ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

18 december 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijke ordening van de markten — Bananen — Invoerregeling — Toepasselijke rechten”

In zaak C‑306/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) bij vonnis van 17 mei 2013, ingekomen bij het Hof op 4 juni 2013, in de procedure

LVP NV

tegen

Belgische Staat,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Vajda, A. Rosas (rapporteur), E. Juhász en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

LVP NV, vertegenwoordigd door R. Verbeke, P. Vlaemminck en B. Van Vooren, advocaten,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en J.‑C. Halleux als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Chalkias en A. Vasilopoulou als gemachtigden,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Boelaert en E. Karlsson als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Wils en I. Zervas als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen (PB L 316, blz. 1) uit het oogpunt van de artikelen I, XIII, leden 1 en 2, sub d, en XXVIII en/of om het even welke andere toepasselijke bepaling van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994 (PB 1994, L 336, blz. 11; hierna: „GATT 1994”), die is opgenomen in bijlage 1 A van de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakesh op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen LVP NV (hierna: „LVP”) en de Belgische Staat over een verzoek tot terugbetaling van douanerechten die LVP heeft betaald naar aanleiding van de invoer van bananen uit Costa Rica en Ecuador.

Toepasselijke bepalingen

WTO-overeenkomsten

3

Bij besluit 94/800 heeft de Raad van de Europese Unie de Overeenkomst tot oprichting van de WTO goedgekeurd, alsmede de in de bijlagen 1, 2 en 3 van deze overeenkomst opgenomen overeenkomsten (hierna: „WTO-overeenkomsten”), waaronder de GATT 1994.

4

Artikel II, lid 2, van de Overeenkomst tot oprichting van de WTO bepaalt:

„De overeenkomsten en bijbehorende juridische instrumenten opgenomen in de bijlagen 1, 2 en 3 [...] vormen een integrerend onderdeel van deze Overeenkomst, en zijn bindend voor alle Leden.”

5

Volgens artikel IV, lid 1, van de Overeenkomst tot oprichting van de WTO is er een ministeriële conferentie, bestaande uit vertegenwoordigers van alle leden van de WTO. Artikel IX, leden 3 en 4, van die Overeenkomt regelt de voorwaarden waaronder de ministeriële conferentie in uitzonderlijke omstandigheden kan besluiten een lid van een door de Overeenkomst tot oprichting van de WTO of door een van de WTO-overeenkomsten opgelegde verplichting te ontheffen.

6

Artikel I, lid 1, van de GATT 1994 luidt als volgt:

„Ten aanzien van in- en uitvoerrechten en enigerlei heffingen ter zake van of in verband met in- of uitvoer [...], zal elk voordeel, elke gunst, elk voorrecht of elke vrijstelling welke een der verdragsluitende partijen verleent aan enig product van oorsprong uit of bestemd voor enig ander land, terstond en onvoorwaardelijk worden verleend aan het overeenkomstige product van oorsprong uit of bestemd voor het grondgebied van alle andere verdragsluitende partijen.”

7

Artikel II van de GATT 1994, met als opschrift „Concessielijsten”, bepaalt:

„1.   

a)

Iedere verdragsluitende partij staat op het gebied van de handel aan de andere verdragsluitende partijen een behandeling toe, welke niet ongunstiger is dan die welke is voorzien in het desbetreffende gedeelte van de desbetreffende bij deze Overeenkomst gevoegde lijst.

[...]

7.   De aan deze Overeenkomst gehechte lijsten vormen een integrerend deel van deel I van deze Overeenkomst.”

8

Artikel XIII van de GATT 1994, dat betrekking heeft op de niet-discriminatoire toepassing van kwantitatieve beperkingen, bepaalt:

„1.   Geen verdragsluitende partij mag de invoer van enig product van oorsprong uit het grondgebied van een andere verdragsluitende partij [...] verbieden of beperken, tenzij de invoer van het overeenkomstige product van oorsprong uit ieder derde land [...] eveneens is verboden of beperkt.

2.   Bij de toepassing van invoerbeperkingen op enig product streven de verdragsluitende partijen naar een verdeling van de handel in dit product welke zo veel mogelijk het aandeel nabijkomt dat de verschillende verdragsluitende partijen bij afwezigheid van zulke beperkingen naar alle waarschijnlijkheid hadden kunnen verkrijgen. Te dien einde nemen zij de volgende voorschriften in acht:

[...]

d)

In de gevallen waarin een contingent onder de landen van levering is verdeeld, kan de verdragsluitende partij die de beperkingen toepast, trachten ten aanzien van de toewijzing van aandelen in het contingent tot overeenstemming te komen met alle andere verdragsluitende partijen die een aanmerkelijk belang hebben bij de levering van het betrokken product. In gevallen waarin deze methode niet wel mogelijk is, wijst de verdragsluitende partij in kwestie aan de verdragsluitende partijen die een aanmerkelijk belang hebben bij de levering van het product aandelen toe, evenredig aan de totale hoeveelheid of waarde van de invoer van het product hetwelk deze verdragsluitende partijen gedurende een vorige basisperiode leverden, daarbij terdege rekening houdende met de eventuele bijzondere factoren die van invloed waren of zijn op de handel in dit product. [...]”

9

Artikel XXVIII van de GATT 1994, met als opschrift „Wijziging van de lijsten”, bevat gedetailleerde regels voor de wijziging van de lijsten van concessies en voorziet daartoe in een complexe regeling van onderhandelingen tussen de verdragsluitende partijen.

10

Artikel XXVIII, leden 1, 3 en 5, van de GATT 1994 bepaalt aldus:

„1.   Vanaf de eerste dag van ieder tijdvak van drie jaar, waarbij het eerste tijdvak aanvangt op l januari 1958, [...] mag een verdragsluitende partij (hierna in dit artikel te noemen ‚verzoekende verdragsluitende partij’) een concessie voorkomende in de desbetreffende bij deze Overeenkomst gevoegde lijst wijzigen of intrekken, nadat zij in onderhandeling is getreden en overeenstemming heeft bereikt met de verdragsluitende partij met wie een dergelijke concessie aanvankelijk werd overeengekomen, zomede met iedere andere verdragsluitende partij die naar het oordeel van de verdragsluitende partijen de voornaamste leverancier is (deze twee categorieën verdragsluitende partijen worden, evenals de verzoekende verdragsluitende partij, hierna in dit artikel de ‚voornaamste belanghebbende verdragsluitende partijen’ genoemd), en onder voorbehoud van overleg met iedere andere verdragsluitende partij die naar het oordeel van de verdragsluitende partijen een aanmerkelijk belang bij een dergelijke concessie heeft.

[...]

3.   

a)

Indien vóór l januari 1958 of vóór de afloop van het tijdvak bedoeld in lid l van dit artikel geen overeenstemming tussen de voornaamste belanghebbende verdragsluitende partijen kan worden bereikt, heeft de verdragsluitende partij die voornemens is de concessie te wijzigen of in te trekken, niettemin het recht zulks te doen. In dat geval heeft elke verdragsluitende partij met wie een dergelijke concessie aanvankelijk werd overeengekomen, elke verdragsluitende partij die overeenkomstig het bepaalde in lid l wordt geacht de voornaamste leverancier te zijn en elke verdragsluitende partij die overeenkomstig het bepaalde in lid l wordt geacht een aanmerkelijk belang te hebben het recht om uiterlijk zes maanden nadat de maatregel is genomen nagenoeg gelijkwaardige concessies welke aanvankelijk werden overeengekomen met de verzoekende verdragsluitende partij in te trekken, doch zulks niet eerder dan dertig dagen nadat schriftelijk bericht van de intrekking door de verdragsluitende partijen is ontvangen.

b)

Indien tussen de voornaamste belanghebbende verdragsluitende partijen een overeenstemming is bereikt welke een andere verdragsluitende partij die overeenkomstig het bepaalde in lid l van dit artikel wordt geacht een aanmerkelijk belang te hebben niet bevredigt, heeft deze andere verdragsluitende partij het recht uiterlijk zes maanden nadat de maatregel is genomen nagenoeg gelijkwaardige concessies welke aanvankelijk met de verzoekende verdragsluitende partij waren overeengekomen in te trekken, doch zulks niet eerder dan dertig dagen nadat schriftelijk bericht van de intrekking door de verdragsluitende partijen is ontvangen.

[...]

5.   Een verdragsluitende partij kan vóór 1 januari 1995 en vóór de afloop van elk tijdvak bedoeld in lid 1 zich door kennisgeving aan de verdragsluitende partijen het recht voorbehouden om gedurende de volgende periode de desbetreffende lijst te wijzigen overeenkomstig de in de leden l tot 3 voorgeschreven procedures. Indien een verdragsluitende partij zich dit recht voorbehoudt, hebben andere verdragsluitende partijen het recht om gedurende hetzelfde tijdvak en volgens dezelfde procedures concessies te wijzigen of in te trekken welke aanvankelijk werden overeengekomen met die verdragsluitende partij.”

Memoranda van overeenstemming inzake bananen gesloten tussen de Europese Unie en de Republiek Ecuador en de Verenigde Staten van Amerika

11

Op 11 april en 30 april 2001 heeft de Unie memoranda van overeenstemming gesloten met respectievelijk de Verenigde Staten van Amerika en de Republiek Ecuador, waarin de instrumenten worden aangewezen om tot een vergelijk te komen voor de door deze staten bij de WTO aanhangig gemaakte geschillen over de tariefbehandeling van in de Unie ingevoerde bananen (hierna: „memoranda van overeenstemming inzake bananen”). In die memoranda wordt verklaard dat de Unie uiterlijk op 1 januari 2006 een zuiver tarifaire regeling voor de invoer van bananen zou instellen.

12

In het met de Republiek Ecuador gesloten memorandum van overeenstemming inzake bananen was bepaald dat daartoe tijdig in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 onderhandelingen zouden worden aangeknoopt, waarbij die Staat zou worden erkend als de voornaamste leverancier.

Ontheffing van Doha

13

Op 14 november 2001 heeft de ministeriële conferentie van de WTO, die te Doha bijeenkwam, de Unie een ontheffing verleend van artikel I van de GATT 1994 (hierna: „ontheffing van Doha”), voor zover nodig om de Unie in staat te stellen om aan de producten uit de groep van staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS) (hierna: „ACS-staten”) de preferentiële tariefbehandeling toe te kennen die is vereist door de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (PB L 317, blz. 3) en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2003/159/EG van de Raad van 19 december 2002 (PB 2003, L 65, blz. 27; hierna: „partnerschapsovereenkomst ACS-EG”), zonder dezelfde preferentiële behandeling te moeten toekennen aan soortgelijke producten van om het even welk ander lid van de WTO.

14

De bijlage bij het besluit van de ministeriële conferentie tot verlening van de ontheffing van Doha voorzag evenwel in specifieke arbitrageprocedures tussen de Unie en de staten waarvan de bananen worden onderworpen aan het meestbegunstigingstarief (hierna: „MFN-staten”) in het kader van de onderhandelingen op grond van artikel XXVIII van de GATT 1994, om vast te stellen of de voorgenomen hernieuwde consolidatie van het door de Unie op bananen toegepaste douanerecht ertoe zou leiden dat de totale markttoegang voor leveranciers van bananen uit MFN-staten ten minste zou worden gehandhaafd.

15

In die bijlage was bepaald dat de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 en die arbitrageprocedures afgesloten zouden zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe zuiver tarifaire regeling van de Unie op 1 januari 2006.

Overeenkomst van Genève

16

Op 15 december 2009 parafeerden de Unie en bepaalde MFN-staten uit Latijns-Amerika de Overeenkomst van Genève inzake de handel in bananen tussen de Europese Unie en Brazilië, Colombia, Costa Rica, Ecuador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Panama, Peru en Venezuela (hierna: „Overeenkomst van Genève”), die werd ondertekend op 31 mei 2010 en goedgekeurd bij besluit 2011/194/EU van de Raad van 7 maart 2011 (PB L 88, blz. 66).

17

Punt 3, sub a, van de Overeenkomst van Genève stelt de maximumbedragen vast van de door de Unie vanaf 15 december 2009 op bananen toe te passen douanerechten, waarbij deze tot 1 januari 2017 geleidelijk aan dalen van 148 EUR/ton tot 114 EUR/ton.

18

Blijkens punt 5 van de Overeenkomst van Genève zullen de in het kader van de WTO hangende geschillen zijn bijgelegd en zullen alle klachten die door de MFN-staten die partij zijn bij die Overeenkomst op grond van de procedures van de artikelen XXIV en XXVIII van de GATT 1994 tegen de handelsregeling van de Unie voor bananen zijn ingediend, worden ingetrokken. Dat punt bepaalt voorts dat de partijen bij de Overeenkomst van Genève het geschillenbeslechtingsorgaan van de WTO er gezamenlijk van op de hoogte brengen dat zij voor deze geschillen tot een vergelijk zijn gekomen.

Unierecht

19

Bij titel IV van verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad van 13 februari 1993 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector bananen (PB L 47, blz. 1), zijn in de bananensector de verschillende nationale regelingen vervangen door een gemeenschappelijke regeling voor het handelsverkeer met derde landen.

20

Artikel 15 van verordening nr. 404/93 heeft in het kader van titel IV van deze verordening vier categorieën bananen gedefinieerd, te weten traditionele bananen uit de ACS-staten, niet-traditionele bananen uit de ACS-staten, bananen uit andere derde landen dan de ACS-staten en bananen uit de Gemeenschap.

21

Artikel 18 van verordening nr. 404/93 voorzag voor elk jaar in de opening van een tariefcontingent van 2 miljoen ton nettogewicht voor de invoer van bananen uit andere derde landen dan de ACS-staten en van niet-traditionele bananen uit de ACS-staten, waarbij evenwel een verschillend tarief werd geheven op de invoer van deze twee categorieën bananen.

22

Verordening nr. 404/93 is vervolgens meermaals gewijzigd.

23

Bij verordening (EG) nr. 3290/94 van de Raad van 22 december 1994 (PB L 349, blz. 105), verordening (EG) nr. 216/2001 van de Raad van 29 januari 2001 (PB L 31, blz. 2) en verordening (EG) nr. 2587/2001 van de Raad van 19 december 2001 (PB L 345, blz. 13) zijn de artikelen 15 tot en met 20 van verordening nr. 404/93 gewijzigd, met name wat betreft het tariefcontingent en het bedrag van de in artikel 18 van deze verordening vastgestelde rechten.

24

Artikel 16, lid 1, van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001, bepaalt aldus:

„Dit artikel en de artikelen 17 tot en met 20 zijn van toepassing op de invoer van verse producten van GN-code 0803 00 19 tot de inwerkingtreding, uiterlijk op 1 januari 2006, van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor deze producten zoals vastgesteld na afloop van de procedure van artikel XXVIII van de [GATT 1994].”

25

Artikel 18 van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001, luidt:

„1.   Elk jaar worden met ingang van 1 januari de volgende tariefcontingenten geopend:

a)

een tariefcontingent van 2200000 ton (nettogewicht), ‚contingent A’ genoemd,

b)

een aanvullend tariefcontingent van 453000 ton (nettogewicht), ‚contingent B’ genoemd,

c)

een autonoom tariefcontingent van 750000 ton (nettogewicht), ‚contingent C’ genoemd.

De tariefcontingenten A en B worden geopend voor de invoer van producten van oorsprong uit alle derde landen.

Tariefcontingent C wordt geopend voor de invoer van producten van oorsprong uit ACS-staten.

[...]

2.   In het kader van de tariefcontingenten A en B wordt op de invoer van bananen uit andere derde landen dan de ACS-staten een douanerecht van 75 EUR per ton geheven. Voor de invoer van producten uit de ACS-staten geldt een nulrecht.

3.   In het kader van tariefcontingent C geldt voor de invoer een nulrecht.

[...]”

26

De punten 1 tot en met 7 van de considerans van verordening nr. 1964/2005 luiden als volgt:

„(1)

In [verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001,] is bepaald dat uiterlijk op 1 januari 2006 een uitsluitend op tarieven gebaseerde invoerregeling in werking treedt.

(2)

Op 12 juli 2004 heeft de Raad de Commissie gemachtigd om overeenkomstig artikel XXVIII van de GATT 1994 onderhandelingen te beginnen met het oog op de wijziging van bepaalde concessies voor bananen. Bijgevolg heeft de Gemeenschap de Wereldhandelsorganisatie (WTO) op15 juli 2004 in kennis gesteld van haar voornemen om in EG-lijst CXL opgenomen concessies voor onderverdeling 0803 00 19 (bananen) te wijzigen. De Commissie heeft in overleg met het bij artikel 133 van het Verdrag ingestelde comité en met het Speciaal Comité landbouw onderhandelingen gevoerd aan de hand van de door de Raad vastgestelde onderhandelingsrichtsnoeren.

(3)

De Commissie heeft bij die onderhandelingen geen aanvaardbaar akkoord kunnen bereiken met Ecuador en Panama, die voor producten van GS-onderverdeling 0803 00 19 (bananen) een belang van voornaamste leverancier hebben, en evenmin met Colombia en Costa Rica, die voor dergelijke producten een belang van belangrijke leverancier hebben. Overeenkomstig de bijlage bij het besluit van de Ministeriële Conferentie van de WTO van 14 november 2001 over [...] de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst heeft de Commissie eveneens overleg gepleegd met andere WTO-leden. Dat overleg heeft niet tot een aanvaardbaar akkoord geleid.

(4)

Op 31 januari 2005 heeft de Gemeenschap de WTO in kennis gesteld van haar voornemen om haar concessies voor onderverdeling 0803 00 19 (bananen) te vervangen door een geconsolideerd recht van 230 EUR/[ton].

(5)

Op 30 maart 2005 is de arbitrageprocedure zoals omschreven in de bijlage bij het besluit ingeleid. In de op 1 augustus 2005 bekendgemaakte uitspraak van de arbiter is geconcludeerd dat het door de Europese Gemeenschap voorgestelde meestbegunstigingstarief van 230 EUR/[ton] niet in overeenstemming was met die bijlage omdat het er niet toe zou leiden dat de totale markttoegang voor de meestbegunstigde leveranciers ten minste zou worden gehandhaafd. De Commissie heeft het EG-voorstel herzien in het licht van de bevindingen van de arbiter. In een tweede, op 27 oktober 2005 bekendgemaakte uitspraak concludeerde de arbiter dat het herziene voorstel voor een meestbegunstigingstarief van 187 EUR/[ton] deze situatie niet rechtzet. De Commissie heeft derhalve haar voorstel opnieuw gewijzigd om deze zaak te corrigeren.

(6)

In overeenstemming met de verbintenissen van de Gemeenschap in het kader van de ACS-EG-partnerschapsovereenkomst dient ook een tariefcontingent voor bananen van oorsprong uit ACS-[staten] te worden geopend.

(7)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen, alsmede overgangsmaatregelen, met name inzake het beheer van het tariefcontingent voor bananen van oorsprong uit de ACS-[staten], moeten worden vastgesteld overeenkomstig besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [PB L 184, blz. 23].”

27

Artikel 1 van die verordening bepaalt:

„1.   Met ingang van 1 januari 2006 bedraagt het invoertarief voor bananen (GN-code 0803 00 19) 176 EUR/[ton].

2.   Elk jaar met ingang van 1 januari, de eerste maal met ingang van 1 januari 2006, wordt een autonoom tariefcontingent van 775000 [ton] nettogewicht met nulrecht geopend voor de invoer van bananen (GN-code 0803 00 19) van oorsprong uit ACS-[staten].”

28

Na de ondertekening op 31 mei 2010 van de Overeenkomst van Genève is verordening nr. 1964/2005 ingetrokken bij verordening (EU) nr. 306/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 (PB L 88, blz. 44).

29

Blijkens punt 3 van de considerans van verordening nr. 306/2011 verlaagt de Unie op grond van de Overeenkomst van Genève haar invoertarief voor bananen geleidelijk aan van 176 EUR/ton tot 114 EUR/ton. Door een eerste verlaging, die met terugwerkende kracht werd toegepast vanaf 15 december 2009, de datum van parafering van de Overeenkomst van Genève, is het tarief aldus gedaald tot 148 EUR/ton.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

30

LVP is een in België gevestigde onderneming die bananen invoert.

31

Het hoofdgeding heeft betrekking op een door LVP ingediend verzoek tot terugbetaling van teveel betaalde douanerechten van 176 EUR/ton naar aanleiding van de invoer van bananen uit Costa Rica en Ecuador in de periode van 1 januari 2006 tot 15 december 2009, voornamelijk in de periode van het tweede tot het vierde kwartaal van het jaar 2006 (hierna: „litigieuze tijdvak”).

32

Dat verzoek, dat op 6 januari 2009 bij de Gewestelijke Directie Gent van de Administratie der Douane en Accijnzen werd ingediend, is bij beslissing van 20 mei 2009 afgewezen.

33

Bij beslissing van 7 november 2012 is het door LVP op 27 juli 2009 bij de Administrateur-Generaal der Douane en Accijnzen ingestelde administratief beroep tegen de weigeringsbeslissing van 20 mei 2009 ongegrond verklaard omdat op het tijdstip van betaling de douanerechten wettelijk verschuldigd waren op basis van het Unierecht.

34

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van de verwijzende rechter op 7 februari 2013, heeft LVP een vordering in rechte ingesteld tegen de beslissing van de Administrateur-Generaal der Douane en Accijnzen.

35

LVP betwist, tegen de achtergrond van de voor de Unie uit de WTO-voorschriften voortvloeiende verplichtingen, de geldigheid van het bij verordening nr. 1964/2005 vastgestelde invoerrecht van 176 EUR/ton, dat vanaf 1 januari 2006 gold voor bananen die niet afkomstig waren uit ACS-staten. Volgens LVP kon de regeling van die verordening eerst toepassing vinden vanaf de datum van de Overeenkomst van Genève, te weten 15 december 2009, zodat tijdens het litigieuze tijdvak nog het tarief moest worden toegepast van 75 EUR/ton dat bij verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001, was vastgesteld voor de invoer van bananen uit andere derde landen dan ACS-staten in het kader van de bij die verordening ingestelde contingenten A en B.

36

Onder verwijzing naar met name artikel 16, lid 1, van verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001, wijst de verwijzende rechter erop dat de onderhandelingen met betrekking tot artikel XXVIII van de GATT 1994 nog niet waren afgelopen tijdens het litigieuze tijdvak, en dat bijgevolg volgens hem het tarief van 75 EUR/ton, dat van toepassing was op het contingent A van 2,2 miljoen ton dat door verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001, was geopend voor de invoer van bananen uit derde landen, nog steeds van kracht was tijdens die periode en niet kon zijn vervangen door het tarief van verordening nr. 1964/2005. De Unie, enerzijds, en met name de Republiek Costa Rica en de Republiek Ecuador, anderzijds, hebben pas op 15 december 2009 een akkoord bereikt. Het is volgens de verwijzende rechter dan ook pas vanaf die dag dat het recht van 75 EUR/ton niet langer van toepassing was.

37

De verwijzende rechter merkt op dat de Republiek Ecuador bij de bevoegde organen van de WTO een procedure is gestart tegen de invoering van het recht van 176 EUR/ton. In zijn verslag over die zaak was de beroepsinstantie van de WTO van oordeel dat het contingent van 2,2 miljoen ton tegen het tarief van 75 EUR/ton van kracht was gebleven totdat de onderhandelingen uit hoofde van artikel XXVIII van de GATT 1994 afgesloten zouden zijn, wat het geval was op 15 december 2009.

38

Hoewel volgens de rechtspraak van het Hof WTO-bepalingen geen rechtstreekse werking hebben (zie arrest Van Parys, C‑377/02, EU:C:2005:121), wijst de verwijzende rechter erop dat het Hof niettemin wetgeving van de Unie kan toetsen aan de WTO-overeenkomsten indien bedoelde wetgeving specifiek ter uitvoering van WTO-bepalingen is aangenomen of indien deze uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten (zie arresten Nakajima/Raad, C‑69/89, EU:C:1991:186, punt 31; FIAMM en FIAMM Technologies/Raad en Commissie, T‑69/00, EU:T:2005:449, punt 114, en Fedon & Figli e.a./Raad en Commissie, T‑135/01, EU:T:2005:454, punt 107).

39

De verwijzende rechter merkt met name op dat in de consideransen van de verordeningen die de invoer in de bananensector regelen, wordt verwezen naar de WTO en naar de onderhandelingen in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994. Bijgevolg kan niet worden uitgesloten dat het Hof bevoegd is om de wettigheid van verordening nr. 1964/2005 te toetsen aan de WTO-voorschriften.

40

Daarop heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Schendt [verordening nr. 1964/2005], zoals toegepast door de [...] Unie in de periode van 1 januari 2006 tot en met 15 december 2009, artikel I; artikel XIII, lid 1; artikel XIII, lid 2, sub d; artikel XXVIII; en/of eender welk ander toepasselijk artikel van de GATT 1994, afzonderlijk of gezamenlijk genomen, doordat zij een invoertarief van €176/ton instelde voor bananen (GN-code 0803 00 19), in tegenstrijd met de door de [Gemeenschap] onderhandelde concessies voor bananen, alvorens hieromtrent een nieuwe onderhandelde overeenkomst werd bereikt in het kader van de WTO?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

41

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1964/2005 de artikelen I, XIII, leden 1 en 2, sub d, en XXVIII en/of om het even welke andere bepaling van de GATT 1994 schendt, doordat bij deze verordening met ingang van 1 januari 2006 een douanetarief van 176 EUR/ton is ingesteld voor bananen.

42

Afgezien van een door voornoemde verordening geopend autonoom contingent van 775000 ton nettogewicht tegen nultarief voor de invoer van bananen uit de ACS-staten, heeft verordening nr. 1964/2005 met ingang van 1 januari 2006 een uitsluitend op tarieven gebaseerde regeling voor de invoer van bananen in de Unie ingevoerd, door het douanerecht voor bananen vanaf die datum vast te stellen op 176 EUR/ton.

43

Het onderzoek van de prejudiciële vraag vereist dat vooraf wordt uitgemaakt of de bepalingen van de GATT 1994 voor particulieren rechten in het leven roepen waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van dat in artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1964/2005 vastgestelde recht.

44

In dat verband dient om te beginnen in herinnering te worden geroepen dat de WTO-overeenkomsten, gelet op hun aard en opzet, in beginsel niet behoren tot de normen waaraan het Hof de wettigheid van handelingen van de instellingen van de Unie toetst (zie arrest Portugal/Raad, C‑149/96, EU:C:1999:574, punt 47; beschikking OGT Fruchthandelsgesellschaft, C‑307/99, EU:C:2001:228, punt 24; arresten Omega Air e.a., C‑27/00 en C‑122/00, EU:C:2002:161, punt 93; Petrotub en Republica/Raad, C‑76/00 P, EU:C:2003:4, punt 53; Biret International/Raad, C‑93/02 P, EU:C:2003:517, punt 52, en Van Parys, EU:C:2005:121, punt 39).

45

Nadat het had vastgesteld dat het uit de WTO-overeenkomsten voortvloeiende stelsel een belangrijke plaats inruimde voor onderhandelingen tussen partijen (zie arrest Portugal/Raad, EU:C:1999:574, punt 36), heeft het Hof geoordeeld dat indien men de rechterlijke instanties zou verplichten om nationaalrechtelijke bepalingen die onverenigbaar zijn met de WTO-overeenkomsten, buiten toepassing te laten, dat dan tot gevolg zou hebben dat de wetgevende of uitvoerende organen van de verdragsluitende staten de mogelijkheid wordt ontnomen om via onderhandelingen tot een – zij het tijdelijke – oplossing te komen, welke mogelijkheid met name wordt geboden door het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen, dat is opgenomen als bijlage 2 bij de Overeenkomst tot oprichting van de WTO (hierna: „memorandum van overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen”) (zie arresten Portugal/Raad, EU:C:1999:574, punt 40, en Van Parys, EU:C:2005:121, punt 48).

46

Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat indien zou worden aangenomen dat het toezicht op de verenigbaarheid van het Unierecht met de WTO-regels rechtstreeks aan de Unierechter toekomt, de wetgevende of uitvoerende organen van de Unie daardoor de manoeuvreerruimte zouden verliezen waarover de corresponderende organen van de handelspartners van de Unie wel beschikken. Vaststaat immers dat een aantal overeenkomstsluitende partijen, waaronder de belangrijkste handelspartners van de Unie, uit de inhoud en de strekking van de WTO-overeenkomsten juist hebben afgeleid dat deze overeenkomsten niet behoren tot de normen waaraan hun rechterlijke instanties de wettigheid van hun nationale rechtsregels toetsen. Een dergelijk gebrek aan wederkerigheid zou, indien het werd aanvaard, een onevenwichtige toepassing van de WTO-regels in de hand kunnen werken (zie arresten Portugal/Raad, EU:C:1999:574, punten 43‑46; Van Parys, EU:C:2005:121, punt 53, en FIAMM e.a./Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, EU:C:2008:476, punt 119).

47

Slechts ingeval de Unie uitvoering heeft willen geven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting of indien de handeling van de Unie uitdrukkelijk naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten verwijst, dient het Hof de betrokken handeling van de Unie aan de WTO-regels te toetsen teneinde de wettigheid ervan na te gaan (zie, wat de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1947 betreft, arresten Fediol/Commissie, 70/87, EU:C:1989:254, punten 19‑22 en Nakajima/Raad, EU:C:1991:186, punt 31, en, wat de WTO-overeenkomsten betreft, arresten Portugal/Raad, EU:C:1999:574, punt 49; Biret International/Raad, EU:C:2003:517, punt 53, en Van Parys, EU:C:2005:121, punt 40).

48

Anders dan LVP stelt is in casu evenwel geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke situatie.

49

Om te beginnen zij immers eraan herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat de gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector bananen, zoals die bij verordening nr. 404/93 is ingevoerd en vervolgens is gewijzigd, er niet toe strekt de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van de GATT van 1994 aangegane bijzondere verplichting en evenmin uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen ervan (beschikking OGT Fruchthandelsgesellschaft, EU:C:2001:228, punt 28).

50

Voorts heeft de Unie, door middels verordening nr. 1964/2005 het douanerecht voor niet uit ACS-staten afkomstige bananen met ingang van 1 januari 2006 op 176 EUR/ton vast te stellen, niet willen verzekeren dat in de rechtsorde van de Unie uitvoering werd gegeven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting die een uitzondering op de niet-inroepbaarheid van de WTO-regels voor de Unierechter kan rechtvaardigen en deze laatste in staat zou stellen de wettigheid van de betrokken Unierechtelijke bepalingen aan deze regels te toetsen.

51

Dienaangaande blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt dat de Unie, nadat zij met de Republiek Ecuador en de Verenigde Staten van Amerika de memoranda van overeenstemming inzake bananen had gesloten, waarin was vastgesteld dat de Unie uiterlijk op 1 januari 2006 een zuiver tarifaire regeling voor de invoer van bananen zou instellen, in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994 onderhandelingen heeft gevoerd om haar concessies betreffende bananen te wijzigen en overeenkomstig de bijlage bij het besluit van de ministeriële conferentie van de WTO waarbij haar de ontheffing van Doha is verleend, te komen tot een akkoord betreffende invoerrechten die de totale markttoegang voor bananen uit MFN-staten zouden handhaven.

52

Nadat in het kader van de WTO een aantal procedures voor geschillenbeslechting waren ingeleid, enerzijds, op grond van de bijlage bij het besluit van de ministeriële conferentie van de WTO tot verlening van de ontheffing van Doha aan de Unie, tegen de door de Unie voorgestelde rechten, en, anderzijds, op grond van het memorandum van overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen, tegen het bij verordening nr. 1964/2005 vastgestelde recht van 176 EUR/ton, is uiteindelijk op 15 december 2009 met de Overeenkomst van Genève via onderhandelingen een oplossing vastgesteld door de Unie en de betrokken Latijns-Amerikaanse MFN-staten.

53

Naast de geleidelijke verlaging, vanaf 15 december 2009, van het tarief van het douanerecht voor bananen, bepaalt die overeenkomst met name dat de in het kader van de WTO hangende geschillen betreffende de regeling voor bananen zullen zijn bijgelegd, en dat alle klachten die door de MFN-staten die lid zijn bij die overeenkomst op grond van de procedures van de artikelen XXIV en XXVIII van de GATT 1994 zijn ingediend, zullen worden ingetrokken. Zoals de Belgische en de Griekse regering alsook de Raad en de Commissie in wezen opmerken, volgt daaruit dat aan het einde van de door de Unie gevoerde onderhandelingen, de MFN-staten die partij zijn bij de Overeenkomst van Genève uiteindelijk de toepassing tijdens het litigieuze tijdvak hebben aanvaard van het in verordening nr. 1964/2005 vastgestelde recht van 176 EUR/ton, waartegen zij nochtans procedures voor geschillenbeslechting hadden ingeleid en dat in het kader van die procedures werd geacht in strijd te zijn met de relevante bepalingen van het GATT 1994.

54

Bijgevolg moet worden vastgesteld dat de regeling waartoe de Unie met de Overeenkomst van Genève is gekomen, en in het bijzonder de verbintenis van de MFN-staten die partij zijn bij die overeenkomst om alle hangende geschillen te beëindigen en alle klachten in te trekken, de noodzaak weerspiegelt om de instellingen van de Unie een manoeuvreerruimte te laten bij de onderhandelingen die tot deze overeenkomst hebben geleid.

55

Meer in het bijzonder moet enerzijds worden opgemerkt dat de memoranda van overeenstemming inzake bananen inderdaad erin voorzagen dat de Unie uiterlijk op 1 januari 2006 een zuiver tarifaire regeling voor de invoer van bananen zou instellen, waarbij zij zich er bovendien toe verbond daartoe tijdig onderhandelingen aan te knopen op grond van artikel XXVIII van de GATT 1994, en anderzijds dat de bijlage bij het besluit van de ministeriële conferentie van de WTO waarbij aan de Unie de ontheffing van Doha is verleend, dienaangaande voorschreef dat zij zich diende te voegen naar specifieke arbitrageprocedures om te komen tot een akkoord betreffende invoerrechten die de totale markttoegang voor bananen uit MFN-staten zouden handhaven. Evenwel moet worden vastgesteld dat het door de Unie toe te passen niveau van invoerrechten niet is vastgesteld in die memoranda, en evenmin in die bijlage en zelfs niet in de twee arbitrale uitspraken van 1 augustus en 27 oktober 2005 op grond van die bijlage, waarnaar wordt verwezen in punt 5 van de considerans van verordening nr. 1964/2005.

56

Bovendien zijn de memoranda van overeenstemming inzake bananen niet vermeld in verordening nr. 1964/2005, waarvan punt 1 van de considerans enkel aangeeft dat „[i]n [verordening nr. 404/93, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2587/2001,] is bepaald dat uiterlijk op 1 januari 2006 een uitsluitend op tarieven gebaseerde invoerregeling in werking treedt”.

57

Bovendien is in het kader van procedures tot geschillenbeslechting die op grond van het memorandum van overeenstemming betreffende de beslechting van geschillen waren ingeleid, naderhand geoordeeld dat het door verordening nr. 1964/2005 op 176 EUR/ton vastgestelde recht in strijd is met de relevante bepalingen van de GATT 1994. Anders dan LVP stelt, staaft deze omstandigheid echter de conclusie dat de Unie, door het douanerecht voor bananen met ingang van 1 januari 2006 op dat bedrag vast te stellen, niet heeft willen verzekeren dat uitvoering werd gegeven aan een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting.

58

Uit het voorgaande vloeit voort dat verordening nr. 1964/2005 niet kan worden beschouwd als een maatregel die ertoe strekt de uitvoering in de rechtsorde van de Unie te verzekeren van een in het kader van de WTO aangegane bijzondere verplichting.

59

Ten slotte kan op grond van de loutere verwijzing naar de context van de onderhandelingen die de Unie heeft gevoerd in het kader van artikel XXVIII van de GATT 1994, in de punten 2 tot en met 5 van de considerans van verordening nr. 1964/2005, niet worden vastgesteld dat deze verordening voldoet aan de tweede voorwaarde die, zoals blijkt uit punt 47 van het onderhavige arrest en in overeenstemming met het arrest Fediol/Commissie (EU:C:1989:254, punten 19‑22), een uitzondering op de niet-inroepbaarheid van de WTO-regels voor de Unierechter kan rechtvaardigen, namelijk de voorwaarde dat de betrokken handeling van de Unie uitdrukkelijk verwijst naar specifieke bepalingen van de WTO-overeenkomsten.

60

Uit een en ander volgt dat de bepalingen van de GATT 1994 voor particulieren geen rechten in het leven roepen waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van het in artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1964/2005 vastgestelde douanerecht van 176 EUR/ton.

Kosten

61

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

De bepalingen van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994, die is opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), ondertekend te Marrakesh op 15 april 1994 en goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten, roepen voor particulieren geen rechten in het leven waarop zij zich voor een nationale rechterlijke instantie rechtstreeks kunnen beroepen om zich te verzetten tegen de toepassing van het douanerecht van 176 EUR/ton dat is vastgesteld in artikel 1, lid 1, van verordening (EG) nr. 1964/2005 van de Raad van 29 november 2005 inzake de invoertarieven voor bananen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Nederlands.