61995J0235

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 16 juli 1998. - AGS Assedic Pas-de-Calais tegen François Dumon en Froment, liquidateur van Établissements Pierre Gilson. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Douai - Frankrijk. - Sociale politiek - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987/EEG - Artikel 4 - Rechtstreekse werking - Mogelijkheid om nationale bepalingen die plafond voor waarborg van honorering vaststellen, bij gebreke van mededeling aan Commissie in te roepen tegenover particulieren. - Zaak C-235/95.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-04531


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Grenzen - Aanvoering, tijdens procedure voor Hof, van andere feiten dan in verwijzingsvonnis zijn beschreven - Verplichting van Hof, zich te houden aan in verwijzingsvonnis weergegeven feiten

(EG-Verdrag, art. 177; 's Hofs Statuut-EG, art. 20)

2 Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Bescherming van werknemers bij insolventie van werkgever - Richtlijn 80/987 - Mogelijkheid voor lidstaten om plafond vast te stellen voor waarborg voor honoreren van onvervulde aanspraken van werknemers - Verplichting om Commissie op dat gebied vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen mee te delen - Draagwijdte - Schending - Gevolgen

(Richtlijn 80/987 van de Raad, art. 4, lid 3, en 11)

Samenvatting


3 Krachtens artikel 177 van het Verdrag, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, behoort elke waardering van de feiten van de zaak tot de bevoegdheid van de nationale rechter. Het Hof is dus uitsluitend bevoegd, zich op basis van de door de nationale rechterlijke instantie vermelde feiten over de uitlegging of rechtsgeldigheid van een communautair rechtsvoorschrift uit te spreken. Bovendien zou een substantiële wijziging van de prejudiciële vragen onverenigbaar zijn met de rol die het Hof bij artikel 177 van het Verdrag is toebedeeld, alsook met zijn verplichting, de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbende partijen in staat te stellen opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut, aangezien ingevolge deze bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de belanghebbende partijen worden gebracht.

4 De artikelen 4, lid 3, en 11 van richtlijn 80/987 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, staan niet in de weg aan de toepassing van nationale bepalingen die een plafond vaststellen voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers, wanneer de lidstaat de voor de vaststelling van het plafond gehanteerde methode niet aan de Commissie heeft meegedeeld.

Uit artikel 4, lid 3, tweede alinea, van richtlijn 80/987, dat de lidstaten die een plafond hebben vastgesteld voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers - waartoe de eerste alinea hen machtigt - verplicht om aan de Commissie mee te delen welke methoden zij hebben gehanteerd om het plafond vast te stellen, blijkt niet, dat deze verplichting aanleiding geeft tot een procedure waarbij de door de lidstaat gekozen methoden op communautair niveau wordt gecontroleerd, noch dat de toepassing van de aan de lidstaten geboden mogelijkheid om een plafond vast te stellen, afhankelijk is van de uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van de Commissie. Overigens kan uit de tekst noch uit het doel van de hierbedoelde bepaling worden afgeleid, dat wanneer de lidstaten hun verplichting om vooraf mededeling te doen, niet nakomen, dit automatisch tot onwettigheid van de vastgestelde plafonds leidt.

De mededelingsplicht van artikel 4, lid 3, tweede alinea, van de richtlijn heeft derhalve enkel tot doel, de Commissie te laten weten of, en zo ja, hoe de lidstaten van de in de voorgaande alinea geboden mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.

Uit artikel 11, lid 2, van de richtlijn, dat de lidstaten verplicht om de Commissie de tekst mee te delen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder de richtlijn vallende gebied vaststellen, blijkt duidelijk, dat het de betrekkingen tussen de lidstaten en de Commissie regelt, en dat het voor particulieren geen enkel recht doet ontstaan, dat zou kunnen worden geschonden indien een lidstaat de verplichting niet nakomt om de Commissie vooraf mee te delen welke methoden hij hanteert om het in artikel 4, lid 3, van de richtlijn bedoelde plafond vast te stellen.

Partijen


In zaak C-235/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Cour d'appel de Douai (Frankrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

AGS Assedic Pas-de-Calais

en

F. Dumon,

Froment, liquidateur van Établissements Pierre Gilson,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Zesde kamer),

samengesteld als volgt: H. Ragnemalm, kamerpresident, G. F. Mancini (rapporteur) en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- AGS Assedic Pas-de-Calais, vertegenwoordigd door R. Lamoril, advocaat te Arras,

- F. Dumon, vertegenwoordigd door B. Meurice, advocaat te Rijsel,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, secretaris buitenlandse zaken bij diezelfde directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, bij deze dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 november 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 27 januari 1995, gerectificeerd bij arrest van 31 mei 1995 en ingekomen bij het Hof op 6 juli 1995, heeft de Cour d'appel de Douai krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23; hierna: "richtlijn").

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Dumon, een voormalig werknemer van Établissements Pierre Gilson (hierna: "Gilson"), en AGS Assedic Pas-de-Calais, als vertegenwoordiger van de Association pour la gestion du régime d'assurance des créances des salariés (hierna: "AGS"), betreffende het op zijn aanspraken bij de gerechtelijke vereffening van Gilson toegepaste plafond voor de waarborg.

Het gemeenschapsrecht

3 Krachtens artikel 1, lid 1, is de richtlijn van toepassing op uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voortvloeiende aanspraken van werknemers tegenover werkgevers die in staat van insolventie verkeren. Het begrip staat van insolventie wordt omschreven in artikel 2, lid 1.

4 Krachtens artikel 3, lid 1, treffen de lidstaten de nodige maatregelen opdat waarborgfondsen onder voorbehoud van artikel 4 de onvervulde aanspraken van de werknemers honoreren die voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en die betrekking hebben op het loon over de voor een bepaalde datum vallende periode.

5 Krachtens artikel 4, lid 1, hebben de lidstaten de bevoegdheid om de in artikel 3 bedoelde betalingsverplichting van de waarborgfondsen te beperken. Krachtens lid 3 van dit artikel kunnen de lidstaten, teneinde te voorkomen dat er bedragen worden uitgekeerd die voorbijschieten aan het sociale doel van de richtlijn, een plafond vaststellen voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers. Indien de lidstaten van deze bevoegdheid gebruik maken, delen zij aan de Commissie mee, welke methoden zij hanteren om het plafond vast te stellen.

6 Artikel 11, lid 1, bepaalt, dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om binnen 36 maanden na kennisgeving van de richtlijn aan de richtlijn te voldoen, en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. Overeenkomstig lid 2 delen de lidstaten haar de tekst mede van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder de richtlijn vallende gebied vaststellen.

Het nationale recht

7 De Franse Code du travail bevat een aantal van vóór de richtlijn daterende bepalingen waarbij de betaling van salarissen wordt gewaarborgd wanneer een onderneming ten gevolge van een gerechtelijk akkoord of een gerechtelijke vereffening daarmee in gebreke blijft, en de waarborg van de fondsen die ter dekking van de insolventie van de werkgevers zijn opgericht, wordt beperkt (wet nr. 73-1194 van 27 december 1973, gewijzigd en aangevuld bij wet nr. 85-98 van 25 januari 1985 en wet nr. 75-1251 van 27 december 1975).

8 Krachtens artikel L 143-11-1 van de Code du travail moet elke werkgever die handelaar is of een privaatrechtelijk rechtspersoon, ook al is hij geen handelaar, en die één of meer werknemers in dienst heeft, deze werknemers verzekeren tegen het risico dat de bedragen die hun krachtens de arbeidsovereenkomst verschuldigd zijn, in geval van een gerechtelijk akkoord niet worden uitbetaald.

9 Artikel L 143-11-4 bepaalt, dat het in artikel L 143-11-1 voorziene verzekeringsstelsel wordt beheerd door een vereniging die door de meest representatieve nationale werkgeversverenigingen wordt opgericht en door de minister van Arbeid wordt erkend.

10 Met het oog daarop is de AGS opgericht, waarbij de Conseil national du patronat français, de Confédération des petites et moyennes entreprises en de Confédération nationale de la mutualité de la coopération et du crédit agricole zijn aangesloten. Een beheersovereenkomst die deze verenigingen met de Union nationale interprofessionnelle pour l'emploi dans l'industrie et le commerce (hierna: "Unedic") hebben gesloten, is door de minister van Arbeid goedgekeurd. In opdracht van de AGS innen Unedic en de zogenoemde "Assedics" (associations pour l'emploi dans l'industrie et le commerce) de bijdragen voor de financiering van het waarborgstelsel en stellen zij de nodige middelen ter beschikking van de curatoren en gerechtelijk bewindvoerders.

11 Artikel L 143-11-8 beperkt de door de in artikel L 143-11-4 bedoelde instellingen verstrekte waarborg voor alle aanspraken van de werknemer tot één of meer bedragen die bij decreet worden vastgesteld aan de hand van het maandelijkse plafond voor de berekening van de bijdragen aan de werkloosheidsverzekering, bedoeld in boek III, titel V, hoofdstuk 1, afdeling II, van de Code du travail.

12 Volgens artikel D 143-2 van de Code du travail is het maximumbedrag van de waarborg, bedoeld in artikel L 143-11-8 van de Code du travail, vastgesteld op het dertienvoudige van het bij de berekening van de bijdragen aan de werkloosheidsverzekering gehanteerde maandelijkse plafond, indien de aanspraken voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of uit bedingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, en zijn ontstaan uit een arbeidsovereenkomst die meer dan zes maanden vóór de beslissing waarbij het gerechtelijk akkoord wordt uitgesproken, is gesloten (hierna: "plafond 13"). Dit plafond, 679 120 FF op 1 juli 1995, wordt bepaald op de datum waarop de aanspraak van de werknemer opeisbaar is doch uiterlijk op de datum van de uitspraak waarbij het herstelplan wordt vastgesteld of de gerechtelijke vereffening wordt uitgesproken. In de overige gevallen is het bedrag van deze waarborg beperkt tot het viervoudige van het bij de berekening van de bijdragen aan de werkloosheidsverzekering gehanteerde maandelijkse plafond (hierna: "plafond 4"). Op 1 juli 1995 bedroeg dit plafond 208 960 FF.

Het hoofdgeding

13 Bij arbeidsovereenkomst van 1 april 1977 werd Dumon door Gilson als exclusief handelsreiziger aangesteld.

14 Bij vonnis van 22 augustus 1989 verklaarde het Tribunal de commerce de Lille Gilson in staat van faillissement en benoemde het Froment tot liquidateur. Op 15 september 1989 werd Dumon per 8 december 1989 om economische redenen ontslagen.

15 Dumon stelde bij de Conseil de prud'hommes de Tourcoing een vordering in om de exacte hoogte van zijn aanspraken te laten vaststellen en vorderde dat deze aanspraken ten laste zouden komen van de AGS, vertegenwoordigd door de Assedic van Pas-de-Calais. Hij betwistte het besluit waarbij de AGS de waarborg tot plafond 4 had beperkt, en maakte aanspraak op het in hetzelfde artikel bedoelde plafond 13. Volgens hem vloeien zijn aanspraken, als vereist in artikel D 143-2, voort uit wettelijke bepalingen of uit een collectieve arbeidsovereenkomst en zijn zij ontstaan uit een arbeidsovereenkomst die meer dan zes maanden vóór de beslissing waarbij het gerechtelijk akkoord wordt uitgesproken, is gesloten.

16 Op grond van artikel D 143-2 van de Code du travail stelde AGS, dat de aanspraken van Dumon niet voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of uit een collectieve arbeidsovereenkomst, maar uit een arbeidscontract, zodat plafond 4 moet worden toegepast.

17 Bij vonnis van 27 januari 1992 stelde de Conseil de prud'hommes vast, dat de aanspraken van Dumon voortvloeien uit wettelijke bepalingen, in het bijzonder uit artikel L 751-1 van de Code du travail, waarin de voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van handelsreiziger worden opgesomd, en uit bepalingen van een overeenkomst, namelijk artikel 5 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst voor handelsreizigers, zodat de aanspraken tot een bedrag tot ten hoogste plafond 13, en niet tot ten hoogste plafond 4, tegenover de AGS geldend konden worden gemaakt. De Conseil de prud'hommes stelde de aanspraken van Dumont op Gilson derhalve vast op 470 522 FF, en het bedrag van zijn nog bestaande aanspraken, rekening houdend met het reeds door de AGS betaalde bedrag, op 380 840 FF.

18 Op 13 maart 1992 stelde de AGS, vertegenwoordigd door de Assedic van Pas-de-Calais, tegen dit vonnis hoger beroep in bij de Cour d'appel de Douai, waarbij zij betoogde, dat in het geval van Dumon niet plafond 13 maar plafond 4 van toepassing was, en dat Dumon, gelet op de bedragen die reeds aan hem waren uitbetaald, al zijn rechten dienaangaande had uitgeput.

19 Dumon daarentegen verzocht de Cour d'appel, het vonnis van de Conseil de prud'hommes de Tourcoing te bevestigen. Subsidiair betoogde hij, dat artikel D 143-2 van de Franse Code du travail onverenigbaar is met artikel 4, lid 3, van de richtlijn, dat duidelijk en onvoorwaardelijk is en dus rechtstreekse werking heeft.

De prejudiciële vragen

20 De Cour d'appel de Douai bevestigde de uitspraak van de Conseil de prud'hommes inzake het bestaan en de omvang van de aanspraken van Dumon in de gerechtelijke vereffening van Gilson. Zij twijfelde evenwel aan de uitlegging van de richtlijn met betrekking tot de in het nationale recht voorziene beperkingen van de waarborg, en besloot de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Is artikel 4 van richtlijn 80/987/EEG van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, van algemene strekking en verbindend, en heeft deze bepaling dientengevolge rechtstreekse werking in het nationale recht?

2) Is artikel D 143-2 van de Franse Code du travail verenigbaar met deze richtlijn bij ontbreken van een mededeling aan de Commissie overeenkomstig de in artikel 11 van de richtlijn van 20 oktober 1980 gestelde voorwaarden [artikel D 143-2 bepaalt, dat het maximumbedrag van de waarborg van artikel L 143-11-8 van de Code du travail wordt vastgesteld op het dertienvoudige van het bij de berekening van de bijdragen aan de werkloosheidsverzekering gehanteerde maandelijkse plafond, indien de aanspraken voortvloeien uit wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of uit bedingen van een collectieve arbeidsovereenkomst, en zijn ontstaan uit een arbeidsovereenkomst die meer dan zes maanden vóór de beslissing waarbij het gerechtelijk akkoord is uitgesproken, is gesloten, alsmede dat het bedrag van deze waarborg in de overige gevallen beperkt is tot het viervoudige van het hierboven vermelde plafond]?"

De tweede vraag

21 Met zijn tweede vraag, die eerst moet worden behandeld, wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 4, lid 3, en 11 van de richtlijn in de weg staan aan de toepassing van bepalingen als artikel D 143-2 van de Franse Code du travail, die een plafond vaststellen voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers, wanneer de lidstaat de voor de vaststelling van het plafond gehanteerde methode niet aan de Commissie heeft meegedeeld.

22 Dienaangaande moet vooraf worden opgemerkt, dat de Franse regering in haar bij het Hof ingediende opmerkingen heeft verklaard, dat in 1984 en 1986 door tussenkomst van het secretariaat-generaal van het Interministerieel Comité voor Europese economische samenwerking en de permanente vertegenwoordiging van Frankrijk bij de Europese Gemeenschappen twee rapporten over de aanpassing van de nationale bepalingen aan de richtlijn aan de Commissie zijn gezonden. In deze rapporten werden de door de Franse regeling voorziene methoden voor de vaststelling van het algemene plafond voor de salariswaarborg gedetailleerd uiteengezet, waarbij met name werd verwezen naar de bepalingen die de waarborg door de AGS beperken, en waarbij werd gepreciseerd, op welke wijze de maximumbedragen van de waarborg worden vastgesteld. In het bijzonder stemde volgens haar de bij artikel 4 van de richtlijn aan de lidstaten geboden bevoegdheid overeen met een regeling die sinds 1976 in het Franse recht bestond, zodat de Franse overheid zich ertoe had beperkt, de Commissie concordantietabellen tussen de gemeenschapsbepalingen en de Franse bepalingen mee te delen.

23 De Franse regering verzoekt het Hof daarom, vast te stellen, dat ten volle aan de door de richtlijn voorgeschreven mededelingsplicht is voldaan.

24 Van haar kant stelt de Commissie, dat de Franse wettelijke regeling bij de vaststelling van de richtlijn als voorbeeld heeft gediend, en dat zij vanaf 1979 van de methoden voor de vaststelling van het plafond kennis heeft kunnen nemen in de door de Franse delegatie aan de Raad gezonden stukken. De Commissie meent derhalve, dat zij van de Franse Republiek de in artikel 4, lid 3, van de richtlijn bedoelde gegevens heeft ontvangen, ook al heeft na de vaststelling van de richtlijn geen formele mededeling plaatsgevonden.

25 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat in het kader van de procedure van artikel 177 van het Verdrag, dat op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof berust, elke waardering van de feiten tot de bevoegdheid van de nationale rechter behoort (zie in die zin arresten van 16 maart 1978, Oehlschläger, 104/77, Jurispr. blz. 791, punt 4, en 15 november 1979, Denkavit Futtermittel, 36/79, Jurispr. blz. 3439, punt 12). Het Hof is dus uitsluitend bevoegd, zich op basis van de door de nationale rechterlijke instantie vermelde feiten over de uitlegging of rechtsgeldigheid van een communautair rechtsvoorschrift uit te spreken (arresten van 2 juni 1994, AC-ATEL Electronics Vertriebs, C-30/93, Jurispr. blz. I-2305, punt 16, en 20 maart 1997, Phytheron International, C-352/95, Jurispr. blz. I-1729, punt 11).

26 Bovendien zou, zoals het Hof in punt 14 van het arrest Phytheron International (reeds aangehaald) overwoog, een substantiële wijziging van de prejudiciële vragen onverenigbaar zijn met de rol die het Hof bij artikel 177 van het Verdrag is toebedeeld, alsook met zijn verplichting, de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbende partijen in staat te stellen opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 20 van 's Hofs Statuut-EG, aangezien ingevolge deze bepaling alleen de verwijzingsbeschikkingen ter kennis van de belanghebbende partijen worden gebracht.

27 Derhalve staat het aan de nationale rechter om na te gaan, of de in de procedure voor het Hof naar voren gebrachte nieuwe gegevens nuttig of noodzakelijk zijn voor de uitspraak in het hoofdgeding.

28 Wat het antwoord op de tweede vraag betreft, zij er allereerst aan herinnerd, dat artikel 4, lid 3, tweede alinea, van de richtlijn de lidstaten die een plafond hebben vastgesteld voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers - waartoe de voorgaande alinea hen machtigt - verplicht om aan de Commissie mee te delen welke methoden zij hebben gehanteerd om het plafond vast te stellen.

29 Uit die bepaling blijkt evenwel niet, dat de mededelingsplicht aanleiding geeft tot een procedure waarbij de door de lidstaat gekozen methoden op communautair niveau wordt gecontroleerd, noch dat de toepassing van de aan de lidstaten geboden mogelijkheid om een plafond vast te stellen, afhankelijk is van de uitdrukkelijke of stilzwijgende goedkeuring van de Commissie.

30 Overigens kan uit de tekst noch uit het doel van de hierbedoelde bepaling worden afgeleid, dat wanneer de lidstaten hun verplichting om vooraf mededeling te doen, niet nakomen, dit automatisch tot onwettigheid van de vastgestelde plafonds leidt (zie in verband met een soortgelijke bepaling arrest van 13 juli 1989, Enichem Base e.a., 380/87, Jurispr. blz. 2491, punt 22).

31 De mededelingsplicht van artikel 4, lid 3, tweede alinea, heeft derhalve enkel tot doel, de Commissie te laten weten of, en zo ja, hoe de lidstaten van de in de voorgaande alinea geboden mogelijkheid gebruik hebben gemaakt.

32 Uit artikel 11, lid 2, van de richtlijn, dat de lidstaten verplicht om de Commissie de tekst mee te delen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij op het onder de richtlijn vallende gebied vaststellen, blijkt duidelijk, dat het de betrekkingen tussen de lidstaten en de Commissie regelt, en dat het voor particulieren geen enkel recht doet ontstaan, dat zou kunnen worden geschonden indien een lidstaat de verplichting niet nakomt om de Commissie vooraf mee te delen welke methoden hij hanteert om het in artikel 4, lid 3, bedoelde plafond vast te stellen.

33 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat de artikelen 4, lid 3, en 11 van de richtlijn niet in de weg staan aan de toepassing van bepalingen als artikel D 143-2 van de Franse Code du travail, die een plafond vaststellen voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers, wanneer de lidstaat de voor de vaststelling van het plafond gehanteerde methode niet aan de Commissie heeft meegedeeld.

De eerste vraag

34 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 4 van de richtlijn van algemene strekking en verbindend is, zodat particulieren zich daarop voor de nationale rechter kunnen beroepen.

35 Gelet op het antwoord op de tweede vraag, behoeft de eerste vraag niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

36 De kosten door de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Cour d'appel de Douai bij arrest van 27 januari 1995, gerectificeerd bij arrest van 31 mei 1995, gestelde vragen, verklaart voor recht:

De artikelen 4, lid 3, en 11 van richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever, staan niet in de weg aan de toepassing van bepalingen die een plafond vaststellen voor de waarborg voor het honoreren van onvervulde aanspraken van de werknemers, wanneer de lidstaat de voor de vaststelling van het plafond gehanteerde methode niet aan de Commissie heeft meegedeeld.