ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

2 april 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Beginsel van gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78/EG – Verbod van discriminatie op grond van leeftijd – Oproep tot het indienen van blijken van belangstelling – Voorwaarden voor deelname – Uitsluiting van gepensioneerden die voorheen in de particuliere sector of bij de overheid werkzaam waren”

In zaak C‑670/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna (bestuursrechter in eerste aanleg Sardinië, Italië) bij beslissing van 21 februari 2018, ingekomen bij het Hof op 29 oktober 2018, in de procedure

CO

tegen

Comune di Gesturi,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, J. Malenovský en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: R. Schiano, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 november 2019,

gelet op de opmerkingen van:

CO, vertegenwoordigd door G. L. Machiavelli, F. Cocco Ortu en M. Tronci, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Santoro en A. Jacoangeli, avvocati dello Stato,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door E.‑M. Mamouna als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en C. Valero als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CO en de Comune di Gesturi (gemeente Gesturi, Italië) over een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling met betrekking tot een opdracht voor onderzoek en advies, waarbij gepensioneerden van deelname werden uitgesloten.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

Volgens artikel 1 van richtlijn 2000/78 heeft deze richtlijn „tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden”.

4

Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is er:

a)

‚directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;

b)

‚indirecte discriminatie’, wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt,

i)

tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, […]

[…]”.

5

Artikel 3 van die richtlijn, met als opschrift „Werkingssfeer”, bepaalt het volgende:

„1.   Binnen de grenzen van de aan de [Europese Unie] verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

a)

de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen;

[…]

c)

werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning;

[…]”

6

Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is.”

7

Artikel 6 van richtlijn 2000/78, „Rechtvaardiging van verschillen in behandeling op grond van leeftijd”, bepaalt in lid 1:

„Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten:

a)

het creëren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers en werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren;

b)

de vaststelling van minimumvoorwaarden met betrekking tot leeftijd, beroepservaring of ‑anciënniteit in een functie voor toegang tot de arbeid of bepaalde daaraan verbonden voordelen;

c)

de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren.”

Nationaal recht

8

Artikel 5, lid 9, van decreto-legge 6 luglio 2012, n. 95, convertito con modificazioni dalla legge 7 agosto 2012, n. 135 [voorlopig wetsbesluit nr. 95 van 6 juli 2012, na wijzigingen omgezet bij wet nr. 135 van 7 augustus 2012 (gewoon supplement bij GURI nr. 156 van 6 juli 2012)], in de versie gewijzigd bij artikel 6 van decreto-legge 24 giugno, n. 90, convertito dalla legge 11 agosto 2014, n. 114 [voorlopig wetsbesluit nr. 90 van 24 juni 2014, omgezet bij wet nr. 114 van 11 augustus 2014 (gewoon supplement bij GURI nr. 190 van 18 augustus 2014)] (hierna: „d.l. 95/2012”), regelt de gunning van onderzoeks- en adviesopdrachten door overheidsdiensten en verbiedt hun daarbij met name dergelijke opdrachten te gunnen aan gepensioneerden die voorheen werkzaam waren in de particuliere sector of bij de overheid. Deze diensten mogen aan gepensioneerden evenmin leidinggevende of directiefuncties toekennen of functies in bestuursorganen van deze diensten en van onder zeggenschap daarvan staande entiteiten en vennootschappen; deze personen kunnen uitsluitend worden benoemd tot lid van het bestuur van territoriale overheden of tot lid of rechthebbende van de gekozen organen van bepaalde entiteiten. Niettemin is het hun toegestaan deze functies, taken en samenwerkingsverbanden aan deze personen te gunnen als zij om niet worden verricht. Bovendien is met betrekking tot leidinggevende of directiefuncties nader bepaald dat hun termijn, onder voorbehoud van taakvervulling om niet, bij een en dezelfde dienst niet langer mag zijn dan een jaar, zonder mogelijkheid van verlenging of vernieuwing.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

9

Op 28 december 2017 heeft de Comune di Gesturi een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling bekendgemaakt met het oog op de gunning van een onderzoeks- en adviesopdracht voor het gemeentelijke recyclingcentrum.

10

Deze oproep bevatte een beding dat kandidaten aan de volgende voorwaarden voor deelname moesten voldoen: „Diploma geneeskunde en chirurgie – Specialisatie hygiëne – Ten minste 5 jaar aantoonbare leidinggevende ervaring in de Servizio Sanitario Nazionale (nationale dienst gezondheidszorg) – Geen voorheen in de particuliere of overheidssector werkzame gepensioneerde zijn”.

11

Hoewel CO aan alle beroepsvereisten in de oproep voldeed, mocht hij niet deelnemen aan de procedure omdat hij een voorheen in de overheidssector werkzame gepensioneerde is.

12

CO was van mening dat het beding waarmee gepensioneerden werden uitgesloten van de kring van potentiële deelnemers een geval van indirecte discriminatie op grond van leeftijd vormt en derhalve onrechtmatig of zelfs nietig moet worden verklaard. Derhalve heeft hij tegen de oproep die in het hoofdgeding aan de orde is beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna (bestuursrechter in eerste aanleg Sardinië, Italië).

13

In zijn beroep heeft verzoeker in het hoofdgeding aangevoerd dat artikel 5, lid 9, van d.l. 95/2012, op grond waarvan het overheidsdiensten verboden is onderzoeks- en adviesopdrachten te gunnen aan gepensioneerden die voorheen in de particuliere sector of bij de overheid werkzaam waren, buiten toepassing moet worden gesteld op grond van strijd met richtlijn 2000/78. Bovendien vormt deze bepaling een schending van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Verzoeker voert aan dat de nationale wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, een geval van indirecte discriminatie oplevert dat door geen enkele legitieme doelstelling kan worden gerechtvaardigd.

14

De verwijzende rechter vraagt zich af of de nationale bepaling aan de orde in het hoofdgeding verenigbaar is met de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2000/78. Indien er daadwerkelijk sprake is van indirecte discriminatie, heeft hij twijfels omtrent het bestaan van een mogelijke rechtvaardiging in de zin van artikel 6 van deze richtlijn. Het is namelijk onwaarschijnlijk dat opdrachten voor onderzoek en advies, die een zekere complexiteit hebben en een zekere ervaring vereisen, kunnen worden uitgevoerd door personen die aan het begin van hun beroepsloopbaan staan. Een maatregel die gepensioneerden uitsluit van de gunning van dergelijke opdrachten is dus ongeschikt voor het nagestreefde doel, namelijk de bevordering van de vernieuwing van het personeel door de aanwerving van jongeren.

15

Onder deze omstandigheden heeft de Tribunale amministrativo regionale per la Sardegna de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Staat het beginsel van non-discriminatie bedoeld in de artikelen 1 en 2 van richtlijn [2000/78] in de weg aan artikel 5, lid 9, van d.l. [95/2012], waarin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan gepensioneerden die voorheen in de particuliere of overheidssector werkzaam waren?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

16

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 2000/78 aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan gepensioneerden.

17

Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat, wat betreft het door verzoeker in het hoofdgeding aangevoerde argument dat de verwijzende rechter de vraag niet heeft onderzocht in het licht van het beginsel van het vrije verkeer van diensten, een nationale regeling zoals aan de orde in het hoofdgeding, die zonder onderscheid van toepassing is op Italiaanse burgers en op burgers van andere lidstaten, over het algemeen slechts onder de bepalingen inzake de in het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden valt voor zover zij van toepassing is op situaties die een verband vertonen met het handelsverkeer tussen de lidstaten (zie in die zin arrest van 11 juni 2015, Berlington Hungary e.a., C‑98/14, EU:C:2015:386, punt 24, en beschikking van 4 juni 2019, Pólus Vegas, C‑665/18, niet gepubliceerd, EU:C:2019:477, punt 17).

18

Dit is in casu echter niet het geval, aangezien alle elementen van het geschil in het hoofdgeding zich voordoen in een enkele lidstaat, namelijk de Italiaanse Republiek.

19

Voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter moet worden nagegaan of een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt en, zo ja, of deze regeling een verschil in behandeling op grond van leeftijd oplevert die in het licht van artikel 6 van deze richtlijn eventueel kan worden gerechtvaardigd.

20

Met betrekking tot, ten eerste, de vraag of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt, blijkt zowel uit de titel en de overwegingen als uit de inhoud en de strekking van deze richtlijn dat deze strekt tot invoering van een algemeen kader om voor eenieder gelijke behandeling te waarborgen „in arbeid en beroep” door een doeltreffende bescherming te bieden tegen discriminatie op een van de in artikel 1 van de richtlijn genoemde gronden, waaronder leeftijd (arresten van 18 juni 2009, Hütter, C‑88/08, EU:C:2009:381, punt 33, en 12 oktober 2010, Ingeniørforeningen i Danmark, C‑499/08, EU:C:2010:600, punt 19).

21

Meer in het bijzonder vloeit uit artikel 3, lid 1, onder a) en c), van richtlijn 2000/78 voort dat deze in het kader van de aan de Unie verleende bevoegdheden van toepassing is „zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen” met betrekking tot, ten eerste, „de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst […] met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria” en, ten tweede, „werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning” (zie in die zin arresten van 18 juni 2009, Hütter, C‑88/08, EU:C:2009:381, punt 34, en 12 januari 2010, Petersen, C‑341/08, EU:C:2010:4, punt 32).

22

Een nationale regeling waarin in algemene zin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan personen die voorheen werkzaam waren in de particuliere of overheidssector omdat zij gepensioneerd zijn, leidt tot de uitsluiting van dergelijke personen van elke aanwervingsprocedure of aanstelling.

23

Bijgevolg heeft een dergelijke nationale regeling een rechtstreekse invloed op de totstandkoming van arbeidsverhoudingen en, a fortiori, de uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten door de betrokkenen, en moet zij dus worden beschouwd als een regeling betreffende de voorwaarden voor toegang tot arbeid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van richtlijn 2000/78.

24

De nationale regeling die aan de orde is in het hoofdgeding, valt derhalve binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78.

25

Met betrekking tot, ten tweede, de vraag of deze regeling een verschil in behandeling op grond van leeftijd in de zin van artikel 2, lid 1, van richtlijn 2000/78 oplevert, dient eraan te worden herinnerd dat volgens deze bepaling „onder het ‚beginsel van gelijke behandeling’ wordt verstaan, de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 [van deze richtlijn] genoemde gronden”. Artikel 2, lid 2, onder a), van die richtlijn bepaalt voorts dat er voor de toepassing van lid 1 van dat artikel sprake is van directe discriminatie wanneer iemand op basis van een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie. Volgens artikel 2, lid 2, onder b), van richtlijn 2000/78 is er sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde leeftijd in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt.

26

In het onderhavige geval is het van belang op te merken dat artikel 5 van d.l. 95/2012 niet rechtstreeks verwijst naar een specifieke leeftijd. De uitsluiting van deelname aan oproepen tot het indienen van blijken van belangstelling met betrekking tot de gunning van onderzoeks- en adviesopdrachten door overheidsdiensten geldt namelijk voor alle gepensioneerden, ook al is de leeftijd waarop zij het recht op een ouderdomspensioen hebben verworven niet voor al deze personen dezelfde. Volgens de opmerkingen van de Italiaanse regering ter terechtzitting kan deze leeftijd namelijk variëren van 60 tot 75 jaar. Door te verwijzen naar pensionering is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling niettemin indirect gebaseerd op een leeftijdscriterium, aangezien het recht op een ouderdomspensioen afhankelijk is van het vervullen van een aantal arbeidsjaren en de voorwaarde dat de begunstigde een bepaalde leeftijd heeft bereikt.

27

Een nationale regeling die gepensioneerden verbiedt om deel te nemen aan een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling voor de gunning door overheidsdiensten van opdrachten voor onderzoek en advies moet evenwel worden beschouwd als een regeling die deze personen in vergelijking met alle nog werkzame personen minder gunstig behandelt.

28

Een dergelijke regeling levert bijgevolg een geval van indirecte discriminatie op grond van de leeftijd van de betrokken persoon op, anders dan met name de regeling die aan de orde was in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 21 mei 2015, SCMD (C‑262/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:336, punten 28 en 30), waarbij, naargelang het statuut of de beroepscategorie waartoe de betrokkene op nationaal niveau behoorde, cumulatie van een ouderdomspensioen met inkomsten uit betaalde arbeid werd verboden.

29

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling levert bijgevolg een verschil in behandeling op dat indirect gegrond is op leeftijd in de zin van artikel 1 van richtlijn 2000/78, gelezen in samenhang met artikel 2, lid 2, onder b), ervan.

30

Met betrekking tot, ten derde, de vraag of dit verschil in behandeling gerechtvaardigd kan worden in het licht van artikel 6 van richtlijn 2000/78, moet worden opgemerkt dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd volgens artikel 6, lid 1, eerste alinea, geen discriminatie vormt indien het in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

31

In dat artikel 6 wordt ook bepaald dat dergelijke verschillen in behandeling onder meer het stellen van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid voor jongeren of de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving kunnen omvatten.

32

In het onderhavige geval blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling tot doel heeft om de vernieuwing van het personeel te waarborgen door de aanwerving van jongeren. Bovendien blijkt uit de schriftelijke opmerkingen van de Italiaanse regering dat artikel 5 van d.l. 95/2012 een tweeledig doel nastreeft, namelijk ten eerste een doeltreffende herziening van de overheidsuitgaven door de bedrijfskosten van de overheid te verminderen, zonder afbreuk te doen aan het wezen van de aan de burgers verleende diensten, en ten tweede de verjonging van het personeelsbestand van de overheid te bevorderen door de toegang tot de overheidsdienst voor jongeren te vereenvoudigen.

33

In dit verband is het van belang er op voorhand aan te herinneren dat het gelijktijdig aanvoeren van verschillende doelstellingen die met elkaar verband houden of in volgorde van belangrijkheid zijn gerangschikt, geen belemmering vormt voor het bestaan van een legitiem doel in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 (arrest van 21 juli 2011, Fuchs en Köhler, C‑159/10 en C‑160/10, EU:C:2011:508, punten 44 en 46).

34

Bovendien kunnen budgettaire overwegingen, ofschoon zij aan de basis kunnen liggen van de sociaalbeleidskeuzen van een lidstaat en mede bepalend kunnen zijn voor de aard of de omvang van de maatregelen voor de bescherming van de werkgelegenheid die de lidstaat wenst vast te stellen, op zichzelf evenwel niet een doelstelling van dat beleid vormen (zie in die zin arrest van 20 juni 2013, Giersch e.a., C‑20/12, EU:C:2013:411, punt 51).

35

Hieruit volgt dat de doelstelling van doeltreffende vermindering van de overheidsuitgaven – aangezien artikel 5 van d.l. 95/2012, in een algemene economische context, deel uitmaakt van maatregelen die noodzakelijk zijn om het buitensporige tekort van de Italiaanse overheid terug te dringen en er meer bepaald op ziet om cumulatie van salaris en pensioenuitkering uit overheidsbron te vermijden – mede bepalend kan zijn voor de aard of de omvang van maatregelen voor de bescherming van werkgelegenheid, maar op zich geen legitieme doelstelling kan vormen.

36

Met betrekking tot de doelstelling om het personeelsbestand te verjongen, moet eraan worden herinnerd dat de legitimiteit van een dergelijke doelstelling van algemeen belang die verband houdt met het werkgelegenheidsbeleid redelijkerwijs niet in twijfel kan worden getrokken, daar deze doelstelling een van de in artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78 uitdrukkelijk genoemde doelstellingen is en de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid overeenkomstig artikel 3, lid 3, eerste alinea, VEU een van de door de Unie nagestreefde doelstellingen vormt (zie in die zin arrest van 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punt 64).

37

Volgens de rechtspraak van het Hof vormt de bevordering van de werkgelegenheid onbetwistbaar een legitieme doelstelling van sociale politiek of werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, met name waar een verbetering wordt beoogd van de kansen op integratie in het beroepsleven van bepaalde categorieën werknemers, bijvoorbeeld de bevordering van toegang tot een beroep voor jongeren (zie in die zin arresten van 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punt 65, en 19 juli 2017, Abercrombie & Fitch Italia, C‑143/16, EU:C:2017:566, punt 37).

38

Meer bepaald is het, bij wijze van uitzondering op het verbod van discriminatie op grond van leeftijd, gerechtvaardigd om personen verschillend te behandelen bij de toegang tot arbeid in loondienst als de doelstelling daarvan erin bestaat een evenwichtige leeftijdsstructuur tussen jonge en oudere ambtenaren te creëren om de aanstelling en bevordering van jongeren aan te moedigen (zie in die zin arrest van 21 juli 2011, Fuchs en Köhler, C‑159/10 en C‑160/10, EU:C:2011:508, punt 50).

39

Bijgevolg moeten de doelstellingen van werkgelegenheidsbeleid die met de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling worden nagestreefd, in beginsel worden verondersteld een verschil in behandeling op grond van leeftijd objectief en redelijk te kunnen rechtvaardigen.

40

Ten slotte moet volgens de bewoordingen van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78 nog worden nagegaan of de middelen voor het bereiken van die doelstellingen „passend en noodzakelijk” zijn.

41

Er moet aldus worden nagegaan of aan de hand van artikel 5 van d.l. 95/2012 de doelstellingen kunnen worden bereikt die de wetgever met zijn werkgelegenheidsbeleid nastreeft, zonder dat buitensporig afbreuk wordt gedaan aan de legitieme belangen van gepensioneerden, die door deze bepaling worden beroofd van de mogelijkheid weer actief te worden.

42

Daarbij moet in herinnering worden gebracht dat de lidstaten niet enkel bij de beslissing welke van meerdere doelstellingen van sociale politiek en werkgelegenheidsbeleid zij specifiek willen nastreven, maar ook bij het bepalen van de maatregelen waarmee deze doelstelling kan worden bereikt, over een ruime beoordelingsvrijheid beschikken (zie in die zin arresten van 22 november 2005, Mangold, C‑144/04, EU:C:2005:709, punt 63, en 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punt 68). Deze beoordelingsvrijheid mag echter niet tot gevolg hebben dat de toepassing van het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd zinledig wordt (arrest van 12 oktober 2010, Ingeniørforeningen i Danmark, C‑499/08, EU:C:2010:600, punt 33).

43

Bovendien staat het aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om het juiste evenwicht te vinden tussen de verschillende betrokken belangen (arrest van 16 oktober 2007, Palacios de la Villa, C‑411/05, EU:C:2007:604, punt 71).

44

Het verbod van discriminatie op grond van leeftijd moet namelijk worden gezien tegen de achtergrond van het recht om te werken, dat is erkend in artikel 15, lid 1, van het Handvest van de grondrechten. Bijgevolg dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de deelname van oudere werknemers aan het beroepsleven en daarmee aan het economische, culturele en sociale leven. Wanneer die personen in het beroepsleven blijven, wordt diversiteit bij de arbeid bevorderd. Het belang bij het actief blijven van die personen moet echter met inachtneming van andere eventueel tegenovergestelde belangen in aanmerking worden genomen (zie in die zin arresten van 21 juli 2011, Fuchs en Köhler, C‑159/10 en C‑160/10, EU:C:2011:508, punten 6264, en 5 juli 2012, Hörnfeldt, C‑141/11, EU:C:2012:421, punt 37).

45

Het is dus van belang om te bepalen of de wetgever bij de uitoefening van de ruime beoordelingsvrijheid waarover hij beschikt op het gebied van de sociale politiek en het werkgelegenheidsbeleid, heeft geprobeerd een evenwicht te bereiken tussen de wens om de toegang tot het arbeidsproces voor jongeren te vereenvoudigen en de inachtneming van het recht van ouderen om te werken.

46

Met betrekking tot het nagestreefde doel, dat er in algemene zin in bestaat de actieve werkzame bevolking te verjongen, kan worden gesteld dat een dergelijke doelstelling niet verder gaat dan nodig is, aangezien redelijkerwijs kan worden overwogen te weigeren om gepensioneerden in te zetten of te werven die hun beroepsloopbaan hebben beëindigd en een ouderdomspensioen ontvangen, om zodoende volledige werkgelegenheid voor de actieve bevolking te bevorderen of de toegang tot de arbeidsmarkt voor jongeren te vereenvoudigen.

47

Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, staat het daarentegen niet vast dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde maatregel, die erin bestaat dat het gepensioneerden wordt verboden blijk te geven van belangstelling voor de gunning van onderzoeks- en adviesopdrachten, daadwerkelijk de kansen van jongeren op integratie in het arbeidsleven kan verbeteren. De uitvoering van onderzoeks- en adviesopdrachten kan namelijk delicaat en complex blijken, reden waarom een oudere persoon waarschijnlijk in een betere positie is om de hem toevertrouwde taak te vervullen, gezien de ervaring die hij heeft verworven. De aanwerving van een oudere is dus gunstig voor de overheidsdienst die de oproep tot het indienen van blijken van belangstelling heeft bekendgemaakt, maar ook voor het algemeen belang. Hoewel een verjonging van het personeelsbestand zich kan voordoen in het geval waarin personen met een zekere ervaring blijk geven van belangstelling voor de uitvoering van dergelijke opdrachten, doordat zij jongere werkenden, die hen opvolgen in de functie die zij vrijmaken, de toegang tot de arbeidsmarkt mogelijk maken, moeten deze onderzoeks- en adviesopdrachten niet bestaan in eenmalige taken van bepaalde duur die geen enkele mogelijkheid van verdere beroepsmatige ontwikkeling bieden.

48

Daarnaast moet worden nagegaan of het verbod dat in het hoofdgeding aan de orde is, niet verder gaat dan nodig is om het nagestreefde doel te bereiken door een buitensporige aantasting van de gerechtvaardigde aanspraken van gepensioneerden, aangezien het enkel is gegrond op het criterium van de leeftijd waarop het recht op een ouderdomspensioen ontstaat en niet in aanmerking wordt genomen of de hoogte van het ouderdomspensioen van de betrokkenen aan het einde van hun beroepsloopbaan redelijk is.

49

Het zou evenwel passend zijn rekening te houden met de hoogte van het ouderdomspensioen van de betrokken personen, aangezien de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is deze personen de mogelijkheid biedt voor een bepaalde periode en om niet leidinggevende en bestuursfuncties op zich te nemen, in overeenstemming met de budgettaire overwegingen die de Italiaanse regering samen met de doelstelling van werkgelegenheidsbeleid – verjonging van het personeelsbestand – heeft ingeroepen.

50

Het is aan de nationale rechter, die bij uitsluiting bevoegd is om de feiten van het hoofdgeding te beoordelen en de toepasselijke nationale wetgeving uit te leggen, om na te gaan of het verbod voor gepensioneerden om blijk te geven van belangstelling voor de gunning van onderzoeks- en adviesopdrachten geschikt is om de verwezenlijking van het ingeroepen doel te waarborgen en de verwezenlijking ervan coherent en systematisch wordt nagestreefd (zie in die zin arresten van 10 maart 2009, Hartlauer, C‑169/07, EU:C:2009:141, punt 55, en 12 januari 2010, Petersen, C‑341/08, EU:C:2010:4, punt 53).

51

In die context is het aan hem om met name na te gaan of de mogelijkheid om leidinggevende en bestuursfuncties om niet te laten uitoefenen in werkelijkheid niet beantwoordt aan een doelstelling van begrotingsbeleid van de regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, die in strijd is met de doelstelling van werkgelegenheidsbeleid, namelijk de verjonging van het personeelsbestand.

52

Gelet op een en ander moet op de vraag worden geantwoord dat richtlijn 2000/78, met name artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 1, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan gepensioneerden, voor zover deze regeling een legitieme beleidsdoelstelling op het terrein van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt nastreeft en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

Kosten

53

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, met name artikel 2, lid 2, artikel 3, lid 1, en artikel 6, lid 1, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling waarin is bepaald dat overheidsdiensten geen opdrachten voor onderzoek en advies mogen gunnen aan gepensioneerden, voor zover deze regeling een legitieme beleidsdoelstelling op het terrein van de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt nastreeft en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.