ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

19 februari 2009 ( *1 )

„Richtlijn 91/439/EEG — Houden van rijbewijzen van verschillende lidstaten — Geldigheid van vóór toetreding van staat afgegeven rijbewijs — Intrekking van door lidstaat van verblijfplaats afgegeven tweede rijbewijs — Erkenning van rijbewijs dat is afgegeven vóór afgifte van tweede rijbewijs dat later is ingetrokken omdat houder ervan niet rijgeschikt is — Verstrijken van aan intrekking van rijbewijs gekoppelde periode waarin geen nieuw rijbewijs mocht worden aangevraagd”

In zaak C-321/07,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Landgericht Mannheim (Duitsland) bij beslissing van 28 juni 2007, ingekomen bij het Hof op 12 juli 2007, in de strafzaak tegen

Karl Schwarz,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, J. N. Cunha Rodrigues, J. Klučka, P. Lindh en A. Arabadjiev, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

K. Schwarz, vertegenwoordigd door W. Säftel, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en C. Blaschke als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door S. Fiorentino, avvocato dello Stato,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en M. Ribes als gemachtigden,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Braun en N. Yerrell als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 november 2008,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003 (PB L 284, blz. 1; hierna: „richtlijn 91/439”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen K. Schwarz en de Staatsanwaltschaft Mannheim betreffende het rijbewijs dat Schwarz in Oostenrijk heeft verkregen vóór de toetreding van deze staat tot de Europese Unie en vóór hem een Duits rijbewijs is afgegeven dat in Duitsland is ingetrokken omdat hij dronken had gereden.

Toepasselijke bepalingen

Gemeenschapsregeling

3

De rijbewijzen zijn geharmoniseerd bij de Eerste richtlijn (80/1263/EEG) van de Raad van 4 december 1980 betreffende de invoering van een Europees rijbewijs (PB L 375 blz. 1), die er blijkens de eerste overweging van haar considerans met name toe strekt, bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd of die zich binnen de Europese Gemeenschap verplaatsen.

4

Volgens artikel 1, lid 1, van richtlijn 80/1263 is het volgens het Europese model ingerichte nationale rijbewijs in beginsel geldig voor het zowel in het nationale als in het internationale verkeer besturen van voertuigen.

5

Artikel 8, lid 1, eerste alinea, van die richtlijn bepaalt dat indien de houder van een geldig nationaal rijbewijs of rijbewijs van Europees model dat is afgegeven door een lidstaat, een normale woonplaats verwerft in een andere lidstaat, zijn rijbewijs in deze laatste lidstaat maximaal geldig blijft gedurende het jaar volgend op de verwerving. Op aanvraag van de betrokkene kan de lidstaat hem binnen voornoemde termijn, tegen inlevering van zijn rijbewijs, een rijbewijs van het Europese model afgeven.

6

In artikel 8, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 80/1263 is bepaald dat de lidstaat waar de inwisseling van het rijbewijs plaatsvindt, het oude rijbewijs moet terugzenden naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven.

7

In geval van inwisseling van een door een derde land afgegeven rijbewijs bepaalt artikel 8, lid 3, van richtlijn 80/1263 met name dat een rijbewijs van Europees model pas kan worden afgegeven, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

8

De eerste overweging van de considerans van richtlijn 91/439, waarbij richtlijn 80/1263 per 1 juli 1996 is opgeheven, luidt:

„[…] ter uitvoering van het gemeenschappelijk vervoerbeleid en om bij te dragen tot de verhoging van de veiligheid van het wegverkeer en om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij een rijexamen hebben afgelegd, [is het wenselijk] dat er een nationaal rijbewijs van Europees model bestaat dat door de lidstaten onderling wordt erkend en waarvoor er geen verplichting tot inwisseling bestaat”.

9

Volgens de negende overweging van de considerans van die richtlijn vormt de verplichting om bij verandering van lidstaat van normale woonplaats het rijbewijs binnen een termijn van één jaar om te wisselen een belemmering voor het vrije verkeer van personen die, rekening houdend met de in het kader van de Europese integratie gemaakte vooruitgang, niet kan worden geaccepteerd.

10

In de laatste overweging van de considerans van richtlijn 91/439 staat te lezen:

„[…] om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer of met het wegverkeer als zodanig, [kunnen de lidstaten] hun nationale bepalingen die betrekking hebben op de intrekking, schorsing en nietigverklaring van het rijbewijs, […] toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven”.

11

Artikel 1 van richtlijn 91/439 bepaalt:

„1.   De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I of I bis bedoelde Europese model en overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. […]

2.   De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

3.   Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland zijn nationale bepalingen inzake de geldigheidsduur van het rijbewijs, medisch onderzoek en belastingen toepassen op de houder van het rijbewijs en de in verband met de administratie noodzakelijke vermeldingen op het rijbewijs aanbrengen.”

12

Volgens artikel 7, lid 1, van richtlijn 91/439 is de afgifte van het rijbewijs onderworpen aan de volgende voorwaarden:

„a)

de aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen ondergaan, alsmede voldoen aan de medische normen van bijlage III;

b)

de aanvrager moet zijn gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, of het bewijs leveren dat hij ten minste 6 maanden in een onderwijsinstelling in de lidstaat is ingeschreven”.

13

Volgens punt 14 van bijlage III bij deze richtlijn („Minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig”) vormt alcoholgebruik een groot gevaar voor de verkeersveiligheid. Gezien de ernst van het probleem, dient de medicus grote waakzaamheid aan de dag te leggen.

14

Punt 14.1 van die bijlage luidt:

„Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is geweest, na een periode van bewezen onthouding en onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.”

15

Artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 luidt:

„Eenieder kan slechts houder zijn van één enkel door een lidstaat afgegeven rijbewijs.”

16

Artikel 8 van die richtlijn bepaalt:

„1.   Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken; de lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet in voorkomend geval nagaan of de geldigheidsduur van het overgelegde rijbewijs niet is verstreken.

2.   Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

[…]

4.   Een lidstaat kan, wanneer op zijn grondgebied tegen een persoon een van de in lid 2 bedoelde maatregelen is getroffen, weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat aan deze persoon verstrekt rijbewijs te erkennen.

[…]

6.   Wanneer een lidstaat een door een derde land afgegeven rijbewijs inwisselt tegen een rijbewijs van Europees model, wordt daarvan op laatstgenoemd rijbewijs, alsook bij iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt.

Inwisseling is slechts mogelijk, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. Indien de houder van dat rijbewijs zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, kan deze laatste besluiten artikel 1, lid 2, van deze richtlijn niet toe te passen.”

17

Volgens artikel 10 van richtlijn 91/439 stellen de lidstaten na instemming van de Commissie van de Europese Gemeenschappen de gelijkwaardigheid vast tussen de categorieën van rijbewijzen die zijn afgegeven vóór de tenuitvoerlegging van deze richtlijn en die welke in artikel 3 zijn omschreven.

18

Artikel 12 van richtlijn 91/439 bepaalt:

„1.   De lidstaten stellen na raadpleging van de Commissie vóór 1 juli 1994 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om vanaf 1 juli 1996 aan deze richtlijn te voldoen.

[…]

3.   De lidstaten verlenen elkaar assistentie bij de toepassing van deze richtlijn en wisselen zo nodig informatie uit over de rijbewijzen die bij hen zijn ingeschreven.”

19

Artikel 1 van beschikking 2000/275/EG van de Commissie van 21 maart 2000 inzake gelijkwaardigheid tussen bepaalde categorieën van rijbewijzen (PB L 91, blz. 1), zoals gewijzigd bij beschikking 2002/256/EG van de Commissie van 25 maart 2002 (PB L 87, blz. 57), bepaalt dat deze beschikking van toepassing is op alle geldige rijbewijzen die in de lidstaten zijn afgegeven en nog in omloop zijn.

20

Artikel 2 van die beschikking bepaalt dat tabellen waarin de gelijkwaardigheid wordt aangegeven tussen de categorieën van rijbewijzen die in de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van richtlijn 91/439 zijn afgegeven, en de geharmoniseerde categorieën in artikel 3 van die richtlijn, zijn opgenomen in de bijlage bij de beschikking.

Nationale regeling

21

§ 28, leden 1, 4 en 5, van de verordening inzake de toelating van personen tot het wegverkeer (verordening rijbevoegdheid) [Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr (Fahrerlaubnis-Verordnung)] van 18 augustus 1998 (BGBl. 1998 I, blz. 2214; hierna: „FeV”) bepaalt:

„(1)   De houder van een geldig EU- of EER-rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats in de zin van § 7, leden 1 of 2, in de Bondsrepubliek Duitsland heeft, mag — behoudens de in de leden 2 tot en met 4 gestelde beperkingen — in Duitsland motorrijtuigen besturen voor zover hij daartoe rijbevoegdheid heeft. De aan het buitenlandse rijbewijs verbonden voorwaarden moeten ook in Duitsland worden nageleefd. De bepalingen van deze verordening zijn op dat rijbewijs van toepassing, tenzij anders is bepaald.

[…]

(4)   De in lid 1 bedoelde toelating geldt niet voor de houder van een EU- of EER-rijbewijs,

[…]

3.

aan wie de rijbevoegdheid in Duitsland tijdelijk of definitief door de rechter of bij een onmiddellijk uitvoerbare of definitieve bestuurlijke maatregel is ontzegd, aan wie de rijbevoegdheid definitief is geweigerd of aan wie de rijbevoegdheid niet is ontzegd op de enkele grond dat hij er intussen afstand van heeft gedaan,

[…]

(5)   Het recht om na een van de in lid 4, punten 3 en 4, bedoelde maatregelen in Duitsland gebruik te maken van een EU- of EER-rijbewijs wordt toegekend op verzoek, wanneer de redenen voor de intrekking of het verbod om de rijbevoegdheid te herkrijgen niet langer bestaan. […]”

22

Volgens § 69 van het strafwetboek (Strafgesetzbuch) trekt de strafrechter het rijbewijs in wanneer uit de feiten van de zaak blijkt dat de betrokkene ongeschikt is om motorrijtuigen te besturen. Krachtens § 69a van dit wetboek mag gedurende een periode van zes maanden tot vijf jaar geen nieuw rijbewijs worden afgegeven (verbodstermijn); in bepaalde omstandigheden kan zelfs een levenslang verbod worden opgelegd.

23

Ook de instantie die rijbewijzen afgeeft, moet krachtens § 46 FeV het rijbewijs intrekken wanneer de houder ervan ongeschikt is om een motorrijtuig te besturen.

24

§ 11 FeV („Geschiktheid”) bepaalt:

„(1)   Aanvragers van een rijbewijs moeten voldoen aan de daartoe noodzakelijke lichamelijke en geestelijke vereisten. Daaraan is in het bijzonder niet voldaan in geval van ziekten of tekortkomingen in de zin van bijlage 4 of bijlage 5, waardoor de geschiktheid of de beperkte geschiktheid [om motorrijtuigen te besturen] is uitgesloten. […]

(2)   Wanneer blijkt van feiten op grond waarvan de lichamelijke en geestelijke rijgeschiktheid van de aanvrager van een rijbewijs kan worden betwijfeld, kan de instantie die het rijbewijs afgeeft, ter voorbereiding van besluiten tot afgifte of verlenging van het rijbewijs of tot oplegging van beperkingen of voorwaarden de betrokkene gelasten een medisch rapport over te leggen. […]

(3)   De overlegging van een rapport van een officieel erkende instantie ter controle van de rijgeschiktheid (medisch-psychologisch rapport) kan worden gelast teneinde de twijfel aan de rijgeschiktheid in de zin van lid 2 weg te nemen, [met name]

[…]

4.

bij ernstige of herhaalde verkeersovertredingen of bij een strafbaar feit dat in verband staat met het verkeer of met de rijgeschiktheid […]

of

5.

bij de nieuwe afgifte van het rijbewijs,

[…]

b)

wanneer het rijbewijs is ingetrokken op een van de in punt 4 bedoelde gronden.

[…]

(8)   Indien de betrokkene weigert zich te laten onderzoeken of het verlangde rapport niet tijdig meedeelt aan de instantie die het rijbewijs afgeeft, kan de instantie in haar besluit concluderen tot de ongeschiktheid van de betrokkene. […]”

25

Krachtens § 13 FeV („Geschiktheid bij alcoholproblemen”) mag de bevoegde instantie in bepaalde omstandigheden ter voorbereiding van besluiten tot afgifte of verlenging van een rijbewijs of tot oplegging van beperkingen of voorwaarden met betrekking tot de rijbevoegdheid, de overlegging van een medisch-psychologisch rapport gelasten. Dat is met name het geval wanneer een medisch getuigschrift of bepaalde feiten wijzen op alcoholmisbruik of wanneer herhaaldelijk verkeersovertredingen zijn begaan onder invloed van alcohol.

26

Volgens § 20, lid 1, FeV gelden voor de afgifte van een nieuw rijbewijs na intrekking de bepalingen voor de eerste afgifte van een rijbewijs. Volgens § 20, lid 2, FeV kan de bevoegde instantie afzien van een nieuw rijexamen wanneer niets erop wijst dat de aanvrager niet meer beschikt over de daarvoor vereiste kennis en vaardigheid, maar een dergelijk besluit laat volgens lid 3 van deze paragraaf de verplichting tot overlegging van een medisch-psychologisch rapport in de zin van § 11, lid 3, eerste alinea, punt 5, FeV onverlet.

27

§ 21, lid 1, van de wet op het wegverkeer (Straßenverkehrsgesetz; hierna: „StVG”) bepaalt dat wie zonder het vereiste rijbewijs een motorrijtuig bestuurt, wordt gestraft met een gevangenisstraf tot één jaar of met een geldboete.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

28

Op 28 oktober 1964 gaf het Verkehrsamt Wien [dienst Wegverkeer te Wenen (Oostenrijk)] aan Schwarz een rijbewijs af voor voertuigen van de categorieën A en B.

29

In 1968 liet Schwarz zijn Oostenrijkse rijbewijs omzetten in een Duits rijbewijs voor voertuigen van de categorieën 1 en 3. Hij mocht daarbij zijn Oostenrijkse rijbewijs houden.

30

Op 9 mei 1988 deed Schwarz afstand van de Duitse rijbevoegdheid en leverde hij het desbetreffende rijbewijs in.

31

Nadat een medische en psychologische keuring voor Schwarz positief was uitgevallen, verleende het Ordnungsamt Mannheim (Duitsland) hem op 3 mei 1994 een nieuw Duits rijbewijs. Hij mocht daarbij zijn Oostenrijkse rijbewijs houden.

32

Op 1 december 1997 veroordeelde het Amtsgericht Mannheim Schwarz tot de betaling van een geldboete van 40-maal het dagtarief van 50 DEM wegens dronken rijden. Hij kreeg een rijverbod, zijn rijbewijs werd ingetrokken en er werd bepaald dat hem gedurende een periode van zes maanden geen nieuw rijbewijs mocht worden afgegeven.

33

Op 24 juli 2000 vroeg Schwarz bij het Ordnungsamt Mannheim een nieuw rijbewijs voor voertuigen van categorie 3 aan. Deze aanvraag werd op 2 april 2001 afgewezen omdat Schwarz niet het vereiste geschiktheidsattest had overgelegd.

34

Op 11 april 2005 werd vastgesteld dat Schwarz een voertuig bestuurde zonder dat hij over het daarvoor vereiste rijbewijs beschikte. Het Amtsgericht Mannheim veroordeelde hem daarop op 30 januari 2006 tot betaling van een geldboete van 30-maal het dagtarief van 25 EUR. Schwarz betaalde die geldboete om de vervangende gevangenisstraf te vermijden.

35

Schwarz stelde dienaangaande dat hij tegen die veroordeling geen verzet kon aantekenen omdat de betrokken beschikking naar Wenen was verzonden en hij die te laat had ontvangen.

36

Op 23 december 2005 legde Schwarz tijdens een wegcontrole zijn Oostenrijkse rijbewijs over. Bij vonnis van 22 juni 2006 sprak het Amtsgericht Mannheim Schwarz daarop vrij van de beschuldiging dat hij een voertuig had bestuurd zonder in het bezit te zijn van een geldig rijbewijs, hetgeen strafbaar is op grond van § 21, lid 1, StVG.

37

De Staatsanwaltschaft Mannheim stelde tegen dat vonnis hoger beroep in bij het Landgericht Mannheim, teneinde Schwarz te doen veroordelen wegens rijden zonder rijbewijs.

38

Daarop heeft het Landgericht Mannheim de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende twee prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Is het — in strijd met artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439/EEG — naar gemeenschapsrecht mogelijk dat een burger van de Unie houder is van een geldig binnenlands rijbewijs en van een tweede rijbewijs uit een andere lidstaat, die beide zijn verkregen vóór de toetreding van laatstbedoelde staat tot de Unie en, zo ja,

2)

heeft de intrekking wegens dronkenschap — die plaatsvond vóór de inwerkingtreding van de [FeV] op 1 januari 1999 — van het recentere, binnenlandse, rijbewijs tot gevolg dat ook de geldigheid van het eerste, buitenlandse, rijbewijs na de toetreding van die staat in de eerstbedoelde staat niet langer moet worden erkend, zelfs indien in de eerstbedoelde staat de binnenlandse verbodstermijn inmiddels is afgelopen?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

39

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een burger van een lidstaat die houder is van een door die lidstaat afgegeven Europees rijbewijs, daarnaast ook een eerder door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs bezit, wanneer hij die beide heeft verkregen vóór de toetreding van deze laatste staat tot de Unie.

Opmerkingen van partijen

40

Schwarz en de Commissie menen dat het mogelijk is twee rijbewijzen te bezitten, waarvan het ene is afgegeven door de lidstaat van de woonplaats en het andere door een andere lidstaat voordat die is toegetreden tot de Unie, ook al is dat in strijd met artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439. Een dergelijke situatie, die weliswaar niet strookt met de bedoeling van deze richtlijn, kan immers slechts verdwijnen na de invoering van een gecentraliseerd beheer van de rijbewijzen voor alle lidstaten.

41

Ook de Duitse regering meent dat het in beginsel mogelijk is dat iemand houder is van twee rijbewijzen die zijn afgegeven door twee lidstaten, wanneer die rijbewijzen zijn verkregen vóór de toetreding van een van die staten tot de Unie.

42

Volgens deze regering kan een door een derde staat afgegeven rijbewijs echter naar nationaal recht op het nationale grondgebied ongeldig zijn geworden voordat die derde staat is toegetreden tot de Unie. Dat is het geval in een situatie als die in het hoofdgeding, waarin naar het toepasselijke Duitse recht de houder van een geldig rijbewijs dat is afgegeven door een derde staat, het recht om dat rijbewijs te gebruiken verliest wanneer meer dan twaalf maanden zijn verstreken nadat hij zijn hoofdverblijfplaats in Duitsland heeft gevestigd.

43

Hoe dan ook druist een eventuele herleving van het in 1964 afgegeven rijbewijs in tegen artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439, dat ertoe strekt te vermijden dat iemand houder is van twee geldige rijbewijzen.

44

De Italiaanse regering merkt op dat de geldigheid van het Oostenrijkse rijbewijs wellicht niet in de tijd beperkt was, en laat het aan het Hof over om te bepalen of artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 in het geval dat iemand houder is van twee rijbewijzen aldus moet worden uitgelegd dat het de betrokken lidstaat verplicht om, in voorkomend geval met gebruikmaking van de procedure van onderlinge assistentie, aan te nemen dat het eerder afgegeven rijbewijs automatisch vervallen is, dan wel dat het later afgegeven rijbewijs ex tunc nietig was.

45

De Portugese regering merkt op dat krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 het recht om in een lidstaat een voertuig te besturen slechts kan worden uitgeoefend op grond van één enkel Europees rijbewijs. Eventuele restrictieve maatregelen hebben derhalve een weerslag op dat ene rijbewijs. Vanuit administratief oogpunt maakt het ene rijbewijs het mogelijk eventuele sancties te controleren en toe te passen. Voor een juiste omzetting van richtlijn 91/439 had de Bondsrepubliek Duitsland derhalve moeten garanderen dat elke aldaar wonende bestuurder slechts één Europees rijbewijs heeft.

Antwoord van het Hof

— Inleidende opmerkingen

46

De vraag betreffende de uitlegging van artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439, zoals de verwijzende rechter die heeft geformuleerd, gaat ervan uit dat de twee rijbewijzen tegelijkertijd geldig zijn.

47

De Duitse regering stelt dat Schwarz het recht om zijn in 1964 afgegeven en in 1968 omgezette Oostenrijkse rijbewijs te gebruiken, naar Duits recht had moeten verliezen twaalf maanden nadat hij zijn hoofdverblijfplaats in Duitsland had gevestigd.

48

Daarop moet worden geantwoord dat het Hof enkel bevoegd is gemeenschapsrechtelijke bepalingen te onderzoeken, en geen uitspraak kan doen over het nationale recht (zie in die zin arrest van 1 juni 2006, innoventif, C-453/04, Jurispr. blz. I-4929, punt 29).

49

In het kader van de procedure van artikel 234 EG is het Hof hoe dan ook uitsluitend bevoegd zich op basis van de door de nationale rechterlijke instantie vermelde feiten uit te spreken over de uitlegging of rechtsgeldigheid van een gemeenschapshandeling (zie arresten van 16 maart 1978, Oehlschläger, 104/77, Jurispr. blz. 791, punt 4, en 11 september 2008, Eckelkamp, C-11/07, Jurispr. blz. I-6845, punt 52).

50

Blijkens de verwijzingsbeslissing is het Oostenrijkse rijbewijs bij de omzetting ervan in een Duits rijbewijs in 1968 en bij de afgifte van het Duitse rijbewijs in 1994 in het bezit van Schwarz gelaten, en is dat Oostenrijkse rijbewijs geldig gebleven.

51

Wat het in 1994 afgegeven Duitse rijbewijs betreft, rijst enerzijds de vraag naar de toepassing van richtlijn 80/1263, en inzonderheid artikel 8, lid 3, daarvan, dat bepaalt dat wanneer een lidstaat in ruil voor een door een derde land afgegeven rijbewijs een rijbewijs van Europees model afgeeft, deze inwisseling slechts mogelijk is indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die de inwisseling verricht.

52

Mocht de afgifte van het Duitse rijbewijs in 1994 geen omzetting of inwisseling van het Oostenrijkse rijbewijs zijn geweest, maar de afgifte van een nieuw rijbewijs overeenkomstig het Duitse recht, zoals de Duitse regering betoogt, dan zouden de bepalingen inzake de inwisseling van het rijbewijs in een situatie als die van het hoofdgeding niet van toepassing zijn.

53

Anderzijds was artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439, dat bepaalt dat eenieder slechts houder kan zijn van één enkel door een lidstaat afgegeven rijbewijs, ten tijde van de afgifte van het Duitse rijbewijs in 1994 irrelevant, aangezien die richtlijn pas moest worden toegepast vanaf 1 juli 1996, de datum waarop richtlijn 80/1263 is vervallen (zie arrest van 29 oktober 1998, Awoyemi, C-230/97, Jurispr. blz. I-6781, punt 33).

54

Zelfs indien de afgifte van het Duitse rijbewijs in mei 1994, anders dan de Duitse regering betoogt, niet als de afgifte van een nieuw rijbewijs, maar in werkelijkheid als de inwisseling van een bestaand rijbewijs moet worden beschouwd, mag een burger van een lidstaat geen nadeel ondervinden van het feit dat hij houder is van twee rijbewijzen, zelfs al is de afgifte van het tweede rijbewijs het gevolg van een onregelmatigheid doordat de lidstaat van afgifte het gemeenschapsrecht heeft geschonden door zijn verzuim om het eerder door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs in te leveren bij diens autoriteiten. De houder van een dergelijk rijbewijs kan door een lidstaat immers niet worden bestraft voor de niet-nakoming van verplichtingen die het gemeenschapsrecht oplegt aan die staat.

— Toepassing van artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439

55

Artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 bepaalt dat eenieder slechts houder kan zijn van één enkel door een lidstaat afgegeven rijbewijs. Daaruit volgt dat de lidstaten geen Europees rijbewijs mogen afgeven wanneer degene die dat rijbewijs aanvraagt, reeds een ander rijbewijs heeft dat is afgegeven in een andere lidstaat.

56

Hoewel in artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 het beginsel van het enkele Europese rijbewijs is neergelegd (zie arresten van 26 juni 2008, Wiedemann en Funk, C-329/06, Jurispr. blz. I-4635, punt 70, en Zerche e.a., C-334/06–C-336/06, Jurispr. blz. I-4691, punt 67), verzet die bepaling zich enkel tegen de afgifte van een tweede Europees rijbewijs vanaf de datum van toepassing ervan, namelijk 1 juli 1996, de datum waarop richtlijn 80/1263 is vervallen.

57

Artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 verzet zich er evenwel niet tegen dat een burger van een lidstaat over meer dan één geldig rijbewijs blijft beschikken wanneer één daarvan in een lidstaat is afgegeven vóór zijn toetreding, aangezien dat rijbewijs zijn geldigheid niet heeft verloren.

58

In een dergelijke situatie doet die bepaling in geval van co-existentie van twee geldige rijbewijzen dus niet af aan de geldigheid van één daarvan. Zij voert in een dergelijk geval geen rangorde voor de toepassing in en verplicht niet tot een automatisch verval van het eerste, noch tot de nietigheid van het tweede rijbewijs.

59

Wanneer het eerste rijbewijs door een staat is afgegeven alvorens hij is toegetreden tot de Unie, vereist artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 in het geval van het bezit van twee geldige rijbewijzen dus noch het automatische verval van het door die staat eerder, voor zijn toetreding, afgegeven rijbewijs, noch de nietigheid van het rijbewijs dat later, maar ook voor die toetreding, is afgegeven in een andere lidstaat.

60

Bijgevolg moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 aldus moet worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een burger van een lidstaat tegelijkertijd houder is van twee geldige rijbewijzen, waarvan het ene een Europees rijbewijs is en het andere een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, wanneer die beide zijn verkregen vóór de toetreding van deze laatste staat tot de Unie.

Tweede vraag

61

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 1 en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 zich ertegen verzetten dat een lidstaat weigert de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat een andere staat heeft afgegeven vóór zijn toetreding tot de Unie, indien dat rijbewijs eerder is afgegeven dan een rijbewijs dat is afgegeven door de eerste lidstaat waarin dit tweede rijbewijs is ingetrokken omdat de houder ervan ongeschikt is om een voertuig te besturen, en de aan die intrekking gekoppelde verbodstermijn verstreken is.

Opmerkingen van partijen

62

Schwarz merkt op dat een lidstaat slechts mag weigeren om een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, indien de bevoegde nationale dienst voor het wegverkeer dienaangaande een besluit heeft genomen, hetgeen in de zaak in het hoofdgeding niet het geval is.

63

In de zaak in het hoofdgeding is de verwijzende rechter daar niet toe bevoegd, en hij kan Schwarz dus geen sanctie opleggen voor het rijden zonder rijbewijs. De intrekking van zijn Duitse rijbewijs in 1997, die gepaard ging met een periode waarin hem geen nieuw rijbewijs mocht worden verleend, kan trouwens niet rechtvaardigen dat na die verbodstermijn de erkenning van zijn in 1964 afgegeven Oostenrijkse rijbewijs voor onbepaalde tijd geweigerd wordt.

64

De Commissie merkt op dat een rijbewijs dat in een lidstaat is afgegeven nadat een eerste rijbewijs in een andere lidstaat is ingetrokken, door deze laatste lidstaat niet hoeft te worden erkend indien het tweede rijbewijs is afgegeven tijdens de periode waarin een verbod gold om in de lidstaat die het eerste rijbewijs heeft ingetrokken, een nieuw rijbewijs aan te vragen.

65

Daarentegen is het mogelijk opnieuw een voertuig te besturen op grond van een tweede rijbewijs dat door een lidstaat is afgegeven na de periode waarin geen nieuw rijbewijs mocht worden aangevraagd. Met betrekking tot een rijbewijs dat niet tijdens, maar vóór de verbodsperiode is afgegeven, stelt de Commissie dat de houder van een dergelijk rijbewijs ten tijde van de afgifte doorgaans nog geen veroordelingen heeft opgelopen, en dat het rijbewijs in kwestie derhalve moet worden erkend, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.

66

In een zaak als in het hoofdgeding heeft noch het feit dat de Republiek Oostenrijk nog niet was toegetreden tot de Unie, noch het feit dat een later in Duitsland afgegeven rijbewijs is ingetrokken, invloed op de verplichting om na de verbodstermijn waarmee de intrekking gepaard ging, een door de Republiek Oostenrijk afgegeven geldig rijbewijs te erkennen.

67

Gelet op het door haar voorgestelde antwoord op de eerste vraag, stelt de Duitse regering slechts subsidiair dat richtlijn 91/439 zich niet verzet tegen de regel van § 28 FeV, op grond waarvan het Schwarz niet wordt toegestaan met gebruikmaking van zijn Oostenrijkse rijbewijs een voertuig te besturen zolang niet met een medisch-psychologisch rapport is aangetoond dat de redenen voor de intrekking van een later afgegeven Duits rijbewijs niet langer bestaan. De intrekking van een Duits rijbewijs zou geen enkele uitwerking hebben indien de autoriteiten het eerder afgegeven buitenlandse rijbewijs zouden moeten erkennen.

68

Bovendien staat artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 toe, dat sancties worden opgelegd voor een gedraging die dateert van na de verkrijging van het buitenlandse rijbewijs.

69

Verder heeft de betrokkene, anders dan iemand die na de intrekking van het Duitse rijbewijs in een andere lidstaat een nieuw rijbewijs verkrijgt, geenszins twee keer zijn rijgeschiktheid aangetoond. Uit artikel 8, lid 1, van richtlijn 80/1263 en artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439 blijkt juist dat de gemeenschapswetgever wil vermijden dat personen twee rijbevoegdheden cumuleren.

70

De Duitse regering stelt ook dat de intrekking van een nationaal rijbewijs de mogelijkheid moet openlaten om de geldigheid van een eerder verkregen buitenlands rijbewijs te betwisten, aangezien de met richtlijn 91/439 nagestreefde verkeersveiligheid vereist dat een verbod op het besturen van een voertuig op de openbare weg wordt opgelegd aan wie daartoe ongeschikt is.

71

Ten slotte merkt de Duitse regering op dat het verstrijken van de termijn waarbinnen geen nieuw rijbewijs mocht worden aangevraagd, in het hoofdgeding irrelevant is, aangezien de betrokkene na de verbodstermijn geen nieuw rijbewijs heeft verkregen. De rechten van Schwarz worden daardoor ook niet buitensporig beperkt, aangezien hem niet verboden wordt om na de verbodstermijn een nieuw rijbewijs te krijgen.

72

Ook de Italiaanse regering stelt dat niets zich verzet tegen de toepassing van artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439, dat bepaalt dat de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen kan toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid.

73

In de hoofdzaak is de rijbevoegdheid van Schwarz na de intrekking van zijn Duitse rijbewijs niet op last van de autoriteiten van een andere lidstaat onderzocht. Na het intrekkingsbesluit is er dus niets gebeurd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de betrokkene weer geschikt is om een voertuig te besturen. Bovendien kan Schwarz op grond van § 28, lid 5, FeV een nieuw rijbewijs aanvragen.

Antwoord van het Hof

74

Uit de eerste overweging van de considerans van richtlijn 91/439 blijkt dat het in artikel 1, lid 2, daarvan neergelegde algemene beginsel van onderlinge erkenning van de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen met name is vastgesteld om het verkeer te vergemakkelijken van personen die zich vestigen in een andere lidstaat dan die waar zij rijexamen hebben afgelegd (arrest van 29 april 2004, Kapper, C-476/01, Jurispr. blz. I-5205, punt 71; reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 49, en Zerche e.a., punt 46; arrest van 20 november 2008, Weber, C-1/07, Jurispr. blz. I-8571, punt 26).

75

Volgens vaste rechtspraak voorziet dit artikel 1, lid 2, in de onderlinge erkenning van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen zonder enige formaliteit. Deze bepaling legt de lidstaten een duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting op zonder beoordelingsmarge voor de lidstaten over de tot nakoming daarvan te nemen maatregelen (zie in die zin arrest Awoyemi, reeds aangehaald, punten 41 en 43; arrest van 10 juli 2003, Commissie/Nederland, C-246/00, Jurispr. blz. I-7485, punten 60 en 61; reeds aangehaalde arresten Kapper, punt 45; Wiedemann en Funk, punt 50; Zerche e.a. punt 47, en Weber, punt 27; beschikkingen van 6 april 2006, Halbritter, C-227/05, punt 25, en 28 september 2006, Kremer, C-340/05, punt 27).

76

Het staat aan de afgiftestaat, na te gaan of is voldaan aan de door het gemeenschapsrecht opgelegde minimumvoorwaarden, met name die van artikel 7, lid 1, van richtlijn 91/439 inzake verblijf en rijgeschiktheid, en dus of de afgifte van een rijbewijs gerechtvaardigd is (zie reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 52, en Zerche e.a., punt 49).

77

Wanneer de autoriteiten van een lidstaat een rijbewijs overeenkomstig artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/439 hebben afgegeven, mogen de andere lidstaten niet nagaan of is voldaan aan de bij deze richtlijn gestelde afgiftevoorwaarden. Het bezit van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs moet namelijk worden beschouwd als het bewijs dat de houder van dit rijbewijs op de dag van de afgifte ervan voldeed aan deze voorwaarden (reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 53, en Zerche e.a., punt 50).

78

In casu staan de van 1 januari 1956 tot 1 november 1997 in Oostenrijk afgegeven rijbewijzen in de gelijkwaardigheidstabellen in de bijlage bij beschikking 2000/275, zoals gewijzigd bij beschikking 2002/256.

79

Op grond van artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 kunnen de lidstaten in bepaalde omstandigheden en blijkens de laatste overweging van de considerans met name om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer, echter hun nationale bepalingen inzake beperking, schorsing, intrekking en nietigverklaring van het rijbewijs toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft.

80

De uit artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 voortvloeiende bevoegdheid kan worden uitgeoefend wegens een gedraging van de betrokkene na de verkrijging van het door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 59, en Zerche e.a., punt 56; reeds aangehaalde beschikkingen Halbritter, punt 38, en Kremer, punt 35, en beschikking van 3 juli 2008, Möginger, C-225/07, C-225/07, punt 36).

81

Hoewel de lidstaat van de gewone verblijfplaats krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 niet kan weigeren het in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen op de enkele grond dat tegen de houder van dit rijbewijs tevoren een maatregel van intrekking van een vorig rijbewijs in de eerstgenoemde lidstaat is genomen, kan hij, onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, op grond daarvan op die houder zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid, indien zijn gedrag na de afgifte van dat rijbewijs zulks rechtvaardigt (zie reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 66, en Zerche e.a., punt 63).

82

Op grond van artikel 8, lid 4, eerste alinea, van richtlijn 91/439 kan een lidstaat ook weigeren de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat in een andere lidstaat is verkregen door iemand wiens rijbewijs op het grondgebied van de eerste lidstaat is beperkt, geschorst, ingetrokken of nietig verklaard.

83

Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de artikelen 1, lid 2, en 8, lid 4, van richtlijn 91/439 zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat aan iemand wiens rijbewijs op zijn grondgebied is ingetrokken met een verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, weigert om een gedurende deze verbodstermijn door een andere lidstaat afgegeven nieuw rijbewijs te erkennen (reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 65, en Zerche e.a., punt 62, en beschikking Möginger, reeds aangehaald, punt 38).

84

De in artikel 8, lid 4, van richtlijn 91/439 voorziene mogelijkheid vormt echter een afwijking van het algemene beginsel van onderlinge erkenning van rijbewijzen, zodat het eng moet worden uitgelegd (zie reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 60; Zerche e.a., punt 57, en Weber, punt 29).

85

Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat artikel 8, lid 4, niet kan aanvoeren om aan iemand, wiens door deze lidstaat afgegeven rijbewijs is ingetrokken of nietig verklaard, eindeloos te weigeren de geldigheid te erkennen van een hem later, namelijk na de verbodstermijn, door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Kapper, punt 76; Wiedemann en Funk, punt 63, en Zerche e.a., punt 60, en reeds aangehaalde beschikkingen Halbritter, punt 28, en Kremer, punt 29).

86

Wanneer iemands rijbewijs in een lidstaat is ingetrokken, kan die lidstaat op grond van artikel 8, lid 4, in beginsel niet weigeren de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat later, buiten een verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, door een andere lidstaat aan dezelfde persoon is afgegeven (zie in die zin arresten Kapper, punt 76; Wiedemann en Funk, punt 64, en Zerche e.a., punt 60; beschikkingen Halbritter, punt 27; Kremer, punt 29, en Möginger, punt 44).

87

Zoals in de zaken die hebben geleid tot de in het vorige punt genoemde arresten en beschikkingen, is het rijbewijs waarover het in het hoofdgeding gaat, afgegeven en gebruikt buiten enige verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen.

88

Onderzocht moet evenwel nog worden of de omstandigheid dat een rijbewijs door een lidstaat is afgegeven vóór een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, en dus ook vóór de intrekking daarvan, invloed heeft op de verplichting van deze laatste staat om het door de eerste staat afgegeven rijbewijs te erkennen.

89

Hoewel een rijbewijs als het Oostenrijkse rijbewijs dat in het hoofdgeding aan de orde is, is afgegeven buiten enige verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, en de houder het buiten die periode heeft gebruikt, is dat rijbewijs, anders dan het geval was in de reeds aangehaalde zaken, niet na, maar vóór de afgifte van het Duitse rijbewijs verkregen, en dus vóór de intrekking daarvan.

90

Zoals de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft opgemerkt, beoogt richtlijn 91/439 een evenwicht te bereiken tussen het beginsel van onderlinge erkenning dat het vrije verkeer van personen beoogt te vergemakkelijken, een doel van de richtlijn waaraan in punt 74 van dit arrest is herinnerd, en de door de richtlijn nagestreefde verhoging van de veiligheid van het wegverkeer, met name doordat de lidstaten op grond van artikel 8, leden 2 en 4, van deze richtlijn in bepaalde omstandigheden hun nationale bepalingen inzake beperking, schorsing, intrekking en nietigverklaring van de rijbevoegdheid kunnen toepassen.

91

Zo heeft het Hof geoordeeld dat een lidstaat niet kan weigeren om op zijn grondgebied de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een in een andere lidstaat afgegeven rijbewijs en derhalve ook de geldigheid van dat rijbewijs, zolang de houder ervan niet voldoet aan de in deze eerste lidstaat gestelde eisen voor de afgifte van een nieuw rijbewijs na de intrekking van een eerder aldaar verkregen rijbewijs, waaronder een onderzoek van zijn rijgeschiktheid, waaruit blijkt dat de redenen voor de intrekking niet langer bestaan (zie reeds aangehaalde arresten Wiedemann en Funk, punt 64, en Zerche e.a., punt 61, en reeds aangehaalde beschikkingen Halbritter, punt 32, en Kremer, punt 38).

92

In die zaken was de ongeschiktheid om een voertuig te besturen, die was bestraft met de intrekking van het rijbewijs in een lidstaat, opgeheven doordat de andere lidstaat bij de latere afgifte van een rijbewijs de geschiktheid had onderzocht.

93

Zoals in punt 76 van dit arrest in herinnering is gebracht, moet de afgiftestaat bij die gelegenheid immers met name nagaan of de aanvrager overeenkomstig artikel 7, lid 1, van richtlijn 91/439 voldoet aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig.

94

In omstandigheden als die van de hoofdzaak doet de intrekking van een door een lidstaat afgegeven rijbewijs vragen rijzen over de rijgeschiktheid van de houder, en dus impliciet over het hem eerder door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs.

95

Zoals de Duitse en de Italiaanse regering hebben opgemerkt, is de rijbevoegdheid van de houder, anders dan in de zaken waarin de beschikkingen Halbritter en Kremer zijn gegeven, na de intrekking van zijn Duitse rijbewijs niet op last van de autoriteiten van een andere lidstaat onderzocht. Er is dus niet aangetoond dat deze houder overeenkomstig de geschiktheidseisen van richtlijn 91/439 geschikt is om een voertuig te besturen en deel te nemen aan het wegverkeer.

96

Indien een nationale intrekkingsmaatregel, zoals die in de hoofdzaak is getroffen, zou kunnen worden omzeild door zich te beroepen op een rijbewijs dat is afgeleverd vóór het rijbewijs dat is ingetrokken wegens ongeschiktheid om een voertuig te besturen, zonder dat is aangetoond dat degene die het oude rijbewijs overlegt op de datum waarop hij zich erop beroept, overeenkomstig richtlijn 91/439 rijgeschikt is, zou dat de veiligheid van het wegverkeer in gevaar brengen.

97

Het zou ook paradoxaal zijn indien een lidstaat werd verplicht de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat een andere lidstaat heeft afgegeven vóór de afgifte van een rijbewijs door de eerste lidstaat, terwijl dat tweede rijbewijs is ingetrokken omdat de houder ervan niet geschikt is om een voertuig te besturen. Indien een burger van een lidstaat over één enkel rijbewijs beschikt dat is afgegeven in een andere lidstaat, mag de eerste lidstaat krachtens artikel 8, lid 2, van richtlijn 91/439 op hem immers zijn bepalingen inzake de intrekking toepassen, bijvoorbeeld wegens ongeschiktheid om een voertuig te besturen.

98

Uit een en ander volgt dat de artikelen 1 en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 zich er niet tegen verzetten dat een lidstaat weigert de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat een andere staat heeft afgegeven vóór zijn toetreding tot de Unie, indien dat rijbewijs eerder is afgegeven dan een rijbewijs dat is afgegeven door de eerste lidstaat waarin dit tweede rijbewijs is ingetrokken omdat de houder ervan ongeschikt is om een voertuig te besturen. Dat die weigering van latere datum is dan de aan de intrekking gekoppelde verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, is dienaangaande irrelevant.

Kosten

99

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 7, lid 5, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een burger van een lidstaat tegelijkertijd houder is van twee geldige rijbewijzen, waarvan het ene een Europees rijbewijs is en het andere een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, wanneer die beide zijn verkregen vóór de toetreding van deze laatste staat tot de Europese Unie.

 

2)

De artikelen 1 en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1882/2003, verzetten zich er niet tegen dat een lidstaat weigert de rijbevoegdheid te erkennen die voortvloeit uit een rijbewijs dat een andere staat heeft afgegeven vóór zijn toetreding tot de Europese Unie, indien dat rijbewijs eerder is afgegeven dan een rijbewijs dat is afgegeven door de eerste lidstaat waarin dit tweede rijbewijs is ingetrokken omdat de houder ervan ongeschikt is om een voertuig te besturen. Dat die weigering van latere datum is dan de aan de intrekking gekoppelde verbodstermijn om een nieuw rijbewijs te verkrijgen, is dienaangaande irrelevant.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.