Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 61987CJ0133

    A Bíróság március 14.-i ítélete: 1990.
    Nashua Corporation és társai kontra az Európai Közösségek Bizottsága és Tanácsa.
    Közös kereskedelempolitika - Dömping - Végleges vám.
    C-133/87. és C-150/87. sz. egyesített ügyek

    ECLI-code: ECLI:EU:C:1990:115

    61987J0133

    ARREST VAN HET HOF VAN 14 MAART 1990. - NASHUA CORPORATION TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN EN RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK - DUMPING - VERBINTENIS - DEFINITIEF RECHT - FOTOKOPIEERAPPARATEN VOOR GEWOON PAPIER, VAN OORSPRONG UIT JAPAN. - GEVOEGDE ZAKEN 133/87 EN 150/87.

    Jurisprudentie 1990 bladzijde I-00719


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1 . Beroep tot nietigverklaring - Voor beroep vatbare handelingen - Handelingen die rechtsgevolgen in het leven beogen te roepen - Beslissing van Commissie om aanbod van verbintenis in anti-dumpingprocedure af te wijzen - Voorbereidende tussenmaatregel - Daarvan uitgesloten

    ( EEG-Verdrag, artikel 173; verordening nr . 2176/84 van de Raad, artikel 10 )

    2 . Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Verordening houdende instelling van anti-dumpingrechten - Producenten en exporteurs uit derde landen - Importeurs en handelaren uit Gemeenschap die bijzondere betrekkingen met de producenten onderhouden

    ( EEG-Verdrag, artikel 173, tweede alinea; verordeningen nrs . 2176/84 en 535/87 van de Raad )

    3 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Dumpingmarge - Vaststelling op niveau van fabrikant-exporteur - Geen vaststelling van aparte marges voor niet in land van uitvoer gevestigde exporteurs die niet op binnenlandse markt van dat land verkopen - Wettigheid

    ( Verordening nr . 2176/84 van de Raad, artikel 2, lid 8, sub a )

    4 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Toepassing van gemeenschapsregeling - Geen verplichting om beleid van belangrijke handelspartner van Gemeenschap te volgen

    ( Verordening nr . 2176/84 van de Raad )

    5 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Vaststelling van anti-dumpingrechten - Berekeningsmethode - Beoordelingsbevoegdheid van instellingen

    ( Verordening nr . 2176/84 van de Raad, artikel 13, lid 3 )

    6 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Vaststelling van anti-dumpingrechten - Uniform tarief voor alle importen - Verschil in gevolgen voor winstmarge van verschillende importeurs - Geen schending van non-discriminatiebeginsel

    ( Verordening nr . 2176/84 van de Raad, artikel 13, lid 3 )

    7 . Gemeenschappelijke handelspolitiek - Verdediging tegen dumpingpraktijken - Aanbod van verbintenis - Handelaren die tot aanbod van verbintenis kunnen worden toegelaten - Exporteurs en bij uitzondering importeurs

    ( Verordening nr . 2176/84 van de Raad, artikel 10 )

    Samenvatting


    1 . De afwijzing door de Commissie van een aangeboden verbintenis in het kader van een anti-dumpingprocedure is geen maatregel met bindende rechtsgevolgen die de belangen van de betrokken handelaren raakt, aangezien de Commissie van haar beslissing kan terugkomen of de Raad kan besluiten geen anti-dumpingrecht in te stellen . Een dergelijke afwijzing is een tussenmaatregel, waarvan het doel is de eindbeslissing voor te bereiden, en vormt dus niet een voor beroep vatbare handeling .

    Door de verordening waarbij definitieve anti-dumpingrechten zijn ingesteld, aan te vechten, kunnen de handelaren eventuele onregelmatigheden met betrekking tot de afwijzing van de door hen aangeboden verbintenissen aan de orde stellen .

    2 . De verordeningen houdende instelling van een anti-dumpingrecht hebben naar hun aard en strekking een normatief karakter, omdat zij voor alle economische subjecten gelden . Dit sluit evenwel niet uit, dat sommige bepalingen van deze verordeningen, die producenten en exporteurs van het betrokken produkt die op basis van gegevens over hun handelsactiviteit worden verdacht van dumping, rechtstreeks en individueel raken .

    Dit is in het algemeen het geval met producenten en exporteurs die kunnen aantonen, dat hun identiteit uit de handelingen van de Commissie of de Raad blijkt, dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen .

    Hetzelfde geldt voor de importeurs wier wederverkoopprijzen in aanmerking zijn genomen voor de samenstelling van de uitvoerprijs, dan wel voor die ondernemingen, die, gering in aantal en door de instellingen geïdentificeerd, in hun handelsbetrekkingen met de producent van de betrokken produkten bijzonderheden vertonen waarmee rekening is gehouden bij de samenstelling van de normale waarde en de berekening van de gewogen dumpingmarge op basis waarvan het anti-dumpingrecht is vastgesteld .

    3 . Wordt door de instellingen de dumpingmarge uitsluitend op het niveau van de fabrikant-exporteur vastgesteld zonder dat aparte marges worden vastgesteld voor bepaalde exporteurs, vormt zulks wanneer die exporteurs niet in het land van uitvoer zijn gevestigd en zij de desbetreffende produkten niet op de binnenlandse markt van dat land verkopen, zodat de dumpingpraktijk enkel aan de fabrikant-exporteur kan worden toegerekend, geen onjuiste berekening van de dumpingmarge .

    4 . Het beleid van een handelspartner, zelfs een belangrijke, inzake de verdediging tegen dumpingpraktijken, verplicht de Gemeenschap niet om bij de toepassing van haar eigen regeling ter zake hetzelfde beleid te voeren .

    5 . Wat de berekening van het anti-dumpingrecht betreft, schrijft artikel 13, lid 3, van verordening nr . 2176/84 de instellingen enkel voor, dat noch de vastgestelde dumpingmarge noch de hoogte van de schade mag worden overschreden, indien een lager recht voldoende is om de schade op te heffen . De instellingen hebben derhalve bij de keuze van de methode voor de berekening van het recht een ruime beoordelingsbevoegdheid en zijn niet verplicht, daarvoor dezelfde methode te hanteren als voor het vaststellen van de dumpingmarge .

    6 . De instelling van een anti-dumpingrecht tegen hetzelfde op alle importen van een bepaald produkt toepasselijke tarief, vormt geen inbreuk op het non-discriminatiebeginsel, ook al heeft deze mogelijkerwijs niet dezelfde gevolgen voor de winstmarge van de verschillende importeurs, daar dat verschil in gevolgen van het recht niet voortvloeit uit de instelling van dat recht, maar uit het handelsbeleid van de fabrikant-exporteur, en voorts omdat de instelling van een anti-dumpingrecht ten doel heeft de aan de communautaire producenten veroorzaakte schade op te heffen en niet om aan alle importeurs dezelfde winstmarge te garanderen .

    7 . Ofschoon artikel 10 van verordening nr . 2176/84 de mogelijkheid voor de Commissie om een door een importeur aangeboden verbintenis te aanvaarden niet uitsluit, volgt uit de formulering van dat artikel echter, dat dergelijke verbintenissen slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aanvaard . De leden 4 en 6 van dat artikel, betreffende de voortzetting van het onderzoek na de aanvaarding van een verbintenis en de instelling van anti-dumpingrechten na de opzegging van een verbintenis of de ontdekking van een inbreuk daarop, spreken immers enkel van exporteurs, dat wil zeggen die handelaren van wie in beginsel verbintenissen kunnen worden aanvaard .

    Partijen


    In de gevoegde zaken C-133/87 en C-150/87,

    Nashua Corporation, te Nashua, New Hampshire ( VS ), vertegenwoordigd door M . Hutchings en J . Pheasant, solicitors van Lovell, White en King, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J . C . Wolter, advocaat aldaar, 8, rue Zithe,

    verzoekster,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Temple Lang als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie houdende afwijzing van de door verzoekster aangeboden verbintenis in het kader van de anti-dumpingprocedure betreffende de invoer van fotokopieerapparaten van oorsprong uit Japan ( zaak C-133/87 ),

    en

    Nashua Corporation, te Nashua, New Hampshire ( VS ),

    NV Nashua Belgium SA, te Overijse ( België ),

    Nashua Copycat Limited, te Berkshire ( Engeland ),

    Nashua Copygraph GmbH, te Hannover ( Bondsrepubliek Duitsland ),

    Nashua Denmark A/S, te Glostrup ( Denemarken ),

    Nashua France SA, te Créteil ( Frankrijk ),

    Nashua Nederland BV, te 's-Hertogenbosch ( Nederland ),

    Nashua International Limited, te Hamilton ( Bermuda' s ),

    Nashua Reprographics SpA, te Milaan ( Italië ),

    Nashua España SA, te Barcelona ( Spanje ),

    vertegenwoordigd door M . Hutchings en J . Pheasant, solicitors van Lovell, White en King, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J . C . Wolter, advocaat aldaar, 8, rue Zithe,

    verzoeksters,

    tegen

    Raad van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door H.-J . Lambers, directeur van zijn juridische dienst, en E . Stein, juridisch adviseur, als gemachtigden, bijgestaan door H.-J . Rabe en M . Schuette, advocaten van Schoen en Pflueger te Hamburg en Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij J . Kaeser, directeur van de juridische dienst van de Europese Investeringsbank, 100, boulevard Konrad-Adenauer, Kirchberg,

    verweerder,

    ondersteund door

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J . Temple Lang als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G . Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    en door

    Committee of European Copier Manufacturers ( Cecom ), te Keulen ( Bondsrepubliek Duitsland ), vertegenwoordigd door D . Ehle en V . Schiller, advocaten te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Harles, advocaten aldaar, 4, avenue Marie-Thérèse,

    interveniënten,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening ( EEG ) nr . 535/87 van de Raad van 23 februari 1987 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan ( PB 1987, L 54, blz . 12 ), voor zover deze verzoekster betreft ( zaak C-150/87 ),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt : O . Due, president, Sir Gordon Slynn, F . A . Schockweiler en M . Zuleeg, kamerpresidenten, T . Koopmans, G . F . Mancini, R . Joliet, T . F . O' Higgins, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en F . Grévisse, rechters,

    advocaat-generaal : J . Mischo

    griffier : B . Pastor, administrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 18 mei 1989,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 juli 1989,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 april 1987, heeft Nashua Corporation, te Nashua, New Hampshire, krachtens artikel 173 EEG-Verdrag, tweede alinea, beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van de verbintenis die verzoekster had aangeboden in het kader van een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier, van oorsprong uit Japan ( zaak C-133/87 ).

    2 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 13 mei 1987, hebben Nashua Corporation en haar dochterondernemingen NV Nashua Belgium SA, Nashua Copycat Limited, Nashua Copygraph GmbH, Nashua Denmark A/S, Nashua France SA, Nashua Nederland BV, Nashua International Limited, Nashua Reprographics SpA en Nashua España SA ( hierna te zamen aangeduid als : Nashua ) krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening ( EEG ) nr . 535/87 van de Raad van 23 februari 1987 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier, van oorsprong uit Japan ( PB 1987, L 54, blz . 12; hierna : de bestreden verordening ), voorzover deze Nashua betreft ( zaak C-150/87 ).

    3 Nashua Corporation is een Original Equipment Manufacturer ( hierna : OEM ), dat wil zeggen een onderneming die onder haar eigen merknaam door andere ondernemingen vervaardigde produkten levert . Zij koopt fotokopieerapparaten voor gewoon papier ( hierna : PPC' s ) in Japan van de Japanse fabrikant Ricoh Company Limited ( hierna : Ricoh ) en verkoopt deze onder de merknaam Nashua, via haar dochterondernemingen, in de Gemeenschap en in tal van derde landen .

    4 In juli 1985 diende het Committee of European Copier Manufacturers bij de Commissie een klacht in, waarin Ricoh en andere Japanse producenten werden beschuldigd van dumping van hun produkten in de Gemeenschap .

    5 De door de Commissie ingeleide anti-dumpingprocedure op basis van verordening nr . 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap ( PB 1984, L 201, blz . 1 ) leidde in eerste instantie tot een voorlopig anti-dumpingrecht voor Ricoh van 15,8 %. Vervolgens stelde de Raad op voorstel van de Commissie bij de bestreden verordening het anti-dumpingrecht definitief vast op 20 %.

    6 Bij beschikking van 1 februari 1989 zijn de zaken C-133/87 en C-150/87 gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest .

    7 Voor een nadere uiteenzetting van de toepasselijke bepalingen en de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

    De ontvankelijkheid

    Het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie tot afwijzing van de door Nashua aangeboden verbintenis

    8 Zoals het Hof heeft vastgesteld in de beschikking van 11 november 1987 ( zaak 150/87, Nashua/Raad en Commissie, Jurispr . 1987, blz . 4421, r.o . 6 ) vormt de rol van de Commissie een integrerend deel van het besluitvormingsproces van de Raad . Blijkens verordening nr . 2176/84 van de Raad is het immers de taak van de Commissie, de nodige onderzoeken in te stellen en op basis daarvan te beslissen om de procedure af te sluiten dan wel deze voort te zetten door voorlopige maatregelen te nemen en de Raad voorstellen te doen met betrekking tot definitieve maatregelen . De eindbeslissing ligt echter bij de Raad, die zich kan onthouden van een besluit indien hij met de Commissie van mening verschilt, of juist op basis van haar voorstellen een besluit kan nemen .

    9 De afwijzing door de Commissie van een aangeboden verbintenis is geen maatregel met bindende rechtsgevolgen van dien aard, dat de belangen van verzoekster erdoor worden geraakt, aangezien de Commissie van haar beslissing kan terugkomen of de Raad kan besluiten geen anti-dumpingrecht in te stellen . Een dergelijke afwijzing is een tussenmaatregel, waarvan het doel is de eindbeslissing voor te bereiden, en vormt dus niet een voor beroep vatbare handeling .

    10 Blijkens de arresten van 7 mei 1987 in de zaken 240/84 ( Toyo Bearing, Jurispr . 1987, blz . 1809 ) 255/84 ( Nachi Fujikoshi, ibidem blz . 1861 ) en 256/84 ( Koyo Seiko, ibidem blz . 1899 ) kunnen de handelaren eventuele onregelmatigheden met betrekking tot de afwijzing van de door hen aangeboden verbintenissen aan de orde stellen door de verordening waarbij definitieve anti-dumpingrechten zijn ingesteld, aan te vechten .

    11 Mitsdien is het beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit niet-ontvankelijk .

    Het beroep tot nietigverklaring van verordening nr . 535/87

    12 De Raad acht het beroep tot nietigverklaring van verordening nr . 535/87 niet-ontvankelijk . In de eerste plaats stelt hij, dat Nashua een onafhankelijk importeur van door Ricoh vervaardigde PPC' s is en dat de instellingen haar wederverkoopprijs niet hebben gebruikt ter bepaling van de uitvoerprijs . Slechts indien dat wel het geval is, heeft de betrokken importeur volgens de rechtspraak van het Hof het recht om beroep tot nietigverklaring in te stellen tegen een verordening waarbij definitieve anti-dumpingrechten zijn ingesteld .

    13 In de tweede plaats hebben de instellingen volgens de Raad bij het samenstellen van de normale waarde van de betrokken produkten de winstmarge van de exporteur uitsluitend op basis van gegevens van Ricoh, de producent en exporteur, en niet van Nashua, op 5 % gesteld .

    14 Allereerst moet eraan worden herinnerd, dat de verordeningen houdende instelling van een anti-dumpingrecht naar hun aard en strekking een normatief karakter hebben, omdat zij voor alle economische subjecten gelden . Dit sluit evenwel niet uit, dat sommige bepalingen van deze verordeningen die producenten en exporteurs van het betrokken produkt, die op basis van gegevens over hun handelsactiviteit worden verdacht van dumping, rechtstreeks en individueel raken . Dit is in het algemeen het geval met producenten en exporteurs die kunnen aantonen, dat hun identiteit uit de handelingen van de Commissie of de Raad blijkt, dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen ( zie het arrest van 21.2.1984, gevoegde zaken 239 en 275/82, Allied Corporation I, Jurispr . 1984, blz . 1005, r.o . 11 en 12, en van 23.5.1985, zaak 53/83, Allied Corporation II, Jurispr . 1985, blz . 1621, r.o . 4 ).

    15 Hetzelfde geldt voor de importeurs wier wederverkoopprijzen in aanmerking zijn genomen voor de samenstelling van de uitvoerprijs en die dientengevolge door de vaststellingen betreffende het bestaan van een dumpingpraktijk worden geraakt ( zie de arresten van 29.3.1979, zaak 118/77, Import Standard Office, Jurispr . 1979, blz . 1277, r.o . 15, en van 21.2.1984, Allied Corporation I, reeds aangehaald, r.o . 15 ).

    16 Derhalve moet worden onderzocht, of in casu Nashua door de vaststellingen betreffende het bestaan van de gewraakte dumpingpraktijk werd geraakt .

    17 In verband met de bijzondere kenmerken van de verkopen van Ricoh aan OEM' s, met name de kostenverschillen tussen Ricohs verkopen aan OEM' s en haar verkopen van PPC' s onder haar eigen merk, achtte de Raad het aangewezen om bij de berekening van de aangenomen normale waarde de winstmarge van de exporteurs op 5 % te stellen, derhalve lager dan de gemiddelde winstmarge, die op 14,6 % werd geschat .

    18 Op basis van de aldus voor de verkopen van Ricoh aan OEM' s samengestelde normale waarde zijn de instellingen uitgekomen op een lagere dumpingmarge dan die welke was bepaald voor de verkopen van de onder Ricohs eigen merk in de handel gebrachte PPC' s; deze dumpingmarge alsmede de marges die voor Ricohs andere verkoopkanalen waren vastgesteld, zijn gebruikt voor de berekening van een gewogen dumpingmarge, op basis waarvan het anti-dumpingrecht werd vastgesteld .

    19 Inderdaad is de winstmarge van 5 % bij de samenstelling van de normale waarde van de PPC' s zonder onderscheid tussen de verschillende betrokken ondernemingen toegepast . Toch zijn de betrokken ondernemingen, die gering in aantal zijn, door de instellingen geïdentificeerd en de winstmarge is juist vastgesteld op 5 % om rekening te houden met de bijzonderheden van hun handelsbetrekkingen met de producenten .

    20 Uit het voorafgaande volgt, dat verzoekster niet als importeur of exporteur behoeft te worden gekwalificeerd; gezien haar handelsbetrekkingen met Ricoh wordt Nashua geraakt door de vaststellingen betreffende het bestaan van de gewraakte dumping, zodat zij door de bepalingen van de bestreden verordening betreffende de dumpingpraktijken van Ricoh rechtstreeks en individueel wordt geraakt .

    21 Mitsdien is het beroep tot nietigverklaring van verordening nr . 535/87, voor zover deze een anti-dumpingrecht van 20 % instelt voor PPC' s vervaardigd door Ricoh, ontvankelijk .

    Ten gronde

    22 Ter ondersteuning van haar beroep voert Nashua vijf middelen aan, te weten : 1 ) onjuiste berekening van de dumpingmarge; 2 ) onjuiste bepaling van de aangenomen normale waarde van de aan de OEM' s verkochte produkten; 3 ) onjuiste berekening van het anti-dumpingrecht; 4 ) schending van het non-discriminatiebeginsel; 5 ) onwettigheid van de weigering om de door Nashua aangeboden verbintenis serieus te overwegen .

    Onjuiste berekening van de dumpingmarge

    23 Nashua betoogt in de eerste plaats, dat zij exporteur is, aangezien zij haar kopieerapparaten in het algemeen in Japan koopt of in elk geval de eigendom daarvan in Japan verwerft voordat ze aan de transporteur worden afgeleverd, en aangezien zij als enige verantwoordelijk is voor de uitvoer, het transport, de verkoop en de service van de produkten . Daarom had de Raad voor Nashua een andere dumpingmarge moeten vaststellen dan voor de fabrikanten-exporteurs van dat produkt . Zij wijst erop, dat de Raad over de daarvoor noodzakelijke informatie beschikte, aangezien hij bij het samenstellen van de normale waarde correcties heeft toegepast die wegens de bijzondere aard van de verkopen aan OEM' s noodzakelijk waren, en hij bij het bepalen van de uitvoerprijs rekening heeft gehouden met de door Ricoh aan Nashua berekende prijs . Die methode stemt overeen met de praktijk van de Commissie, die herhaaldelijk aparte dumpingmarges heeft vastgesteld voor verschillende exporteurs van produkten die bij dezelfde fabrikant waren gekocht .

    24 Luidens artikel 2, lid 2, van verordening nr . 2176/84 wordt "ten aanzien van een produkt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van het produkt bij uitvoer naar de Gemeenschap lager is dan de normale waarde van een soortgelijk produkt ". Zoals artikel 2, lid 8, sub a, van die verordening bepaalt, is "de prijs bij uitvoer de prijs die werkelijk is betaald of moet worden betaald voor het produkt dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap is verkocht ". In casu zijn de PPC' s evenwel door Ricoh verkocht met het oog op de uitvoer en het is de door Nashua aan Ricoh betaalde prijs - zoals verzoekster overigens erkent -, die als uitvoerprijs moet worden beschouwd . De dumping moet derhalve aan Ricoh en niet aan Nashua worden toegerekend .

    25 Zoals de Raad in paragraaf 92 van de bestreden verordening terecht heeft opgemerkt, kon het feit dat de OEM' s zelf de betrokken produkten exporteerden, derhalve niet rechtvaardigen dat de betrokken verkopen werden uitgesloten van de berekening van de dumpingmarge van Ricoh, vooral wanneer een dergelijke uitsluiting de dumpingmarge van de betrokken onderneming zou kunnen verhogen .

    26 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat de situatie van Nashua niet vergelijkbaar is met die van de exporteurs voor wie de Raad en de Commissie andere dumpingmarges hebben vastgesteld dan voor de fabrikanten van hetzelfde produkt . Die exporteurs waren immers in het land van uitvoer gevestigd en verkochten de produkten ten aanzien waarvan dumping werd gesteld, niet enkel voor de uitvoer maar ook op de binnenlandse markt .

    27 Nashua betoogt in de tweede plaats, dat er in ieder geval geen reden was om geen afzonderlijke dumpingmarge voor het distributienet van haar kopieerapparaten vast te stellen . Zij verwijst hiertoe naar de in de Verenigde Staten in soortgelijke gevallen gevolgde praktijk .

    28 Er zij aan herinnerd, dat de voor de verkopen van Ricoh aan de OEM' s vastgestelde dumpingmarge lager is dan de voor de andere verkopen geconstateerde marge en dat de definitieve dumpingmarge gelijk is aan het gemiddelde van de voor alle verkoopkanalen van de fabrikanten vastgestelde marges, overeenkomstig artikel 2, lid 13, sub c, van verordening nr . 2176/84, bepalende dat "wanneer de marges van dumping variëren, gewogen gemiddelden kunnen worden vastgesteld ".

    29 Toepassing van die bepaling was in het onderhavige geval gerechtvaardigd . Enerzijds was immers, zoals gezegd, een verhoging van de dumpingmarge van Ricoh mogelijk ingeval de verkopen aan Nashua niet werden meegerekend, en anderzijds moest worden vermeden dat de fabrikant zou worden aangespoord, zijn produkten hoofdzakelijk onder de merknamen van de OEM' s af te zetten .

    30 Ten aanzien van het argument ontleend aan de praktijk van de Verenigde Staten ter zake, waarvan de Raad overigens het bestaan betwist, zij herinnerd aan de uitspraak van het Hof in het arrest van 5 oktober 1988 ( gevoegde zaken 277/85 en 300/85, Canon, Jurispr . 1988, blz . 5731, r.o . 15 ), dat het beleid van een van haar handelspartners, zelfs een belangrijke, de Gemeenschap nog niet verplicht om hetzelfde beleid te voeren . Deze verwijzing kan dus niet beslissend zijn voor de uitlegging van de gemeenschapsregeling .

    31 Mitsdien moet het middel betreffende de onjuiste berekening van de dumpingmarge als ongegrond worden verworpen .

    Onjuiste bepaling van de aangenomen normale waarde van de aan de OEM' s verkochte produkten

    32 Nashua betoogt, dat de winstmarge van 5 % waarvan de instellingen bij de samenstelling van de normale waarde van de aan de OEM' s verkochte produkten zijn uitgegaan, een willekeurige correctie is, die geen enkele rekening houdt met de verschillen tussen de verkopen aan de OEM' s en de verkopen onder de merknaam van de fabrikant zelf . Het verschil tussen die twee soorten verkopen is volgens haar aanzienlijk wat betreft de verkoopkosten en de administratieve en algemene uitgaven, die bij verkopen aan een OEM veel lager zijn dan bij verkopen aan een gewone wederverkoper, voornamelijk vanwege de omvang en de regelmaat van de orders van een OEM en omdat de fabrikant na de verkoop aan een OEM geen kosten behoeft te maken voor distributie, marketing, reclame en anderszins .

    33 Uit de stukken blijkt, dat de instellingen rekening hebben gehouden met het verschil tussen de kosten van en de winsten op de verkopen aan de OEM' s en de overeenkomstige cijfers voor andere verkopen . Daarom en omdat de instellingen geen kans zagen dit verschil nauwkeurig te waarderen, hebben zij bij de bepaling van de aangenomen normale waarde een winstmarge van 5 % gehanteerd in plaats van het op 14,6 % geraamde gemiddelde, en hebben zij deze marge toegepast op de verkopen onder de merknaam van de fabrikanten zelf .

    34 Nashua heeft niet aangetoond, dat de berekende winstmarge te klein was om de beweerde verschillen volledig te dekken . Mitsdien moet het middel ontleend aan een onjuiste samenstelling van de normale waarde van de aan de OEM' s verkochte produkten, worden verworpen .

    Onjuiste berekening van het anti-dumpingrecht

    35 Nashua betoogt, dat de Raad een vergissing heeft begaan bij de berekening van het anti-dumpingrecht, door uitsluitend uit te gaan van de prijzen die Ricohs Japanse dochterondernemingen in Europa berekenden aan zelfstandige dealers, en niet van de door Nashua berekende prijzen . Het percentage van de aldus in aanmerking genomen verkopen was niet representatief, met name niet omdat het een hele categorie verkopen in de Gemeenschap verwaarloosde, te weten de verkopen van de OEM' s, die in 1985 28 % van alle verkopen van Japanse kopieerapparaten uitmaakten . Volgens Nashua valt deze aanpak niet te rijmen met de methode die de Raad heeft gebruikt voor de bepaling van de dumpingmarge, die was vastgesteld op basis van alle verkopen van Ricoh, inclusief de verkopen aan de OEM' s .

    36 Wat de berekening van het anti-dumpingrecht betreft, schrijft artikel 13, lid 3, van verordening nr . 2176/84 de instellingen enkel voor, dat noch de vastgestelde dumpingmarge noch de hoogte van de schade mag worden overschreden, indien een lager recht voldoende is om de schade op te heffen . De instellingen hebben derhalve bij de keuze van de methode voor de berekening van het recht een ruime beoordelingsbevoegdheid en zijn niet verplicht, daarvoor dezelfde methode te hanteren als voor het vaststellen van de dumpingmarge .

    37 Bij de bepaling van de hoogte van het recht waarmee het door de communautaire producenten geleden nadeel in casu zou worden weggenomen, hebben de instellingen gemeend te moeten uitgaan van de door de uitvoer van PPC' s uit Japan, die 70 % uitmaakt van de totale verkopen van PPC' s in de Gemeenschap, in totaal veroorzaakte schade .

    38 Nashua heeft niet aangetoond, dat deze benadering invloed heeft gehad op het bedrag van het vastgestelde anti-dumpingrecht of in hoeverre dat bedrag anders zou hebben geluid, indien mede rekening was gehouden met de verkopen van de OEM' s .

    39 Dit middel moet derhalve worden verworpen .

    Schending van het non-discriminatiebeginsel

    40 Volgens Nashua heeft de Raad inbreuk op dit beginsel gemaakt door hetzelfde tarief van de anti-dumpingrechten toe te passen op alle importen van PPC' s . Zij stelt, dat zij in absolute cijfers een veel hoger anti-dumpingrecht betaalt dan een geassocieerde dochteronderneming van een Japanse fabrikant, aangezien haar bruto-winstmarge slechts 16 % bedraagt, terwijl verwante dochterondernemingen van Japanse fabrikanten een winstmarge van 42 % bereiken .

    41 De door Nashua naar voren gebrachte cijfers, die door de Raad worden betwist, behoeven niet te worden onderzocht; volstaan kan worden met de vaststelling, dat het beweerde verschil niet het gevolg is van de instelling van anti-dumpingrechten, maar van het verkoopbeleid van Ricoh, en voorts dat de instelling van anti-dumpingrechten niet ten doel heeft aan alle importeurs dezelfde winstmarge te garanderen, maar om de aan de communautaire producenten veroorzaakte schade op te heffen .

    42 Mitsdien moet dit middel worden verworpen .

    Onwettigheid van de weigering om de door Nashua aangeboden verbintenis serieus te overwegen

    43 Met dit middel stelt Nashua, dat de Commissie artikel 10 van verordening nr . 2176/84 heeft geschonden door de door Nashua aangeboden verbintenis niet serieus te overwegen . Door deze handelwijze van de Commissie te bekrachtigen, vormt ook de aangevochten verordening een schending van artikel 10 .

    44 Volgens Nashua moet de Commissie in de eerste plaats onderzoeken, of de aangeboden verbintenis de schade kan opheffen . Eerst daarna kan de Commissie in het kader van haar discretionaire bevoegdheid besluiten om de aangeboden verbintenis al dan niet te aanvaarden . In casu zou dat onderzoek evenwel niet hebben plaatsgevonden; de Commissie zou slechts enkele algemene opmerkingen hebben gemaakt over de positie van Nashua en hebben verwezen naar haar traditionele praktijk, geen verbintenissen te aanvaarden van importeurs .

    45 De praktijk van de Commissie om geen verbintenissen te aanvaarden van importeurs, die door de Raad wordt bevestigd in paragraaf 100 van de bestreden verordening, is zowel gebaseerd op de anti-dumpingcode van de Gatt, die in artikel 7 enkel de mogelijkheid opent tot aanvaarding van door exporteurs aangeboden verbintenissen, als op artikel 10 van verordening nr . 2176/84 . Ofschoon artikel 10 de mogelijkheid voor de Commissie om een door een importeur aangeboden verbintenis te aanvaarden niet uitsluit, volgt uit de formulering van dat artikel echter, dat dergelijke verbintenissen slechts in uitzonderlijke gevallen kunnen worden aanvaard . De leden 4 en 6 van dat artikel, betreffende de voortzetting van het onderzoek na de aanvaarding van een verbintenis en de instelling van anti-dumpingrechten na de opzegging van een verbintenis of de ontdekking van een inbreuk daarop, spreken immers enkel van exporteurs, dat wil zeggen die handelaren van wie in beginsel verbintenissen kunnen worden aanvaard .

    46 Deze regeling is om twee redenen gerechtvaardigd . Enerzijds zou de aanvaarding van een door een importeur aangeboden verbintenis een aanmoediging voor hem zijn om buiten de Gemeenschap voorraden te blijven kopen tegen dumpingprijzen . Voorts zouden andere importeurs op dezelfde wijze moeten worden behandeld en dit zou, in verband met het grote aantal betrokken ondernemingen, het toezicht op de naleving van de verbintenissen buitengewoon moeilijk maken .

    47 Het is niet relevant, of Nashua de eigenlijke exporteur van de PPC' s is of de importeur . Aangezien de PPC' s worden gekocht voor invoer in de Gemeenschap en dus de redenen voor niet-aanvaarding van door de importeurs aangeboden verbintenissen gelden, kon Nashua in dit verband niet als exporteur worden beschouwd ( paragraaf 100, vierde alinea, van de bestreden verordening ).

    48 Mitsdien hebben de instellingen, door de door Nashua aangeboden verbintenis op de in paragraaf 100 van de bestreden verordening genoemde gronden te weigeren, hun beoordelingsbevoegdheid niet overschreden .

    49 Het laatste middel van Nashua faalt derhalve, zodat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen .

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    50 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen . Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, moeten zij in de kosten worden verwezen . In zaak C-150/87 worden verzoeksters hoofdelijk in de kosten verwezen, daaronder begrepen die van de interveniënten .

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende :

    1 ) Verklaart het beroep in zaak C-133/87 niet-ontvankelijk .

    2 ) Verwerpt het beroep in zaak C-150/87 .

    3 ) Verwijst verzoeksters in de twee voormelde zaken in de kosten; verwijst in zaak C-150/87 verzoeksters hoofdelijk in de kosten, die van de interveniënten daaronder begrepen .

    Naar boven