatie die onhoudbaar was geworden omdat de fabrikanten niet meer wilden ingaan op de verzoeken van de groothandelaren om gezamenlijk voor iedereen geldende prijzen en voorwaarden vast te stellen.

143 Met betrekking tot de autoglasmarkt stellen partijen, dat hoewel de beschikking de belangrijkste kenmerken van deze markt tamelijk juist beschrijft, de Commissie niet de consequenties trekt die daaruit voortvloeien. De autofabrikanten zijn tegelijk componist en dirigent en de leveranciers van autoglas zijn in zeer hoge mate van hen afhankelijk. De markt wordt geheel door de vraag gedicteerd. De enige grens die is gesteld aan de macht van de autofabrikanten ten opzichte van de glasleveranciers ligt in de technische mogelijkheden bij de fabricage en de vormgeving van de glazen onderdelen van de auto, waarbij de technologie van de glasfabrikant een rol speelt. Is echter één keer het model vastgesteld, ligt het lot van de leveranciers geheel in handen van de autofabrikant. VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 689A0068.2

144 Verzoeksters beklemtonen het overigens in de beschikking erkende feit, dat de verwerkingsstraten technisch zeer snel verouderd raken en op maximale capaciteit moeten blijven werken om zichzelf terug te verdienen. De fabrikant probeert dus zo groot mogelijke orders van de autofabrikanten te krijgen en heeft er gewoonlijk geen belang bij het hem toebedeelde quotum met anderen te delen. Voorts moet de fabrikant anticiperen op de toekomstige behoeften van de autofabrikanten wat betreft de modellen, de technische eisen en de waarschijnlijke orderomvang om in staat te zijn aan de vraag te voldoen wanneer deze zich voordoet. In feite verstrijkt er een jaar tussen het begin van de aanleg van een nieuwe verwerkingsstraat en de feitelijke ingebruikstelling ervan. Gezien haar bijzondere aard is een produktie-installatie voor autoglas die een keer is aangelegd, zeer weinig flexibel en moet maximaal draaien om winstgevend te zijn.

145 Wat het ontwikkelingsproces van de modellen betreft, ligt het natuurlijk voor de hand dat de "fabrikant-ontwikkelaar" van het prototype, wanneer hij de keus had, de gehele markt voor zichzelf zou houden, zodat hij aanzienlijke schaalvoordelen zou behalen. Hij heeft er geen enkel belang bij, de markt met andere concurrerende fabrikanten te delen. Maar dit is niet het beleid van de autofabrikanten en de processtukken bevatten sprekende bewijzen van de macht van Fiat bij de contractuele onderhandelingen ( 721 en volgende).

146 Aangaande de verdeling van de bevoorradingsbronnen en de door de autofabrikanten toegekende "quota" wanneer deze niet van één enkele leverancier afhankelijk willen zijn, moet worden opgemerkt dat het aantal leveranciers beperkt is tot twee of drie per model, een praktische overweging die de oorsprong vormt van het stelsel van toekenning van "quota". Deze quota worden in percentages en niet in onderdelen of hoeveelheden uitgedrukt. De met een quotum corresponderende hoeveelheid hangt af van het commercieel succes van het betrokken automodel. Dit systeem wordt door alle autofabrikanten in Europa en in casu door Fiat toegepast. De leverancier loopt derhalve een risico, omdat hij, wanneer de verkopen van een model hoger liggen dan verwacht, moeilijkheden kan hebben om het aantal onderdelen te leveren dat overeenkomt met zijn quotum, en hij, wanneer hij er niet in slaagt overeenkomstig het quotum te leveren wat Fiat bij hem heeft besteld, het gevaar loopt bij een volgende onderhandeling te worden bestraft met een quotumvermindering. Wanneer aan de andere kant de leverancier naar mate de orders worden geplaatst, merkt dat hij zijn quotum niet krijgt, kan hij een klacht indienen bij de centrale inkoopafdeling van Fiat. Onderhandelingen over quota en prijzen gaan dus hand in hand: een groter quotum kan worden verkregen via een prijsconcessie, en vandaar het belang van de leverancier om voortdurend na te gaan of aan zijn leveringsquotum wel de hand wordt gehouden.

147 De autofabrikanten schrijven de glasfabrikanten niet alleen voor elk model de technische specificaties en de vereiste hoeveelheden voor, maar zij bepalen ook het tempo van de leveringen. Dit vereiste van "just in time"-levering betekent, dat moet worden geleverd op het gewenste moment in het fabricageprogramma van de auto' s en niet, zoals de Commissie lijkt te denken, dat de autofabrikant alleen maar op de plaatselijke leveranciers kan rekenen.

148 Aan de gemeenschappelijke uiteenzetting van partijen over de markt voegt VP nog toe, dat de Commissie zich heeft vergist in de bijzondere positie die VP op de markt voor niet-autoglas inneemt en deze onjuist heeft weergegeven. VP oefent noch zelf, noch via met haar verbonden ondernemingen het verwerkingsbedrijf uit. Derhalve kan VP haar afnemers, klaagster Cobelli inbegrepen, geen concurrentie aandoen. Het voeren van een beleid dat erop is gericht Cobelli en de andere afnemers uit het zuiden van Italië te dwingen de markt te verlaten, zou in strijd zijn met VP' s eigenbelang. Cobelli' s klacht bevat geen enkel geloofwaardig bewijs voor een onwettige gedraging van VP. Op de markt voor niet-autoglas heeft VP ongeveer drie keer zoveel afnemers als haar concurrenten, en 55 % daarvan zijn verwerkende bedrijven. Uitgedrukt in verkocht glas zijn de verkopen van VP aan de verwerkende bedrijven geleidelijk gestegen van 42,2 % van de totale verkopen van VP buiten de autosector in 1985 tot 53,3 % van de totale verkopen in 1988.

149 Bovendien, wanneer de Commissie VP niet als partij in de procedure had betrokken, zou het marktaandeel van SIV en FP te zamen in de betrokken periode bij niet-autoglas hebben geschommeld tussen 21,2 % en 36,1 %. Dit kleinere marktaandeel zou als verklaring kunnen dienen voor de beschikking, voor zover het de beschuldiging van een "collectieve machtspositie" betreft. Volgens VP is het aannemelijk, dat één van de onderliggende redenen waarom de procedure ook tegen haar is gericht, was dat een rechtvaardiging moest worden gevonden voor de vaststellingen van de Commissie met betrekking tot artikel 86.

150 SIV wijst erop, dat haar marktaandeel op de autoglasmarkt is gedaald van 50,3 tot 37,5 %. Het zou voor haar zinloos zijn geweest aan "overeenkomsten" met andere producenten deel te nemen, omdat haar marktaandeel ernstig was aangetast, met name in haar verhoudingen met Fiat, waarvan zij de belangrijkste leverancier was geweest ( 721 en volgende).

3. Argumenten van de Commissie

151 De Commissie beklemtoont, dat de Europese markt voor vlakglas gedurende de gehele periode waarop de beschikking betrekking had - januari 1982 tot juni 1987 - door overcapaciteit werd gekenmerkt. Die vaststelling wordt niet tegengesproken door het feit dat naderhand, op basis van na de gewraakte feiten opgestelde statistieken, kan worden vastgesteld dat de overcapaciteit kleiner was dan geraamd. Hoe dan ook, volgens de recentste statistieken - te weten de GEPVP-gegevens voor 1988 ( 172, 173 en 174) - werd de gehele in de beschikking bedoelde periode inderdaad door overcapaciteit gekenmerkt, wat de stelling dat de prijsverhogingen in die periode zowel in de autoglas- als in de niet-autoglassector een marktconjuncturele oorzaak hadden, volstrekt ongeloofwaardig maakt.

152 De Commissie wijst de stelling van de hand, dat de drie producenten slechts 30 % van de Italiaanse markt voor niet-autoglas in handen hadden. De aandelen in de markt voor niet-autoglas liggen, zoals blijkt uit bijlage 2 bij de beschikking, rondom 73 % tot 79 % van de markt. De posities van de drie Italiaanse producenten lagen muurvast. Niet alleen is de positie van de drie producenten gezamenlijk op de Italiaanse markt hoofdzakelijk gelijk gebleven (punt 11 van de beschikking), maar ook hun individuele marktaandeel is niet merkbaar gewijzigd, ook al heeft SIV een achteruitgang van enkele procenten in de sector autoglas geboekt.

153 De Commissie herhaalt, dat de mededingingsregelingen tussen de producenten duidelijk blijken uit de in de beschikking genoemde stukken en nauwkeurig door de feiten worden bevestigd. Zelfs wanneer de markt een krachtig herstel had doorgemaakt met een beperkt aanbod en een zeer sterke vraag, was het gedrag van de ondernemingen niettemin een verboden mededingingsregeling geweest.

154 Wat betreft de invoer in Italië door ondernemingen waarin de fabrikanten de zeggenschap hadden (bij voorbeeld Boussois), zou het volgens de Commissie onlogisch zijn deze af te trekken van de marktaandelen van de fabrikanten, omdat dit een graad van onafhankelijkheid veronderstelt die in werkelijkheid niet bestaat tussen de leden van eenzelfde concern. Niet kan worden aangenomen, dat deze importen de eigen produktie van de drie Italiaanse producenten konden beconcurreren. Anders dan het geval was in zaak 75/84 (arrest Hof van 22 oktober 1986, Metro, reeds aangehaald), waarin bepaalde ondernemingen die door éénzelfde concern werden gecontroleerd onder verschillende merknamen tegen verschillende prijzen produkten verhandelden die verschillende technische kenmerken hadden, gaat het hier om een door VP als primair produkt gekwalificeerd produkt met een zeer lage toegevoegde waarde (onverwerkt vlakglas).

155 De Commissie betoogt, dat haar onderzoek zich heeft geconcentreerd op de graad van mededinging tussen de van Boussois en Saint-Gobain (Frankrijk) afkomstige importen en de produktie van FP, SIV en VP. Laat men deze importen buiten beschouwing, blijft slechts een betrekkelijk laag cijfer over dat, ook al geeft het de invoer van de met FP, VP of SIV concurrerende groothandelaren weer, zeker geen enkele invloed heeft gehad op de conclusies waartoe de Commissie in haar beschikking is gekomen.

156 Met betrekking tot de geloofwaardigheid en de juistheid van Cobelli' s klacht tegen de glasproducenten wijst de Commissie erop, dat haar beschikking is gebaseerd op eigen onderzoek en dat telkens wanneer zij verwijst naar die klacht, alle conclusies die daaruit worden getrokken alsmede alle relevante stukken uitdrukkelijk worden vermeld.

157 Wat VP' s argumenten betreft, zij kan volgens de Commissie niet stellen dat de stukken die verwijzen naar de "glasproducenten" geen betrekking op haar hebben. Er moet rekening worden gehouden met het aantal stukken en de huidige economische situatie. Het feit dat VP niet een bedrijf was dat niet voor auto' s bestemd glas verwerkte, kan zeker tot gevolg hebben gehad dat zij groothandelaren met een verwerkingsbedrijf een voorkeursbehandeling gaf, maar niet dat haar belangen in de grond verschilden van die van FP of SIV. De Commissie herhaalt, dat niets het feit weerspreekt dat VP haar prijzen op hetzelfde moment als SIV en VP of vlak daarna heeft verhoogd.

4. Oordeel van het Gerecht

158 Het Gerecht merkt allereerst op, dat de Commissie de marktanalyse van verzoeksters tot op zekere hoogte heeft aanvaard. Een groot gedeelte van haar uiteenzetting over de produktie van vlakglas is namelijk ongewijzigd overgenomen uit het antwoord van FP op de mededinging van de punten van bezwaar (zonder echter steeds de bron aan te geven). Sommige cijfers in punt 11 en in bijlagen 1 en 2 bij de beschikking zijn eveneens ontleend aan door verzoeksters verschafte gegevens. De Commissie heeft niettemin slechts een gering gedeelte van deze gegevens gebruikt, zonder dat de beschikking of de in de onderhavige procedure ingediende memories aangeven waarom alleen aan de gekozen passages geloof is gehecht. De Commissie heeft slechts zeer af en toe gedetailleerd de conclusies weerlegd die partijen hebben getrokken uit de informatie die zij zelf hadden verschaft. De Commissie heeft ter terechtzitting zelfs verklaard, dat het schriftelijke bewijs voor de mededelingsregelingen die tussen de drie fabrikanten hadden bestaan, zo duidelijk en expliciet was, dat elk onderzoek van de marktstructuur geheel overbodig was.

159 Het Gerecht kan de opvatting van de Commissie niet delen, dat een marktonderzoek overbodig was. Het Gerecht is integendeel van oordeel, dat een adequate omschrijving van de betrokken markt een noodzakelijke voorwaarde vooraf is om een oordeel te kunnen geven over gedrag dat vermeend in strijd is met de mededingingsregels. Ook al is de Commissie niet gehouden in haar beschikkingen alle argumenten van de ondernemingen te bespreken, is het Gerecht van oordeel dat, gelet op de hiervoor uiteengezette argumenten van verzoeksters, de Commissie een diepgaander onderzoek naar de structuren en de werking van de markt had moeten doen om aan te tonen, waarom de conclusies van verzoeksters ongegrond waren. Enerzijds wordt het Gerecht immers geconfronteerd met een reeks gedetailleerde argumenten van verzoeksters gebaseerd op gegevens waaraan de Commissie zelf ter ondersteuning van haar beschikking bepaalde elementen heeft ontleend, en anderzijds met een verweer van de Commissie, dat merendeels bestaat in een eenvoudige verwijzing naar de tekst van de beschikking.

160 Onder deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat het niet aan het Gerecht staat een eigen marktonderzoek te verrichten, maar dat het zich ertoe dient te beperken, voor zover mogelijk na te gaan of de vaststellingen in de beschikking die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de zaak, gegrond zijn.

a) De ontwikkeling van de Italiaanse markt

161 Volgens de beschikking laat bijlage 1 de ontwikkeling van de vlakglasmarkt in Italië zien. Opgemerkt moet echter worden, dat de drie tabellen in bijlage 1 zijn opgesteld aan de hand van cijfers uit verschillende bronnen. De cijfers met de vermelding "Assovetro" en "Istat" zijn ontleend aan tabellen die SIV tijdens de administratieve procedure heeft overgelegd ( 183-185, 187-188), terwijl de cijfers in de eerste regels van de tabellen 1 en 2 blijkbaar zijn gehaald uit andere door de drie fabrikanten verschafte gegevens. Deze vermenging van aan verschillende bronnen ontleende cijfers heeft op zijn minst twee gevolgen gehad. In de eerste plaats is het aandeel van de invoer in het verbruik op de Italiaanse markt lager komen te liggen. In de tweede plaats is de verhouding invoer/verbruik in het ene jaar ten opzichte van het andere, en derhalve de weergave van de ontwikkeling van deze verhouding (daling of stijging) gedurende de betrokken periode, niet dezelfde als wanneer de gebruikte cijfers aan dezelfde bron waren ontleend.

162 Vervolgens heeft de Commissie, na op basis van deze cijfers het klaarblijkelijk verbruik van doorzichtig glas in Italië te hebben berekend, hiervan de "import uit Frankrijk" en de "import van de drie producenten uit andere landen" afgetrokken. In een noot onderaan de bladzijde wordt opgemerkt:

"De import uit Frankrijk is weggelaten omdat er in dit land slechts twee producenten zijn, Saint-Gobain en Boussois, die respectievelijk moedermaatschappij van Fabbrica Pisana en zustermaatschappij van Vernante Pennitalia zijn. De import afkomstig van deze twee Franse vennootschappen is meestal bestemd voor de Italiaanse producenten. Wanneer er op de Italiaanse markt rechtstreeks hoeveelheden door een van deze Franse vennootschappen worden verkocht, kan men deze niet als verkopen van concurrenten beschouwen."

Uit het dossier blijkt, dat de cijfers van de "import uit Frankrijk" zijn ontleend aan bepaalde, door SIV verschafte gegevens over de totale exporten vanuit andere landen naar Italië ( 183, 185). Echter, hoewel de hiervoor aangehaalde noot erkent dat de importen in Italië vanuit Frankrijk niet steeds voor de Italiaanse producenten bestemd waren, en hoewel VP haar de cijfers van de door Boussois onafhankelijk van haar zustermaatschappij verrichte verkopen in Italië had verschaft ( 213), is de Commissie bij de opstelling van de tabellen van bijlage 1 klaarblijkelijk ervan uitgegaan, dat alle importen in Italië van alle soorten vlakglas van de zustermaatschappijen uit Frankrijk in hun geheel bestemd waren voor de Italiaanse fabrikanten. De Commissie tracht deze handelwijze te rechtvaardigen door te wijzen op de geringe omvang van de invoer uit andere Franse bronnen dan de met verzoeksters verbonden ondernemingen. Dit vindt echter noch in de beschikking noch in de processtukken enige steun.

163 De Commissie heeft in antwoord op een vraag van het Gerecht verklaard, dat de cijfers "import (...) uit andere landen" uitsluitend betrekking hebben op de import uit andere Lid-Staten van de Gemeenschap. Zij heeft uitdrukkelijk bevestigd, dat deze cijfers geen rekening houden met de invoer uit derde landen. Uit het dossier blijkt echter, dat de importen in Italië vanuit Turkije en de landen van Oost-Europa dikwijls van zeer groot belang waren voor de werking van de Italiaanse markt voor vlakglas in het algemeen. Op een verzoek ter terechtzitting om de bron van de cijfers "import (...) uit andere landen" aan te geven, heeft de Commissie verwezen naar een document dat niet in het gemeenschappelijke dossier voorkomt en waaruit deze cijfers trouwens kennelijk niet afkomstig zijn.

164 De Commissie is dus niet in staat geweest het Gerecht te verklaren waarom zij het nodig achtte, statistische gegevens van verschillende herkomst met elkaar te combineren. Een dergelijke methodiek is op het eerste gezicht verdacht. Hoe dan ook, om de zojuist genoemde redenen is het Gerecht van oordeel, dat niet kan worden vertrouwd op de vaststellingen die op bijlage 1 bij de beschikking zijn gebaseerd.

165 Het Gerecht heeft aan de hand van de stukken waarnaar de Commissie heeft verwezen, evenmin het bewijs kunnen reconstrueren voor de bewering in punt 6 van de beschikking, dat de Italiaanse markt 20 % van de Europese markt vertegenwoordigt.

b) De aanbodcapaciteit vergeleken met de vraag

166 Zowel in de beschikking als in haar memories wijst de Commissie erop, dat gedurende de gehele periode waarop de beschikking betrekking heeft, de markt stagneerde en door overcapaciteit werd gekenmerkt. Uit verscheidene grafieken in het dossier, en met name uit grafiek 176 waarop de Commissie ter terechtzitting de aandacht van het Gerecht heeft gevestigd, blijkt echter dat de kloof tussen de "saleable capacity" (verkoopcapaciteit) en de "total sales" (totale verkoop) na 1981 geleidelijk geringer is geworden. Grafiek 178, afkomstig van GEPVP, laat zien dat in 1985 de verkopen de verkoopcapaciteit begonnen te overschrijden. Het GEPVP-rapport van juni 1987, waarnaar de beschikking (punt 12, derde alinea) uitdrukkelijk verwijst, spreekt van een "tight supply situation" (gespannen aanbodsituatie) in 1986 en 1987.

167 Het Gerecht is van oordeel dat men de conclusies die uit deze stukken voortvloeien, niet kan afwijzen door te beweren, zoals de Commissie lijkt te doen, dat de marktsituatie aan de hand van prognoses en niet aan de hand van achteraf vastgestelde feiten moet worden beoordeeld. Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie geen rechtens genoegzaam bewijs heeft geleverd van haar stelling, dat de markt stagneerde en door een aanhoudende overcapaciteit werd gekenmerkt.

168 Het Gerecht is van oordeel dat, nu het uitgangspunt van een markt die stagneerde en door een aanhoudende overcapaciteit werd gekenmerkt, bij gebrek aan voldoende bewijs niet kan worden geaccepteerd, het des te klemmender is, de door verzoeksters verschafte informatie over de ingebruikstelling van nieuwe float-ovens in de betrokken periode opnieuw te onderzoeken. Deze informatie zou immers bewijs kunnen opleveren van het bestaan van een dynamische markt, zoals verzoeksters stellen.

c) Het aandeel van de drie fabrikanten in de markt voor niet-autoglas

169 Volgens punt 7 van de beschikking konden de drie producenten aan gemiddeld 79 % van de Italiaanse vraag naar niet voor auto' s bestemd glas voldoen. Punt 11 bevat een tabel met de "marktaandelen van de drie vennootschappen (...) berekend op basis van de gegevens in bijlage 2". Echter, de cijfers in de kolom "non-auto" in de tabel in punt 11 komen uitsluitend voor 1985 uit op 79 %. Evenmin heeft de Commissie de cijfers kunnen verklaren in de andere tabel in punt 11, betreffende de marktaandelen van SG, SIV en PPG op Europees vlak.

170 Ondanks het uitdrukkelijke verzoek van het Gerecht om van alle bronnen van de tabellen in de bijlagen bij de beschikking in kennis te worden gesteld, heeft de Commissie geen enkel stuk aangewezen waarin de gestelde "gegevens GEPVP" voorkomen, die in de eerste regel van tabel 1 van bijlage 2 worden genoemd. Evenmin heeft het Gerecht uit de processtukken of uit de verschafte gegevens kunnen opmaken of, en in welke mate, de bij de opstelling van de tabellen in bijlage 2 rekening is gehouden met het feit dat volgens de Commissie de invoer afkomstig van verbonden ondernemingen moet worden geacht deel uit te maken van de Italiaanse produktie.

171 Derhalve kan het Gerecht de stelling, dat de drie Italiaanse producenten in feite vier vijfde van de Italiaanse markt voor niet-autoglas in handen hadden, niet als uitgangspunt nemen ter beoordeling van het bedrag van de ondernemingen op deze markt. Maar volgens het Gerecht is evenmin het bewijs geleverd, dat de marktaandelen van de drie producenten veel kleiner waren. Het Gerecht kan alleen maar vaststellen, dat dit wezenlijke punt onopgehelderd blijft.

B - De feitelijke bevindingen en het bewijs

172 Zoals hiervoor (punt 15) is uiteengezet, behandelt de beschikking het gedrag van de ondernemingen in drie hoofdstukken: de markt voor niet-autoglas, de markt voor autoglas en de uitwisseling van glas tussen de producenten. Het hoofdstuk betreffende de markt voor niet-autoglas omvat vijf afdelingen, te weten respectievelijk de identieke tarieven, de identieke kortingen, de identieke indeling van de belangrijkste afnemers, de aspecten van het overleg tussen de fabrikanten en de betrekkingen tussen de fabrikanten en de groothandelaren. Het hoofdstuk betreffende de markt voor autoglas omvat twee afdelingen, te weten respectievelijk de betrekkingen met Fiat en met Piaggio.

173 Voor de meeste vraagstukken kunnen de bewijzen en feitelijke bevindingen worden behandeld in de door de beschikking aangehouden volgorde. Bepaalde processtukken hebben echter betrekking op twee of meer afdelingen en/of onderafdelingen, zodat zal moeten worden verwezen naar hetgeen ten aanzien van andere afdelingen of onderafdelingen is vastgesteld.

1. Het gedrag van de ondernemingen in de sector niet-autoglas

a) Identieke tarieven

174 Volgens de beschikking (punten 18 en 19) hebben de drie Italiaanse fabrikanten op dicht bijeen gelegen data en soms op dezelfde dag hun Italiaanse klantenkring identieke tarieven toegezonden. Bijlage 3 bij de beschikking vermeldt de data van verzending aan de afnemers en de data van ingang van deze tarieven. Het initiatief voor deze tariefwijzigingen werd niet steeds door dezelfde fabrikant genomen, maar nu eens door de ene en dan weer door een andere van de drie fabrikanten. De drie fabrikanten verzonden tenminste de helft van de hier onderzochte tarieven op dezelfde dag dan wel met een korte tussenpoos. In november 1981 moest VP de in september daarvoor aangekondigde prijsverhoging annuleren, omdat FP en SIV de tariefwijziging van VP niet volgden. Na dit voorval "heeft er nimmermeer een prijsverhoging plaatsgevonden die niet onmiddellijk door alle fabrikanten werd gevolgd".

175 Het Gerecht merkt op, dat hier geen enkel onderscheid wordt gemaakt tussen de soorten glas waarop de tarieven betrekking hadden. Deze constatering is dus heel algemeen en betreft uitsluitend twee aspecten: enerzijds de identiteit van de inhoud van de door de drie ondernemingen verzonden tarieven en anderzijds de nabijheid van de data waarop die tarieven door genoemde ondernemingen zijn verzonden en van de data waarop zij in werking zijn getreden. Hierbij valt op, dat de lijst van data in bijlage 3 bij de beschikking in juni 1981 begint en in oktober 1986 eindigt, terwijl artikel 1, sub a van de beschikking de periode van de inbreuk in de sector niet auto-glas beperkt tot de periode van 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986. Dit betekent, dat alleen de gedurende deze laatste periode verzonden tarieven in aanmerking kunnen worden genomen om een inbreuk vast te stellen. De buiten die periode verzonden tarieven zijn echter niet zonder belang voor de methodiek van de beschikking. Daar noch de motivering van de beschikking noch haar bijlage 3 enige opheldering geven over de inhoud van deze tarieven, acht het Gerecht het noodzakelijk ze stuk voor stuk te onderzoeken.

176 Op 26 juni 1981 ( 427) maakte FP nieuwe prijslijsten bekend voor blank en gekleurd glas die vanaf 25 juli 1981 golden. Op 14 juli 1981 ( 300) maakte SIV nieuwe lijsten bekend voor dezelfde soorten die vanaf 14 september 1981 golden. SIV' s lijst voor blank glas was gelijk aan die van FP voor glas van 3 tot 12 mm in de standaardmaat en in grote platen. Het Gerecht beschikt niet over de lijst van SIV voor gekleurd glas. Op 1 september 1981 ( 494) kondigde VP nieuwe lijsten voor blank en getrokken glas aan vanaf 1 oktober 1981. VP vervaardigde destijds geen gekleurd glas. VP' s lijst voor blank glas was gelijk aan de door VP en SIV enkele weken eerder bekendgemaakte lijsten, behalve voor glas van 3 mm. Bij brief van 9 november 1981 ( 497) trok VP de op 1 september 1981 aangekondigde lijsten in en maakte bekend, dat de vroegere lijsten van 23 maart 1981 weer golden. Op 1 februari 1982 ( A183) maakte VP opnieuw nieuwe lijsten bekend die met ingang van 1 maart 1982 golden. Deze lijsten waren gelijk aan de door VP op 1 september 1981 aangekondigde en op 9 november 1981 ingetrokken lijsten. Hieruit volgt, dat de beschikking in punt 19 ten onrechte stelt dat "VP (...) in november 1981 de in september daarvoor aangekondigde prijsverhoging moest annuleren omdat FP en SIV de tariefwijziging van VP niet volgden".

177 Op 7 mei 1982 ( 430) maakte FP nieuwe prijslijsten bekend voor blank en gekleurd glas, ingangsdatum 15 juni 1982. Op 20 mei 1982 ( 302) maakte SIV nieuwe lijsten bekend voor blank en gekleurd glas, ingangsdatum 13 juni 1982. SIV' s lijst voor blank glas was gelijk aan die van FP. Het Gerecht beschikt niet over de lijst van SIV voor gekleurd glas. Op 24 juni 1982 ( 498) maakte VP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, ingangsdatum 1 september 1982. VP' s lijst was gelijk aan die van FP en SIV behalve voor glas van 3 mm.

178 Op 17 februari 1983 ( A185) kondigde VP een nieuwe prijslijst voor blank glas aan, ingaande 5 april 1983. Op 7 maart 1983 ( 433) publiceerde FP een nieuwe lijst - ingaande 11 april 1983 - voor ("uitsluitend") blank glas, die gelijk was aan die van VP voor glas van 3 tot 12 mm in de standaardmaat en in grote platen, die vanaf 11 april 1983 gold. Ook op 7 maart 1983 ( A047) maakte SIV nieuwe lijsten voor blank en gekleurd glas bekend, ingangsdatum 7 april 1983. De lijst voor blank glas was ook gelijk aan die van VP. Daar het Gerecht niet over SIV' s lijst voor gekleurd glas beschikt, is het niet in staat deze te vergelijken met de lijsten van de andere fabrikanten voor deze soort glas.

179 Op 21 juli 1983 ( 500) maakte VP een nieuwe prijslijst voor blank glas bekend die met ingang van 10 oktober 1983 gold. Op 2 september 1983 ( A014) maakte VP een nieuwe lijst voor gekleurd glas bekend die vanaf 5 september 1983 gold. Op 19 september 1983 ( 304) maakte SIV nieuwe lijsten voor blank en gekleurd glas bekend die met ingang van 2 november 1983 golden. De lijst voor blank glas was gelijk aan die van VP voor glas van 3 tot 10 mm in de standaardmaat en in grote platen; die voor gekleurd glas was gelijk aan die van FP. Op 26 september 1983 ( A001) maakte FP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, die gelijk was aan die van VP en SIV voor glas van 3 tot 10 mm in de standaardmaat en in grote platen en die vanaf 2 november 1983 gold.

180 Op 16 december 1983 ( A187) kondigde VP een nieuwe prijslijst voor blank glas aan, ingaande 15 februari 1984. Deze lijst vermeldde evenals alle latere lijsten van VP een prijs voor glas van 2 mm. Op 27 december 1983 ( A003) maakte FP nieuwe lijsten voor blank en gekleurd glas bekend, die met ingang van 13 februari 1984 golden. Op 28 december 1983 ( A049) maakte SIV een identieke lijst voor blank glas bekend ingangsdatum 20 februari 1984. De door FP en SIV bekendgemaakte lijsten bevatten geen prijs voor glas van 2 mm. Dit verschil tussen de lijsten van SIV en FP enerzijds en van VP anderzijds bleef bestaan. De lijsten van SIV en FP waren gelijk. Zij weken af van die van VP voor glas van 4 mm en 5 mm in de standaardmaat en voor glas van 19 mm in grote platen.

181 Op 20 april 1984 ( A189) maakte VP een nieuwe prijslijst voor blank glas bekend, die vanaf 21 mei 1984 gold. Op 7 mei 1984 ( A051) maakte SIV een nieuwe lijst bekend voor blank glas, die gelijk was aan die van VP (behalve voor glas van 2 mm) en die vanaf 23 mei 1984 gold. FP maakte geen nieuwe lijst voor dit soort glas bekend. Eveneens op 7 mei 1984 ( A051) maakte SIV een nieuwe lijst voor gekleurd glas bekend. Deze bekendmaking wordt in bijlage 3 bij de beschikking genoemd, maar de lijst bevindt zich niet onder de processtukken. Het schijnt - maar het Gerecht heeft dit niet kunnen controleren -, dat FP evenmin een nieuwe lijst voor gekleurd glas heeft bekendgemaakt.

182 Op 3 juli 1984 ( 435 & 308) kondigden FP en SIV nieuwe gelijke prijslijsten voor blank glas aan per 20 augustus 1984 (FP) en 3 september 1984 (SIV). Deze lijsten gaven een aanzienlijke verlaging van de prijzen te zien, die daalden tot een peil dat lag tussen dat van de lijsten van september en december 1983. Eveneens op 3 juli 1984 ( 435) maakte FP een nieuwe lijst voor gekleurd glas bekend, die vanaf 20 augustus 1984 gold. SIV maakte niets bekend. Op 27 juli 1984 ( 502) maakte VP een nieuwe lijst voor blank glas bekend en voor de eerste keer een lijst voor gekleurd glas, die vanaf 3 september 1984 golden. VP' s lijst voor blank glas was gelijk aan die van FP en SIV voor glas in grote platen, maar verschilde hiervan aanzienlijk voor glas in de standaardmaat. VP' s lijst voor gekleurd glas was ook gelijk aan die van FP voor glas in grote platen van 3 tot 12 mm, maar verschilde aanzienlijk voor glas in de standaardmaat. In beide gevallen lagen VP' s prijzen voor glas in de standaardmaat hoger dan die van FP en SIV.

183 Op 25 oktober 1984 ( 505) kondigde VP een nieuwe lijst voor blank glas aan en een niet in bijlage 3 bij de beschikking genoemde prijswijziging voor gekleurd glas in de standaardmaat, ingaande 9 november 1984. De brief waarin deze aankondiging werd gedaan, luidt als volgt:

"Zoals u zult zien, geeft deze prijslijst de thans op de Italiaanse markt bestaande prijssituatie weer.

Wij hebben namelijk - evenals de andere fabrikanten enkele maanden geleden - het bestaande prijsverschil tussen 'standaard' en 'grote platen' afgeschaft en de prijs voor de middelste dikten ongewijzigd gelaten.

Wij hebben echter de prijzen voor enkele andere dikten in lichte mate herzien om ze beter aan te passen aan de produktiekosten in vergelijking met (de prijzen) voor de andere dikten.

Omdat de nieuwe prijzen uitsluitend de huidige prijssituatie op onze markt weergeven, kunnen zij niet volledig rekening houden met de voortdurende stijgingen van de produktiekosten (zoals voor energie, personeel, vervoer, verpakking en grondstoffen). Deze zullen echter in onze volgende tarieven worden verwerkt, die waarschijnlijk in januari aanstaande zullen worden gepubliceerd.

Wat onze tarieven voor bronskleurig en groen floatglas betreft, deze blijven ongewijzigd: maar ook bij die tarieven hebben wij het prijsverschil tussen 'standaard' en 'grote platen' afgeschaft.

Ten slotte vestigen wij uw aandacht op enkele lichte wijzigingen in het aantal maten waarin bepaalde dikten verkrijgbaar zijn."

Bij vergelijking van de door VP in deze brief bekendgemaakte lijst met de in juli daaraanvoorafgaande door FP en SIV bekendgemaakte lijsten blijkt in de eerste plaats, dat VP zich aan FP en SIV heeft aangepast, daar zij voor glas in de standaardmaat en in grote platen dezelfde prijs berekende, en in de tweede plaats, dat sommige van VP' s prijzen gelijk waren aan die van FP en SIV, terwijl andere dat niet waren.

184 Op 12 november 1984 ( 438) maakte FP nieuwe prijslijsten voor blank en gekleurd glas bekend, die vanaf 16 januari 1985 golden. Op 15 november 1984 ( 310) maakte SIV identieke lijsten bekend die vanaf 15 januari 1985 golden. Op 22 november 1984 ( 508) maakte VP haar nieuwe lijsten voor blank en gekleurd glas bekend, ingaande 14 januari 1985. Deze lijsten van VP voerden opnieuw bepaalde verschillen in tussen de prijzen voor "standaard" en "grote platen". Van de zestien prijzen voor blank glas zijn er, afgezien van glas van 2 mm, slechts vijf gelijk aan de prijzen op de lijsten van FP en SIV. VP' s prijzen voor gekleurd glas in grote platen zijn gelijk aan die van VP en SIV, maar haar prijzen voor glas in de standaardmaat verschillen, wat het gevolg is van het feit dat FP en SIV dezelfde prijzen voor beide maten hadden gehandhaafd.

185 Op 7 maart 1985 ( 511) kondigde VP een nieuwe prijslijst voor blank glas aan per 14 maart 1985. In deze lijst werden uitsluitend de prijzen van glas in de standaardmaat verhoogd. Op 11 maart 1985 ( 313) maakte SIV een prijsverhoging voor verpakt blank glas bekend. De prijzen op laatstgenoemde lijst waren dezelfde als de prijzen op VP' s lijst voor glas in de standaardmaat. FP maakte op dat moment geen wijziging van haar lijsten bekend.

186 Op 13 mei 1985 ( 313 & 441) maakten SIV en VP nieuwe prijslijsten voor blank glas bekend, die vanaf 15 (SIV) en 18 (FP) juni 1985 golden. Op 27 mei 1985 ( 513) maakte VP een nieuwe lijst voor blank glas bekend ingaande 24 juni 1985. De drie lijsten waren gelijk, behalve dat SIV' s prijs voor glas van 5 mm in de standaardmaat verschilde.

187 Op 8 juli 1985 ( 515) - en niet op 8 augustus 1985, zoals de beschikking stelt - kondigde VP een nieuwe prijslijst voor gekleurd glas aan per 2 september 1985. Noch FP noch SIV maakte op dat moment een wijziging van haar prijzen voor gekleurd glas bekend.

188 Op 26 juli 1985 ( 386 & A053) maakte SIV een nieuwe prijslijst voor blank glas bekend, ingaande 29 juli 1985. Op een niet bekende datum tegen het einde van juli 1985, waarschijnlijk op 28 juli 1985 ( A007 & A008), maakte FP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, ingangsdatum 1 augustus 1985. Deze lijst was gelijk aan die van SIV op één prijs na, die voor standaardglas van 10 mm. Op 31 juli 1985 ( 517 & 598) maakte VP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, die gelijk was aan die van FP, ingaande 5 augustus 1985 en niet 3 augustus 1985, zoals de beschikking stelt. De omstandigheden rond deze prijswijziging worden onderzocht in afdeling B.1.d "de aspecten van het overleg tussen de producenten" (zie hierna, r.o. 221-222).

189 Op 28 augustus 1985 ( A055) maakte SIV een nieuwe prijslijst voor gekleurd glas bekend, ingaande 4 oktober 1985. De prijzen op deze lijst waren hoger dan die op VP' s lijst die in juli 1985 was bekendgemaakt. Op een niet bekende datum in september 1985 ( A013) maakte FP een nieuwe lijst voor gekleurd glas bekend die gelijk was aan die welke door SIV was bekendgemaakt. Op 12 september 1985 (zie de bekendmaking van 6 februari 1986, A191, sub 3), maakte VP een nieuwe lijst voor gekleurd glas bekend die niet in bijlage 3 bij de beschikking wordt genoemd. Deze nieuwe lijst hield een verhoging van 8 % in, vergeleken met de prijzen op de in juli bekendgemaakte lijst (memorandum van de heer Giordano, werkzaam bij VP, van 11 september 1985, 528). De lijst van september 1985 bevindt zich niet onder de processtukken, maar uit andere processtukken kan het Gerecht opmaken, dat VP' s prijzen na een dergelijke stijging met 8 % ten opzichte van de lijst van juli 1985 duidelijk hoger zouden zijn geweest dan de prijzen op de lijsten die FP en SIV zojuist hadden bekendgemaakt.

190 Op 21 oktober 1985 ( 384 en A057) maakte SIV een nieuwe prijslijst voor blank glas bekend, ingaande 28 oktober 1985. Op een onbekende datum tegen het einde van oktober maakte FP een identieke lijst ( 479) bekend, die vanaf 25 oktober 1985 gold ( A010). Hierover zegt de beschikking (bijlage 3, noot 2), dat FP in haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft beweerd dat deze nieuwe lijst was aangekondigd per telegram, waarvan een afschrift (stuk 16) waarop de data 19 en 21 oktober 1985 zijn vermeld, aan het administratief dossier was toegevoegd. Een dergelijk telegram bevindt zich niet tussen de aan het Gerecht overgelegde stukken. Het Gerecht heeft overigens vastgesteld, dat een ander stuk dat van FP ( A010) afkomstig is, vermeldt dat op 25 oktober 1985 nieuwe tarieven waren bekendgemaakt die onmiddellijk ingingen. Op 25 oktober 1985 ( 519) maakte VP ook een nieuwe prijslijst bekend, die vanaf 4 november 1985 gold, en gelijk was aan die van SIV en FP.

191 Op 6 februari 1986 ( A191) kondigde VP een aanzienlijke verhoging van haar prijzen voor gekleurd glas aan, per 3 maart 1986 (en niet per 1 april 1986, zoals de beschikking stelt). In februari 1986 - de nauwkeurige datum is onbekend - maakte FP een nieuwe lijst ( 445) voor gekleurd glas bekend, ingangsdatum 10 maart 1986. Op 10 maart 1986 ( 443) maakte FP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, die vanaf 17 maart 1986 gold. In acht van de veertien gevallen waren FP' s prijzen voor gekleurd glas gelijk aan die van VP. Op 14 maart 1986 ( 316) maakte SIV een nieuwe lijst voor blank glas bekend, ingaande 24 maart 1986. Een lijst van SIV voor gekleurd glas die met ingang van 17 maart 1986 gold, bevindt zich onder de processtukken, maar de datum van publikatie is onbekend. SIV' s prijzen voor gekleurd glas waren dezelfde als die van VP. In dertien van de zestien gevallen verschilden SIV' s prijzen voor blank glas van de door FP bekendgemaakte prijzen. Ten slotte maakte VP op 21 maart 1986 ( 521) een nieuwe lijst voor blank glas bekend, ingaande 1 april 1986. In vier van de zestien gevallen verschilden VP' s prijzen van die van FP; in tien van de zestien gevallen verschilden zij van die van SIV. De omstandigheden waaronder de laatste verhoging van VP plaatsvond, worden onderzocht in de afdeling B.1.d "de aspecten van het overleg tussen de producenten" (zie hierna, r.o 214).

192 Op 9 september 1986 ( A059) kondigde SIV nieuwe prijslijsten voor blank en gekleurd glas aan per 29 september 1986. Volgens bijlage 3 bij de beschikking maakte FP op 17 september 1986 een nieuwe lijst voor blank glas bekend, die vanaf 1 oktober 1986 gold. Noch die bekendmaking, noch FP' s lijst bevindt zich onder de aan het Gerecht overgelegde stukken. In een intern memorandum van VP van 29 september 1986 ( 530) wordt evenwel gesteld, dat "enkele dagen na (SIV' s bekendmaking van) 17 september Saint-Gobain haar tarieven heeft gepubliceerd, die zeer sterk lijken op die van SIV en in de regel daarvan alleen verschillen wanneer cijfers zijn afgerond". Na te hebben vermeld: "Wij stemmen niet met deze verhogingen in", geeft de schrijver van het memorandum een analyse van de inzake prijsverhoging te volgen tactiek. Op 30 september 1986 ( 523), een dag nadat dit stuk was opgesteld, maakte VP een nieuwe lijst voor blank glas bekend, die vanaf 31 oktober 1986 gold. In geen van de achttien gevallen was de prijs gelijk aan die in SIV' s lijst. In een intern memorandum van 7 oktober 1986 ( 446) wordt gesteld:

"In september hebben F. Pisana en SIV een nieuwe Planilux-(lijst) (blank glas) en Parsol-(lijst) (gekleurd glas) lijst gepubliceerd met verhogingen die (...) resulteren in een gemiddelde verhoging van 6,5 %. (...) Enkele dagen geleden is de prijslijst van PPG (VP) voor uitsluitend Planilux (blank glas) uitgekomen, die van de onze afwijkt en een gemiddelde verhoging van 4,8 % omvat."

De schrijver trekt hieruit de conclusie, dat FP haar eigen prijslijst niet kon handhaven. Uit dit memorandum blijkt, dat FP tegelijk met haar lijst voor blank glas een nieuwe lijst voor gekleurd glas had bekendgemaakt; in bijlage 3 bij de beschikking is hierover niets te vinden. Op 20 oktober 1986 ( 526) maakte VP een nieuwe prijslijst voor gekleurd glas bekend, die vanaf 15 november 1986 gold. De prijzen van deze lijst lagen in alle gevallen aanmerkelijk lager dan die van SIV' s lijst van 9 september 1986.

193 Het Gerecht stelt vast, dat blijkens dit onderzoek bijlage 3 bij de beschikking slechts een onvolledig en soms onjuist overzicht geeft van de tijdsvolgorde en de omstandigheden waarin de drie fabrikanten hun prijzen hebben gewijzigd. Bijgevolg heeft de Commissie niet rechtens genoegzaam bewezen dat, zoals de beschikking stelt, de drie Italiaanse fabrikanten op dicht bijeengelegen data en soms op dezelfde dag hun Italiaanse klantenkring identieke tarieven hebben toegezonden. Integendeel, uitsluitend in mei, juli en oktober 1985 - en enkel voor blank glas - vielen de bekendmakingen van de drie fabrikanten zowel wat data als prijzen betreft werkelijk samen in de zin van de beschikking. Wat het geval van juli 1985 betreft, blijkt uit het onderzoek van de bewijzen in afdeling B.1.d "de aspecten van het overleg tussen de producenten", dat VP pas enkele dagen na de bekendmaking van nieuwe lijsten door SIV en FP besloot haar prijzen te wijzigen.

194 Het Gerecht stelt voorts op basis van dit onderzoek vast, dat er belangrijke verschillen bestonden tussen het ritme van de bekendmakingen van VP en dat van de bekendmakingen van FP en SIV. Ook blijkt uit dit onderzoek, dat het ritme van de prijswijzigingen voor gekleurd glas geheel anders was dan bij blank glas.

195 Het Gerecht stelt ten slotte vast, dat de beschikking (punt 19, tweede alinea) ten onrechte stelt dat "na hetgeen VP in 1981 overkwam (...) er nimmermeer een prijsverhoging [heeft] plaatsgevonden die niet onmiddellijk door alle fabrikanten werd gevolgd".

196 Uit het onderzoek van het Gerecht blijkt echter, dat tot oktober 1985 de bekendmakingen van FP en SIV voor blank glas bijna steeds samenvielen, zowel wat de data als de prijzen betreft. De gevolgen van deze vaststelling zullen hierna worden onderzocht (r.o. 326 tot en met 333) in het licht van de door verzoeksters aangevoerde middelen inzake de procedure. Het Gerecht merkt bovendien op, dat de resultaten van zijn onderzoek FP' s stelling niet steunen, dat zij steeds twee keer per jaar nieuwe "seizoen"-lijsten publiceerde.

b) Identieke kortingen

197 Volgens de beschikking (punten 20-21) hebben de drie producenten op de tarieven identieke kortingen toegepast aan de hand van de categorieën waarin of de niveaus waarop de afnemers waren ingedeeld. De beschikking somt voor de jaren 1983 tot 1986 de kortingen op die aan afnemers in de categorieën of op niveaus A, B en C waren verleend. Het verschijnsel dat de kortingschalen voor de afnemers bij de drie fabrikanten identiek waren, kan niet worden verklaard uit objectieve factoren, zoals bij voorbeeld de bij een producent gekochte hoeveelheden of de betalingscondities. "Zoals op de hoorzitting werd erkend, dekt namelijk iedere klant normaal het grootste deel van zijn behoefte bij één leverancier en verdeelt hij het restant van zijn bestellingen over de andere producenten, omdat hij ervan verzekerd is steeds dezelfde condities te verkrijgen, ongeacht welke hoeveelheden hij bij verschillende leveranciers gaat kopen."

198 Het Gerecht merkt allereerst op, dat de enige feitelijke vaststellingen die hier aan de orde zijn, betrekking hebben op de gelijkheid van de kortingen die de drie fabrikanten aan de in de drie categorieën A, B en C ingedeelde afnemers verleenden. Pas later behandelt de beschikking het vraagstuk van de identiteit van de afnemers die in die drie categorieën waren ingedeeld (punten 22-23), en het vraagstuk van de toepassing van de kortingen in het stadium van de facturering (punt 34). De gevolgde redenering berust derhalve op de hypothese, dat de drie fabrikanten hun afnemers volgens een gemeenschappelijk stelsel van categorieën of niveaus hadden ingedeeld. De oorsprong van deze hypothese wordt in de beschikking echter niet nader verklaard.

199 Op de vraag van het Gerecht, op grond van welke stukken zij had vastgesteld dat de kortingen gelijk waren, heeft de Commissie verwezen naar een reeks van stukken ( 319-351, 452-463, 544-571, A016-A037, A121-A127 en A194-A285), te weten tabellen die in de archieven van elk van de drie producenten zijn gevonden en waarop zij de kortingen hadden genoteerd die zij van tijd tot tijd aan hun afnemers hadden verleend. Uit onderzoek van deze stukken blijkt, dat alleen SIV een stelsel van indeling van haar afnemers in categorieën A, B, C en D kende en zulks pas vanaf 11 maart 1985 ( 335). Voor die datum had SIV haar afnemers op twee niveaus (livelli) naar regio ingedeeld. De van SIV afkomstige stukken laten zien, dat zij voor elke categorie of elk niveau een basiskorting verleende en daar bovenop extra kortingen. De van FP en VP afkomstige tabellen bestaan slechts uit lange lijsten van afnemers, die betrekking hebben op verschillende perioden en waarop naast de naam van elke afnemer het percentage van de aan hem verleende kortingen is aangegeven. VP blijkt ten minste zeven kortingniveaus te hebben gehanteerd (zie bij voorbeeld 544). Voor zover het Gerecht de door de Commissie gevolgde methode heeft kunnen achterhalen, blijkt deze te hebben bestaan in een vergelijking van de door de drie fabrikanten aan bepaalde ondernemingen toegekende kortingen, waaruit de Commissie in de eerste plaats de conclusie heeft getrokken dat alle fabrikanten hetzelfde stelsel voor de indeling van hun afnemers hadden gevolgd en, in de tweede plaats, dat zij iedere categorie afnemers dezelfde kortingen hadden verleend.

200 Het Gerecht is van oordeel, dat de Commissie uit de reeks hiervoor genoemde stukken zonder nader bewijs niet de hypothese kon afleiden, dat de fabrikanten hun afnemers volgens een gemeenschappelijk stelsel hadden ingedeeld, en nog minder de vaststelling, dat de drie fabrikanten aan de hand van deze indeling identieke kortingen hebben toegepast. Uit de tabellen van de drie producenten blijkt immers, dat zij niet allen volgens hetzelfde stelsel en dezelfde criteria korting verleenden. Het Gerecht is van oordeel, dat het feit dat door de drie fabrikanten aan bepaalde groothandelaren verleende kortingen gelijk waren, op zichzelf niet volstaat als bewijs van een stelselmatige afstemming tussen de drie producenten met betrekking tot de in het algemeen toegekende kortingen.

201 Wat het feit betreft, dat de fabrikanten op de hoorzitting zouden hebben erkend dat de afnemers er zeker van konden zijn bij elk van de leveranciers steeds dezelfde condities te verkrijgen, stelt het Gerecht vast, dat de Commissie hiervoor verwijst naar bladzijde 4 van het proces-verbaal van de hoorzitting waar de heer Milletti van FP het volgende heeft verklaard:

"De groothandelaar concentreert zijn aankopen niet bij een enkele leverancier, omdat geen enkele leverancier, ondanks de uitwisseling van produkten tussen de fabrikanten, over het hele spectrum van produkten beschikt; de groothandelaar heeft krediet nodig en het is dus gevaarlijk op één enkele leverancier te vertrouwen; de leverancier heeft er geen belang bij 100 % van de aankopen van een groothandelaar te krijgen, omdat het risico te groot zou zijn. Meestal heeft een groothandelaar een voorkeursleverancier waarbij hij 60 tot 70 % van zijn behoeften dekt. Deze leverancier biedt hem de beste voorwaarden, waaraan de andere leveranciers zich aanpassen, omdat wanneer zij dat niet zouden doen, zij er slechts moeilijk in zouden slagen te verkopen. Wanneer voorts deze laatsten betere voorwaarden zouden bieden dan de voorkeursleverancier, zou deze leverancier zich hieraan onmiddellijk aanpassen. Daarom ontstaat op middellange termijn een situatie, waarin de door de fabrikanten aan de groothandelaren geboden condities nagenoeg gelijk zijn."

Het Gerecht is van oordeel, dat deze passage verre van een bekentenis van de fabrikanten van een mededingingsbeperkende praktijk is, maar veeleer getuigt van de mogelijkheid voor de afnemers, de fabrikanten tegen elkaar uit te spelen om bij elke producent dezelfde leveringscondities te krijgen.

202 Derhalve stelt het Gerecht vast, dat de Commissie de in dit gedeelte van de beschikking geconstateerde feiten niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, en in het bijzonder niet heeft bewezen, dat de drie producenten identieke kortingen hebben toegepast aan de hand van de categorieën waarin of de niveaus waarop de afnemers waren ingedeeld.

c) De identieke indeling van de belangrijkste afnemers in categorieën of niveaus

203 Volgens de beschikking (punt 22) waren de belangrijkste afnemers, dat wil zeggen degenen die meer dan de helft van de vraag vertegenwoordigen, in dezelfde categorie of op hetzelfde niveau ingedeeld, wanneer zij zich bij één van de fabrikanten bevoorraadden. De beschikking verwijst dienaangaande naar bijlage 4, die alleen op de jaren 1985 en 1986 betrekking heeft, omdat (punt 22, noot 1) "de producenten niet allen volledige informatie hebben kunnen verstrekken". De uitzonderingen zouden voortvloeien uit het feit dat "enkele producenten, zoals VP, de verwerkingsbedrijven willen bevoordelen, of omdat elke producent tracht bepaalde afnemers in bepaalde regio' s te bevoordelen". De beschikking preciseert, dat "de indeling van de klanten in categorieën of niveaus niet afhankelijk is geweest van de aankopen van elke klant bij één en dezelfde producent, maar van de totale aankopen van elke klant bij de gezamenlijke producenten". Volgens de tabel in bijlage 5 is deze indeling verscheidene malen per jaar bijgewerkt. Volgens punt 23, vijfde alinea, van de beschikking toont "de tabel in bijlage 4 aan, dat de voornaamste grossiers door de drie fabrikanten in dezelfde categorie zijn ingedeeld".

204 Naar het oordeel van het Gerecht moeten allereerst de bronnen van de tabel in bijlage 4 bij de beschikking worden onderzocht, daar deze tabel volgens de beschikking het voornaamste bewijs is voor hetgeen op dit punt is vastgesteld. Deze tabel, getiteld "analyse van de belangrijkste Italiaanse grossiers en hun indeling", is verdeeld in twee hoofdgedeelten. Het linkergedeelte geeft een door SG opgesteld document weer, dat FP als bijlage bij haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar heeft gevoegd ( 451). Het is een lijst van 43 grossiers en grossiers-verwerkers met, achter hun naam, de totale aankopen van float-, getrokken, gegoten en verwerkt glas in ton per jaar, die ieder van hen volgens de ramingen van SG in 1986 bij Italiaanse en buitenlandse fabrikanten heeft gedaan. De groothandelaren worden in afdalende volgorde van hun ordervolume opgesomd, terwijl een derde kolom het stijgingspercentage van de som van hun aankopen ten opzichte van het algehele totaal aangeeft. Het rechtergedeelte van de tabel, dat op de jaren 1985 en 1986 betrekking heeft, is door de Commissie opgesteld op basis van haar hiervoor onderzochte bevindingen betreffende de indeling door FP, SIV en VP van hun afnemers in de categorieën A, B en C. In elke kolom voor een fabrikant is voor elke groothandelaar de letter "A" of "B" of zijn de letters "ncl" (geen afnemer) vermeld. Bijlage 4 bij de beschikking wil zo bij voorbeeld aantonen, dat groothandelaar X door de drie producenten in zowel 1985 als 1986 in categorie A was ingedeeld, terwijl groothandelaar Y door FP en VP in categorie A en door SIV in categorie B was ingedeeld. VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 689A0068.3

205 Het Gerecht acht deze werkwijze van de Commissie zeer dubieus. Het is "knip- en plakwerk" aan de hand van enerzijds een door FP overgelegde tabel, en anderzijds een reconstructie van de Commissie van de indeling van de afnemers in categorieën of niveaus die FP, SIV en VP volgens haar hadden gemaakt. Met betrekking tot de eerste informatiebron zij opgemerkt, dat de door SG opgestelde tabel is overgelegd om de structuur, en met name de concentratie, aan te tonen van de Italiaanse vraag naar glas in het algemeen. Het blijkt een raming te zijn van de aankopen over één enkel jaar van de Italiaanse groothandelaren en groothandelaren-verwerkers van float-, getrokken, gegoten en verwerkt glas bij de Italiaanse en buitenlandse fabrikanten. De gegevens waarop de tabel is gebaseerd, zijn niet bekend en de Commissie heeft ter zake geen enkel onafhankelijk onderzoek verricht. Bovendien zegt de tabel niets over welk gedeelte van de aankopen alleen bij de Italiaanse producenten is verricht. Wat de tweede informatiebron betreft, namelijk de door de Commissie zelf gereconstrueerde indeling van de afnemers in categorie of niveau die de Italiaanse producenten zouden hebben gemaakt, kan worden verwezen naar hetgeen het Gerecht in de twee voorgaande afdelingen (B.1.a en b) reeds heeft vastgesteld en de conclusies die het daaruit heeft getrokken.

206 Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie haar vaststelling dat de drie producenten hun belangrijkste afnemers op identieke wijze hebben ingedeeld, niet enkel op bijlage 4 bij de beschikking kan baseren. Hoe dan ook, zelfs indien bijlage 4 als bewijs van een indelingstelsel zou kunnen worden aanvaard, moet worden vastgesteld, zoals de beschikking zelf erkent, dat de door de producenten gehanteerde indelingen niet volkomen gelijk zijn. Volgens de beschikking bestaat voor die "uitzonderingen" een verklaring. Het Gerecht is van oordeel, dat deze uitzonderingen een onderzoek noodzakelijk maken van de veronderstellingen waarop het hier besproken standpunt van de Commissie berust.

207 Het gebruik van de uitdrukking "de belangrijkste afnemers" veronderstelt, dat een voorafgaand probleem is opgelost, namelijk dat een voor de drie producenten gemeenschappelijke lijst van belangrijkste afnemers kan worden opgesteld. Aan de hand van de kortingstabellen, waarop de Commissie de aandacht van het Gerecht heeft gevestigd, kunnen de afnemers worden aangewezen waaraan elk van de drie producenten de hoogste kortingen verleenden (zie bij voorbeeld 340 en 344 voor SIV, 452-465 voor FP, en 544-7 voor VP). Ook al mag worden aangenomen dat elke producent zijn beste afnemers de hoogste kortingen heeft verleend, blijkt uit vergelijking van de aan het Gerecht overgelegde kortingslijsten echter, dat "de belangrijkste afnemers" niet voor elk van de drie producenten dezelfde waren. Deze vaststelling betekent geenszins, dat er een tegenspraak bestaat met bovengenoemde tabel van SG, omdat uit die tabel blijkt dat slechts vier groothandelaren elk meer dan 5 % van de totale aankopen gedurende 1986 voor hun rekening namen en dat de overgrote meerderheid van de genoemde groothandelaren ieder tussen 2 % en 3 % van het totaal afnamen.

208 Voorts zou het normaal zijn, dat de groothandelaren-verwerkers voor VP, die geen verwerkingsbedrijf had, belangrijkere afnemers waren dan voor FP en SIV. Het Gerecht heeft daarom de kortingen die waren toegekend aan Sangalli, die een verwerkingsbedrijf had en waarvan, daar zij als tweede op de lijst van bijlage 4 staat, kan worden aangenomen dat zij voor elk van de fabrikanten een belangrijke afneemster was. onderling vergeleken. Het Gerecht heeft vastgesteld, dat de door de drie fabrikanten aan Sangalli verleende kortingen verre van identiek waren. Ter terechtzitting uitgenodigd om de kortingen aan te geven die haars inziens door de drie fabrikanten aan Sangalli waren verleend, heeft de Commissie cijfers overgelegd die klaarblijkelijk eveneens verre van identiek zijn.

209 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de facturen die in punt 34 van de beschikking worden genoemd en die hierna zullen worden onderzocht, bewijzen dat de door de drie producenten aan Cobelli verleende kortingen evenmin identiek waren.

210 Het Gerecht wijst er echter op, dat het zowel in de beschikking als in het onderzoek daarvan door het Gerecht tot dusver uitsluitend ging om de vraag, of de tarieven, de kortingen en de indeling van de belangrijkste afnemers identiek waren.

d) De aspecten van het overleg tussen de producenten

211 Volgens de beschikking (punt 24) vloeit de overeenstemming van de tarieven en de kortingschalen alsmede de uniformiteit van de indeling van de belangrijkste klanten in categorieën of niveaus voort uit afspraken van de producenten die hetzij rechtstreeks bij ontmoetingen, vergaderingen of contacten zijn gemaakt, dan wel via tussenkomst van een woordvoerder van de voornaamste klanten tot stand kwamen. De beschikking vermeldt vervolgens het schriftelijke bewijsmateriaal ter zake en de conclusies die de Commissie hieruit heeft getrokken (punten 25 tot en met 33). Zij stelt, dat de afgesproken tarieven en kortingen inderdaad zijn toegepast (punt 34). Hierop volgt een opsomming van facturen die zouden aantonen, dat de drie fabrikanten eenzelfde afnemer die bij hen zeer uiteenlopende hoeveelheden had gekocht, identieke prijzen en kortingen berekenden.

212 Volgens het Gerecht moet allereerst het schriftelijke bewijsmateriaal worden onderzocht dat volgens de door de Commissie aan het Gerecht overgelegde lijst uitdrukkelijk of impliciet naar VP verwijst. De stukken met een uitdrukkelijke verwijzing zijn de nota' s van Socover van 12 juli 1983 (punt 25 van de beschikking) en van 12 maart 1986 (punt 32). Een impliciete verwijzing bevatten de nota' s van FP en SIV van 30 januari 1985 (punt 27) en de nota' s van Socover van 12 april 1985 (punt 29), van 10 juli 1985 (punt 30) en van 23 juli 1985 (punt 31). Het Gerecht merkt echter op, dat in de beschikking wordt gesteld: "De nota' s van Socover zijn namelijk expliciet want zij vermelden steeds besluiten van de drie producenten."

213 De handgeschreven nota van Socover van 12 juli 1983 ( 258) die naar aanleiding van een vergadering tussen Socover en FP is opgesteld, bevat de woorden "Scale sconti e supercredito: gli altri non hanno tenuto fede agli impegni" ("Kortingschalen en superkrediet: de anderen zijn hun verbintenissen niet nagekomen"), gevolgd door de namen van SIV en VP. Deze passage kan zeker worden opgevat als bewijs van een verbintenis van de drie producenten jegens de groothandelaren inzake kortingen en kredieten. Er moet echter worden opgemerkt, dat de Commissie als beginpunt van de gestelde inbreuk 1 juni 1983 heeft aangenomen. Gezien de samenhang van deze nota kan de verbintenis van de "anderen" waarnaar zij verwijst, niet een verbintenis zijn die is aangegaan en verbroken in de korte periode die tussen 1 juni en 12 juli 1983 is verstreken. Deze nota had bijgevolg kunnen worden aanvaard als bewijs van een vóór 1 juni 1983 bestaande verbintenis van de drie fabrikanten jegens de groothandelaren, maar zij kan niet dienen tot bewijs, dat een dergelijke gezamenlijke verbintenis tijdens de periode van de gestelde inbreuk voortduurde.

214 De handgeschreven nota van Socover van 12 maart 1986 ( 263), naar aanleiding van een vergadering tussen Socover en VP, bevat de woorden "Anche loro adotteranno gli aumenti previsti da SG e SIV col 1/4/86 e saranno rigidi (?)" ["Ook zij zullen de door SG (FP) en SIV per 1/4/86 voorgenomen verhogingen doorvoeren en zullen hard (?) zijn"]. Volgens de beschikking (punt 32) wordt hiermee bedoeld, dat VP al op 12 maart 1986 althans door SIV ervan in kennis was gesteld dat de twee andere fabrikanten per 1 april 1986 hun prijzen wilden verhogen en dat VP Socover op 12 maart 1986 had meegedeeld, dat zij reeds had besloten dezelfde verhoging door te voeren. Opgemerkt moet echter worden, dat de aangehaalde passage uit de nota onmiddellijk wordt gevolgd door de zin: "Se così fosse, lunedì 17/3 dovremmo segnalare quanti carichi noi possiamo ritirare che ce li manderanno loro" ("Wanneer dit op maandag 17/3 zo zou zijn, moeten wij hun mededelen hoeveel leveringen wij kunnen nemen en dat zij die ons zullen toezenden"), wat op het eerste gezicht betekent, dat een definitief besluit op 12 maart 1986 nog niet was genomen. Deze uitlegging wordt bevestigd door de bewoordingen van een intern memorandum van VP ( 529) van 20 maart 1986, dat is opgesteld door de heer Giordano, een van de personen die bij de vergadering met Socover op 12 maart 1986 aanwezig waren. Giordano vermeldt allereerst, dat SIV en VP op respectievelijk 14 en 17 maart 1986 al een prijsverhoging hadden aangekondigd. Vervolgens zet hij de omstandigheden uiteen die voor een prijsverhoging pleitten - te weten een aanhoudend hoge vraag; het feit dat bepaalde ovens voor herstelwerkzaamheden zouden worden gestopt (vooral de floatglasinstallatie in Turkije "die de Italiaanse markt sterk verstoort") en het feit dat VP een produktiecyclus voor gekleurd glas zou beginnen, wat een tekort aan blank glas zou veroorzaken -. Giordano concludeerde hieruit, dat de door SIV en FP bekendgemaakte verhoging over het algemeen moest worden gevolgd. Dit memorandum, dat in tempore non suspecto is geschreven, weerlegt dus de uitlegging, dat VP acht dagen eerder Socover had laten weten, de door FP en SIV voorgenomen verhogingen over te nemen.

215 Wat de zogenoemde impliciete verwijzingen naar VP betreft, heeft het Gerecht reeds gewezen op de schrapping in de handgeschreven nota van SIV van 30 januari 1985 ( 374) van de woorden "Scaroni meent dat hij niets kan doen om PPG (VP) tegen te houden". In feite bevatte deze nota een uitdrukkelijke verwijzing naar VP, maar in een verband dat niet past in de veronderstelling, dat er een nauwe afspraak tussen de drie producenten bestond. Dienaangaande wijst het Gerecht erop, dat de nota van SIV van 30 oktober 1984 ( 369, die in punt 26 van de beschikking wordt genoemd, maar ontbreekt op de lijst van stukken die naar VP verwijzen) de volgende woorden bevat: "AUTO - secondo Scaroni non alimentare PPG" ["AUTO - volgens Scaroni PPG (VP) niet bevoorraden"]. Hier dus nogmaals een uitdrukkelijke verwijzing die onverenigbaar is met de stelling, dat er een nauwe afspraak tussen de drie producenten bestond.

216 Ook al bestond er in de autoglassector hevige concurrentie, dit sluit niet uit, dat in de sector niet-autoglas overleg is gepleegd, en het Gerecht moet dit daarom onderzoeken. Volgens de beschikking (punt 27) zijn de hiervoor genoemde nota van SIV van 30 januari 1985 en de nota van FP ( 474) over dezelfde vergadering tussen FP en SIV bijzonder belangrijk, omdat hieruit blijkt dat:

"SIV en FP wederzijds nota [namen] van het feit dat zij de overeenkomsten naar hun inhoud naleefden en met name dat zij de prijzen voor blank glas in acht namen. Ten aanzien van gekleurd glas en gewalst glas beschuldigde SIV FP er daarentegen van, de afspraken van het kartel te overtreden door het gebruik van kleine hulpmiddelen, zoals extra kortingen voor bepaalde grossiers. SIV stelde voor, dat elke fabrikant zijn geprivilegeerde klanten zou hebben aan wie extra rabatten zouden kunnen worden toegekend. SIV beloofde harerzijds voor de rabatten en de in de categorie, 'super A' ingedeelde klanten dezelfde condities toe te passen als de overige producenten".

De beschikking beklemtoont (punt 32, vierde alinea), dat de nota van SIV "als referentie voor de kortingen (...) de drie producenten [noemt]" en dat de nota van FP "gewaagt (...) van het bestaan van een kartel tussen de producenten."

217 Allereerst moet worden opgemerkt, dat de vergadering van FP en SIV waarnaar deze nota' s verwijzen, kennelijk een grote reeks onderwerpen van gemeenschappelijk belang voor de twee ondernemingen betrof, waarvan sommige in de ene nota omstandiger worden behandeld dan in de andere. Over het algemeen is de nota van FP uitvoeriger dan die van SIV. Voorts moet het tijdstip van de vergadering worden gezien tegen de achtergrond van de tijdstippen waarop de producenten hun prijzen bekendmaakten. Het Gerecht heeft reeds vastgesteld (r.o. 183), dat VP op 25 oktober 1984 een nieuwe prijslijst bekend had gemaakt, waarin zij zich gedeeltelijk aanpaste aan de eerder in juli door FP en SIV bekendgemaakte lijsten. Achttien en eenentwintig dagen later, op 12 respectievelijk 15 november 1984, maakten FP en SIV geheel nieuwe, gelijke lijsten bekend. Een week na deze laatste bekendmaking van SIV maakte VP een nieuwe lijst bekend, die niet gelijk was aan die van FP en SIV.

218 Het is waar, dat in de nota van SIV van 30 januari 1985 ( 374) staat: "Voi faremo le stesse condizioni degli altri" ("wij zullen dezelfde condities geven als de anderen"), en in FP' s nota: "Ing. Papi (SIV) dichiara che loro tengono i prezzi mentre noi scartelliamo almeno per i colorati e laminati tenendo fermo il ch(iaro). Ing. D' Errico (SIV): l' accordo di fondo tiene ma ci sono piccoli mezzucci che in pratica pregiudicano l' accordo." ["Ing. Papi (SIV) verklaart, dat zij de prijzen handhaven, terwijl wij althans voor gekleurd en gewalst glas het kartel breken en voor blank glas volhouden. Ing. D' Errico (SIV): het basisakkoord houdt stand, maar er worden enkele kleingeestige trucs gebruikt die in de praktijk afbreuk doen aan het akkoord."] Opgemerkt moet echter worden, dat VP pas aan het einde van 1984 is begonnen, gekleurd glas aan te bieden, en dat zij geen gewalst glas aanbood.

219 Derhalve stelt het Gerecht vast, dat hoewel de twee betrokken nota' s als bewijs kunnen worden aanvaard voor overleg of althans een gedetailleerde gedachtenwisseling tussen FP en SIV met betrekking tot voor bepaalde afnemers toe te passen prijzen en kortingen, uit deze nota' s op zichzelf niet duidelijk blijkt, dat de woorden "gli altri" ("de anderen"), "scartelliamo" ("wij breken het kartel") en "l' accordo di fondo" ("het basisakkoord") noodzakelijkerwijs impliceren dat VP aan een eerdere afspraak deelnam, zoals de beschikking wil doen voorkomen. Wat uitsluitend de verhouding tussen FP en SIV betreft, zoals die uit deze nota' s blijkt, acht het Gerecht het veelbetekenend, dat in de versie van FP' s nota die bij de punten van bezwaar was gevoegd, de diensten van de Commissie de eerste woorden: "Reclami: chiediamo l' armistizio" ("Reclame: wij verzoeken om een wapenstilstand") hebben geschrapt. Het begrip "wapenstilstand" veronderstelt een element van strijd.

220 De nota van Socover van 12 april 1985 ( 260), die naar aanleiding van een vergadering met FP is opgesteld, bevat geen enkele verwijzing naar andere fabrikanten. In de handgeschreven nota van Socover van 10 juli 1985 ( 261), die ook naar aanleiding van een vergadering met FP is opgesteld, staat de zin: "il dr Roberti (de FP) sta lavorando a livello europeo per un aumento dal 1/x abbastanza consistente (7/8 %") ["de heer Roberti (FP) werkt op Europees vlak aan een tamelijk stevige verhoging van 1/x (7/8 %)"]. Volgens de beschikking (punt 30) betekent dit, dat "een bestuurder van FP aan Socover mede [deelde] dat FP in overleg was met de andere producenten voor een prijsverhoging van 7 tot 8 %". De woorden "op Europees vlak" moeten echter worden gelezen in hun context, die over de activiteiten van het Saint-Gobain-concern in Europa gaat. Hieruit volgt, dat het waarschijnlijker is dat Roberti, die werkzaam was bij FP, op Europees vlak binnen het Saint-Gobain-concern werkte. Hoe dan ook, de betekenis van deze woorden is onduidelijk.

221 Na te hebben vastgesteld (punt 30), in aansluiting op de aan de nota van Socover van 10 juli 1985 gegeven uitlegging, dat de klanten in oktober een prijsverhoging met 7,5 % door de drie fabrikanten was aangezegd, maakt de beschikking melding (punt 31) van een andere handgeschreven nota van Socover ( 262) over een vergadering met de heer Caberlin, werkzaam bij SIV, op 23 juli 1985, dat wil zeggen dertien dagen na de vergadering met FP. Deze laatste nota luidt als volgt: "Si sta varando un aumento sul float del 10 % già nel prossimo mese di Agosto. Ribadisce l' idea di un certo numero di clienti preferenziali a cui concede un premio finale annuo del 3 % sul float" ["(SIV) werkt aan een verhoging voor floatglas met 10 % met ingang van augustus aanstaande. (Caberlin, SIV) bevestigt de gedachte van een aantal voorkeursklanten, aan wie een eindejaarspremie van 3 % op floatglas wordt toegekend"]. Volgens de beschikking betekenen deze woorden, dat "de commercieel directeur van SIV Socover aan[kondigde] dat de producenten een prijsverhoging met 10 % op floatglas voorbereidden met ingang van augustus". In aansluiting op de uitlegging van deze nota stelt de beschikking (punt 31) vast, dat eind juli de klanten inderdaad een prijsverhoging van 8 % werd meegedeeld door de drie fabrikanten.

222 Op de vraag, de schriftelijke bewijsstukken te specificeren waaruit zij had geconcludeerd dat de producenten hun prijzen in juli met 8 % en in oktober 1985 met 7,5 % hadden verhoogd, antwoordde de Commissie ( 595 en 597), dat men slechts bij de tarieven van mei 1985 8 % en bij de tarieven van juli 1985 7,5 % behoeft op te tellen om op de tarieven van respectievelijk juli en oktober 1985 uit te komen. Volgens bijlage 3 bij de beschikking echter werden de tarieven van juli 1985 door SIV aangekondigd op 26 juli (ingaande 29 juli), door FP op 28 juli (ingaande 1 augustus) en door VP op 31 juli (ingaande 3 augustus). Wanneer nu de producenten op 23 juli 1985 nog bezig waren een verhoging van 10 % voor augustus voor te bereiden en de verhoging die enkele dagen later volgde 8 % bedroeg, dan is het onmogelijk dat FP dertien dagen eerder met deze zelfde producenten aan het overleggen was over een latere verhoging met een precies bedrag van 7 à 8 % voor oktober. Het Gerecht stelt vast, dat noch de nota van 10 juli noch die van 23 juli 1985 uitdrukkelijk verwijst naar de "andere fabrikanten". Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie ze ten onrechte in die zin heeft uitgelegd. Voorts acht het Gerecht het buitengewoon belangrijk, en nauwelijks verenigbaar met de gedachte van een voortdurend en nauw overleg tussen de producenten, dat drie dagen voor de bekendmaking op 26 juli 1985 van een door de Commissie op 8 % geschatte verhoging, SIV Socover heeft laten weten dat zij werkte aan een verhoging van 10 % voor augustus.

223 In het licht van het voorgaande is het Gerecht van oordeel, dat het schriftelijke bewijs van de Commissie onvoldoende is om uitdrukkelijk of impliciet te kunnen aantonen, dat VP heeft deelgenomen aan een afspraak tussen de drie producenten, zoals in punt 24 van de beschikking wordt gesteld. Wat SIV en VP betreft, moet naast de nota' s van SIV en VP van 30 januari 1985 die hiervoor reeds zijn onderzocht (punt 27), worden ingegaan op de nota van SIV van 30 oktober 1984 (punt 26), de nota van FP van 28 maart 1985 (punt 28), de nota van Socover van 12 april 1985 (punt 29), de brief van FP aan SIV van 6 maart 1985 en de nota' s van FP over de vergaderingen van SIV en FP van 23 april, 30 april en 16 december 1985 en 3 februari 1986, om na te gaan of zij bewijs van een overleg tussen deze twee producenten kunnen opleveren.

224 Allereerst moet worden opgemerkt, dat FP de enige producent van gegoten glas (vetro greggio of greggi, "ruw glas") in Italië was en dat FP en SIV samen te San Salvo een floatstraat exploiteerden (in het geval van FP werd de exploitatie verzorgd door haar dochtermaatschappij Flovetro). Enkele van de hiervoor genoemde stukken betreffen de verkoop van gegoten glas door FP aan SIV en derhalve een verticale verkoper-koperverhouding tussen deze twee fabrikanten. Het gaat daarbij met name om passages uit de brief van 6 maart 1985 van FP aan SIV ( 485 of 869) en de nota van FP over de vergaderingen met SIV van 23 en 30 april 1985 ( 486 of 871), genoemd in punt 33, derde en vierde alinea, van de beschikking. Het Gerecht is van mening, dat het bestaan van een verticale verhouding van verkoper-koper tussen de twee fabrikanten, wanneer deze een uitsluitend door één van deze fabrikanten vervaardigd produkt betreft, op zichzelf geen bewijs vormt van een ongeoorloofde horizontale afspraak. In ieder geval had de Commissie zich moeten afvragen, of een verticale verhouding zoals die welke tussen FP en SIV bestond, de handel tussen Lid-Staten ongunstig kon beïnvloeden. Voorts stelt het Gerecht vast, dat de beschikking slechts één paragraaf uit de brief van FP aan SIV van 6 maart 1985 aanhaalt en dat op het afschrift van de bij de punten van bezwaar gevoegde brief de derde paragraaf is doorgehaald. Deze paragraaf luidt als volgt:

"Assistiamo in questo periodo ad una politica commerciale SIV assolutamente dirompente ed addirittura abbiamo verificato casi in cui il vostro prezzo di vendita è inferiore a quello da voi a noi corrisposto. Per di più, ci è impossibile (e mi chiedo se l' impossibilità è pratica o strumentale) organizzare un incontro per definire:

1) quantitativi e prezzi dei vostri acquisti 1985;

2) condizioni e modalità di vendita da voi praticate sul mercato per i prodotti acquistati presso di noi."

["Wij hebben thans te maken met een volledig ongecontroleerd commercieel beleid van SIV en wij hebben zelfs gevallen vastgesteld waarin uw verkoopprijs lager is dan de prijs die u ons betaalt. Bovendien blijkt het onmogelijk (is dat werkelijk zo of alleen maar gefingeerd?), een bijeenkomst te beleggen ter vaststelling van:

1) de hoeveelheden en prijzen van uw aankopen voor 1985;

2) de verkoopcondities die u toepast op de markt voor bij ons gekochte produkten."]

225 Bepaalde andere stukken hebben betrekking op de relaties tussen FP en SIV als coëxploitanten van hun gemeenschappelijke floatstraat "Flovetro" te San Salvo. Het zijn citaten, in punt 33, vijfde alinea, van de beschikking, uit nota' s van FP over de vergaderingen van 16 december 1985 ( 487 of 873) en 3 februari 1986 ( 488 of 874). Indien het loutere gemeenschappelijke beheer van een produktiemiddel door twee concurrenten al als bewijs van een ongeoorloofde horizontale afspraak zou kunnen worden beschouwd - wat de Commissie in casu niet stelt -, kan naar het oordeel van het Gerecht toch het feit dat de partners overleg plegen om te voorkomen dat ten aanzien van de door elk van hen aan dit gemeenschappelijke produktiemiddel onttrokken hoeveelheden een situatie van oneerlijke concurrentie zou ontstaan, op zichzelf niet als bewijs van een ongeoorloofde horizontale afspraak worden beschouwd.

226 Wat de handgeschreven nota van SIV van 30 oktober 1984 ( 369) betreft, belicht de beschikking hieruit twee punten: dat gegoten glas niet tegen een lagere prijs dan die van FP mocht worden verkocht en dat er een gemeenschappelijk beleid voor driedubbel glas werd uitgestippeld. Het eerste punt heeft andermaal betrekking op de door FP als verkoper aan SIV, als koper van een produkt dat zij niet produceerde, opgelegde verkoopvoorwaarden. Wat het tweede punt betreft, luidt de in de beschikking geciteerde passage als volgt: "Laminati - (sopratutto bistrati) - Scaroni - desiderio in (? prospettiva/proposito?) di una polìtica di riporto in fabbrica invece che fare(?trasformare/trasformazioni?) - per il triplo strato fare una polìtica comune" ["Gewalst (glas) - (vooral in twee lagen) - Scaroni (FP) - wens met oog op beleid van toepassing in de fabriek in plaats van verwerking - voor driedubbele laag een gemeenschappelijk beleid voeren"]. Uit de nota in haar geheel blijkt, dat de partijen (SIV en FP) herhaalde malen de bedrijfsvoering van hun gemeenschappelijk produktiemiddel hebben besproken. Het Gerecht is van oordeel dat het niet is uitgesloten, dat de in de beschikking aangevoerde passage ook op een aspect van deze gemeenschappelijke exploitatie betrekking heeft.

227 De nota van FP van 28 maart 1985 ( 475) betreft een contract voor de verkoop door FP aan SIV van 1 000 ton gegoten glas. Ook hier is dus sprake van een verticale verhouding tussen FP en SIV. De beschikking (punt 28) vermeldt: "De twee ondernemingen kwamen overeen dat SIV dit gegoten glas niet zou verkopen aan zestien op een lijst genoemde klanten die aan FP waren voorbehouden. Deze zestien voorbehouden klanten zijn niet, zoals FP in haar antwoord op de punten van bezwaar beweert, de bij Fontana aangesloten bedrijven, enerzijds omdat deze bedrijven acht in getal zijn en niet zestien, anderzijds omdat de zin van voorbehouden klanten niet te begrijpen is, wanneer die klanten per definitie zijn voorbehouden omdat zij volledig worden gecontroleerd." In haar verzoekschrift betoogt FP, dat "het inderdaad waar is dat zij (Fontana) thans acht dochtermaatschappijen heeft (...), (maar dat dit het gevolg is) van een lang herstructureringsproces waarbij zestien verschillende bedrijven in acht vennootschappen zijn gehergroepeerd". In haar verweerschrift merkt de Commissie op, zonder overigens te betwisten dat Fontana destijds zestien bedrijven omvatte, dat "wat de zestien afnemers betreft die FP zich voorbehoudt (...), dit geen dochtermaatschappijen van FP kunnen zijn, met name omdat zij geen klanten van SIV zijn". In zoverre volstaat de opmerking, dat Socover in haar reeds genoemde nota van 10 juli 1985 ( 261) kennis heeft genomen van de verklaring van de heer Roberti, van FP, die melding maakte van het "voornemen, de uitvoer met 4/5e afnemers die hier een organisatie hebben, te bevorderen" en dat onder deze woorden, tussen de regels de namen Socover, Fontana, Savas en D' Adda zijn vermeld. Andere aanwijzingen in het dossier, zoals het op 11 oktober 1984 door de groothandelaren verzonden telexbericht ( 270) dat in punt 37 van de beschikking is genoemd, en de nota van Socover van 12 april 1985 ( 260) die in punt 29 is genoemd, weerspreken de stelling dat Fontana niet de afnemer van een andere fabrikant dan FP kon zijn.

228 Over de nota van Socover van 12 april 1985 ( 260, punt 29 van de beschikking) die zoëven is genoemd, zegt de beschikking, dat hieruit volgt dat "Socover en FP ook [hebben] gesproken over de verdeling van de orders bij de fabrikanten op historische basis van de afgelopen twee jaar". Bij lezing van de volledige tekst van deze nota, die niet bij de punten van bezwaar was gevoegd, valt echter op, in de eerste plaats dat de nota geen andere fabrikanten dan FP noemt, in de tweede plaats dat zij verwijst naar een prijslijst van 16 januari 1985 en dat alleen FP een vanaf die datum geldende lijst had gepubliceerd, en in de derde plaats dat de nota zonder enig onderscheid verwijst naar gegoten glas, dat uitsluitend door FP werd vervaardigd. Derhalve kon deze nota niet door de Commissie als bewijs worden beschouwd voor een bespreking die andere fabrikanten dan FP betrof.

229 In deze afdeling moeten ten slotte de in punt 34 van de beschikking genoemde facturen worden onderzocht. Volgens de beschikking blijkt uit deze facturen, "dat de drie producenten eenzelfde klant, die bij hen zeer uiteenlopende hoeveelheden heeft gekocht, identieke prijzen en kortingen berekenden". Uit de memories van partijen alsmede de instructie door het Gerecht blijkt, dat de betrokken klant Cobelli was en dat de Commissie geen controle heeft verricht door vergelijking met de voor andere afnemers toegepaste prijzen en kortingen. Van de onderzochte facturen voor 1983 waren er vijf van SIV en FP afkomstig en vier van VP; voor 1984 waren er vijf van SIV, drie van FP en zes van VP afkomstig, en voor 1985 drie van SIV en VP en twee van FP. Noch de selectiecriteria, noch het totale aantal beschikbare facturen zijn vermeld.

230 De vorm van de facturen verschilt aanzienlijk van fabrikant tot fabrikant en bij onderzoek ervan blijkt niet op het eerste gezicht, dat de prijzen en kortingen gelijk zijn. Op het verzoek, uiteen te zetten hoe zij tot haar conclusie dienaangaande is gekomen, heeft de Commissie drie facturen uitgekozen betreffende blank glas van 3 mm, standaardmaat, gedateerd januari 1985, waaruit zij de conclusie ( 489) heeft afgeleid dat "de facturen van SIV-FP en VP dezelfde eenheidsprijzen bevatten, ook al is de presentatie anders". Het is waar, dat de netto-eenheidsprijzen in feite dezelfde zijn - voor FP 3 607 LIT/m2, voor VP 3 608 LIT/m2 en voor SIV 3 607,40 LIT/m2 -. Bij een nader onderzoek van de stukken blijkt echter, in de eerste plaats dat de facturen van FP en SIV van een basisprijs van 5 500 LIT/m2 zijn uitgegaan, terwijl de basisprijs van VP niet uit de factuur blijkt; in de tweede plaats dat VP' s factuur blijkbaar glas in grote platen betreft, terwijl die van FP en SIV kennelijk verwijzen naar glas in de standaardmaat (zie hiervoor, r.o. 184); in de derde plaats dat om tot dezelfde netto-eenheidsprijs te komen, VP andere kortingen dan FP en SIV heeft gehanteerd en dat de berekeningsmethode van SIV anders was dan die van FP. Hieruit volgt, dat de drie door de Commissie gekozen facturen weliswaar aantonen dat de drie producenten op dezelfde eenheidsprijs zijn uitgekomen, maar niet dat de drie producenten identieke tarieven en kortingen hebben berekend, zoals de Commissie heeft gesteld. In dit verband moet worden opgemerkt, dat de drie producenten nooit hebben bestreden - en eerder zelfs hebben beklemtoond -, dat de aan eenzelfde klant gefactureerde netto-eenheidsprijzen dikwijls gelijk waren als gevolg van de marktstructuur.

231 Het Gerecht heeft de conclusies die uit de in de beschikking genoemde facturen kunnen worden afgeleid, slechts zeer beperkt kunnen verifiëren. Vermelding verdienen twee feiten die hierbij aan het licht zijn gekomen. In de eerste plaats is gebleken, dat de fabrikanten in bepaalde gevallen, om een gunstiger prijs te bieden, het tarief dat in theorie op het moment van de levering gold, niet hebben toegepast. In de tweede plaats impliceerde het kortingstelsel dat, uitgaande van de basisprijs, achtereenvolgens een reeks verschillende percentages werd afgetrokken. Afgezien van de verschillen in hoogte van de kortingen, bleek ook de volgorde waarin zij werden toegepast en derhalve de wiskundige berekening per fabrikant te verschillen. In het bijzonder SIV heeft haar basiskortingen en extra kortingen anders dan de twee andere fabrikanten toegepast.

232 Gezien het onderzoek van het in de beschikking gebezigde bewijsmateriaal stelt het Gerecht vast, dat de Commissie haar in punt 24 van de beschikking vermelde stelling - te weten het bestaan van afspraken tussen de drie fabrikanten die hebben geleid tot identieke tarieven en kortingschalen alsmede tot een eenvormige indeling van de belangrijkste afnemers in categorieën of niveaus, een en ander gedurende de in artikel 1, sub a, van het dispositief van de beschikking aangegeven periode van 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986 - niet rechtens genoegzaam heeft bewezen. Het Gerecht is van oordeel, dat enkele van de aangehaalde stukken - met name de nota' s van FP en SIV over hun vergadering te Rome op 30 januari 1985 - door de Commissie hooguit als bewijs van een onderling overleg tussen FP en SIV konden worden gezien. Deze stukken zijn echter niet voldoende om zelfs tussen FP en SIV een afspraak te bewijzen, gericht op een volledige en duurzame gelijktrekking van tarieven, kortingen en indeling van de afnemers. Voor zover de netto-eenheidsprijzen die voor eenzelfde afnemer werden toegepast in deze van belang zouden zijn, wordt door verzoeksters niet bestreden dat deze nettoprijzen gelijk zouden kunnen zijn geweest.

e) De betrekkingen tussen de fabrikanten en de groothandelaren

233 Volgens de beschikking (punt 35) hebben de drie producenten erop toegezien, dat hun tarieven en kortingen ook verder in de bedrijfskolom zouden worden toegepast. De Commissie geeft toe, dat zij, ondanks haar beweringen in de mededeling van punten van bezwaar aan de hand van de verklaringen van Cobelli (zie hiervóór, r.o. 10), alleen maar over rechtstreekse bewijzen van vergaderingen van de fabrikanten met de groothandelaren beschikt in het geval van een vergadering van 17 april 1986 tussen onder meer FP en SIV, die ten doel had de nieuwe bestuurder van Fontana Sud voor te stellen, terwijl de aanwezigheid van de vertegenwoordiger van SIV niet was voorzien. "Uit enkele documenten blijkt", aldus de Commissie, "echter enerzijds dat enkele vergaderingen tussen de grossiers op initiatief van de producenten zijn gehouden en dat de producenten erin zijn geslaagd, mede dank zij de gelijkheid van hun tarieven en rabatten, de commerciële keuzen van de grossiers te beïnvloeden, en anderzijds is er bevestiging in te vinden voor de veronderstelling dat de afnemers verwachtten dat de prijzen van de producenten identiek zouden zijn". Vervolgens behandelt en becommentarieert de beschikking (punten 36 tot 42) een reeks stukken. Met betrekking tot één van deze stukken (het telexbericht van 11 oktober 1984, dat hierna, r.o. 236, aan de orde komt) beklemtoont de beschikking, dat "de grossiers (...) zich niet spontaan tot dergelijke gedragingen [kunnen] verbinden, terwijl het in hun belang zou zijn de beste prijzen te verkrijgen, zich bij voorkeur te richten tot leveranciers die hun betere verkoopcondities geven en een goede winstmarge te realiseren" (punt 37, vierde alinea). In dit verband is het nuttig te herinneren aan de verwijzing in het juridische gedeelte (zie hiervoor, r.o. 21) naar de economische afhankelijkheid van de groothandelaren.

234 Alvorens het door de Commissie aangevoerde schriftelijke bewijsmateriaal te onderzoeken, herinnert het Gerecht eraan, dat de beschikking van de Commissie van 1981 (zie hiervoor, r.o. 4) onder meer betrekking had op associaties van groothandelaren die met name als doelstellingen hadden, in de eerste plaats "een gemeenschappelijk commercieel beleid, ter verwezenlijking waarvan elke associatie een gemeenschappelijk verkoopbeleid moet bevorderen door de uitgave, toepassing en naleving van een tarief voor de verkoop van vlakglas en verwerkte produkten", en in de tweede plaats "de samenwerking met de fabrikanten ten einde 'een produktiebeleid te bevorderen waarmee het verbruik van glas kan worden uitgebreid, de reputatie van de verwerkte produkten te verbeteren door een adequate verkooppolitiek' " (punt I.C.I.3., sub a, van de beschikking van 1981). De beschikking had voorts betrekking op ongeoorloofde overeenkomsten tussen de drie producenten (FP, SIV, en VP) en de associaties van groothandelaren. De Commissie stelde vast, dat "er onder de betrokkenen spanningen en tegenstellingen aan de dag [zijn] getreden in de gehele periode waarin de overeenkomsten golden" (punt I.C.III, tweede alinea). Er werd geen boete opgelegd, onder meer op grond dat "tot uitvoering van de concurrentiebeperkende clausules (...) steeds in beperkte mate en slechts ten dele is overgegaan" (punt II.C, tweede alinea). De onderhavige beschikking daarentegen verwijt de fabrikanten, enkele jaren later er in te zijn geslaagd, hun economische macht uit te oefenen om tegen de wil en de belangen van de groothandelaren in een soortgelijk stelsel in te voeren als in de beschikking van 1981 was veroordeeld, en zulks ondanks het feit dat dit destijds geen succes had.

235 Volgens de onderhavige beschikking (punt 36) "blijkt" uit de hierboven in r.o. 213 besproken nota van Socover van 12 juli 1983 ( 258), "dat Socover de weg is via welke de berichten van de grossiers aan de producenten en van de producenten aan de grossiers worden overgebracht. Socover discussieert namelijk niet met FP over de voor haar gestelde condities, die haar in het bijzonder konden interesseren, maar over de beloften van de producenten jegens alle grossiers." Het Gerecht heeft reeds vastgesteld, dat de Commissie deze nota als bewijs van een verbintenis van de drie fabrikanten jegens de groothandelaren had kunnen aanmerken, maar dan buiten de aangenomen inbreukperiode. Hier gaat het erom, de waarde ervan te beoordelen als bewijs van Socovers positie van intermediair tussen de fabrikanten en de andere groothandelaren of althans een groep van belangrijke groothandelaren. Wat dit betreft kan de nota ongetwijfeld als een bewijs worden gezien, dat Socover als woordvoerder van een groep groothandelaren optrad waarmee, althans volgens Socover zelf, de drie fabrikanten verbintenissen waren aangegaan. Daarentegen blijkt uit deze nota niet overtuigend, dat Socover vanuit het oogpunt van de drie fabrikanten hun tussenpersoon was voor alle groothandelaren.

236 In punt 37 gaat de beschikking in op een telexbericht ( 270), op 11 oktober 1984 verzonden na een vergadering te Rome op 10 oktober 1984, waaraan 28 groothandelaren hadden deelgenomen. Volgens de beschikking is dit telexbericht aan de "producenten" verzonden. De beschikking stelt, dat uit dit telexbericht "overduidelijk de bedoeling van de ondertekenaren [blijkt] om met de producenten samen te werken". De ondertekenaren van het telexbericht "confirmano la volontà di collaborare al miglioramento dei prezzi di mercato e considerano indispensabile che vengano rispettati i prezzi, gli sconti e le condizioni di vendita confermati" ("bevestigen hun wil om samen te werken bij de verbetering van de prijzen op de markt en achten het noodzakelijk dat de afgesproken prijzen, kortingen en verkoopvoorwaarden worden nageleefd"). Op het afschrift van het telexbericht dat met de mededeling van punten van bezwaar is verzonden, is het telexnummer van de geadresseerde doorgehaald. Op het verzoek ter terechtzitting om het origineel van dit telexbericht over te leggen, heeft de Commissie vijf afschriften van aan respectievelijk SIV, Saint-Gobain, Pilkington, Vetrocoke en Glaverbel gezonden telexberichten overgelegd. Onder de processtukken is geen enkel aan VP gezonden afschrift te vinden en op grond van de nummering van de stukken is het uitgesloten, dat een dergelijk afschrift in de archieven van Socover, waaruit de andere afschriften kwamen, heeft bestaan. Het is dus duidelijk, dat dit telexbericht niet, zoals de beschikking stelt, aan de drie fabrikanten FP, SIV en VP is gezonden, maar dat het is gezonden aan drie ondernemingen waarvan de produktiebedrijven buiten Italië lagen. Voorts luidt de tweede paragraaf van het telexbericht (die in de beschikking is weggelaten) als volgt: "Nello stesso tempo auspicano che vengano costituiti tre livelli, differenziando in due gruppi le aziende non comprese allo stato attuale nel primo livello" ("Tevens verlangen zij, dat drie niveaus worden gevormd, door de ondernemingen die in het huidige stadium niet tot het eerste niveau behoren, in twee groepen te splitsen"). Op grond van deze zin kan worden aangenomen, dat wanneer er al een uniform indelingsstelsel in categorieën of niveaus bestond, hieraan drie andere fabrikanten hebben deelgenomen.

237 Het is echter waar, zoals de beschikking opmerkt, dat uit het reisverslag van de heer Ricciardi, verkoopdirecteur van VP, ( 619-620) blijkt dat hij op 11 oktober 1984 te Milaan de heer Borgonovo van Socover heeft ontmoet. Het is dus niet uitgesloten, dat Borgonovo hem mondeling de inhoud van het aan de andere producenten gezonden telexbericht heeft meegedeeld.

238 In punt 38 vermeldt de beschikking een brief van Socover van 19 oktober 1984 ( 268) evenals een brief van VP aan Socover van 20 november 1984 ( 625). De in de archieven van VP aangetroffen versie van de eerste brief was een fotokopie zonder vermelding van de geadresseerde. In deze brief wordt gesproken van een prijslijst die Socover "op verzoek van de producenten" zou hebben opgesteld alsook van een "vergadering waarvoor wij alle bedrijven in de sector op woensdag 7 november (...) te Milaan hebben uitgenodigd". Volgens de beschikking blijkt uit het maandverslag van de heer Giordano, één van de commercieel directeuren van VP ( 626), dat hij "op 7 en 8 november 1984 op werkbezoek in Milaan was, dus ook op de dag van de vergadering die door Socover was bijeengeroepen". Het Gerecht stelt vast, dat bij onderzoek van deze stukken blijkt, dat zij het tegenovergestelde bewijzen van wat de beschikking verklaart. Ten eerste vermeldt Giordano' s maandverslag dat hij op 7 november om 10.50 uur uit Genua vertrok, dat wil zeggen 20 minuten na het begin van de vergadering. Ten tweede is de brief van VP van 20 november 1984 door Ricciardi aan Socover geschreven en luidt hij als volgt:

"Ci è pervenuta solo in questi giorni fotocopia della lettera da Voi inviata il 19.10.84 ad alcune aziende del Vs. settore.

Scopo della presente è solo quello di riconfermarVi, facendo seguito all' incontro avuto con l' Egr. Dr. Borgonovo (Socover) a Milano, il 7 c.m., che nessun invito Vi è stato da noi mai formulato per riunioni che riguardano la commercializzazione e trasformazione del vetro."

["Eerst onlangs hebben wij een fotokopie ontvangen van uw brief van 19 oktober 1984 aan een aantal bedrijven in uw sector.

De onderhavige brief is uitsluitend bedoeld om u in aansluiting op de ontmoeting met Dr. Borgonovo (Socover) op de 7e van deze maand te Milaan, nogmaals te bevestigen dat wij u nooit voor vergaderingen over de verkoop en de verwerking van glas hebben uitgenodigd."]

Het Gerecht acht het niet aannemelijk, dat deze in tempore non suspecto geschreven brief niet de waarheid zou weergeven, te weten dat Giordano (VP) niet aan de vergadering van 7 november 1984 heeft deelgenomen en dat VP niet aan dergelijke vergaderingen wilde deelnemen, laat staan er het initiatief toe wilde nemen. Naar het oordeel van het Gerecht lijkt deze brief, voor zover door Ricciardi zelf geschreven, voorts de verdenkingen te weerleggen die men tegen VP had kunnen afleiden uit haar aanwezigheid te Milaan op 11 oktober 1984.

239 In de punten 39 en 40 onderzoekt de beschikking twee nota' s van Socover van 12 april en 23 juli 1985 ( 260 & 262), die hiervoor (r.o. 228 respectievelijk 221) reeds zijn besproken. Om de reeds genoemde redenen is het Gerecht van oordeel, dat deze stukken slechts de relaties tussen Socover en respectievelijk FP en SIV betreffen.

240 In punt 41 onderzoekt de beschikking drie stukken van 16 september, 23 september en 31 oktober 1985 (respectievelijk 271, 275 en 273), die worden aangemerkt als verslagen van Fontana Est en Fontana Ovest, dochtermaatschappijen van FP, aan hun moedermaatschappij. Uit de instructie blijkt, dat deze stukken in feite halfmaandelijkse verslagen zijn, die voor een adjunct-directeur van FP bestemd waren en waren opgesteld door een werknemer van FP, die onder meer tot taak had het contact met de dochtermaatschappijen te onderhouden. Het derde stuk, dat van 31 oktober 1985, heeft betrekking op Fontana Est en niet op Fontana Ovest, zoals de beschikking wil doen voorkomen. Voorts komen de laatste acht woorden van dat stuk ( 273-4), die in de Franse en Engelse taalversie van de beschikking worden aangehaald, niet in de authentieke Italiaanse versie voor. Ook moet worden beklemtoond, dat het Gerecht, hoewel het om overlegging van de volledige tekst van deze stukken heeft verzocht, enkel over onvolledige afschriften beschikt. Ten slotte moet worden opgemerkt dat een ander, op 2 oktober 1985 gedateerd verslag betreffende Fontana Est, dat niet in de beschikking is vermeld, te zamen met de punten van bezwaar is verzonden en zich onder de processtukken bevindt ( 273B).

241 Volgens de door de Commissie aan het Gerecht verstrekte lijst moeten deze "Fontana-verslagen" worden geacht impliciet naar VP te verwijzen. Volgens de beschikking (punt 41, vierde alinea), "[zijn] deze verslagen absoluut niet vaag en onbepaald en onthullen [zij] geen tendensen bij de grossiers, zoals partijen beweren, maar zij vermelden uiterst nauwkeurige feiten, zowel de bereidheid van de grossiers om de tariefverhogingen van de producenten te accepteren, de publikatie door de producenten van identieke tarieven en het verlangen bij de producenten de tarieven ter wille van de stabilisatie van de markt nageleefd te zien. Dit betekent dat de producenten de markt boven in de bedrijfskolom rechtstreeks of indirect beïnvloeden, omdat een destabilisatie van deze markt voor hun commercieel beleid nadelige gevolgen zou kunnen hebben." Het Gerecht acht het noodzakelijk deze verslagen, voor zover zij in zijn bezit zijn, in hun geheel te onderzoeken, ten einde de citaten in de beschikking in hun oorspronkelijk verband te plaatsen. Het Gerecht merkt op, dat de vier stukken op een periode betrekking hebben - eind juli tot eind oktober 1985 - die, zij het summier, toch een beeld geeft van de werking van de markt boven in de bedrijfskolom op een moment waarop, zoals hiervoor (r.o. 188 tot 190) is opgemerkt, verscheidene nieuwe prijslijsten door de drie producenten werden bekendgemaakt.

242 Elk verslag is in afdelingen onderverdeeld, waarvan steeds één "prezzi di rivendita float" ("prijzen voor de wederverkoop van floatglas") of gewoon "rivendita" ("wederverkoop") is getiteld. De verslagen betreffende Fontana Est van 16 september en 31 oktober 1985 bevatten nog een andere afdeling, getiteld "prezzi di vendita float" ("verkoopprijs van floatglas") of gewoon "vendita" ("verkoop"). Blijkens de inhoud van deze twee afdelingen slaat de term "vendita" op de verkoopprijzen van de fabrikanten aan de groothandelaren en de term "rivendita" op de wederverkoopprijzen van de groothandelaren aan hun afnemers.

243 Het eerste verslag van 16 september 1985 maakt onder het opschrift "prezzi di rivendita float" melding van een groothandelaren-vergadering op 31 juli 1985, "na de door de fabrikanten bekendgemaakte verhoging". (Opgemerkt zij, dat de nieuwe prijslijst van VP eerst op 31 juli 1985 is bekendgemaakt onder de hiervoor in de r.o. 188, 221 en 222 onderzochte omstandigheden). Volgens het verslag "hebben de groothandelaren in hun vergadering deze lijst van wederverkoopprijzen opgesteld". Daarop volgen een prijslijst en een herhaling van de toe te passen kortingen, met een aantal voorbehouden van twee groothandelaren, Checchin en Sangalli. Na een afdeling die is geschrapt, gaat het verslag onder het opschrift "prezzi di vendita float" als volgt verder:

"Per quanto riguarda le Fabbriche, l' aumento sembra essere applicato ovunque e, del resto, i magazzini non certo pieni ed il lavoro che in questo momento non manca hanno favorito la 'digestione' del nuovo prezzo. La Glaverbel (che prima delle ferie insisteva un pò dappertutto con sconti inferiori ai nostri) sembra, di primi sondaggi dopo le ferie, che abbia mantenuto questa posizione. Resta comunque da verificare ulteriormente l' entità del prezzo (poichè è presumibile che il cliente non venga subito a dire a noi se la concorrenza gli ha tolto uno sconto)."

["Wat de fabrikanten betreft, lijkt de verhoging overal te worden toegepast en voor het overige is de 'acceptatie' van de nieuwe prijzen gemakkelijker verlopen, doordat de magazijnen zeker niet vol zijn en er op dit moment geen gebrek aan werk is. Glaverbel (die voor de vakantie vrijwel overal lagere kortingen dan de onze bleef toepassen) lijkt, volgens de eerste peilingen na de vakantie, deze houding te handhaven. De volle prijs moet evenwel later nog worden onderzocht (daar de afnemer, wanneer de concurrentie hem een korting niet meer verleent, ons dit waarschijnlijk niet ineens zal vertellen)."]

244 Het verslag van 23 september 1985 ( 275) betreft een vergadering met Fontana Ovest, die eveneens op 16 september 1985 plaatsvond. Onder het opschrift "prezzi rivendita float" vermeldt dit verslag de prijzen van vier groothandelaren voor glas van 4 mm. Daarop volgt de passage die gedeeltelijk in de beschikking is aangehaald en waarin naar de tarieven voor glas van 4 mm wordt verwezen.

245 Het verslag van 2 oktober 1985 ( 273B) is na een vergadering met Fontana Est opgesteld en bespreekt een vergadering van de groothandelaren op 18 september 1985 "om de wederverkoopprijzen te bepalen". Het voorbehoud van Sangalli en Checchin wordt vermeld.

246 Het verslag van 31 oktober 1985 ( 273) ten slotte, dat na een vergadering met Fontana Est is opgesteld, betreft een vergadering van elf groothandelaren op 29 oktober 1985. Dienaangaande herinnert het Gerecht eraan, dat de drie Italiaanse fabrikanten tussen 21 en 25 oktober 1985 (zie hiervoor, r.o. 190) identieke nieuwe prijslijsten hadden bekendgemaakt. Onder het hoofdje "rivendita" ("wederverkoop") vermeldt het verslag, dat de groothandelaren, wederom met een voorbehoud van Cecchin en Sangalli, nieuwe tarieven voor blank floatglas zijn overeengekomen. Daarop volgt onder het opschrift "vendita" ("verkoop") de passage die gedeeltelijk in punt 41, derde alinea, van de beschikking is aangehaald. De volledige tekst van deze passage luidt als volgt:

"Per quanto riguarda le fabbriche, si sta portando avanti l' aumento [chi per consegne un pò prima chi un pò dopo], in ogni caso sembra che la comunicazione sia stata fatta da tutte** (comprese Glaverbel), anche se i termini sono probabilmente più elastici di tutte."(1)

["Wat de fabrikanten betreft, wordt gewerkt aan de invoering van de verhoging (sommigen voor leveringen wat eerder en anderen wat later), in ieder geval lijkt iedereen de nieuwe prijzen te hebben meegedeeld(**) (Glaverbel inbegrepen), zelfs al zijn de condities waarschijnlijk de soepelste van allen."]1

247 Uit dit laatste stuk blijkt niet alleen overduidelijk, dat met "de fabrikanten" alle Italiaanse fabrikanten zijn bedoeld, met inbegrip van SIV en VP, maar ook dat Glaverbel één van de bedoelde fabrikanten was en zij werd geacht een actief concurrentiebeleid te voeren. De betekenis van Glaverbel op de Italiaanse markt is overigens in een interne nota van VP ( A193) van 6 februari 1986 beklemtoond. In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat in het hierboven onderzochte verslag geen aanwijzingen ervoor kunnen worden gevonden, dat "de producenten de markt bovenin de bedrijfskolom (...) beïnvloeden", zoals de beschikking stelt. Integendeel, uit dit verslag blijkt, dat een aantal groothandelaren vrijuit overleg heeft gepleegd over de bepaling van de prijzen voor de wederverkoop en de aan hun afnemers te verlenen kortingen, en dat de besprekingen tussen de vertegenwoordigers van FP en van haar dochtermaatschappijen hun onzekerheid weerspiegelden over de gedragslijn van de andere fabrikanten ten aanzien van de toepassing van de tarieven. Ten slotte hebben naar het oordeel van het Gerecht Sangalli en Checchin, die in bijlage 4 bij de beschikking als tweede respectievelijk negende groothandelaar naar orde van belangrijkheid zijn gerangschikt, kennelijk hun eigen prijs- en kortingenbeleid voortgezet. VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 689A0068.4

248 In punt 42 van de beschikking ten slotte wordt een handgeschreven nota van VP van 10 april 1986 ( 638) besproken, waaruit volgens de beschikking blijkt, dat op een vergadering diezelfde datum "VP en Socover [hebben] gesproken over de oprichting van een club, samengesteld uit twaalf grossiers, voor de afzet van de glasprodukten. De twee gesprekspartners hebben uiting gegeven aan het voornemen daarover de week daarop met FP en SIV te spreken." Het betrokken stuk bestaat uit één bladzijde, waarop de schrijver ervan aantekeningen heeft gekrabbeld over de met de heer Borgonovo van Socover besproken onderwerpen, en vermeldt het volgende: (links) acht namen van groothandelaren, gevolgd door vier andere namen; (rechts op verschillende regels) "CLUB: objettivo distribuzione" ("CLUB: doel afzet"); "prossima settimana" ("volgende week"); "parlare SIV/S.Gobain" ("met SIV/Saint-Gobain spreken"). VP bestrijdt de uitleg die de Commissie aan dit stuk heeft gegeven, maar erkent tegelijk dat Borgonovo inderdaad de oprichting van een club ter sprake heeft gebracht. Volgens VP was Borgonovo voornemens hierover de volgende week met SIV en VP te spreken. Volgens de Commissie is deze uitleg zowel logisch als grammaticaal onjuist.

249 Het Gerecht stelt allereerst vast, dat het in punt 42 van de beschikking genoemde voornemen niet uitdrukkelijk en eenduidig in het betrokken stuk wordt geformuleerd. Voorts betreffen de door de Commissie relevant geachte mededelingen een voorstel om een club op te richten met het oog op de afzet van glasprodukten en niet met het oog op de toepassing van tarieven en kortingen lager in de bedrijfskolom, waarop volgens punt 35 van de beschikking het in punt B.1.e, getiteld "de betrekkingen tussen de producenten en de grossiers", onderzochte bewijsmateriaal betrekking had. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat dit stuk door de Commissie niet als een relevant bewijs kan worden aangevoerd en dat de draagwijdte ervan bijgevolg niet behoeft te worden beoordeeld.

250 Gelet op een en ander stelt het Gerecht in de eerste plaats vast, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, dat de drie fabrikanten erop hebben toegezien dat hun tarieven en kortingen lager in de bedrijfskolom werden toegepast, dat een aantal vergaderingen van groothandelaren op initiatief van de fabrikanten is gehouden, en dat de fabrikanten erin zijn geslaagd, de commerciële keuzen van de groothandelaren te beïnvloeden. Het Gerecht stelt voorts vast, dat enkele van de onderzochte stukken, zonder noodzakelijkerwijs het bewijs van een ongeoorloofde mededingingsregeling tussen de fabrikanten te vormen, als bewijs kunnen worden aangemerkt, dat de groothandelaren erop rekenden dat de prijzen van de fabrikanten identiek zouden zijn. Ten slotte stelt het Gerecht vast, dat de verslagen van Fontana het bewijs leveren, dat FP haar dochtermaatschappijen-groothandelaren als informatiebron over het beleid van de groothandelaren gebruikte. Op de gevolgen van deze vaststellingen zal hierna (r.o. 322 en 323) in het kader van de door verzoeksters aangevoerde middelen betreffende de procedure worden ingegaan.

2. Het gedrag van de ondernemingen op de autoglasmarkt

251 De beschikking stelt in dit verband dat "volgens de documenten van de ondernemingen die hieronder worden opgesomd, (...) SIV en FP prijzen en de verdeling van quota [zijn] overeengekomen, ten minste met ingang van 1982. VP heeft ook aan deze afspraken deelgenomen, althans vanaf 1983, zij het niet op even strikte manier als de twee andere producenten". Daarna behandelt de beschikking achtereenvolgens de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende het Fiat-concern (punten 44 tot 51) en het Piaggio-concern (punt 52).

a) De overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende het Fiat-concern

252 De beschikking gaat in deze direct over tot een onderzoek van de stukken (punten 44 tot en met 47), waarvan de betekenis hierna zal worden onderzocht. Aan het slot van punt 45 vermeldt de beschikking een uniforme prijsverlaging van 8 %, die met ingang van 1 januari 1984 door elk van de drie fabrikanten aan Fiat was toegekend. Aan het einde van punt 47 vermeldt de beschikking andere - percentueel uniforme - tariefafwijkingen die in 1985 en 1986 door de drie fabrikanten zijn toegepast, en een uniforme verhoging met 2 % voor het tweede halfjaar van 1985 bij Alfa Romeo. Vervolgens verklaart de beschikking (punt 48), dat "de drie producenten zijn overgegaan tot wederzijdse overdracht van produkten (waarover meer gedetailleerd in hoofdstuk 6) met het doel, elk zijn eigen penetratiequota te laten behouden of de quota die met de concurrenten zijn overeengekomen te bereiken". Hierop volgt een onderzoek van de cijfers en stukken die op deze uitwisselingen betrekking hebben. In punt 49 vermeldt de beschikking enkele mecanografische tabellen in het bezit van FP, waarin per model globaal de hoeveelheden zijn aangegeven, die elke fabrikant in de jaren 1985 en 1986 aan het Fiat-concern heeft geleverd en in 1987 zal leveren, alsmede de percentuele quota die deze leveringen vertegenwoordigen.

253 Voorts gaat de beschikking in op enkele argumenten van de ondernemingen (punt 50), met vermelding van de redenen waarom de Commissie deze niet heeft kunnen aanvaarden (punt 51). Voor een beter begrip van de verschillen tussen de opvattingen van de ondernemingen en de Commissie die in dit gedeelte van de beschikking worden uiteengezet, dient de beschikking in haar geheel te worden aangehaald. De argumenten van de ondernemingen worden weergegeven als volgt:

"De situatie in Italië op de markt voor automobielglas wordt gekenmerkt door de dominerende positie van Fiat. Fiat wijst net als alle andere automobielconstructeurs elke leverancier globale percentages bestellingen toe op basis van overwegingen waarin de prijzen, zijn technische capaciteiten en de geboden service een rol spelen. Dit globale percentage wordt bij het onderhandelen over bijwerken der tarieven bilateraal opnieuw besproken. De globale toewijzingspercentages die aldus zijn vastgesteld worden per model auto omgezet in toewijzingspercentages. De bevestigingen welke Fiat zijn leveranciers van automobielglas toestuurt, vermelden uitdrukkelijk de door deze constructeur aan de betrokken leverancier voor het betrokken model toegekende quota.

Tijdens de onderhandelingen onthult Fiat gewoonlijk de gunstigste offertes, ten einde de concurrerende leveranciers ertoe te bewegen zich aan te passen. Dit leidt onvermijdelijk tot een aanpassing van de prijzen. In tegenstelling met de veronderstelling van de Commissie informeert Fiat elk van zijn leveranciers ook dikwijls over de aandelen van de concurrenten in de leveranties. Dit systeem leidt kortom tot een totale transparantie van de markt. Onder deze omstandigheden zou overleg tussen de producenten niet nodig zijn.

Aangaande de uitwisseling van produkten moet worden opgemerkt dat de Commissie niet het bewijs heeft geleverd dat deze uitwisseling vooraf is geprojecteerd ten einde een marktverdeling tussen de producenten tot stand te brengen. Bovendien zijn de uitgewisselde produkten basis-glassoorten en heeft de uitwisseling slechts bij uitzondering betrekking op verwerkte produkten."

254 In antwoord op deze argumenten stelt de Commissie:

"i) Het is juist dat Fiat, als koper van automobielglas, een quasi-monopoliepositie inneemt in Italië; zijn contractuele invloed wordt echter sterk gelimiteerd door de beperktheid van alternatief aanbod op de markt. Het Europese aanbod van automobielglas wordt in feite gecontroleerd door een oligopolie dat, naast Saint-Gobain, de huidige leveranciers van Fiat, namelijk PPG en SIV omvat, alsmede Pilkington en enkele kleine producenten.

ii) Aangaande de toewijzingsquota moet worden erkend dat Fiat en alle andere automobielconstructeurs in de bevestigingen van de bestellingen het quotum vermelden dat aan de betrokken leverancier is toegewezen. Dit quotum is echter slechts een indicatie en niet een definitieve toewijzing en bindt noch de automobielconstructeur noch de leverancier, omdat iedere afwijking gedurende de contractperiode hetzij op initiatief van de automobielconstructeur, hetzij op initiatief van de leverancier mogelijk blijft (...)."

[Hierop volgt een bespreking van bepaalde stukken, met name een brief van Fiat aan VP van 3 juli 1985 ( 657). Bij die bespreking wordt opgemerkt dat]

"de leveranciers, indien de automobielconstructeur werkelijk definitieve en onveranderlijke aandelen in de contractperiode toewees, geen enkel gevaar [zouden] behoeven te duchten van een niet-naleving van de toewijzingen en niet de behoefte voelen dienaangaande overleg te plegen of onderling produkten uit te wisselen om hun quota te behouden".

"iii) De Commissie bestrijdt niet dat een koper tijdens commerciële onderhandelingen een gunstiger offerte, die reëel is of verondersteld, kan onthullen ten einde de concurrerende leveranciers tot aanpassing te bewegen. Dit wil echter niet zeggen, dat alle leveranciers dezelfde condities toepassen en dat alle leveranciers zich jegens een zelfde koper op voet van gelijkheid bevinden, want de positie van elk van hen is functie van zijn technisch en commercieel gewicht (vollediger assortiment, speciale produkten, betere service). Dit wil evenmin zeggen dat een dominerende koper al zijn leveranciers kan voorschrijven zich aan te passen aan het gunstigste aanbod of dat hij zich gemakkelijk zou kunnen richten tot buitenlandse leveranciers om de plaatselijke aanbieders te noodzaken hun prijzen te verlagen, want, zoals op de hoorzitting is erkend, de automobielconstructeur verlangt steeds vaker een 'just on time' -service die gemakkelijker kan worden geleverd door de plaatselijke glasfabrikanten, die over een structuur ter plaatse beschikken, dan door een buitenlandse glasfabrikant die zulk een structuur in het leven moet roepen, en die van de glasfabrikanten die de noodzakelijke structuur bezitten ten aanzien van de te leveren hoeveelheden en de prijzen, diegenen bevoordeelt die een meer solide en tegelijkertijd soepele structuur hebben.

In ieder geval staat, ongeacht welk type betrekkingen er ontstaan tussen een dominerende koper en zijn leveranciers, vast dat SIV, FP en VP onderling hebben overlegd om de houding te bepalen welke zij jegens het Fiat-concern moesten innemen. (...)

Over de prijsverhogingen voor het tweede halfjaar van 1985, het eerste en het tweede halfjaar van 1986 is tussen de drie fabrikanten gesproken en gedecideerd. (...) De toetreding van VP tot de overeenkomst inzake de prijsverhogingen voor de drie betrokken halve jaren is voor het essentiële gedeelte in de praktijk omgezet. (...)

iv) De feiten waaruit blijkt dat de wederzijdse overdrachten van produkten de verdeling van de markt beogen, zijn in hoofdzaak de volgende: de overdrachten zijn ieder jaar omvangrijk en, zoals blijkt uit de in punt 48 aangehaalde documenten, betreffen geen gevallen van incidentele aard. (...)

De in punt 48 aangehaalde nota' s en documenten vermelden uitdrukkelijk het feit dat FP voor SIV verwerkte produkten in toelevering behandelt.

De overdrachten betreffen met name dikten en kleuren die niet door de ene of de andere producent worden vervaardigd en beogen de drie producenten de beschikking te geven over het gehele assortiment produkten. Welnu, de mogelijkheid over het gehele assortiment te beschikken geeft een voordeel in de concurrentie dat tenietgaat indien de drie producenten zich zo gedragen dat er dienaangaande geen nadelen tussen hen bestaan (...)."

255 Alvorens tot het onderzoek van de als bewijs van een inbreuk aangemerkte stukken over te gaan, acht het Gerecht het noodzakelijk de aard en de achtergrond van de gestelde inbreuk nader te bepalen. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, houdt de vaststelling in punt 43 van de beschikking slechts in, dat SIV en FP ten minste met ingang van 1982 prijzen en de verdeling van quota zijn overeengekomen en dat VP althans vanaf 1983 aan deze afspraken heeft deelgenomen. In het juridische gedeelte (zie hiervoor, r.o. 24) stelt de beschikking, dat FP en SIV van 1982 tot en met 1986, en FP, SIV en VP van 1983 tot en met 1986 overeenkomsten hebben gesloten of althans overleg hebben gepleegd over de aan het Fiat-concern te berekenen prijzen en van 1982 tot en met 1987 over de verdeling van de markt, waarbij zij alle onzekerheden ten aanzien van hun gedrag uitschakelden. Het Gerecht is van oordeel, dat een voorafgaand overleg over de te berekenen prijzen en over de quotaverdeling moet worden onderscheiden van de invoering van een stelsel van wederzijdse overdrachten van produkten dat beoogt reeds verkregen quota te behouden of overeengekomen quota te bereiken. Daarom zullen de in punt 48 van de beschikking genoemde stukken betreffende de uitwisseling van glas pas hierna in hoofdstuk B.3 "De uitwisseling van glas" worden besproken. Thans zullen alleen de bewijzen voor een voorafgaand overleg over de prijzen en de quota worden onderzocht.

256 Wat de achtergrond betreft waartegen deze vraag moet worden beoordeeld, herinnert het Gerecht er allereerst aan dat in punt 15 van de beschikking is uiteengezet, dat het door de fabrikanten aan de autofabrikanten verkochte produkt glas is dat door de fabrikanten of hun dochtermaatschappijen aan de hand van de ontwerpen en technische eigenschappen die door de autofabrikanten worden verlangd, is verwerkt. Het gaat hier dus niet om de verkoop van floatglas in ruwe staat door de fabrikanten aan Fiat - op dit soort glas heeft de uitwisseling van produkten betrekking -, maar om de verkoop van een geheel assortiment van verschillende verwerkte produkten. Voort maakt de beschikking in punt 15, tweede alinea, een onderscheid tussen het stadium van de ontwikkeling van een prototype van een auto en dat van de afzet van een nieuw model. De hier bedoelde produkten zijn niet in de fase van de ontwikkeling van een prototype geleverd, maar verkocht om op automodellen te worden gemonteerd die reeds op de markt waren gebracht. Ten slotte wijst het Gerecht erop, dat volgens punt 15, laatste zin, van de beschikking "eerst in het stadium van de afzet van het nieuwe model auto (...) de glasleveranciers en de automobielconstructeurs, normaliter op jaarbasis, over prijs en hoeveelheden [onderhandelen]". Het betreft hier dus inderdaad een markt waarop in de regel verkopers en kopers met regelmatige tussenpozen over prijzen en hoeveelheden onderhandelen.

257 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de periodes die artikel 1, sub b en c, van het dispositief van de beschikking voor de verdragsinbreuk in de verhouding met Fiat in aanmerking neemt, wat de prijzen betreft lopen van 26 oktober 1982 tot en met 1 december 1986 voor FP en SIV en van 11 mei 1983 tot en met 1 december 1986 voor FP, SIV en VP gezamenlijk, en wat de quota betreft, van 1 januari 1982 tot en met 30 juni 1987 voor de drie producenten zonder onderscheid.

258 In punt 44 maakt de beschikking melding van drie stukken die, hoewel zij dateren uit 1982, alle voorkomen op de door de Commissie aan het Gerecht overgelegde lijst van stukken die impliciet naar VP verwijzen. Het zijn een handgeschreven nota van de heer Scaroni van FP aan de heer Landeschi, vice-voorzitter van SIV, van 26 oktober 1982 ( 733), met bijgevoegd een intern memorandum van FP van 26 oktober 1982 ( 734), en een intern memorandum van SIV van 11 november 1982 ( 680) eveneens aan de heer Landeschi.

259 Het interne memorandum van FP van 26 oktober 1982 bestaat uit een "riepilogo" ("samenvatting") van de sedert 1977 door FP bij Fiat verkregen verhogingen "waaronder het laatste tweejarige contract 83/84". SIV' s interne memorandum van 11 november 1982 begint als volgt:

"Het contract voor 1983 betreffende Fiat Auto is thans nagenoeg gereed. Wij behoeven u niet te herinneren aan de voorgeschiedenis (die voor ons zeker niet positief was) die schriftelijk is vastgelegd tussen Fiat en onze meest bekwame concurrentie, met toedeling van 46 % aan FP."

De schrijver gaat vervolgens in op vier punten: "1) Toedelingspercentages; 2) Verkregen prijsverhogingen; 3) Parallel tussen de contracten voor 1983 en 1982; 4) Absolute cijfers." Onder het hoofdje "Toedelingspercentages" wordt melding gemaakt van een quotum van (...) % uitsluitend voor "il primo equipaggiamento" ("de eerste uitrusting"). Onder het hoofdje "Parallel tussen de contracten voor 1983 en 1982" wordt voor 1982 een onderscheid gemaakt tussen "het theoretische marktquotum" en "het werkelijk verkregen quotum", en de schrijver concludeert dat "ons quotum voor de eerste uitrusting lager is dan (...) %, welk percentage ons destijds was toegekend". In verband met het voor de eerste uitrusting toegekende quotum voor 1983 hanteert de schrijver de uitdrukking "un ferreo controllo delle quote effettivamente praticate" ("een strenge controle op de feitelijke quota") die in de beschikking wordt aangehaald. Naar het oordeel van het Gerecht volgt uit de context waarin deze zinsnede staat, dat de schrijver hiermee wil beklemtonen, dat SIV ervoor dient te zorgen in 1983 van Fiat daadwerkelijk een quotum voor de eerste uitrusting te verkrijgen, dat overeenkomt met haar theoretische quotum. In de Franse en Engelse taalversie van de beschikking staat: "Les pourcentages moyens d' augmentation obtenus par SIV sont les mêmes que ceux de FP" (de gemiddelde verhogingspercentages die door SIV zijn verkregen zijn dezelfde als die van FP), terwijl de Italiaanse versie (de enige die authentiek is) het woord "simili" (vergelijkbaar) gebruikt. Het Gerecht stelt vast, dat de cijfers inderdaad vergelijkbaar zijn, maar niet identiek. Het is daarentegen juist dat het memorandum aan het einde opmerkt: "stiamo portando avanti, a seguito degli accordi da Voi presi, il discorso di integrazione con la concurrenza per i lotti di piccole serie" ("wij zetten na de door u gesloten overeenkomsten het gesprek over de integratie met de concurrentie voor partijen uit kleine series voort").

260 Het Gerecht is van oordeel, dat de Commissie uit deze drie stukken niet kon concluderen, dat VP had deelgenomen aan een afspraak met FP en SIV, omdat de verwijzingen naar "de concurrentie" gezien hun context enkel kunnen slaan op FP alleen. Naar het oordeel van het Gerecht zijn deze stukken belangrijke bewijzen voor het bestaan van een uitwisseling van informatie op hoog niveau tussen FP en SIV over de resultaten van hun onderhandelingen met Fiat en voor een overeenkomst over een integratie voor partijen uit kleine series. Het Gerecht is echter van oordeel, dat de Commissie enkel uit deze stukken niet de conclusie kon trekken dat FP en SIV, in het laatste kwartaal van 1982, vooraf overleg hadden gepleegd over de aan het Fiat-concern te berekenen prijzen (dit kwartaal was het eerste van de inbreukperiode zoals deze in artikel 1, sub b, van het dispositief van de beschikking is bepaald). Wat de quota betreft, merkt het Gerecht op, dat het interne memorandum van SIV van 11 november 1982 (het enige stuk dat melding maakt van quota) uitdrukkelijk spreekt van "toekenning" van quota. Het Gerecht is van oordeel dat uit dit stuk in zijn geheel beschouwd volgt, dat de betrokken quota door Fiat aan de fabrikanten zijn toegekend, zodat de Commissie dit stuk niet kan inroepen als bewijs van een voorafgaand overleg tussen FP en SIV gedurende 1982 met het doel de quota voor de leveranties aan het Fiat-concern te verdelen.

261 In punt 45 vermeldt de beschikking twee citaten uit een ander intern memorandum van SIV van 11 mei 1983 ( 686-688), afkomstig van dezelfde schrijver. Deze citaten spreken respectievelijk van "la concorrenza" (de concurrentie) en "la concorrenza più qualificata" (de meest bekwame concurrentie) - een uitdrukking die reeds in het voorgaande memorandum was gebruikt -. Dit stuk staat op de lijst van stukken die volgens de Commissie een impliciete verwijzing naar VP bevatten. Toch is het duidelijk, zelfs uit het bij de punten van bezwaar gevoegde afschrift, dat dit stuk uitdrukkelijk naar PPG (dat wil zeggen VP) verwijst en dat het relevante gegevens bevat over de betrekkingen tussen enerzijds de fabrikanten en Fiat en anderzijds SIV, FP en VP. Het memorandum is getiteld "Richiesta Fiat auto revisione prezzi 1983" (Verzoek auto Fiat herziening prijzen 1983). De schrijver vermeldt, dat de directie inkoop van Fiat op 26 april 1983 vertegenwoordigers van SIV, waaronder hijzelf, had uitgenodigd "om ons haar vergelijking van de prijzen/m2 per produktlijn voor te leggen" en dat Fiat bij die gelegenheid had verklaard dat "onze gemiddelde niveaus op de nationale en internationale markt niet concurrerend zijn." Hij vervolgt:

"Stesso atteggiamento veniva operato da Fiat il 4.5 (per risposta entro il 24.5) nei confronti di F.P., chiedendo riduzioni su alcuni PB ACC. già dal 1.1.83 e per numerose anomalie dal 1.7.83, aggiungendo che altri concorrenti nazionali ed esteri avevano presentato proposte favorevoli. (Splintex e PPG: l' AD di quest' ultimo si è già impegnato a mantenere le quotazioni 1982, già inferiori alle nostre, sino ad almeno tutto il 1984) (...)

Fiat insiste per una revisione entro il 19.5 su alcuni accoppiati normali (...)

Qualora aderissimo a tale richiesta, ne deriverebbero queste conseguenze:

1) Notevole decurtazione dell' aumento a suo tempo acquisito per il 1983.

2) Nessuna assicurazione, in ogni caso, sul mantenimento dell quote di mercato legate a tali prezzi.

3) Negative ed immediate ripercussioni su tutte le offerte recentissime e/o venire (...)

4) Proseguimento di queste analisi al ribasso su altri particolari (...)

5) Inevitabile coinvolgimento della F.P. nella concessione di tali ribassi ed accelerazione del processo riduttivo senza alcuna contropartita in termini di quote di penetrazione, e con l' inasprimento dei rapporti commerciali con la concorrenza.

6) Propagazione degli atteggiamenti ribassistici alle altre Case Auto nazionali ed estere le cui Direzioni Acquisti sappiamo essere in collegamento (es. Alfa Romeo - Fiat).

A nostro avviso si presentano pertanto le seguenti alternative che riteniamo di politica aziendale più che commerciale:

a) Aderire alle richieste Fiat con tutte le conseguenze sopra enunciate.

b) Tenere un atteggiamento fermo e coerente con la nostra politica commerciale e costistica, rifiutando in linea di massima (salvo appunto macroscopiche anomalie) le richieste del cliente.

Per operare in questa ottica è necessario però accertarsi dell' assoluto e sicuro analogo atteggiamento da parte della concorrenza più qualificata."

["Dezelfde houding werd aangenomen door Fiat op 4.5 (voor antwoord vóór 24.5) ten aanzien van FP; zij vroeg kortingen op enkele (produkten) reeds vanaf 1.1.83 en wegens tal van gebreken vanaf 1.7.83, hieraan toevoegend, dat andere nationale en buitenlandse concurrenten gunstige voorstellen hadden gedaan. (Splintex en PPG: de AD van deze laatste heeft zich reeds verbonden de prijzen van 1982, die reeds lager dan de onze waren, tot ten minste einde 1984 te handhaven) (...)

Fiat dringt op een herziening aan vóór 19.5 voor (bepaalde produkten) (...)

Wanneer wij op dit verzoek zouden ingaan, zou dit de volgende consequenties hebben:

1) Een belangrijke vermindering van de destijds voor 1983 verkregen verhoging.

2) In ieder geval geen enkele zekerheid wat betreft het behoud van de met deze prijzen verbonden marktquota.

3) Negatieve en onmiddellijke repercussies voor alle zeer recente en/of toekomstige offertes.

4) Uitbreiding van deze neerwaartse tendens tot andere onderdelen (...)

5) FP zal onvermijdelijk meedoen aan het geven van deze kortingen, met als gevolg een versnelling van het proces van verlaging zonder tegenprestatie in de vorm van penetratiequota, en verslechtering van de commerciële betrekkingen met de concurrentie.

6) De roep om prijsverlaging zal overslaan op de nationale en buitenlandse autofabrikanten, waarvan de inkoopafdelingen naar wij weten met elkaar in contact staan (b.v. Alfa Romeo - Fiat).

Ons inziens doen zich de volgende alternatieven voor, die echter meer liggen op het gebied van het ondernemingsbeleid dan op dat van het commercieel beleid:

a) Voldoen aan Fiats eisen met alle bovengenoemde consequenties.

b) Een vastberaden houding aannemen, in de lijn van ons commercieel- en kostenbeleid en in het algemeen (behalve natuurlijk bij grove onregelmatigheden) de eisen van de klanten afwijzen.

Voor een optreden in dit perspectief moet men erop kunnen rekenen, dat de meest bekwame concurrentie zich absoluut zeker analoog zal gedragen."]

262 Het Gerecht is van oordeel, dat dit stuk niet door de Commissie kan worden aangevoerd als bewijs van een of ander overleg tussen VP enerzijds en SIV en FP anderzijds. Volgens het Gerecht zijn de in dit stuk gebruikte bewoordingen integendeel voldoende duidelijk om het ontbreken van een dergelijk overleg te bewijzen. Met "de meest bekwame concurrentie" is kennelijk FP bedoeld. Weliswaar levert het stuk zonder twijfel bewijs op van een zeker mate van overleg tussen SIV en FP, doch ontegenzeglijk ook van de aanzienlijke economische macht die Fiat kon uitoefenen tegenover alle fabrikanten, alsmede van haar vermogen, een fabrikant te brengen tot concurrerend gedrag ten opzichte van de andere. Het Gerecht is van oordeel, dat de beschikking, door deze dimensie van de markt buiten beschouwing te laten, hiervan een vertekend beeld heeft gegeven.

263 Ten aanzien van de vaststelling aan het slot van punt 45, dat "de door de drie producenten, FP, SIV en VP toegekende prijsverlaging (...) uniform [was], 8 %, met ingang van 1 januari 1984", moet worden opgemerkt dat de Commissie het Gerecht geen enkel stuk uit deze periode heeft overgelegd dat deze vaststelling kan ondersteunen. De gebruikte bronnen schijnen te zijn geweest, in de eerste plaats een verklaring van VP van 16 januari 1987 ( 756) tijdens de administratieve procedure, waarin de schommelingen van de aan Fiat, Alfa Romeo, Iveco en Opel berekende prijzen worden toegelicht en een gemiddelde verlaging van 8 % voor de periode van 1 januari-31 december 1984 ten opzichte van 1983 wordt vermeld; in de tweede plaats een zin uit het antwoord van FP op de mededeling van punten van bezwaar ( 736), volgens welke "Fabbrica Pisana haar prijzen op 1 januari 1984 met 8 % heeft verlaagd ten opzichte van de tarieven van 30 december 1982 en bijgevolg de verhogingen die in 1983 hebben plaatsgehad heeft ingetrokken, wat heeft geleid tot een reële daling van 12,2 %"; en in de derde plaats een zin uit het antwoord van SIV op de mededeling van de punten van bezwaar ( 690), waarin werd gesteld dat "de conclusie (...) dat de prijsverlaging door de drie fabrikanten SIV, FP en VP uniform was, dat wil zeggen 8 %, vanaf 1.1.1984 volstrekt verkeerd is, omdat de totale prijsverlaging van SIV en Vetroeuropa (dochtermaatschappij van SIV) 11 % bedroeg, zoals blijkt uit de destijds aan de Commissie overhandigde officiële prijslijsten, terwijl wij goede redenen hebben om te geloven dat FP een prijsverlaging van 12,2 % en VP van 8 % heeft toegepast". Daar deze verklaringen volledig onverenigbaar met elkaar zijn, is het Gerecht van oordeel dat de Commissie, die bovendien geen enkele verificatie bij Fiat heeft verricht, op grond daarvan niet kan stellen dat de drie fabrikanten hun prijzen vanaf 1 januari 1984 uniform met 8 % hebben verlaagd.

264 Met betrekking tot de in punt 46 van de beschikking genoemde handgeschreven nota van SIV van 12 oktober 1983 ( 691) volstaat de opmerking, dat de beschikking niet de mededeling vermeldt bovenaan deze nota, die door een andere hand is geschreven: "Zanoni (SIV) vedi se riesce sapere qualcosa delle offerte S.G." ["Zanoni (SIV), kijk of u iets te weten kunt komen over de offertes van Saint-Gobain"]. Deze vermelding bovenaan de nota strookt niet met de hypothese van een voorafgaand overleg over de prijzen.

265 De beschikking vermeldt geen enkel stuk uit 1984. Toch zijn er twee relevante stukken uit dit jaar in het dossier. Het eerste is een intern memorandum van SIV van 21 mei 1984 ( 703-5) betreffende de gaten in de zijraampjes van 3 mm. Na de prijzen van FP, VP en SIV (waarvan de bron niet wordt meegedeeld) te hebben vergeleken en te hebben vastgesteld dat de prijzen van SIV veel hoger waren dan van FP, vermeldt de schrijver dat SG (FP) aan Fiat had verklaard, bereid te zijn vanaf september 1984 haar totale vraag te dekken. Hij vervolgde:

"Fiat ci dichiara che il non adeguamento ai prezzi SG ci comporterebbe l' esclusione da le forniture e chiede nostra immediata risposta, con tempistiche ed impegno a fornire le nostre quote.

(...)

Se risponderemo concretamenta alle necessità Fiat, spiezzeremo in modo totale SG (...) conserveremo l' opzione della quota 50 % per il 1985 e la possibilità di un riadeguamento prezzi.

In caso negativo vedremo drasticamente decurtata la nostra quota presso Fiat, a vantaggio SG e VP, e con ridotto potere contrattuale sui prezzi."

("Fiat deelt ons mee, dat niet-aanpassing aan de prijzen van SG voor ons uitsluiting van levering zou betekenen, en verzoekt om een onmiddellijk antwoord onzerzijds met termijnen en de verplichting om onze quota te leveren.

(...)

Wanneer wij concreet aan de wensen van Fiat voldoen, zullen wij SG volledig om de tuin leiden (...), zullen wij de optie op een quotum van 50 % voor 1985 en de mogelijkheid van een prijsaanpassing behouden.

In geval van een ontkennend antwoord zou ons quotum bij Fiat op drastische wijze worden verminderd, ten voordele van SG en VP, met een geringere contractuele zeggenschap ten aanzien van de prijzen."

Het tweede stuk uit 1984 is eveneens een intern memorandum van SIV van dezelfde schrijver van 28 december 1984 ( 697-700). In dit memorandum staat het volgende:

"Venerdì 21.12. us., abbiamo avuto una riunione con la Direzione Acquisti Fiat onde fare il punto di tale vicenda particolarmente travagliata: ricordiamo che questo 'travaglio' viene soprattutto dal fatto che la Fiat ha in pratica promesso, per il 1985 ai suoi interlocutori, il 120 % di quota, creando le premesse per le gravissime tensioni a tutti i livelli, oggi in atto.

1 Premesse (...)

Quota di penetrazione (1 equipaggiamento): al 30.11. la quota reale si aggira, invalore, intorno: 15,7 %, contro una quota ufficiale del 13 % (...)

Ricordiamo che nel 1984 le nostre quotazioni sono state mediamente di almeno il 3 % superiori ai nostri concorrenti: ci riferiamo in particolare alla S.G. che, oltre a delle quotazioni (onleesbaar) mediamente del 2 % rispetto alle nostre, ha riservato un ristorno dell' 1 % a fine anno (...)

2 Prospettive per il 1985

La posizione SIV è stata particolarmente chiara (...)

- far valere l' opzione del 50 % delle forniture di 1 equipaggiamento per il 1985;

- incremento netto delle quotazioni qualora ci discostassimo in maniera sensibile da tale quota. (...)

La posizione della F.P. nella realtà è stata, lungo tutto il corso della trattativa, quella di avvicinarsi per quanto possibile alla quota 1984, portando le sue quotazioni a livelli approssimativamente vicini a quelli della SIV: tale fatto è stato il vero freno di qualsiasi azione di incremento sostanziale delle quotazioni (...)

PPG che aveva un impegno da parte della Fiat di attribuzione del 10 %, ha praticamente chiuso la settimana scorsa ad un 8 % teorico ma, nella realtà, ad un 6-7 % reale, per varie ragioni di carattere tecnico-logistico.

GLVB e GLASSEXPORT verranno cristallizzate alle quote del 1984 (...)"

["Vrijdag 21.12. jl. hebben wij een vergadering gehad met de directie inkoop van Fiat om een buitengewoon zorgelijke zaak te bespreken: wij herinneren eraan dat deze 'zorg' haar oorzaak vooral vindt in het feit dat Fiat in de praktijk haar gesprekspartners voor 1985 feitelijk quota van 120 % heeft beloofd en zo de voorwaarden heeft geschapen voor zeer ernstige spanningen op alle niveaus, die thans blijken.

1 Inleiding (...)

Penetratiequotum (1e uitrusting): op 30.11 bedraagt het feitelijk quotum in waarde omstreeks 15,7 % tegen een officieel quotum van 13 % (...)

Wij herinneren eraan, dat onze prijzen in de loop van 1984 gemiddeld ten minste 3 % hoger lagen dan die van onze concurrenten: wij verwijzen met name naar SG die, behalve dat de prijzen gemiddeld 2 % (onleesbaar) dan de onze, een einde-jaarskorting van 1 % in reserve heeft gehouden. (...)

2 Perspectieven voor 1985

De houding van SIV is buitengewoon duidelijk geweest (...)

- een optie kiezen van 50 % van de leveringen voor de eerste uitrusting voor 1985;

- netto verhoging van de prijzen telkens wanneer wij merkbaar van dit quotum afweken (...)

De houding van FP in de loop van de onderhandelingen was in feite om zoveel mogelijk in de buurt van het quotum voor 1984 te komen, door haar prijzen op een peil te brengen dat dicht bij dat van SIV lag: dit feit is de werkelijke rem geweest op elke wezenlijke verhoging van de prijzen (...)

PPG, die een toezegging van Fiat had voor toekenning van 10 %, heeft de afgelopen week praktisch afgesloten op een theoretische 8 %, maar in werkelijkheid op een feitelijke 6-7 %, om uiteenlopende redenen van technisch-logistieke aard.

GLVB (Glaverbel) en GLASSEXPORT blijven staan op de quota van 1984 (...)"]

Voorts vermeldt de schrijver twee versies "beide afkomstig van SG" van de besprekingen tussen FP en Fiat. In de laatste paragraaf maakt de schrijver melding van een "werkelijk quotum toegezegd door (Bussolati van Fiat)".

266 Het Gerecht is van oordeel dat deze stukken, de enige die op 1984 betrekking hebben, voldoende duidelijk zijn om het bewijs te leveren, dat - anders dan in de beschikking aangenomen - er althans in dat jaar tussen de drie producenten geen overleg over hun relaties met het Fiat-concern heeft plaatsgehad.

267 In punt 47 verwijst de beschikking naar een reeks stukken uit 1985 om te bewijzen dat "men reeds begint (...) te spreken over de wijze waarop men het Fiat-concern prijsverhogingen kan doen aanvaarden". Het eerste stuk is de nota van SIV van 30 januari 1985 ( 374/708), waarin de woorden "Scaroni pensa di non potersi battere per fermare PPG" ["Scaroni meent dat hij niets kan doen om PPG (VP) tegen te houden"] - zie hiervoor r.o. 91 tot en met 93 - zijn geschrapt. Het is juist dat, zoals de beschikking opmerkt, de nota van SIV melding maakt van "gaten en 'krammetjes' (een mechanisme om zijraampjes omhoog te brengen) als paard van Troje bij Fiat voor prijsverhoging" en dat de dienovereenkomstige nota van FP zonder meer melding maakt van "problemen Fiat". Het Gerecht is echter van oordeel, dat hoewel deze nota bewijs kan opleveren van onderling overleg tussen SIV en FP over hun beleid jegens Fiat, zij niet volstaat voor het bewijs, dat FP aan dit overleg deelnam.

268 Het tweede stuk is de in de derde alinea van punt 47 aangehaalde nota van FP van 7 mei 1985 ( 738), die inderdaad de in de beschikking aangehaalde woorden bevat. Het Gerecht stelt echter vast, dat het niet juist is dat de nota uitdrukkelijk spreekt van een "overeenkomst" tussen SIV en VP, en nog minder van een overeenkomst waaraan VP deelneemt. Wanneer deze nota in het licht van de bewoordingen en de inhoud van de memoranda uit 1984 wordt gelezen, lijkt het waarschijnlijker dat het daarin vastgelegde een uitwisseling van gegevens over de resultaten van de onderhandelingen met Fiat is.

269 Het derde stuk is de in de vierde alinea van punt 47 aangehaalde nota van FP van 23 mei 1985 ( 740), waarin inderdaad de uitdrukking "Accordo Pennitalia" ("overeenkomst Pennitalia") voorkomt. Toch is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie niet heeft aangetoond dat deze uitdrukking verwijst naar een overeenkomst betreffende Fiat. Deze nota maakt immers deel uit van een soort agenda waarin de schrijver elke dag aantekende wat voor belangrijks hij die dag had gedaan; de relevante passage ziet eruit als volgt:

Accordo FIAT + Alfa Romeo

+ 7 % imm

+ 5 1 genn (januari) 86

+ x 2 sem 86

Accordo Pennitalia

Ricostruz. Flovetro.

De juiste betekenis van de uitdrukking "Accordo Pennitalia" is op zijn minst onzeker. De betekenis ervan kan echter worden gecontroleerd aan de hand van het memorandum van SIV van 24 juni 1985 (zie hierna, punt 270). Daar zal blijken, dat deze geen bewijs oplevert, voor de maand mei 1985, van een overeenkomst over de prijzen of de quota in deze marktsector tussen VP, SIV en FP. In dit stadium moet echter worden opgemerkt, dat de nota van 23 mei 1985 op goede gronden als bewijs kan worden aangevoerd voor een uitwisseling van informatie tussen FP en SIV, evenals de in de volgende alinea van punt 47 van de beschikking aangehaalde nota van 20 juni 1985 ( 739).

270 Het vierde stuk is het in de zesde alinea van punt 47 van de beschikking aangehaalde interne memorandum van SIV van 24 juni 1985 ( 715), dat ook weer voorkomt op de lijst van stukken die naar de mening van de Commissie een impliciete verwijzing naar VP bevatten, terwijl het gehele stuk uitdrukkelijk naar VP verwijst. Het memorandum vat de resultaten samen van de onderhandelingen van SIV met Fiat voor het tweede halfjaar van 1985. Het bij de punten van bezwaar gevoegde afschrift bevat de volgende paragrafen:

"Nella realtà, sappiamo che la Fiat è già intervenuta in favore della PPG per lo spostamento immediato di quote sia sulla Uno (a danno della S.G. per l' equivalente del 4,2 % ca di quota), sia sulla Ritmo (a danno del nostro Gruppo per l' equivalente di un 1,5 % ca di quota).

E' evidente che le prossime settimane, e soprattutto i prossimi mesi, ci diranno quanto e come la PPG in particolare riuscirà a rispondere alle richieste di Fiat.

Continuiamo a parlare di PPG in quanto GLVB ci pare relativamente fuori gioco, e la differenze di quotazioni fra Siv e PPG dal 1.7. sarà superiore al 10 % medio e, in taluni casi, sino al 13/14 %.

E' evidente che ci stiamo preparando già sin d' ora agli incrementi di prezzi del 1 gennaio '86 che, al di là di un aumento generalizzato da definire, dovranno colpire in particolare i cristalli più difficoltosi e quelli di impossibile fornitura PPG."

["In feite weten wij, dat Fiat reeds heeft ingegrepen ten gunste van PPG door een onmiddellijke verschuiving van quota, hetzij voor de Uno (ten nadele van SG voor omstreeks 4,2 % van het quotum) hetzij voor de Ritmo (ten nadele van ons concern voor ongeveer 1,5 % van het quotum).

Het is duidelijk, dat de volgende weken en vooral de volgende maanden zij ons zullen zeggen, in welke mate en hoe PPG in het bijzonder erin zal slagen aan de eisen van Fiat te voldoen.

Wij blijven spreken over PPG, daar GLVB (Glaverbel) ons inziens betrekkelijk buitenspel staat, en het prijsverschil tussen SIV en PPG vanaf 1.7. meer dan 10 % gemiddeld zal zijn en in sommige gevallen tot 13/14 % zal oplopen.

Het ligt voor de hand, dat wij nu al bezig zijn ons voor te bereiden op de prijsverhogingen van 1 januari 1986 die, behalve een vast te stellen algemene prijsverhoging, in het bijzonder betrekking zullen moeten hebben op de moeilijker glassoorten en op die welke PPG niet kan leveren."]

Het Gerecht is van oordeel, dat de bewoordingen van dit memorandum voldoende duidelijk zijn om te bewijzen, dat er in 1985 tussen enerzijds VP en anderzijds SIV en FP geen enkel overleg heeft plaatsgehad, noch over de aan Fiat in rekening te brengen prijzen, noch over de verdeling van de quota.

271 Het Gerecht stelt vast, dat de Commissie geen enkel stuk heeft overgelegd ter ondersteuning van de bevindingen in de twee laatste alinea' s van punt 47 van de beschikking betreffende een gestelde samenval van prijsverhogingen, en dat het derhalve dit punt niet kan toetsen. Onder deze omstandigheden en gelet op het hiervoor overwogene, stelt het Gerecht vast, dat de Commissie haar stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt.

272 Wat de mecanografische tabellen betreft, bedoeld in punt 49 van de beschikking, is het juist dat zij hoeveelheden en quota noemen, zoals in de beschikking wordt vermeld. Naar het oordeel van het Gerecht is echter uit het onderzoek van de stukken die uitdrukkelijk verwijzen naar VP, naar voren gekomen dat SIV de aard van VP' s leveringen aan Fiat kon kennen uit mededelingen van Fiat. Het Gerecht kan daarom de stelling van de Commissie, dat de gegevens over VP in de mecanografische tabellen alleen maar van VP afkomstig konden zijn, niet als vanzelfsprekend accepteren. Nog veel minder kan het Gerecht deze tabellen, zonder nadere informatie over de herkomst van de erin vermelde gegevens, als bewijs zien voor een afspraak over de prijzen en quota gedurende de gehele lange periode waarop zij betrekking hebben.

273 Ten slotte moet het Gerecht een opmerking maken over de in punt 51, sub ii, genoemde brief van Fiat aan VP van 3 juli 1985 ( 657). Het in de beschikking daaruit geciteerde gedeelte is namelijk een uit zijn verband gelichte halve zin. De betekenis ervan wordt pas duidelijk bij lezing van de gehele brief, in samenhang met de voorafgaande brief van VP aan Fiat van 28 juni 1985 ( 795) waarop hij het antwoord is. De brief van Fiat luidt als volgt (de schuingedrukte woorden zijn in de beschikking aangehaald):

"Per quanto concerne i programmi di consegna di breve termine, come già anticipatoVi, non ci è possibile definire percentuali di assegnazione impegnative in quanto la Vostra presenza limitata, che non copre la totalità dei nostri modelli, ci pone intuibili vincoli nell' impostazione dei programmi con i Vostri concorrenti. Ciò nonostante, siamo d' accordo con Voi nel ritenere una percentuale del 15 % un obiettivo realmente perseguibile anche per il 1986.

Questo, confidando nella Vostra capacità di estendere in tempi brevi la Vostra gamma di prodotti e di conservare o migliorare gli attuali livelli di competitività.

Prendiamo atto infine della Vostra possibilità di contare non solo sugli Stabilimenti italiani, ma sull' intera potenzialità installata dalla Casa Madre (P.P.G.) in Europa."

["Aangaande de leveringsprogramma' s op korte termijn, zoals u gezegd is, is het niet mogelijk toewijzingspercentages aan te geven waaraan wij gebonden zouden zijn, daar uw beperkte aanwezigheid, die niet al onze modellen dekt, ons voor voorzienbare beperkingen stelt bij het opstellen van de programma' s met uw concurrenten. Desondanks zijn wij het met u eens dat een percentage van 15 % ook voor 1986 een realistische doelstelling is.

Wij vertrouwen erop, dat u uw produktieassortiment op korte termijn kunt uitbreiden en het huidige concurrentieniveau kunt handhaven of verbeteren.

Ten slotte nemen wij er kennis van, dat u niet alleen op uw Italiaanse vestigingen kunt rekenen, maar ook op de gehele capaciteit van de vestigingen van uw moedermaatschappij (PPG) in Europa."]

Bij lezing van de volledige tekst van de brief van Fiat, en vooral in samenhang met de brief van VP van 28 juni 1985, blijkt, dat het om toekenning van een extra quotum aan VP ging, waartoe Fiat op dat moment niet in staat was.

274 Wat de quota bij Alfa Romeo betreft, dient te worden gewezen op een telexbericht van de vice-voorzitter van Alfa Romeo aan de heer Scaroni van SIV van 6 januari 1984 ( 670): "(...) wij delen u mede, dat wij u voor 1984 een leveringsquotum van 23/25 % van onze totale behoeften toekennen". Zoals reeds veel aangehaalde stukken, bevestigt dit telexbericht de stelling van verzoeksters, dat de quota door de autofabrikanten werden toegekend.

275 Derhalve stelt het Gerecht vast, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam bewijs heeft geleverd van een voorafgaand overleg tussen de drie fabrikanten over de aan het Fiat-concern te berekenen prijzen of over de verdeling van quota voor de leveringen aan dit concern. Wat de relaties tussen SIV en FP betreft merkt het Gerecht op, dat er informatie is uitgewisseld, wat onder artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag zou kunnen vallen. De gevolgen van deze vaststelling zullen hierna (r.o. 334 tot 335) in het licht van de door verzoeksters aangevoerde middelen betreffende de procedure worden onderzocht.

b) De overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende het Piaggio-concern

276 Hierover zegt de beschikking, dat "SIV en FP (...), althans vanaf 1983, tot overeenstemming [zijn] gekomen over de verdeling van de leveranties en de te berekenen prijzen voor Piaggio" (punt 52). Het dispositief van de beschikking (artikel 1, sub d) noemt als periode waarvoor de inbreuk is vastgesteld, 1 januari 1983 tot en met 1 mei 1986. Het gebruikte bewijsmateriaal is een interne nota van FP ( 751) van 12 december 1984 een interne nota van SIV ( 728) van 28 december 1984 en een lijst, uit onbekende bron, van de data waarop de twee fabrikanten in de jaren 1983 tot 1986 hun prijzen hebben gewijzigd. Voor een beter begrip van de standpunten van partijen moet allereerst worden ingegaan op het genoemde schriftelijke bewijsmateriaal, waarvan de data zeer dicht bij elkaar liggen.

277 Bij vergelijking van de tekst van de aanhalingen in de beschikking (punt 52, tweede en derde alinea) met die van de oorspronkelijke memoranda blijkt, dat de aanhalingen de oorspronkelijke tekst trouw volgen [afgezien van een onjuiste vertaling van de woorden "la situazione quote cambiava poco" ("de situatie van de quota veranderde weinig") in de Franse en Engelse versie van de beschikking]. Echter, de volledige tekst van het memorandum van FP van 12 december 1984 geeft een enigszins andere indruk dan uit de beschikking opkomt. Volgens dit memorandum had FP aan het einde van 1982 bij Piaggio een quotum dat vier keer zo groot was als dat van SIV. Bij vier modellen van Piaggio was de prijs van FP voor twee modellen iets lager dan die van SIV en voor een derde iets hoger; voor het vierde was FP de enige leverancier. Als gevolg van bepaalde contacten vatten de twee ondernemingen het gemeenschappelijke voornemen op, hun respectieve quota voor de drie modellen op een 50/50 verhouding te brengen. Gedifferentieerde prijsverhogingen werden overeengekomen en vanaf 1 maart en 1 september 1983 toegepast. SIV' s prijzen waren lager dan die van FP, met als gevolg dat aan het einde van 1983 het quotum van FP ten opzichte van dat van SIV aanmerkelijk was gedaald. Vervolgens werd - nog steeds met het doel de verdeling van de quota op 50/50-basis te houden - overeengekomen dat FP in 1984 haar prijzen per 1 maart met 4 % en per 1 september met 3,5 % zou verhogen, terwijl SIV een gedifferentieerde prijsverhoging zou doorvoeren per 1 juli (SIV' s verhoging was hoger dan die van FP in maart, maar lager dan die van FP in september). Evenwel werd volgens de schrijver van het memorandum deze overeenkomst door SIV niet nageleefd, die zonder FP hiervan in kennis te stellen met Piaggio overeenkwam, haar prijsverhoging uit te stellen tot september of oktober, als gevolg waarvan FP haar voor 1 maart voorgenomen prijsverhoging uitstelde tot 1 juni. In feite gaf SIV geen uitvoering aan de voorgenomen verhoging, noch in september noch in oktober. Bijgevolg werd het quotum van FP voor een aantal onderdelen aanmerkelijk kleiner. De verantwoordelijke functionaris van SIV wenste over deze kwestie niet in debat te gaan met de verantwoordelijke functionaris van FP, maar beweerde niettemin dat er zijns inziens een derde leverancier bestond, wat de functionaris van FP niet bevestigd kreeg. Het memorandum van SIV van 28 december 1984 bestrijdt de voorstelling van zaken in het memorandum van FP en verwijst naar een telexbericht van SIV aan Piaggio, waarin werd gesproken over de overeenkomsten tussen SIV en Piaggio betreffende de toepassing van de nieuwe prijslijst met ingang van november 1984.

278 FP stelt, dat hoewel deze memoranda als aanwijzing voor het bestaan van overeenkomsten tussen de twee betrokken fabrikanten voor 1983 en 1984 kunnen worden beschouwd, niettemin uit deze zelfde stukken blijkt dat alleen de overeenkomst van 1983 is toegepast. Volgens FP beoogden deze overeenkomsten de voor het Piaggio-concern bestemde leveringen, die overigens op het totaal gezien van weinig belang waren en voorts voor de leveranciers volstrekt niet rendabel, te rationaliseren. SIV bestrijdt het belang van deze stukken voor het bewijs van een overeenkomst die in 1985 en 1986 zou zijn toegepast. De Commissie houdt staande, dat deze memoranda, die haars inziens belangrijke bewijzen voor het bestaan van overeenkomsten tussen de twee fabrikanten opleveren, relevant zijn.

279 Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Commissie op goede gronden geconcludeerd, dat de twee memoranda duidelijk het bestaan aantonen van twee overeenkomsten tussen FP en SIV over de aan Piaggio te berekenen prijzen: in de eerste plaats een overeenkomst voor 1983, die is uitgevoerd, en in de tweede plaats een overeenkomst voor 1984, waarvan de overeengekomen inhoud wél is uitgevoerd door FP, maar niet door SIV, die haar houding in verband met haar relaties met Piaggio heeft gewijzigd. De overeenkomsten schijnen ten doel gehad te hebben, door middel van een politiek van gedifferentieerde prijsverhogingen die was bedoeld om de positie van SIV te bevoordelen, bij drie van de vier modellen tot een gelijke verdeling van de quota voor de leveranties aan het Piaggio-concern te komen. Het Gerecht is daarentegen van oordeel, dat deze twee memoranda geen bewijs opleveren van het bestaan van dergelijke overeenkomsten voor 1985 en 1986.

280 Met betrekking tot de in de laatste alinea van punt 52 van de beschikking opgenomen lijst van data waarop de twee fabrikanten hun prijzen hebben gewijzigd, merkt het Gerecht op dat de data voor 1984 op deze lijst slechts gedeeltelijk kloppen met de uit de bovengenoemde memoranda van FP en SIV voortvloeiende gegevens. Uit deze memoranda blijkt met name duidelijk, dat FP en SIV in 1984 hun prijzen in geen enkel geval op dezelfde datum hebben gewijzigd. Voorts merkt het Gerecht op, dat tussen de data waarop in 1985 en 1986 prijswijzingen ingingen, een tussenruimte van respectievelijk twee maanden en één maand lag.

281 Mitsdien stelt het Gerecht vast, in de eerste plaats dat de Commissie alleen maar voor de jaren 1983 en 1984 rechtens voldoende heeft bewezen dat FP en SIV tot overeenstemming zijn gekomen over de aan het Piaggio-concern te berekenen prijzen en de quota voor levering aan dat concern; in de tweede plaats dat de Commissie rechtens voldoende heeft bewezen, dat deze overeenkomst in 1983 op de in de laatste alinea van punt 52 van de beschikking beschreven wijze is toegepast; in de derde plaats dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen dat de overeenkomst in 1984 is toegepast, zoals in dezelfde alinea van hetzelfde punt is aangegeven; in de vierde plaats dat de Commissie geen enkel rechtstreeks bewijs heeft geleverd van het bestaan van een overeenkomst voor 1985 en 1986 over de aan het Piaggio-concern te berekenen prijzen en de quota voor levering aan dat concern; en ten slotte dat de data waarop in deze jaren de prijzen zijn gewijzigd, niet dicht genoeg bij elkaar liggen om het indirecte bewijs te leveren van het bestaan van een overeenkomst voor die twee jaren. De gevolgen van deze vaststellingen zullen hierna (r.o. 336 tot 337) in het licht van de door verzoeksters aangevoerde middelen betreffende de procedure worden onderzocht. VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 689A0068.5

282 Ten slotte merkt het Gerecht op, dat de beschikking geen feiten of omstandigheden bevat op grond waarvan de gevolgen van de voor 1983 en 1984 gesloten overeenkomsten voor de mededinging kunnen worden beoordeeld, en dat de Commissie geen enkele verificatie dienaangaande bij Piaggio heeft verricht.

3. De uitwisseling van glas

283 De beschikking gaat in het feitelijk deel drie maal in op de uitwisseling van glas: in punt 33 in de afdeling "de aspecten van het overleg tussen de producenten" voor de sector niet-autoglas; in punt 48 in de afdeling "de overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake het Fiat-concern" voor de sector autoglas, en in de punten 53 tot en met 58 in het hoofdstuk "de uitwisseling van glas tussen de producenten".

284 In punt 33 wordt gesteld, dat "bij de uitwisseling van produkten tussen de drie Italiaanse fabrikanten ook de tarieven en prijzen bekend [konden] worden, welke door de concurrenten werden berekend, of gedragingen worden uitgestippeld die op de markt zouden worden gevolgd" en dat "de prijzen van de overgedragen produkten (...) steeds op basis van de tariefwijzingen van de overdragende producenten [werden] vastgesteld en vervolgens aangepast". De stukken die in punt 33 worden vermeld, hebben enkel op FP en SIV betrekking.

285 In punt 48 wordt gesteld, dat "de drie producenten zijn overgegaan tot wederzijdse overdracht van produkten (...) met het doel, elk zijn eigen penetratiequota te laten behouden of de quota die met de concurrenten zijn overeengekomen te bereiken". Vervolgens wordt een aantal stukken en cijfers over deze overdrachten aangehaald. In punt 51, sub iv, somt de beschikking "de feiten" op "waaruit blijkt dat de wederzijdse overdrachten van produkten de verdeling van de markt beogen". Dit zijn: de omvang van de overdrachten die geen gevallen van incidentele aard betreffen; het feit dat FP voor SIV verwerkte produkten in toelevering behandelt; en het feit dat "de overdrachten (...) met name dikten en kleuren [betreffen] die niet door de ene of de andere producent worden vervaardigd en beogen de drie producenten de beschikking te geven over het gehele assortiment produkten".

286 Volgens punt 53 van de beschikking "zijn [er] grote hoeveelheden glas contractueel uitgewisseld tussen de drie producenten. Deze uitwisselingen hebben ten doel elk van hen de beschikking te geven over het gehele assortiment produkten, zelfs die welke hij niet zelf vervaardigt, en zijn marktquota te laten behouden. Zij zijn tevens het middel waarmee de markten en de klanten onderling worden verdeeld en waarmee de tarieven en de prijzen welke door de concurrenten worden toegepast bekend worden."

287 In punt 56, vierde alinea, wordt vermeld, dat "uit de nota-wisselingen, de verslagen en de met hand geschreven nota' s blijkt dat de prijzen van de overgedragen produkten werden vastgesteld en vervolgens aangepast aan de hand van de tariefwijzigingen der leveranciers, dat deze prijzen werden bepaald aan de hand van de bestemming van de overgedragen produkten op de nationale markt en de buitenlandse markten die nauwkeurig werden gespecificeerd, dat zelfs, in geval van levering voor de nationale markt, de bestemming van de produkten per regio en per gebruik werden aangeduid".

288 Volgens punt 58, sub i, "wil de Commissie geen bezwaren (wil) richten tegen de wederzijdse overdracht van produkten in geval van noodsituaties (vernieuwing van produktieuitrusting, stopzetting van de ovens voor onderhoud, voldoening aan verzoeken die slechts af en toe zich voordoen), maar, zoals uiteengezet in de huidige zaak, wel tegen systematische uitwisselingen van produkten op grond van overeenkomsten voor een lange duur, die het gevolg zijn van de keuze van een industrieel en commercieel beleid door de producenten in het kader van andere overeenstemming en/of andere overeenkomsten die de mededinging beperken. De Commissie deelt de mening van de producenten niet, als zouden deze overdrachten economisch noodzakelijk zijn. Zoals de producenten beweren, beogen de overdrachten elk van hen te allen tijde de beschikking over het totale produktieassortiment te geven en het economische voordeel als gevolg van de specialisatie van elk weg te nemen. Of het gaat om specialisatie voor deze of gene dikte of deze of gene kleur, de wederzijdse leveranties elimineren het voordeel van de specialisatie en hebben ten doel alle producenten op kunstmatige wijze op voet van gelijkheid te plaatsen en te verhinderen dat de afnemers economisch gezien profiteren van de voorrangspositie die qua produktie en commercie door elk der producenten wordt ingenomen. De wederzijdse leveranties leiden in feite, zoals uit de uniforme tarieven en kortingen van de drie producenten blijkt, tot een vlakke, uniforme markt."

289 Het Gerecht meent, dat allereerst uit bovengenoemde stellingen de kern van het bezwaar van de Commissie preciezer moet worden geïdentificeerd. De Commissie stelt enerzijds, dat de uitwisseling van glas ten doel had, de fabrikanten te informeren over de prijzen van de concurrenten, en dat "de wederzijdse leveranties (...) in feite, zoals uit de uniforme tarieven en kortingen van de drie producenten blijkt, tot een vlakke, uniforme markt [leiden]", en anderzijds dat alleen bezwaren worden gericht tegen "systematische uitwisselingen van produkten op grond van overeenkomsten voor een lange duur, die het gevolg zijn van de keuze van een (...) beleid (...) in het kader van andere overeenstemming en/of andere overeenkomsten die de mededinging beperken".

290 Het Gerecht is van oordeel, dat de samenhang tussen de hiervoor aangehaalde verklaringen ontbreekt, aangezien de beschikking ten aanzien van de meeste hiervoor onderzochte aspecten heeft getracht aan te tonen dat de mededingingsbeperkende overeenkomsten en/of overeenstemming, in het kader waarvan de genoemde "beleidskeuze" werd gemaakt, onder meer bestond in een voorafgaand overleg tussen de fabrikanten over de te berekenen prijzen, welk overleg zelf eenvormige prijzen en verkoopvoorwaarden opleverde. Uit de overwegingen van de beschikking blijkt niet, waarom de fabrikanten een stelsel van uitwisseling van glas moesten opzetten, opdat ieder van hen de prijzen van de concurrenten kon kennen, wanneer die prijzen reeds waren overeengekomen en de markt als gevolg van de gelijkheid van prijzen en kortingen "vlak en uniform" was. Ook blijkt niet, waarom het belangrijk was dat de prijzen van de overgedragen produkten werden vastgesteld en vervolgens aangepast aan de hand van de tariefwijzigingen der leveranciers, wanneer de drie fabrikanten reeds overleg hadden gepleegd om op hetzelfde moment hetzelfde tarief vast te stellen. Ten slotte blijkt uit de overwegingen van de beschikking evenmin duidelijk, hoe de eenvormigheid van de tarieven en de kortingen van de drie fabrikanten een bewijs kan zijn voor het feit dat het stelsel van uitwisseling van glas tot een vlakke en eenvormige markt leidde, wanneer diezelfde eenvormigheid van prijzen en kortingen het gevolg van voorafgaand overleg was.

291 Het Gerecht merkt ten slotte op dat artikel 1, sub e, van het dispositief van de beschikking de fabrikanten verwijt, inbreuk te hebben gemaakt op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag door deel te nemen "aan afspraken voor de uitwisseling van produkten in de vlakglassector met het oog op een verdeling van de markt".

292 Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat niet behoeft te worden ingegaan op de talrijke opmerkingen in de beschikking over de redenen waarom de producenten een geïnstitutionaliseerd stelsel van uitwisseling hebben ingevoerd, en dat het zich moet beperken tot een onderzoek van de zuiver feitelijke aspecten van de bewijzen op grond waarvan de Commissie heeft vastgesteld, ten eerste dat er een stelsel van uitwisseling van glas in de zin van wederzijdse overdrachten bestond, en ten tweede dat dit stelsel was ingevoerd met het oog op een verdeling van de markt. Het Gerecht zal eerst ingaan op de cijfers vermeld in de punten 48, 51, (sub iv), 54 tot 56 en 58 (sub iii), van de beschikking. De juridische aspecten zullen hierna (r.o. 338 en 339) worden behandeld.

293 Uit de cijfers vermeld in punt 48, dat alleen maar op autoglas betrekking heeft, blijken de volgende tendensen:

294 Tussen FP en SIV: De cijfers voor niet-verwerkt autoglas tonen aan, dat FP van 1982 tot 1984 aan SIV zeer grote hoeveelheden heeft geleverd zonder enige verkoop van SIV aan FP. In 1985 verkocht FP vijf keer meer aan SIV dan SIV aan FP verkocht. In 1986 verkocht FP aan SIV en omgekeerd SIV aan FP zeer geringe hoeveelheden vergeleken met de daaraanvoorafgaande jaren. Uit de cijfers voor verwerkt autoglas blijkt, behalve wat 1982 betreft, toen alleen SIV aan FP verkocht, een duidelijke stijgende tendens in de verkopen van FP aan SIV en een minder merkbare dalende tendens in de verkopen van SIV aan FP.

295 Tussen FP en VP: De door FP en VP verschafte gegevens dekken elkaar niet, maar hoe dan ook blijkt eruit, dat VP niets aan FP heeft verkocht. De verkopen van FP aan VP betroffen uitsluitend niet-verwerkt autoglas in hoeveelheden die tussen 1982 en 1984 betrekkelijk stabiel bleven, met een daling in 1985 en een belangrijke stijging in 1986.

296 Tussen VP en SIV: Alleen VP heeft aan SIV verwerkt autoglas verkocht, en uitsluitend in 1984 en 1985. In 1983 verkocht SIV aan VP een kleine hoeveelheid niet-verwerkt autoglas. In 1984 waren de onderlinge verkopen van niet-verwerkt autoglas ongeveer even groot. In 1985 en 1986 verkocht VP aan SIV grote hoeveelheden, terwijl SIV aan VP in 1985 slechts een geringe hoeveelheid verkocht.

297 Deze cijfers tonen aan, dat in de sector autoglas SIV de andere fabrikanten slechts zeer geringe hoeveelheden al dan niet verwerkt glas heeft verkocht, maar dat zijzelf een belangrijke afneemster van niet-verwerkt glas was en dat in zoverre VP FP vanaf 1985 als hoofdleverancier heeft vervangen. FP heeft zeer geringe hoeveelheden al dan niet verwerkt glas gekocht, en wel uitsluitend van SIV. VP heeft slechts betrekkelijk geringe hoeveelheden niet-verwerkt glas gekocht. Hieruit volgt, dat de Commissie uit deze cijfers geen enkel regelmatig patroon van uitwisselingen tussen de drie fabrikanten kan afleiden.

298 De cijfers in punt 51, sub iv, vormen slechts het totaal van de cijfers in punt 48 en geven geen nieuwe informatie.

299 Wat de in de punten 54 tot en met 56 genoemde cijfers betreft, is niet zeker dat zij op dezelfde statistische grondslagen zijn opgesteld, daar de cijfers over de "uitwisseling SIV-FP" en de "uitwisseling VP-FP" zowel op autoglas als op niet-autoglas betrekking hebben, terwijl de cijfers over de "uitwisseling FP-SIV" zijn gesplitst voor gegoten glas (dat uitsluitend door FP wordt geproduceerd) en voor "float auto en non-auto". Toch worden bij vergelijking van al deze cijfers de twee tendensen die reeds bij het onderzoek van de cijfers voor autoglas bleken, eerder bevestigd dan ontkracht, namelijk dat in het algemeen SIV eerder koper dan verkoper was, dat VP vanaf 1984 FP geleidelijk als hoofdleverancier van SIV verving en dat FP en VP betrekkelijk geringe hoeveelheden kochten, afgezien van FP' s aankopen in 1983 en 1984. Bijgevolg kan de Commissie evenmin uit deze cijfers een regelmatig patroon van wederzijdse overdrachten tussen de drie fabrikanten afleiden.

300 Wat de in de beschikking genoemde stukken betreft, zijn de nota' s en brieven vermeld in punt 33 van de beschikking reeds hierboven (r.o. 224 en 225) onderzocht. Opgemerkt zij, dat al deze stukken uit 1985 of 1986 dateren. Dit is ook het geval met de in punt 48 genoemde stukken. Het in de punten 53 tot en met 58 aangehaalde bewijsmateriaal bestaat uit drie stukken van oktober 1984 en een stuk van december 1984; de overige dateren uitsluitend uit 1985 en 1986.

301 Mitsdien stelt het Gerecht vast dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, dat vóór 1984 een geïnstitutionaliseerd stelsel van uitwisseling van glas in de zin van wederzijdse overdrachten bestond, terwijl de beschikking in artikel 1, sub e, de fabrikanten verwijt inbreuk te hebben gemaakt op artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, door vanaf 1 januari 1982 aan afspraken voor de uitwisseling van produkten deel te nemen.

302 De in punt 56 van de beschikking genoemde stukken uit 1984 ( 855-863) hebben betrekking op VP en SIV en moeten in samenhang met het eerste stuk uit 1985 ( 864-868) worden gelezen. Immers alleen de aanhef bovenaan de eerste twee stukken (telexberichten van 18 en 20 oktober 1984) verwijst naar een uitwisseling van produkten: "Oggetto scambio prodotti residuo 1984 e 1985" ("Betreft: uitwisseling produkten restant 1984 en 1985"). De andere stukken hebben vrijwel uitsluitend betrekking op de onderhandeling over een contract tussen FP en SIV voor de verkoop door FP aan SIV van een grote hoeveelheid glas in 1985; het eerste stuk uit 1985 is het als gevolg van deze besprekingen gesloten contract. Deze stukken tonen aan, dat de onderhandeling over dit contract plaatsvond tussen concurrenten onder de normale marktvoorwaarden. Het Gerecht merkt op, dat in het citaat uit de nota van SIV van 30 oktober 1984 in de beschikking een onthullende zin is weggelaten, die hiervoor in rechtsoverweging 215 reeds is weergegeven: "Auto - secondo Scaroni (FP) non alimentare PPG" ["Auto - volgens Scaroni (FP) PPG niet bevoorraden"]. De in de beschikking aangehaalde zin "non deve essere venduto a prezzo minore di FP" ("moet niet verkocht tegen lagere prijs van FP") uit hetzelfde stuk heeft uitsluitend betrekking op gegoten glas, dat alleen FP produceerde, en wordt in de oorspronkelijke tekst gevolgd door de in de beschikking niet aangehaalde mededeling: "non è bloccabile l' importazione da paesi est" ("de invoer uit de Oosteuropese landen kan niet worden tegengehouden"). De in de beschikking aangehaalde woorden "politica di riparto" ("verdelingsbeleid") en "politica comune" ("gemeenschappelijk beleid"), die ook aan dit stuk zijn ontleend, lijken op de gemeenschappelijke exploitatie van de "Flovetro" floatglasstraat betrekking te hebben, terwijl het onderscheid dat in de stukken van 18 en 20 oktober en 18 december 1984 tussen voor de uitvoer en voor de Italiaanse markt bestemd glas wordt gemaakt, samenhangt met de verschillen in normen en verpakking in geval van uitvoer, zoals uit een aandachtige bestudering van de stukken blijkt.

303 Mitsdien stelt het Gerecht vast, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, dat in 1984 een geïnstitutionaliseerd stelsel van uitwisseling in de zin van wederzijdse overdrachten bestond en nog veel minder het voornemen om langs die weg tot een marktverdeling te komen. Voorts merkt het Gerecht op, dat in geen van de aangehaalde stukken VP wordt genoemd, tenzij in bewoordingen waaruit een situatie van actieve mededinging blijkt.

304 Aangaande de betrekkingen tussen FP en SIV stelt het Gerecht vast, dat SIV vanaf 1985 begon het merendeel van haar aankopen te verleggen van FP naar VP. De omvang van die verlegging van aankopen wordt bevestigd door de integrale tekst van de brief van FP aan SIV ( 485 of 869) van 6 maart 1985, waarvan gedeelten in punt 56 van de beschikking worden aangehaald. De in de beschikking aangehaalde passages uit deze brief hebben uitsluitend betrekking op gegoten glas, een uitsluitend door FP verkocht produkt. Verderop in de brief beklaagt de auteur zich echter erover, dat hij geen gesprek met SIV had kunnen organiseren om de hoeveelheden en de prijzen van de aankopen van SIV voor 1985 te bepalen (zie het letterlijke citaat hiervóór, r.o. 224). Het Gerecht herinnert ook aan de klachten in de nota' s van SIV en FP na hun vergadering van 30 januari 1985 (zie hiervoor, r.o. 218). De prijzen van FP voor 1985 werden vervolgens tijdens een vergadering op 28 maart 1985 besproken (nota van FP, 475 of 870), waar SIV schijnt te kennen te hebben gegeven dat zij niet tevreden was over de door FP berekende prijzen: "prezzi inferiori - float exp rifiutano + 8 % per 85 si interrompono le forniture" ("lagere prijzen - float (exp) weigeren + 8 % voor 1985 wanneer zij de leveringen onderbreken"). Deze woorden worden onmiddellijk gevolgd door de woorden: "Greggi: 1) OK per fornire" ["Gegoten glas: 1) OK om te leveren"], wat het contrast beklemtoont tussen het ontbreken van overeenstemming over floatglas en de overeenstemming over gegoten glas, dat SIV in Italië alleen maar bij FP kon kopen. Tegen deze achtergrond bezien, wordt het volkomen duidelijk, dat de in punt 56 aangehaalde nota van FP van 30 april 1985 ( 871) inderdaad verwijst naar een overeenkomst tussen FP en SIV over de door FP aan de afnemers van SIV voor de levering van gegoten glas te berekenen prijzen, zoals FP heeft gesteld. De in de beschikking aangehaalde raadselachtige woorden "il 4 riunione per compensazione" ("de vierde vergadering voor vergoeding"), moeten worden uitgelegd als een verwijzing naar de vergadering van 4 juni 1985, die in de nota van FP van diezelfde datum ( 872) wordt genoemd. Hieruit volgt, dat de nota van 4 juni 1985 waarvan de inhoud grotendeels onleesbaar of onbegrijpelijk is, aldus moet worden uitgelegd dat zij op de verkoop van gegoten glas betrekking heeft, zoals FP heeft uiteengezet

305 De in punt 48 aangehaalde nota van FP van 25 juni 1985 ( 848) daarentegen refereert, zoals de beschikking opmerkt, uitdrukkelijk aan de uitwisseling van produkten: "SIV scambio prodotti in particolare quelli che acquistiamo in Francia" ("SIV wisselt produkten uit, met name die welke wij in Frankrijk kopen"). Deze woorden, die uitsluitend op produkten voor de automarkt betrekking hebben, worden door de volgende, niet in de beschikking aangehaalde woorden gevolgd: "Nota: nelle riunioni si è parlato solo di prodotti ma non di vendita" ("tijdens de vergaderingen heeft men alleen over produkten, maar niet over de verkoop gesproken"). Het Gerecht is van mening, dat deze bewoordingen het verschil beklemtonen dat in economisch opzicht moet worden gemaakt tussen enerzijds de uitwisseling van produkten tussen fabrikanten, die betrekking kan hebben op door een van de partijen in het buitenland gekochte produkten, en anderzijds de verkoop van produkten door de ene aan de andere fabrikant. Dit onderscheid wordt echter nergens in de beschikking gemaakt.

306 De andere in de beschikking aangehaalde stukken die naar de relaties tussen FP en SIV verwijzen, zijn de volgende: twee interne memoranda van FP ( 849 en 850) van respectievelijk 31 oktober en 8 november 1985; vier handgeschreven nota' s van een personeelslid van FP ( 487 of 873, 852, 854 en 488 of 874) van 16 en 17 december 1985 en van 23 januari en 3 februari 1986; en een intern memorandum van FP ( 851) van 4 maart 1986.

307 De twee interne memoranda van oktober en november 1985 hebben betrekking op een verzoek van SIV om levering van 500 000 zijruiten voor Fiat-voertuigen.

308 De vier handgeschreven nota' s betreffen een reeks van vergaderingen en contacten die betrekking schijnen te hebben gehad op het beheer van de gemeenschappelijke floatglasstraat "Flovetro" en op een voorstel, dat FP SIV een bepaalde hoeveelheid voor Fiat bestemde produkten zou leveren en SIV in ruil daarvoor een gedeelte van haar aandeel in de produktie van Flovetro aan FP zou overdragen. De nota van 23 januari 1986 betreft echter alleen maar een interne vergadering van personeelsleden van FP. De nota' s behandelen de gevolgen van de besproken voorstellen voor de quota van FP en SIV bij Fiat. De nota van 17 december 1985 maakt melding van de verhoging van de Fiat-quota van de "anderen" en van het gebrek aan produktiecapaciteit van SIV. Uit deze mededelingen spreekt zeker een bezorgdheid van de twee fabrikanten om hun quota bij Fiat, die zij wensten te behouden. De nota van 3 februari 1986 geeft echter blijk van hun onenigheid over het basisvoorstel dat zij hadden besproken. Het Gerecht beschikt over geen enkel stuk waaruit zou blijken, dat deze besprekingen later tot een definitieve overeenkomst hebben geleid.

309 Het laatste interne memorandum van FP van 4 maart 1986 maakt melding van de produktie van een hoeveelheid van "84 000 vol" in januari en februari 1986 voor SIV op de zogenoemde "Minilat Savigliano"-straat. Het dossier biedt het Gerecht geen enkel aanknopingspunt om de betekenis van deze korte mededeling vast te stellen.

310 De eerste stukken over de relaties tussen VP en FP dateren van december 1985; de verwijzing in punt 55 naar een telexbericht van 19 februari 1985 is een vergissing. Een eerste reeks van zeven stukken ( 827-840) betreft de onderhandeling over een contract tussen FP en VP voor een "gecompenseerde uitwisseling van produkten" ("scambio merce compensato"). De twee andere stukken over de relaties tussen FP en VP ( 843-845) hebben kennelijk betrekking op de uitvoering van de als resultaat van deze onderhandeling gesloten overeenkomst.

311 De stukken over de relaties tussen VP en SIV zijn in drie groepen te verdelen. Allereerst hebben vier stukken, van februari tot april 1986, betrekking op de verkoop door VP aan SIV van een bepaalde hoeveelheid groen autoglas ( 801, 841, 802 en 803): het eerste stuk, van 14 februari 1986, vermeldt dat SIV zich tot FP wendt, omdat FP' s prijzen lager liggen dan die van Saint-Gobain. Vervolgens is er één enkel stuk ( 805) dat de verkoop door VP aan SIV van een zekere hoeveelheid voor auto' s bestemd floatglas betreft en dat voor SIV de door VP berekende prijzen voor andere typen blank glas vermeldt. Ten slotte is er een reeks documenten ( 807-825) over de verkoop door VP aan SIV in 1986 en 1987 van grote hoeveelheden auto- en niet-autoglas. Uit deze stukken blijkt nergens van het bestaan van een stelsel van uitwisseling van glas tussen SIV en VP, daar SIV in alle gevallen koopster was.

312 Daarentegen bevestigen alle stukken over enerzijds de relaties tussen FP en SIV en anderzijds de relaties tussen VP en SIV de conclusie die het Gerecht uit het onderzoek van de cijfers over de uitgewisselde hoeveelheden (zie de r.o. 293 tot 299) heeft getrokken, te weten dat SIV in beginsel koopster was en dat zij geleidelijk het merendeel van haar bestellingen van FP naar VP heeft verlegd. Naar het oordeel van het Gerecht blijkt voorts uit deze stukken, dat deze verlegging samenhing met het feit dat de prijzen van VP lager waren dan die van FP, en dat VP en FP actief met elkaar concurreerden om de orders van SIV. Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie niet kon concluderen tot het bestaan van een ongeoorloofd overleg tussen FP en SIV enkel op grond van de vermelding in de aanhef van de telexberichten van 18 en 20 oktober 1984, of tussen FP en VP op grond van het contract met het oog op een uitwisseling van produkten, waarover tussen december 1985 en januari 1986 was onderhandeld.

313 Het Gerecht stelt bijgevolg vast, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, dat in 1985 en 1986 tussen de drie fabrikanten of tussen twee van hen een geïnstitutionaliseerd stelsel van uitwisseling van glas in de zin van wederzijdse overdrachten bestond, en dat zij evenmin het bewijs heeft geleverd van een gemeenschappelijk voornemen bij deze fabrikanten om langs die weg tot een marktverdeling te komen.

C - Juridische beoordeling

1. De toepassing van artikel 85 EEG-Verdrag

314 De kern van het juridische standpunt van de Commissie in verband met artikel 85, lid 1, is hiervoor (r.o. 20-28) reeds uiteengezet. Het Gerecht is van mening dat uit zowel het feitelijke als het juridische gedeelte van de beschikking duidelijk blijkt, dat zij is gebaseerd op de hypothese van een nauwe mededingingsregeling tussen de drie leden van een nationaal, door economische en geografische hindernissen tegen een daadwerkelijke mededinging beschermd oligopolie. Ter terechtzitting heeft het Gerecht, na de aard en de draagwijdte van het aangevoerde bewijs met de vertegenwoordigers van partijen te hebben besproken, de vertegenwoordiger van verweerster uitdrukkelijk verzocht aan te geven, wat de houding van de Commissie zou zijn ingeval het Gerecht enerzijds het bestaan van een dergelijke nauwe mededingingsregeling niet rechtens genoegzaam bewezen zou achten, maar anderzijds van oordeel zou zijn dat bepaalde stukken bewijs opleveren van een zeker element van overleg tussen de fabrikanten of althans tussen twee van hen. Het Gerecht heeft kennis genomen van het antwoord van de gemachtigde van de Commissie: "Hier stehe ich und kann nicht anders" ("Hier sta ik en ik kan niet anders").

315 Gelet op de vaststellingen waartoe het reeds is gekomen, is het Gerecht van oordeel, dat de hierboven uiteengezette hypothese van een nauwe mededingingsregeling tussen de drie verzoeksters, die in de beschikking wordt aangevoerd, niet rechtens genoegzaam is bewezen. Het Gerecht heeft echter vastgesteld, dat bepaalde stukken waarop de beschikking is gebaseerd, bewijs kunnen opleveren van een meer in vlagen gevoerd overleg tussen twee of drie fabrikanten. Derhalve rijst de vraag, of het Gerecht moet overgaan tot een hernieuwde juridische beoordeling van deze stukken en van de vaststellingen die hieruit zouden kunnen voortvloeien.

316 Vooraf wil het Gerecht herinneren aan de bewoordingen van artikel 1 van de bestreden beschikking. Terwijl artikel 1, sub b onderscheid maakt tussen enerzijds de situatie van FP en SIV en anderzijds die van VP, en artikel 1, sub d, alleen maar betrekking heeft op FP en SIV en niet op VP, beschuldigt artikel 1, sub a, sub c en sub e de drie ondernemingen er zonder onderscheid van, aan de daar bedoelde overeenkomsten, afspraken en onderling afgestemde feitelijke gedragingen te hebben deelgenomen.

317 In de administratieve procedure die voorafgaat aan de vaststelling van een inbreuk op (de) artikel(en) 85 en/of 86, zoals deze in de verordeningen nr. 17/62 en 99/63 is geregeld en door de praktijk van de Commissie aangevuld, moeten de betrokken ondernemingen in staat worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken over de in aanmerking genomen punten van bezwaar en de stukken waarop deze punten van bezwaar zijn gebaseerd. In de eerste plaats hebben zij het recht om schriftelijk te antwoorden op een schriftelijke mededeling van de punten van bezwaar, waarvan de belangrijkste onderdelen enkel door een nieuwe schriftelijke mededeling van de punten van bezwaar kunnen worden gewijzigd; iedere mededeling moet vergezeld gaan van de afschriften van de stukken die als bewijs van de aangevoerde punten van bezwaar in aanmerking zijn genomen. Partijen hebben in de tweede plaats het recht om te worden gehoord tijdens een hoorzitting onder voorzitterschap van een raadsadviseur-auditeur, die zich met zijn opmerkingen eventueel rechtstreeks kan wenden tot het met mededingingsaangelegenheden belaste lid van de Commissie. Hierna moet het adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities, waarvan de leden het recht hebben om de hoorzitting bij te wonen, worden geraadpleegd. Pas na afloop van deze procedure kan het met mededingingsaangelegenheden belaste lid van de Commissie aan de Commissie een beschikking voorstellen waarbij een inbreuk op de verdragsbepalingen wordt vastgesteld, eventueel met oplegging van boeten en/of dwangsommen.

318 Ten slotte heeft volgens artikel 172 EEG-Verdrag het Gerecht slechts volledige rechtsmacht ten aanzien van de sancties welke in de verordeningen van de Raad zijn opgenomen. Onder meer om deze reden heeft de communautaire rechter niet tot taak van het gehele administratieve dossier kennis te nemen, maar uitsluitend van het gedeelte daarvan dat voor het toezicht op de wettigheid van de bestreden beslissing relevant is.

319 Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat hoewel de communautaire rechter in het kader van het rechterlijk toezicht op de handelingen van het communautaire bestuur een beschikking van de Commissie op mededingingsgebied gedeeltelijk nietig kan verklaren, dit niet betekent dat hij bevoegd is de betrokken beschikking te herzien. Wanneer hij zich een dergelijke bevoegdheid zou toeëigenen, zou dit enerzijds het door het Verdrag ingevoerde interinstitutionele evenwicht kunnen verstoren en anderzijds de rechten van de verdediging dreigen aan te tasten.

320 Gelet op een en ander is het Gerecht van oordeel dat het in de omstandigheden van het geval niet zijn taak is, al het bewijs waarvan het kennis heeft genomen opnieuw te beoordelen, noch ook om hieruit ten aanzien van de mededingingsregels consequenties te trekken. Deze conclusie klemt temeer, daar bij het onderzoek van het Gerecht is gebleken dat bepaalde processtukken zijn verminkt, zodat noch partijen of de raadsadviseur-auditeur noch het adviescomité of de Commissie als college in staat zijn geweest om met volledige kennis van zaken over de aard en de draagwijdte ervan te oordelen. Onder deze omstandigheden dient te worden nagegaan, of aan de voorwaarden om de beschikking gedeeltelijk nietig te verklaren is voldaan. Er dient dus te worden nagegaan, of de draagwijdte van het dispositief van de beschikking, gelet op haar motivering, ratione materiae, ratione personae of ratione temporis zodanig kan worden begrensd, dat de gevolgen ervan worden beperkt, maar de essentie ervan ongewijzigd blijft; of het bewijs van de aldus begrensde inbreuk wordt gedragen door een afdoende beoordeling van de markt in de motivering van de beschikking, en of de betrokken onderneming(en) in staat is (zijn) gesteld daadwerkelijk op de aldus bepaalde bezwaren te antwoorden.

a) De markt voor niet-autoglas

321 In casu is het Gerecht van oordeel, dat artikel 1, sub a, van de beschikking ratione materiae kan worden beperkt, voor zover het onderscheid maakt tussen de deelneming van de ondernemingen aan enerzijds overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en verkoopcondities, en anderzijds aan overeenkomsten en onderling afgestemde gedragingen met het doel het aankoop- en verkoopbeleid van de belangrijkste groothandelaren te beïnvloeden. Ook kan deze bepaling ratione personae worden beperkt door uitsluiting van één van de beschuldigde ondernemingen, en ratione temporis door een beperking in de tijd van de duur van de vastgestelde inbreuk.

322 Het Gerecht verwijst naar de feitelijke vaststellingen waartoe het is gekomen in afdeling B.1.e. "De betrekkingen tussen de fabrikanten en de groothandelaren" (zie met name hiervoor, r.o. 250). Het Gerecht heeft vastgesteld, ten eerste dat de groothandelaren erop hadden gerekend dat de prijzen van de fabrikanten identiek zouden zijn en ten tweede dat FP haar dochtermaatschappijen-groothandelaren had gebruikt om informatie over het beleid van de groothandelaren te verkrijgen. Het Gerecht heeft echter vastgesteld, dat de Commissie de andere in punt 35 van de beschikking vermelde bezwaren niet rechtens genoegzaam heeft bewezen. Het Gerecht is van oordeel, dat de Commissie evenmin rechtens voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling in het juridische gedeelte (punt 64 van de beschikking), dat de groothandelaren zich als gevolg van hun economische afhankelijkheid niet aan de macht en de penetratieacties van de fabrikanten konden onttrekken. Ten slotte aanvaardt het Gerecht het argument van verzoeksters, uiteengezet in hoofdstuk A "De beoordeling van de markt" (zie hiervoor, r.o. 141-142) en dat overigens door de ten aanzien van dit punt bestudeerde stukken lijkt te worden bevestigd, dat de situatie waarin de groothandelaren, waaronder Cobelli, verkeerden, grotendeels was te wijten aan het feit dat zij zich niet aan de nieuwe economische omstandigheden hadden aangepast.

323 Mitsdien is het Gerecht van oordeel dat artikel 1, sub a, van de beschikking, voor zover het vaststelt dat de drie betrokken ondernemingen hebben deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met het doel het aankoop- en verkoopbeleid van de belangrijkste groothandelaren te beïnvloeden, ratione materiae nietig moet worden verklaard.

324 Met betrekking tot de prijzen en de verkoopvoorwaarden heeft het Gerecht in afdeling B.1.a ("Identieke tarieven") vastgesteld, dat de Commissie lang niet alle door haar vermelde punten van bezwaar rechtens voldoende heeft bewezen; dat uitsluitend in mei, juli en oktober 1985 zowel de data als de prijzen van de door de drie fabrikanten bekendgemaakte tarieven werkelijk samenvielen, en enkel voor blank glas; dat in juli 1985 VP enkele dagen na de bekendmakingen van SIV en FP tot prijswijziging had besloten; dat er frappante verschillen bestonden tussen het ritme van de bekendmakingen van VP en dat van de bekendmakingen van FP en SIV; dat het ritme van de prijswijzigingen voor gekleurd glas heel anders was dan bij blank glas; maar dat tot oktober 1985 de bekendmakingen van FP en die van SIV voor blank glas zowel wat de data als de prijzen betreft bijna steeds samenvielen (zie hiervoor, r.o. 193 tot en met 196). Het Gerecht heeft voorts vastgesteld in de afdelingen B.1.b. ("Identieke kortingen") en B.1.c. ("De identieke indeling van de belangrijkste afnemers in categorieën of niveaus"), dat de Commissie haar bezwaar tegen de identieke kortingen en de identieke indeling van de afnemers niet rechtens genoegzaam heeft bewezen (zie hiervóór, r.o. 202 en 210). Ten slotte heeft het Gerecht in afdeling B.1.d. ("De aspecten van het overleg tussen de fabrikanten") vastgesteld, dat de Commissie haar bezwaar, dat er een algemene afspraak tussen de drie fabrikanten bestond die heeft geleid tot identieke tarieven en kortingschalen alsmede tot een eenvormige indeling van de belangrijkste afnemers, niet rechtens genoegzaam heeft bewezen. Niettemin heeft het Gerecht vastgesteld, dat bepaalde stukken als bewijs van een onderling overleg tussen FP en SIV kunnen worden gezien, zoals met name hun nota' s over hun vergadering te Rome op 30 januari 1985, zonder dat hieruit echter een afspraak tussen FP en SIV kan worden afgeleid, gericht op een volledige en duurzame gelijktrekking van tarieven, kortingen en indeling van de afnemers (zie hiervoor, r.o. 232).

325 Mitsdien concludeert het Gerecht, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen, dat VP aan de gestelde inbreuken heeft deelgenomen. Bijgevolg moet artikel 1, sub a, van de beschikking, voor zover het op Vernante Pennitalia SpA betrekking heeft, ratione personae nietig worden verklaard.

326 Voor zover artikel 1, sub a, betrekking heeft op de deelneming van FP en SIV aan overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en verkoopcondities, moet het Gerecht rekening houden met het feit dat de inhoud van hun tarieven en de data waarop zij werden bekendgemaakt, samenvielen. Weliswaar kan zoals verzoeksters stellen, een dergelijke samenval in een oligopolie-situatie het gevolg zijn van de opbouw en de normale werking van de markt, maar het Gerecht moet ook rekening houden met het bewijsmateriaal waaruit blijkt van een onderling overleg tussen FP en SIV over de prijzen en de verkoopcondities. Het Gerecht is zich daarbij echter volledig ervan bewust, dat deze stukken niet enkel op hun kennelijke inhoud kunnen worden beoordeeld, gezien in de eerste plaats de vervorming van bepaalde bij de mededeling van punten van bezwaar verzonden stukken en in de tweede plaats het vaste beginsel, dat elk schriftelijk stuk in zijn eigen verband moet worden gelezen en uitgelegd. In zoverre merkt het Gerecht op, dat de genoemde nota' s van FP en SIV over hun vergadering te Rome op 30 januari 1985 zijn geschreven in de context van de verlegging van een groot gedeelte van SIV' s aankopen van FP naar VP (zie hiervoor, r.o. 304). Wanneer deze nota' s in dit verband worden geplaatst, leveren zij niettemin bewijs op van een geregeld overleg tussen deze fabrikanten, daar de klacht van FP jegens SIV nu juist was dat SIV de daaruit voortvloeiende verplichtingen niet nakwam. Ook al lijken de betrekkingen tussen deze fabrikanten vanaf 1985 minder samenwerkingsgericht te zijn geworden, dit neemt niet weg dat er stukken zijn die het bestaan van een zeker overleg na het begin van 1985 bewijzen. Bijgevolg is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie over voldoende bewijs beschikte om FP en SIV te beschuldigen van het plegen van overleg over prijzen en verkoopcondities tussen 1983 en 1986; de exacte periode zal hierna nader worden bepaald.

327 Het dispositief van de beschikking stelt de inbreukperiode op 1 juni 1983 tot en met 10 april 1986. Het Gerecht heeft geen enkele rechtvaardiging voor de keuze van 1 juni 1983 gevonden, behalve de nota van Socover van 12 juli 1983 ( 258), die het Gerecht heeft onderzocht en als irrelevant terzijde heeft gelegd (zie hiervóór, r.o. 213). Het Gerecht is van oordeel, dat het tijdstip waarop het betrokken overleg is begonnen, moet worden verschoven naar 1 september 1983, toen FP en SIV op VP' s bekendmaking van een nieuwe prijslijst op 21 juli 1983 begonnen te reageren. De 10e april 1986, die als datum in aanmerking is genomen waarop het betrokken overleg is geëindigd, schijnt aan de hand van de nota van VP ( 638) over haar vergadering met Socover van diezelfde datum te zijn vastgesteld. Daar deze nota ook terzijde is gelegd (zie hiervóór, r.o. 248), moet het einde van het betrokken overleg op een vroeger tijdstip worden bepaald. Het Gerecht herinnert er hierbij aan, dat de nieuwe prijslijsten van maart 1986 aanzienlijke verschillen tussen de tarieven van FP en SIV (zie hiervóór, r.o. 191) introduceerden en dat de nota van FP ( 487 en 873) van 16 december 1985 eveneens terzijde is gelegd, omdat zij kennelijk op het gemeenschappelijk beheer door FP en SIV van hun floatglasstraat "Flovetro" (zie hiervóór, r.o. 225) betrekking heeft. Bij gebreke van andere bewijzen is het Gerecht van oordeel dat de datum waarop het betrokken overleg is geëindigd, moet worden gesteld op 21 oktober 1985 - volgens de beschikking de datum van de laatste bekendmakingen van FP en SIV vóór maart 1986, die als identiek en gelijktijdig kunnen worden aangemerkt.

328 Mitsdien is het Gerecht van oordeel, dat artikel 1, sub a, van de beschikking voor zover het betrekking heeft op de periode van 1 juni tot 1 september 1983 en de periode van 21 oktober 1985 tot 10 april 1986, ratione temporis nietig moet worden verklaard.

329 Rest de vraag, of het in artikel 1, sub a, van de beschikking bedoelde overleg, voorzover dit niet nietig is verklaard, onder artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag valt.

330 Wat de juridische kwalificatie van het betrokken overleg betreft, merkt het Gerecht op, dat de woorden "in tesa" en "entente" in de authentieke Italiaanse versie en de Franse versie van artikel 1, sub a, van de beschikking niet in artikel 85 EEG-Verdrag voorkomen. Zij kunnen dus niets toevoegen aan de juridische kwalificatie van het in geding zijnde gedrag. Het Gerecht is echter van oordeel, dat in zijn geheel gezien het overleg dat in feite tussen FP en SIV heeft plaatsgehad, zoals hiervoor is vastgesteld, als onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 85, lid 1, moet worden aangemerkt en dat niet behoeft te worden beslist, of de woorden "intesa" en "entente" als synoniemen van de woorden "accordo" en "accord" ("overeenkomst") zijn te beschouwen en of, zo ja, het overleg tussen FP en SIV in casu als overeenkomst in de zin van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag had kunnen worden aangemerkt. Voorts is het Gerecht van oordeel, dat het zinloos zou zijn om in te gaan op de eveneens door verzoeksters opgeworpen vraag van de omschrijving van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan, opdat een feitelijke gedraging kan worden aangemerkt als onderling afgestemde feitelijke gedraging die ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Het Gerecht wijst erop, dat het Verdrag uitdrukkelijk bepaalt dat aan deze voorwaarden is voldaan wanneer het gaat om onderling afgestemde feitelijke gedragingen "welke bestaan in: a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden (...)".

331 Wat de voorwaarde betreft, dat de betrokken onderling afgestemde feitelijke gedraging "de handel tussen Lid-Staten ongunstig" moet "kunnen beïnvloeden", is het Gerecht van oordeel, dat overleg over de prijzen en de verkoopvoorwaarden tussen de belangrijkste Italiaanse vlakglasfabrikanten noodzakelijkerwijs de handel tussen Lid-Staten van de Gemeenschap ongunstig kan beïnvloeden.

332 Ten slotte is het Gerecht van oordeel, dat FP en SIV in de gelegenheid zijn gesteld, hun standpunt over de aldus vastgestelde inbreuk kenbaar te maken, en dat voor zover het bewijs betrekking heeft op de door het Gerecht bepaalde periode, de door verzoeksters aangevoerde middelen betreffende de procedure niet kunnen worden aanvaard.

333 Uit een en ander volgt, dat de door verzoeksters aangevoerde middelen tot nietigverklaring van artikel 1, sub a, van de beschikking slechts kunnen worden aanvaard, voor zover dit in de rechtsoverwegingen 323, 325 en 328 is aangegeven.

b) De markt voor autoglas

i) Het Fiat-concern

334 Het Gerecht heeft vastgesteld (zie hiervóór, r.o. 275), dat de Commissie niet rechtens genoegzaam bewijs heeft geleverd van een voorafgaand overleg tussen de drie betrokken fabrikanten over de aan het Fiat-concern te berekenen prijzen of over de verdeling van quota voor de leveringen aan dat concern. Het Gerecht heeft vastgesteld, dat er een zekere mate van informatieuitwisseling tussen FP en SIV heeft plaatsgehad, die onder artikel 85, lid 1 EEG-Verdrag zou kunnen vallen. Het Gerecht merkt echter op, dat artikel 1, sub b, van de beschikking alleen maar betrekking heeft op "overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake de aan het Fiat-concern (...) te berekenen prijzen" en artikel 1, sub c, alleen maar betrekking heeft op "overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met betrekking tot de verdeling van quota voor de leveranties aan het Fiat-concern".

335 Mitsdien moet, daar de Commissie noch in haar mededeling van punten van bezwaar noch in de motivering van haar beschikking voldoende feitelijke bewijzen heeft aangevoerd ter ondersteuning van de door haar geformuleerde verwijten, artikel 1, sub b en c, van de beschikking ratione materiae nietig worden verklaard. Het Gerecht behoeft derhalve niet te beslissen, of de uitwisseling van informatie tussen FP en SIV onder artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag zou kunnen vallen.

ii) Het Piaggio-concern

336 Het Gerecht herinnert eraan, dat het hiervoor in de rechtsoverwegingen 281 en 282 heeft vastgesteld, dat de Commissie slechts voor 1983 en 1984 rechtens voldoende het bestaan heeft bewezen van overeenkomsten tussen FP en SIV over de verdeling van leveringen aan het Piaggio-concern en de aan dat concern te berekenen prijzen, en dat alleen de overeenkomsten voor 1983 zijn toegepast. Deze overeenkomsten, die de vaststelling van verkoopprijzen en de verdeling van de markt beoogden, vallen onder artikel 85, lid 1, sub a en c, zonder dat behoeft te worden onderzocht of zij feitelijk een gevolg voor de mededinging hebben gehad. Het Gerecht kan het argument van verzoeksters FP en SIV niet aanvaarden, dat deze overeenkomsten als de minimis moeten worden beschouwd.

337 Mitsdien moet artikel 1, sub d, van de beschikking, voor zover het op het tijdvak na 31 december 1984 betrekking heeft, uitsluitend ratione temporis nietig worden verklaard.

c) De uitwisseling van glas

338 In het kader van het onderzoek van de kern van het bezwaar van de Commissie als blijkend uit de beschikking (zie r.o. 289 tot en met 292), heeft het Gerecht in de rechtsoverwegingen 301, 303 en 313 vastgesteld, dat de Commissie niet rechtens voldoende heeft bewezen dat in 1982 tot en met 1986 tussen de drie fabrikanten of tussen twee van hen een geïnstitutionaliseerd stelsel van uitwisseling van glas bestond, en dat zij evenmin het bewijs heeft geleverd van een gemeenschappelijk voornemen bij deze fabrikanten om via een dergelijk stelsel de markt te verdelen. Het Gerecht is van oordeel, dat wanneer het het gelaakte gedrag zou herkwalificeren, het de betrokken beschikking zou wijzigen, waardoor het de grenzen van zijn bevoegdheid zou overschrijden. Mitsdien moet artikel 1, sub e, van de beschikking nietig worden verklaard.

339 Voorts dient te worden beklemtoond, dat de feiten van de onderhavige zaak zoals zij hiervoor door het Gerecht zijn vastgesteld, verre van vergelijkbaar zijn met de feiten van de zaken Suiker Unie (arrest Hof van 16 december 1975, gevoegde zaken 40/73 tot en met 48/73, 50/73, 54/73 tot 56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. 1975, blz. 1663) en CRAM en Rheinzink (arrest Hof van 28 maart 1984, gevoegde zaken 29/83 en 30/83, Jurispr. 1984, blz. 1679), waarin de Commissie het bewijs had geleverd dat de betrokken uitwisselingen of overdrachten moesten worden geplaatst in het kader van een ongeoorloofde afstemming, die met name tot doel had de markten af te schermen.

2. De toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag

a) Argumenten van partijen

340 Het Gerecht is van oordeel, dat allereerst de middelen en argumenten van de interveniënt moeten worden onderzocht, inhoudende dat artikel 86 in de omstandigheden van de onderhavige zaak rechtens en principieel niet van toepassing is.

341 Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie ten onrechte tot een inbreuk op artikel 86 geconcludeerd, op grond dat SIV, FP en VP een collectieve machtspositie op de Italiaanse vlakglasmarkt innamen en zij van die collectieve machtspositie misbruik hebben gemaakt. Derhalve moet artikel 2 van de beschikking nietig worden verklaard, voor zover het een inbreuk op artikel 86 vaststelt, evenals artikel 3, voor zover het naar artikel 2 verwijst.

342 Naar de mening van het Verenigd Koninkrijk kunnen twee of meer ondernemingen slechts in zeer speciale omstandigheden te zamen een machtspositie in de zin van artikel 86 innemen, namelijk wanneer de betrokken ondernemingen als één enkele economische eenheid dienen te worden aangemerkt, waarin de afzonderlijke ondernemingen hun optreden op de markt niet werkelijk zelfstandig kunnen bepalen en niet kunnen worden geacht economisch onafhankelijk van elkaar te zijn. Het Verenigd Koninkrijk verwijst in dit verband naar 's Hofs arresten van 16 december 1975 (Suiker Unie, reeds aangehaald) met conclusie van advocaat-generaal Mayras, Jurispr. 1975, blz. 2089); 13 februari 1979 (zaak 85/76, Hoffmann-La Roche, Jurispr. 1979, blz. 461, r.o. 39); 14 juli 1981 (zaak 172/80, Zuechner, Jurispr. 1981, blz. 2021, r.o. 10, met conclusie van advocaat-generaal Slynn, blz. 2039); 28 maart 1985 (zaak 298/83, CICCE, Jurispr. 1985, blz. 1105, met conclusie van advocaat-generaal Lenz, blz. 1119); 22 oktober 1986 (zaak 75/84, Metro, Jurispr. 1986, blz. 3021, r.o. 84), en 5 oktober 1988 (zaak 247/86, Alsatel, Jurispr. 1988, blz. 5987, r.o. 20-22).

343 Het Verenigd Koninkrijk merkt op, dat volgens de rechtspraak van het Hof artikel 85 niet van toepassing is op een overeenkomst tussen een moedermaatschappij en haar dochteronderneming die, ofschoon zij een afzonderlijke rechtspersoon is, geen economische zelfstandigheid geniet (arresten van 25 november 1971, zaak 22/71, Béguelin, Jurispr. 1971, blz. 949; 31 oktober 1974, gevoegde zaken 15/74 en 16/74, Centrafarm, Jurispr. 1974, blz. 1147, 1183; 12 juli 1984, zaak 170/83, Hydrotherm, Jurispr. 1984, blz. 2999; en 4 mei 1988, zaak 30/87, Bodson, Jurispr. 1988, blz. 2479, r.o. 19 en 20). Wanneer de betrokken ondernemingen deel uitmaken van dezelfde economische eenheid, moet hun gedrag aan artikel 86 worden getoetst (arrest van 4 mei 1988, Bodson, reeds aangehaald, r.o. 21). Deze opvatting wordt bevestigd door 's Hofs arrest van 11 april 1989 (zaak 66/86, Ahmed Saeed, Jurispr. 1989, blz. 803, r.o. 34 tot en met 37).

344 De elementen die de Commissie heeft aangevoerd om aan te tonen dat de drie ondernemingen "één eenheid" vormen, zijn dezelfde als die op grond waarvan zij een inbreuk op artikel 85 heeft aangenomen. Zij heeft noch aangetoond dat tussen deze ondernemingen analoge institutionele banden bestaan als tussen een moedermaatschappij en haar dochtermaatschappij, noch dat de ondernemingen hun eigen zelfstandigheid hebben verloren of dat tussen hen geen mededinging bestaat.

345 Met betrekking tot het misbruik van machtspositie meent het Verenigd Koninkrijk dat de Commissie ten onrechte stelt, dat dezelfde overeenkomsten op grond waarvan zij tot het bestaan van een collectieve machtspositie heeft geconcludeerd, tevens misbruik van die collectieve machtspositie opleveren (punten 80 en 81 van de beschikking). Alleen het misbruik van machtspositie, dat is de gedraging van de houder van de machtspositie die misbruik oplevert, is verboden. Het misbruik moet worden onderscheiden van de machtspositie zelf (arresten Hof van 14 februari 1978, zaak 27/76, United Brands, Jurispr. 1978, blz. 207, r.o. 249, en 21 februari 1973, zaak 6/72, Continental Can, Jurispr. 1973, blz. 215).

346 Verzoeksters onderschrijven de argumenten van het Verenigd Koninkrijk. FP voegt eraan toe, dat de marktaandelen van de betrokken ondernemingen evenmin als de gestelde stabiliteit van die marktaandelen op zich voldoende bewijs van het bestaan van een machtspositie vormen. Dat de drie betrokken fabrikanten deel uitmaken van multinationale concerns, doet niet ter zake. SIV, waarin de Italiaanse staat de zeggenschap heeft, heeft andere doelstellingen en werkmethoden dan FP. De betrokken ondernemingen ontkennen ten stelligste, dat zij zich als "één eenheid" op de markt hebben gepresenteerd (punt 79, zesde alinea). Noch de groothandelaren, noch de andere gebruikers van glas voor de bouw, noch de autofabrikanten beschouwen hen hoe dan ook als één eenheid. Weliswaar bestaat er op de markt voor vlakglas wat de prijzen en de verkoopvoorwaarden betreft een grote onderlinge afhankelijkheid, maar deze wordt door de oligopolistische marktstructuur opgelegd. Fiat kan een zodanige economische macht uitoefenen, vooral ten opzichte van haar leveranciers van autoglas, dat het gestelde "geringe alternatieve aanbod" de positie van deze onderneming op geen enkele wijze ondermijnt.

347 Wat het misbruik betreft, heeft de Commissie bewezen, noch dat de betrokken ondernemingen door hun gedrag de keuzevrijheid van de gebruikers hebben beperkt of aan de afzetkanalen van de andere fabrikanten van vlakglas grenzen hebben gesteld, noch dat zij de afnemers van de mogelijkheid hebben beroofd, de leveranciers bij de prijzen te laten concurreren. Aangaande de plotseling in de punten 80 en 81 van de beschikking geuite beschuldiging, dat grenzen zijn gesteld aan de afzetkanalen van de andere fabrikanten van vlakglas in de Gemeenschap, merken verzoeksters op, dat er geen enkel bewijs bestaat dat de andere fabrikanten in de Gemeenschap (Glaverbel, Pilkington en Guardian) op welke manier ook zouden zijn belemmerd in de ontwikkeling van hun verkopen of van andere werkzaamheden in Italië. Fiat ontvangt ook leveringen van Splintex, die ten tijde van de feiten door Glaverbel werd gecontroleerd, en van Glasexport.

348 SIV voegt hieraan, toe dat de Commissie oorzaak en gevolg heeft verward. Volgens SIV bestaat het misbruik van machtspositie zoals dit door de Commissie is geanalyseerd, in gedragingen die reeds als overeenkomsten of onderlinge afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85, lid 1, zijn aangemerkt, maar is het bestaan van een collectieve machtspositie nog niet bewezen. Bijgevolg is de beschuldiging van misbruik van een collectieve machtspositie op grond van bepaalde gedragingen en feiten, vóór de kwalificatie "collectieve machtspositie" niet gegrond.

349 VP voegt hieraan toe, dat de Commissie geen serieuze definitie van de markt van het betrokken produkt heeft gegeven. Alleen al het feit dat zij de markt voor auto-glas en die voor niet-autoglas voor de toepassing van artikel 86 heeft samengevoegd, maakt haar redenering ongeldig. Wat de geografische markt betreft is de mogelijkheid om te importeren van belang, dat wil zeggen het bestaan of de afwezigheid van invoerbelemmeringen. Omdat dergelijke belemmeringen er niet zijn, was er gaan enkele reden om de markt voor niet-autoglas geografisch tot Italië te beperken. Wat de markt voor autoglas betreft, vormt de omvang van de uitvoer van VP ( 214) het bewijs, dat belemmeringen voor het intracommunautaire handelsverkeer ontbreken.

350 De Commissie verwijst harerzijds naar punt 79 van de beschikking voor de gevallen waarin het begrip collectieve machtspositie op onafhankelijke ondernemingen mag worden toegepast. Het was geenszins haar bedoeling, het begrip collectieve machtspositie op de betrokken ondernemingen toe te passen, enkel omdat zij deel uitmaken van een nauw oligopolie dat meer dan 80 % van de Italiaanse vlakglasmarkt beheerst. Zij heeft het begrip collectieve machtspositie op de betrokken ondernemingen toegepast, niet alleen omdat deze te zamen over een zeer groot marktaandeel beschikken, maar ook omdat zij zich op de markt als één eenheid en niet als individuele ondernemingen presenteren. Dat is niet het gevolg van de structuur van het oligopolie, maar van de overeenkomsten en de onderling afgestemde feitelijke gedragingen, waardoor de drie fabrikanten onderling structurele banden hebben gelegd, die met name door de stelselmatige uitwisseling van produkten worden geconcretiseerd. De Commissie ontkent, te hebben willen stellen dat artikel 86 op ondernemingen in een oligopoliepositie kan worden toegepast, ongeacht of er tussen hen overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen bestaan.

351 De Commissie voegt hieraan toe, dat ook al verschilde het gedrag op bepaalde punten, zoals in het geval van VP die in het bijzonder de groothandelaren-verwerkers bevoordeelde, deze verschillen de fabrikanten niet beletten, eenzelfde globale marktstrategie te volgen: in feite gedroegen zij zich als ondernemingen van een en hetzelfde concern.

352 De stelling, dat de Commissie de markten voor auto- en niet-autoglas voor de toepassing van artikel 85 van elkaar heeft gescheiden, doch voor de toepassing van artikel 86 weer heeft samengevoegd, strookt niet met de werkelijkheid en is hoe dan ook niet relevant. De Commissie heeft tussen deze twee markten alleen onderscheid gemaakt terwille van de duidelijkheid van haar uiteenzetting en van de feiten en de betrokken gedragingen. Nergens in de beschikking heeft zij gezegd, dat deze onderscheiding twee afzonderlijke markten kon scheppen wat betreft het aanbod van vlakglas als basisprodukt. Het onderscheid tussen auto- en niet-autoglas is uitsluitend om statistische en praktische redenen gemaakt, ten einde de afnemers correct in te delen. Wanneer men de gevolgde redenering zou doortrekken, zou men tot de ongerijmde conclusie komen dat het voor elk afzonderlijk automodel bestemde glas een aparte markt vormt.

353 De Commissie stelt, dat ter bepaling van de relevante geografische markt meer rekening moet worden gehouden met de werkelijke goederenstromen dan met de theoretisch mogelijke goederenstromen. In het Italiaanse verbruik van vlakglas nu wordt voor vier vijfde deel voorzien door in Italië gevestigde fabrikanten. Het lijdt dan ook geen enkele twijfel dat Italië, een wezenlijk gedeelte van de gemeenschappelijke markt, als de relevante markt moet worden beschouwd waarop de mededingingsmogelijkheden dienen te worden beoordeeld en moet worden onderzocht, of de betrokken ondernemingen een collectieve machtspositie bezitten (arrest Hof van 14 februari 1978, United Brands, reeds aangehaald).

354 Het gedrag van de fabrikanten valt volgens de Commissie in casu zeker onder het verbod van artikel 85, gezien de geconstateerde afspraken die tot onderling afgestemde prijswijzigingen en tot een marktverdeling hebben geleid. De objectieve feitelijke situatie waarin de drie fabrikanten zich door deze afspraken bevonden, heeft hun een collectieve machtspositie verleend. Deze machtspositie is derhalve het gevolg van de ongeoorloofde afspraken. Ter bepaling of er een collectieve machtspositie bestond, heeft de Commissie echter niet het beperkende doel van de ongeoorloofde afspraken in aanmerking genomen, maar het gevolg ervan, dat erin bestond de drie fabrikanten tot één eenheid op de markt te verenigen.

355 Volgens de Commissie was voor andere fabrikanten in de Gemeenschap de toegang tot de betrokken markt nagenoeg uitgesloten als gevolg van de consolidering van de markt die door de drie producenten in een collectieve machtspositie tot stand was gebracht. Haars inziens doet het niet ter zake, of de zeggenschap over de ondernemingen bij de particuliere (FP en VP) of de overheidssector (SIV) berustte, aangezien de ondernemingen volgens dezelfde economische criteria werden geëxploiteerd. De betrokken concerns namen meer dan 50 % van alle in de Gemeenschap gefabriceerde en aangeboden vlakglas voor hun rekening en gegeven de aard van deze markt, waarin de nabijheid van de plaats van levering van het produkt een belangrijke rol speelt, slaagden zij er in om zich te beschermen tegen de concurrentie van andere fabrikanten in de Gemeenschap die mogelijk interesse hadden gehad in de afzet van hun vlakglas in Italië.

356 De drie fabrikanten hebben misbruik gemaakt van hun machtspositie door vaste prijzen overeen te komen en onderling marktaandelen te verdelen. Aldus hebben zij de afnemers van de mogelijkheid beroofd, de leveranciers op het gebied van de prijzen met elkaar te laten concurreren, en ook van de mogelijkheid van keuze van hun bevoorradingsbronnen, daar de toegang tot de Italiaanse markt voor andere fabrikanten was afgesloten; de drie betrokken fabrikanten controleerden immers een markt die zij onder zichzelf hadden verdeeld.

b) Oordeel van het Gerecht

357 Het Gerecht merkt op dat volgens de bewoordingen van artikel 86, eerste alinea, "één of meer ondernemingen" misbruik kunnen maken van een machtspositie. Het is vaste rechtspraak, zoals trouwens alle partijen erkennen, dat in het kader van artikel 85 EEG-Verdrag het begrip overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen ondernemingen geen betrekking heeft op overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen die tot hetzelfde concern behoren, indien die ondernemingen een economische eenheid vormen (zie bij voorbeeld arrest Hof van 31 oktober 1974, Centrafarm, reeds aangehaald, r.o. 41). Hieruit volgt, dat waar artikel 85 spreekt van overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen "ondernemingen", het doelt op de relaties tussen twee of meer economische eenheden die met elkaar in concurrentie kunnen treden.

358 Naar het oordeel van het Gerecht is er geen juridische of economische reden om aan te nemen, dat de term "onderneming" in artikel 86 een andere betekenis heeft dan die er in het kader van artikel 85 aan is toegekend. In beginsel kan niet worden uitgesloten, dat twee of meer onafhankelijke economische eenheden op een specifieke markt door zodanige economische banden zijn verenigd dat zij hierdoor te zamen ten opzichte van de andere ondernemingen op dezelfde markt een machtspositie bezitten. Dit kan bij voorbeeld het geval zijn, wanneer twee of meer onafhankelijke ondernemingen te zamen door middel van een overeenkomst of een licentie over een technologische voorsprong beschikken die het hun mogelijk maakt, zich jegens hun concurrenten, hun afnemers en, uiteindelijk, de consumenten in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen (arrest Hof van 13 februari 1979, Hoffmann-La Roche, reeds aangehaald, r.o. 38 en 48).

359 Het Gerecht wordt in deze uitlegging gesterkt door de bewoordingen van artikel 8 van verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (PB 1986, L 378, blz. 4). Dit artikel zegt namelijk in lid 2, dat de gedraging van een lijnvaartconference die een vrijstelling van het verbod van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag geniet, gevolgen kan hebben die onverenigbaar zijn met artikel 86 van het Verdrag. Een verzoek van een conference nu om vrijstelling van het verbod van artikel 85, lid 1, veronderstelt noodzakelijkerwijs een overeenkomst tussen twee of meer onafhankelijk economische eenheden.

360 Voor het bewijs van een inbreuk op artikel 86 EEG-Verdrag is het echter niet voldoende, zoals de vertegenwoordiger van de Commissie ter terechtzitting heeft beweerd, de feiten die een inbreuk op artikel 85 opleveren, te "recycleren" en hieruit af te leiden, dat de partijen bij een overeenkomst of een onderling afgestemde feitelijke gedraging gezamenlijk een groot marktaandeel bezitten, dat zij door dit enkele feit een collectieve machtspositie bezitten en dat hun ongeoorloofd gedrag misbruik van die collectieve machtspositie vormt. Opmerking verdient hierbij onder meer, dat de vaststelling van het bestaan van een machtspositie, wat op zich geen verwijt inhoudt, de begrenzing van de betrokken markt veronderstelt (arresten Hof van 21 februari 1973, Continental Can, reeds aangehaald, r.o. 32, en van 9 november 1983, zaak 322/81, Michelin, Jurispr. 1983, blz. 3461, r.o. 57). Het Gerecht moet daarom in de eerste plaats de in de beschikking gemaakte marktanalyse onderzoeken en vervolgens de omstandigheden die ter ondersteuning van de vaststelling van een collectieve machtspositie zijn aangevoerd.

361 Met betrekking tot de afgrenzing van de markt herinnert het Gerecht eraan, dat de afdeling van het feitelijk deel van de beschikking getiteld "De markt" (punten 2 tot en met 17) bijna geheel beschrijvend is en overigens tal van vergissingen, omissies en onduidelijkheden bevat, die het Gerecht heeft besproken. Het Gerecht herinnert verder eraan, dat de vaststellingen van de Commissie inzake de betrekkingen tussen de drie fabrikanten onderling alsmede tussen enerzijds de drie fabrikanten en anderzijds de groothandelaren op de markt voor niet-autoglas en de fabrikanten op de markt voor autoglas in menig opzicht onvoldoende zijn onderbouwd. Ten slotte merkt het Gerecht op, dat de beschikking in de aan de "relevante markt" gewijde afdeling van het rechtsgedeelte (punten 76 en 77) op het feitelijke vlak niets toevoegt aan hetgeen voordien reeds is gezegd.

362 Derhalve moet worden onderzocht, of de marktanalyse in de punten 76 en 77 van de beschikking in feitelijk opzicht voldoende gegrond is en voorts, of deze analyse als zodanig voldoende is om te bewijzen, zoals de beschikking stelt, dat voor de toepassing van artikel 86 de relevante markt wat het produkt betreft de vlakglasmarkt in het algemeen is en vanuit geografisch oogpunt Italië.

363 Wat het produkt betreft merkt het Gerecht op, dat verzoeksters zowel in de administratieve procedure als in hun memories en pleidooien de aandacht hebben gevestigd op tal van aspecten van de vlakglasmarkt in het algemeen, waaraan in de beschikking stilzwijgend voorbij is gegaan (zie hiervóór, deel A "de beoordeling van de markt"). Het gaat daarbij met name om de structurele verschillen tussen de autoglas- en de niet-autoglasmarkt (monopsonie van Fiat tegenover de aanwezigheid van groothandelaren en onafhankelijke verwerkingsbedrijven), om de verschillen tussen de soorten vlakglas (gegoten glas, dat uitsluitend door FP wordt vervaardigd, tegenover floatglas) en om de verschillen tussen de door de fabrikanten op de markt verkochte soorten produkten (gespecialiseerde en/of verwerkte produkten tegenover basisprodukten). Het is juist, dat de Commissie niet verplicht is in haar beschikkingen elk door de betrokken ondernemingen aangevoerde argument te bespreken. In het kader van de toepassing van artikel 86 in de onderhavige zaak was een analyse van deze elementen naar het oordeel van het Gerecht echter onmisbaar ter beoordeling van de vraag van de machtspositie, dat wil zeggen ter beoordeling van de mate waarin de mededinging was verflauwd doordat de drie fabrikanten, naar gesteld, als eenheid op de markt aanwezig waren (arrest Hof van 13 februari 1979, Hoffmann-La Roche, reeds aangehaald, r.o. 91). De beschikking bevat niet de minste aanwijzing over de redenen waarom de Commissie heeft gemeend, haar beoordeling van het gedrag van de betrokken ondernemingen te moeten splitsen naar gelang het de autoglas- respectievelijk de niet-autoglasmarkt betrof, terwijl zij stelt dat voor de toepassing van artikel 86 de vlakglasmarkt als één enkele markt moet worden beschouwd. De stelling van de Commissie in haar memories, dat het onderscheid tussen de autoglas- en de niet-autoglasmarkt uitsluitend terwille van de duidelijkheid van het betoog is gemaakt, wordt door de bewoordingen van het dispositief van de beschikking weersproken.

364 Hetzelfde geldt voor de zogenoemde analyse van de geografische markt. Volgens de beschikking (punt 77) "(is) de geografische ligging van de produktie-eenheden (...) een essentiële factor (...) omdat het logistieke systeem naarmate de afstand tussen produktiecentrum en punt van levering toeneemt, kritieke betekenis krijgt en het concurrentievermogen van het produkt daalt". Uit het dossier blijkt evenwel, dat de Italiaanse fabrikanten rekening moesten houden met de concurrentie van produkten uit de Benelux, de landen van Oost-Europa en zelfs Turkije. Het zou dus relevant zijn geweest, het belang te onderzoeken van de respectieve afstanden tussen enerzijds de belangrijkste leveringspunten in Italië en anderzijds de produktiecentra binnen en buiten Italië.

365 Toch behoeft het Gerecht zich niet definitief uit te spreken over de vraag, of de gebrekkige analyse waarmee de Commissie wat de afbakening van de markt betreft meende te kunnen volstaan, door voldoende bewijzen wordt gestaafd, aangezien de Commissie zowel op de door de rechter-rapporteur bijeengeroepen informele vergadering (zie hiervoor, r.o. 50) als ter terechtzitting heeft verklaard, dat de zin in punt 79, zesde alinea, van de beschikking, "de betrokken ondernemingen presenteren zich op de markt als één eenheid", een essentieel onderdeel was van haar standpunt met betrekking tot de toepassing van artikel 86 EEG-Verdrag, waarvan het bewijs op haar rustte. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat de Commissie deze stelling op verre na niet heeft bewezen.

366 Hieruit volgt dat, gesteld al dat de omstandigheden van de onderhavige zaak zich voor toepassing van het begrip "collectieve machtspositie" (in de zin van een door verscheidene onafhankelijke ondernemingen ingenomen machtspositie) zouden lenen, de Commissie niet het bewijs hiervan heeft geleverd. De Commissie heeft zelfs geen poging gedaan, de nodige feitelijke gegevens te verzamelen om de economische macht van de drie producenten en van Fiat te bepalen, die tegen elkaar zou kunnen opwegen.

367 Met betrekking tot artikel 2, sub d, van de beschikking, waarin de Commissie enkel FP en SIV beschuldigt van een inbreuk op artikel 86 in hun relaties met het Piaggio-concern, moet worden opgemerkt dat elke verwijzing naar deze grief in de motivering van de beschikking ontbreekt.

368 Mitsdien moet artikel 2 van de beschikking in zijn geheel nietig worden verklaard.

369 Met betrekking tot artikel 3 van de beschikking herinnert het Gerecht eraan, dat de Commissie in punt 84, sub c, tweede alinea, van de beschikking verklaart, er niet zeker van te zijn dat deze inbreuken zijn beëindigd. Daar de enige inbreuken waarvan de Commissie naar het oordeel van het Gerecht afdoende bewijs heeft geleverd, uiterlijk op 21 oktober 1985 zijn beëindigd, is artikel 3 zonder voorwerp geraakt en moet het nietig worden verklaard.

De geldboeten

370 Uit het voorgaande volgt dat artikel 4 van de beschikking, voor zover het Vernante Pennitalia SpA een geldboete oplegt, nietig moet worden verklaard.

371 Wat de aan FP en SIV opgelegde geldboeten betreft, volgt uit het voorgaande duidelijk, dat zij niet ongewijzigd kunnen blijven. Deze geldboeten werden opgelegd in de veronderstelling, dat in casu sprake was van een nauwe mededingingsregeling tussen de drie leden van een nationaal oligopolie dat door economische en geografische belemmeringen tegen een daadwerkelijke mededinging werd beschermd, hetgeen verre van het geval was. Het Gerecht moet daarom in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht onderzoeken, of de aan FP en SIV opgelegde geldboeten moeten worden opgeheven of althans verminderd.

372 Het Gerecht houdt rekening met het feit, dat de inbreuk op artikel 85, lid 1 EEG-Verdrag die het wat FP en SIV bewezen heeft geacht, een inbreuk op de uitdrukkelijke bewoordingen van deze verdragsbepaling was en dat de betrokken ondernemingen reeds de geadresseerden waren van de beschikking van 1981, ook al waren zij daarbij niet beboet. Hoewel de door het Gerecht vastgestelde inbreuken veel minder ernstig zijn dan alle in de beschikking in aanmerking genomen inbreuken, bestaat er naar zijn oordeel derhalve geen reden de geldboeten geheel en al op te heffen.

373 In punt 85 van de beschikking zet de Commissie uiteen, dat bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten rekening is gehouden met de rol van elk van de ondernemingen bij de overeenkomsten en de onderling afgestemde feitelijke gedragingen, met de tijdsduur gedurende welke zij aan de inbreuk hebben deelgenomen, met hun respectievelijke glasleveranties en met de totale omzet van elk van hen. De twee laatste factoren (respectievelijke leveranties en omzet) zouden alleen voor de vaststelling van de aan FP en SIV opgelegde geldboeten relevant zijn. Gelet op een en ander is het Gerecht van oordeel, dat de verhouding tussen de aan deze twee ondernemingen opgelegde geldboeten moet worden gehandhaafd, maar dat de hoogte ervan moet worden verminderd.

374 Mitsdien vermindert het Gerecht in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht de aan FP en SIV opgelegde geldboeten met zes zevende.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

375 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Daar de Commissie jegens VP in het ongelijk is gesteld en VP vergoeding van haar kosten heeft gevorderd, moet de Commissie in de kosten van VP worden verwezen.

376 Volgens artikel 87, lid 3, van het Reglement kan het Gerecht de proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk op één of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen. Vastgesteld moet worden, dat de Commissie jegens FP en SIV op een groot aantal punten in het ongelijk is gesteld. Alleen FP heeft echter vergoeding van de kosten gevorderd, SIV niet. Derhalve is het Gerecht van oordeel, dat de Commissie in haar eigen kosten moet worden verwezen ten aanzien van FP en SIV en in de helft van de kosten van FP. FP zal de andere helft van haar eigen kosten en SIV alle eigen kosten dragen.

377 Volgens artikel 87, lid 4 van genoemd reglement dragen de Lid-Staten die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Derhalve zal het Verenigd Koninkrijk zijn eigen kosten dragen.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Eerste kamer),

rechtdoende,

1) Verklaart nietig artikel 1, sub b, c en e, artikel 2 en artikel 3 van de beschikking.

2) Verklaart nietig artikel 1, sub a, van de beschikking

- voor zover daarin Vernante Pennitalia SpA wordt genoemd;

- voor zover daarin wordt vastgesteld, dat Fabbrica Pisana SpA en Società Italiana Vetro SpA hebben deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen met het doel het aankoop- en verkoopbeleid van de belangrijkste grossiers te beïnvloeden;

- voor zover daarin wordt vastgesteld, dat Fabbrica Pisana SpA en Società Italiana Vetro SpA vóór 1 september 1983 en na 21 oktober 1985 hebben deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en verkoopcondities.

3) Verklaart nietig artikel 1, sub d, van de beschikking voor zover daarin wordt vastgesteld, dat Fabbrica Pisana SpA en Società Italiana Vetro SpA na 31 december 1984 hebben deelgenomen aan overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen inzake prijzen en leveringsquota toe te passen op het Piaggio-concern.

4) Vernietigt de aan PPG Vernante Pennitalia SpA opgelegde boete.

5) Bepaalt de aan Fabbrica Pisana SpA opgelegde boete op een miljoen ECU.

6) Bepaalt de aan Società Italiana Vetro SpA opgelegde boete op 671 428 ECU.

7) Verwerpt de beroepen van Fabbrica Pisana SpA en Società Italiana Vetro SpA voor het overige.

8) Verstaat dat de Commissie de kosten van Vernante Pennitalia SpA en de helft van de kosten van Fabbrica Pisana SpA zal dragen en dat Fabbrica Pisana SpA de andere helft van haar kosten zal dragen.

9) Verstaat, dat Società Italiana Vetro SpA, de Commissie en het Verenigd Koninkrijk ieder de eigen kosten zullen dragen.