61990O0072

BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 23 MEI 1990. - ASIA MOTOR FRANCE EN ANDEREN TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - KENNELIJKE ONBEVOEGDHEID - VERWIJZING. - ZAAK C-72/90.

Jurisprudentie 1990 bladzijde I-02181


Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Beroep wegens nalaten - Natuurlijke of rechtspersonen - Nalaten dat voor beroep vatbaar is - Nalaten om procedure wegens niet-nakoming in te leiden - Niet-ontvankelijkheid

( EEG-Verdrag, artikelen 169, tweede alinea, en 175, derde alinea )

2 . Beroep tot schadevergoeding - Voorwerp - Vordering tot vergoeding van schade veroorzaakt door nationale autoriteiten die in strijd met gemeenschapsrecht handelen - Bevoegdheid van nationale rechterlijke instanties

( EEG-Verdrag, artikelen 178 en 215, tweede alinea )

3 . Procedure - Bevoegdheidsverdeling tussen Hof van Justitie en Gerecht van eerste aanleg - Door natuurlijke of rechtspersoon op grond van artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag ingesteld beroep betreffende tenuitvoerlegging van voor ondernemingen geldende mededingingsregels, gepaard gaande met beroep tot schadevergoeding - Verwijzing naar Gerecht van eerste aanleg

( Besluit 88/591 van de Raad, artikel 3, leden 1, sub c, en 2; 's Hofs Statuut-EEG, artikel 47, zoals gewijzigd )

Partijen


In zaak C-72/90,

Asia Motor France, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Luxemburg, en andere, vertegenwoordigd door J.-C . Fourgoux, advocaat te Parijs, en P . Schiltz, advocaat te Luxemburg, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van laatstgenoemde, 13, rue Aldringen,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen,

verweerster,

betreffende een beroep, in de eerste plaats krachtens artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag, om te doen vaststellen dat de Commissie heeft nagelaten ten aanzien van verzoeksters een besluit op grond van de artikelen 30 en 85 van het Verdrag te nemen, en in de tweede plaats krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag, strekkende tot vergoeding van de door dat nalaten veroorzaakte schade,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn, C . N . Kakouris, F . A . Schockweiler en M . Zuleeg, kamerpresidenten, G . F . Mancini, R . Joliet, T . F . O' Higgins, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias, F . Grévisse, M . Díez de Velasco en P . Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal : F . G . Jacobs

griffier : J.-G . Giraud

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 maart 1990 en ingeschreven op 21 maart daaraanvolgend, hebben Asia Motor France en drie andere vennootschappen beroep ingesteld, in de eerste plaats krachtens artikel 175, derde alinea, EEG-Verdrag, om te doen vaststellen dat de Commissie heeft nagelaten ten aanzien van hen een besluit op grond van de artikelen 30 en 85 van het Verdrag te nemen, en in de tweede plaats krachtens de artikelen 178 en 215, tweede alinea, EEG-Verdrag, strekkende tot vergoeding van de door dat nalaten veroorzaakte schade .

2 Verzoeksters houden zich bezig met de invoer en de verhandeling in Frankrijk van Japanse voertuigen die in andere Lid-Staten van de Gemeenschap, zoals België en Luxemburg, in het vrije verkeer zijn gebracht .

3 Van oordeel, dat zij het slachtoffer was van een ongeoorloofde mededingingsregeling van de vijf grote Japanse importeurs in Frankrijk, die de bescherming van de Franse regering genoten, diende een van de verzoeksters op 18 november 1985 bij de Commissie een klacht in op grond van de artikelen 30 en 85 van het Verdrag . Op 29 november 1988 werd door de vier verzoeksters op grond van artikel 85 een nieuwe klacht tegen de vijf grote importeurs ingediend .

4 Verzoeksters betogen, dat de vijf grote Japanse importeurs zich jegens de Franse administratie hebben verbonden om per jaar niet meer dan 3% van het aantal ingeschreven personenauto' s te verkopen . Dit quotum zou over de grote importeurs zijn verdeeld volgens vooraf vastgestelde regels die de concurrerende ondernemingen uitsloten .

5 Als tegenprestatie voor die zelfbeperking zou de Franse administratie het aantal belemmeringen van het vrije verkeer van niet onder de mededingingsregeling vallende Japanse auto' s hebben verhoogd . Allereerst zou voor parallel ingevoerde auto' s een afwijkende inschrijvingsprocedure zijn ingesteld . Deze auto' s zouden als tweedehandsvoertuigen worden beschouwd en derhalve aan een dubbele technische controle zijn onderworpen . Voorts zouden aan de rijkswacht instructies zijn gegeven met het oog op de vervolging van de kopers van Japanse tweedehandsauto' s die met een buitenlandse nummerplaat rijden . Ten slotte zou op die auto' s bij invoer in Frankrijk een discriminatoir BTW-tarief van 28% worden toegepast, dat vervolgens wordt teruggebracht tot 18,6% met alle nadelige gevolgen die dit voor de distributeur jegens zijn koper meebrengt .

6 Bij brief van 9 juni 1989 zou de Commissie de aangeklaagde importeurs om inlichtingen hebben verzocht . Bij brief van 20 juli 1989 zou de Franse minister van Industrie en ruimtelijke ordening genoemde importeurs de instructie hebben gegeven, niet te antwoorden op de vragen van de Commissie, omdat deze het beleid van de Franse overheid met betrekking tot de invoer van Japanse auto' s raakten .

7 In augustus 1989 zou de Commissie de Franse regering om inlichtingen hebben verzocht, doch het antwoord daarop, gesteld dat er een antwoord is geweest, zou verzoeksters niet ter kennis zijn gebracht .

8 Daar de Commissie hen niets liet weten, maanden verzoeksters haar bij brief van 21 november 1989 aan, haar standpunt te bepalen met betrekking tot de op grond van de artikelen 30 en 85 van het Verdrag ingeleide procedures . Toen de Commissie in haar stilzwijgen volhardde, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld .

9 Artikel 92, paragraaf 1, van het Reglement voor de procesvoering bepaalt : "Wanneer het Hof kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een verzoekschrift dat aan de vereisten van artikel 38, paragraaf 1, beantwoordt, kan het Hof bij met redenen omklede beschikking dit verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaren . Deze beschikking kan worden gegeven nog voordat het verzoekschrift aan de wederpartij is toegezonden ."

10 Opgemerkt zij, dat natuurlijke en rechtspersonen zich op grond van artikel 175, derde alinea, van het Verdrag slechts tot het Hof kunnen wenden ten einde te doen vaststellen, dat een van de instellingen in strijd met het Verdrag heeft nagelaten besluiten te nemen waarvan zij de potentiële adressaten zijn . De klacht waarin werd gesteld dat de Franse autoriteiten artikel 30 hebben geschonden, kon voor de Commissie evenwel in geen geval de verplichting meebrengen een tot verzoeksters gericht besluit te nemen .

11 Uit artikel 169 van het Verdrag volgt immers, dat zelfs al had de Commissie besloten, op grond van dat artikel een procedure wegens niet-nakoming in te leiden, geen enkele van de in deze procedure te verrichten handelingen tot de klaagsters had moeten worden gericht . Het was derhalve uitgesloten, dat particulieren in deze procedure het recht zouden hebben om van de Commissie te eisen, dat deze bij wege van een tot hen gericht besluit een bepaald standpunt inneemt ( arrest van 14 februari 1989, zaak 247/87, Star Fruit, Jurispr . 1989, blz . 291, en beschikking van 30 maart 1990, zaak C-371/89, Emrich, Jurispr . 1990, blz . I-1555 ).

12 Derhalve moet worden vastgesteld, dat het beroep wegens nalaten kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op het nalaten van Commissie met betrekking tot de gestelde schending van artikel 30 door de Franse autoriteiten .

13 Voor zover het beroep tot schadevergoeding is gebaseerd op het nalaten van de Commissie met betrekking tot artikel 30 van het Verdrag, dient erop te worden gewezen, dat aangezien de Commissie niet verplicht is een beroep krachtens artikel 169 in te stellen ( arrest van 14 februari 1989, zaak 247/87, reeds aangehaald ), slechts de handelwijze van de Franse Staat als bron van de schade kan worden aangewezen .

14 Het Hof is evenwel kennelijk onbevoegd om in het kader van een beroep krachtens artikel 178 van het Verdrag uitspraak te doen over aansprakelijkheid voortvloeiend uit onrechtmatige handelingen van een staat . Dit behoort tot de bevoegdheid van de nationale rechter, die eventueel eerst gebruik kan maken van de procedure van artikel 177 van het Verdrag .

15 Derhalve moet worden vastgesteld, dat het beroep tot schadevergoeding kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover het betrekking heeft op de aansprakelijkheid voortvloeiend uit het nalaten van de Commissie met betrekking tot de gestelde schending van artikel 30 door de Franse autoriteiten .

16 Voor zover het beroep betrekking heeft op het nalaten van de Commissie met betrekking tot de gestelde schending van artikel 85 van het Verdrag en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid, moet worden opgemerkt, dat volgens artikel 3, lid 1, sub c, van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom van de Raad van 24 oktober 1988 tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen ( PB 1988, L 319, blz . 1 ), "het Gerecht, in eerste aanleg, de bevoegdheden uitoefent ... ten aanzien van de beroepen, krachtens artikel 173, tweede alinea, en artikel 175, derde alinea, van het EEG-Verdrag door natuurlijke of rechtspersonen ingesteld tegen een instelling van de Gemeenschappen en betreffende de toepassing van de op de ondernemingen toepasselijke mededingingsregels ".

17 Artikel 3, lid 2, bepaalt : "Wanneer dezelfde natuurlijke of rechtspersoon een beroep instelt ten aanzien waarvan het Gerecht ... bevoegd is, en tevens een beroep als bedoeld in ... artikel 178 van het EEG-Verdrag, ... betreffende vergoeding van schade veroorzaakt door een gemeenschapsinstelling als gevolg van het handelen of nalaten dat het onderwerp uitmaakt van het eerstbedoelde beroep, is het Gerecht ook bevoegd om op het beroep tot schadevergoeding uitspraak te doen ."

18 Ten slotte bepaalt artikel 47 van 's Hofs Statuut-EEG, zoals gewijzigd bij artikel 7 van genoemd besluit van 24 oktober 1988 : "... wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, verwijst het de zaak naar het Gerecht, dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren ."

19 Bijgevolg valt het beroep onder de bevoegdheid van het Gerecht van eerste aanleg voor zover het betrekking heeft op het nalaten van de Commissie met betrekking tot artikel 85 van het Verdrag en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid .

20 Mitsdien moet het beroep ten dele kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard en voor het overige worden verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg .

21 Het staat aan het Hof, te beslissen over het deel van de kosten dat betrekking heeft op de bij deze beschikking niet-ontvankelijk verklaarde beroepen . Dit deel van de kosten moet forfaitair worden geraamd op de helft van alle kosten die verzoeksters tot op de datum van deze beschikking hebben gemaakt . Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering dienen verzoeksters in dit deel van de kosten te worden verwezen . Het staat aan het Gerecht van eerste aanleg, te beslissen over de rest van de voor het Hof gemaakte kosten en over de voor het Gerecht zelf gemaakte kosten .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

beschikt :

1 ) Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het een nalaten van de Commissie met betrekking tot artikel 30 van het Verdrag en de daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid betreft .

2 ) Het beroep wordt voor het overige verwezen naar het Gerecht van eerste aanleg .

3 ) Verzoeksters worden verwezen in de helft van de kosten die tot op de datum van deze beschikking zijn gemaakt .

Luxemburg, 23 mei 1990 .