Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 juli 2015 – Bucura

(Zaak C‑348/14) 1 ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing — Consumentenbescherming — Richtlijn 87/102/EEG — Artikel 1, lid 2, onder a) — Consumentenkrediet — Begrip „consument” — Richtlijn 93/13/EEG — Artikelen 2, onder b), 3 tot en met 5 en 6, lid 1 — Oneerlijke bedingen — Ambtshalve onderzoek door de nationale rechter — „Duidelijk en begrijpelijk geformuleerde” bedingen — Informatie die door de schuldeiser moet worden verstrekt”

1. 

Bescherming van de consument — Kredietovereenkomsten voor consumenten — Richtlijn 87/102 — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13 — Begrip consument — Natuurlijke persoon die medeschuldenaar van een met een professional gesloten overeenkomst is — Daaronder begrepen — Voorwaarde [Richtlijnen van de Raad 87/102, art. 1, lid 2, a), en 93/13, art. 2, b)] (cf. punt 39, dictum 1)

2. 

Bescherming van de consument — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13 — Verplichting voor de nationale rechter om ambtshalve te onderzoeken of een beding in een overeenkomst die aan zijn beoordeling wordt onderworpen, oneerlijk is –Omvang (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 6, lid 1) (cf. punten 43, 44, dictum 2)

3. 

Bescherming van de consument — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13 — Oneerlijk beding in de zin van artikel 3 — Beoordeling van het oneerlijke karakter door de nationale rechter — Criteria (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, leden 1 en 3, 4 en 5) (cf. punt 66, dictum 3)

Dictum

1) 

Artikel 1, lid 2, onder a), van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998, en artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moeten aldus worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die medeschuldenaar van een met een professional gesloten overeenkomst is, onder het begrip „consument” in de zin van die bepalingen valt, voor zover hij handelt voor doeleinden buiten zijn bedrijf of beroep.

2) 

Artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13 moet aldus worden uitgelegd dat het aan de nationale rechter staat om ambtshalve te onderzoeken of bedingen van een tussen een consument en een professional gesloten overeenkomst oneerlijk zijn in de zin van die bepaling, zodra hij over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt.

3) 

De artikelen 3 tot en met 5 van richtlijn 93/13 moeten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter bij zijn beoordeling van het oneerlijke karakter, in de zin van artikel 3, leden 1 en 3, van die richtlijn, van de bedingen van een consumentenkredietovereenkomst alle omstandigheden rond de sluiting van die overeenkomst in aanmerking moet nemen. In dit verband staat het aan die rechter om na te gaan of in de betrokken zaak aan de consument alle gegevens zijn meegedeeld die van invloed kunnen zijn op de omvang van diens verbintenis en op grond waarvan deze met name de totale kosten van zijn lening kan ramen. Een beslissende rol bij die beoordeling spelen, enerzijds, de vraag of de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd, zodat een gemiddelde consument, namelijk een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument, aan de hand daarvan die kosten kan ramen, en anderzijds, de omstandigheid dat de consumentenkredietovereenkomst niet de gegevens bevat die, gelet op de aard van de goederen of diensten waarop die overeenkomst betrekking heeft, essentieel worden geacht, en in het bijzonder de in artikel 4 van de gewijzigde richtlijn 87/102 voorgeschreven gegevens.


( 1 ) PB C 361 van 13.10.2014.